LETTEREN EN KUNST HET SEIZOEN DER PANTO'S. Radiomuziek der week. BIOSCOOP. ZATERDAG 30 DECEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 23 Tooneel te Londen. De Eerste Kerstdag Is bij traditie voor het huiselijk feest, al is men in Engeland thans niet meer zoo trouw aan die traditie als voorheen. De Tweede Kerstdag is een dag van uitgaan en deze traditie is tot heden onverwoestbaar gebleken. De sportvelden rond de stad zijn vol. De musea en andere be zienswaardigheden in de stad beantwoorden beter aan het doel der volksvoorlichting dan op alle andere dagen van het jaar. En de theaters. Volgens aannemelijke schatting hebben dit jaar op Boxing Day de Engel- sche aanduiding voor Tweeden Kerstdag bijna 100.000 menschen de theaters in het centrum van Londen bezocht. Van 26 December af tot een goed eind in Januari staat meer dan de helft van de op pervlakte van tooneelen in Londen in dienst van het Kerstseizoen. Het is een van de vele symptomen in het openbare leven van dit land. die vertellen dat een Engelscbman on gaarne erkent dat zijn feestdagen voorbij zijn. Oorspronkelijk moet het de bedoeling zijn geweest de schoolkinderen gedurende de Kerstvacantie hun eerste kennismaking te geven met de tooneelkunst. Passende voor stellingen werden er voor uitgedacht en voor het voetlicht gebracht. Dit doel wordt nog loffelijk gediend. Maar er zijn ook vele stuk ken aangekondigd als kost voor Boxing Day en volgende dagen waaraan volwas senen evenveel zoo niet meer vreugde beleven dan kinderen. Kerststukken zijn vaak moei lijk te classificeeren. De pantomime door een geslacht van een arbeid sparend tijdperk al lang afgekort en .panto" genoemd was het oorspronkelijk tooneelproduct van Boxing Day. En alweer gemakshalve, blijft men veel een panto noemen dat een tooneelsprookje is. gespeeld door kinderen met volwassenen als toeschouwers, of dat een kindertooneel- stuk, gespeeld door volwassenen met kinde ren als toeschouwers. Maar er zijn veel meer variaties. En uw verrassingen als oninge wijde kunnen legio en ontstellend zijn indien ge, afgaande op een sprookjestitel, u neer zet voor het doek om te genieten van de voorstelling van feeërie, welke de titel doet vermoeden. Er is geen sprookje zoo teer of het dient zich aan vergezeld van acrobaten en komieken met muilen vol robusten humor. „Queen of Hearts'', leest ge op de aanplak biljetten van The Lyceum. Dat is, beseft ge met de in eigen kinderkamer vergaarde ken nis van Lewis Carroll en zijn kinderrijmen, de Queen of Hearts (hartevrouw)who made some tarts upon a summer's day (die op een mooien zomerdag eenige taarten bakte). En dan moet er ook zijn die Knave of Hearts (harteboer) who stole the tarts and took them all away (die de taarten stal en ze alle meenam) en wat er verder volgt. Wel, het verhaal op het tooneel begint wel met deze roofpartij maar het komt niet veel ver der en in zijn plaats treden de seizoensko mieken die hun kans van het jaar niet laten voorbijgaan met borden en eieren en pleisterkalk die projectielen worden voor hun disputen. The Lyceum geeft de panto van de ouderwetsche soort en de directie van dit huis toont de meest volstrekte maling te hebben aan nieuwe artistieke opvattingen. De panto verwacht van u dat ge geen be zwaar maakt tegen een koningin die zich afgeeft met volk dat een eierenbombardement in de plaats stelt van argumenten en dat alleen in het kleed der smetteloosheid ver schijnt wanneer de stukadoorskwast het heeft gewit en dat op voet van vulgaire gelijkheid omgaat met een koning die op zijn beurt zijn opvoeding schijnt te hebben genoten op straat. Neen, in The Lyceum heeft men zich niet ingespannen een stemming te kweeken die het kindergemoed kan opbeuren. Maar klein en groot in het auditorium getuigen met daverende lachsalvo's van de onweer staanbaarheid van de ruwe clownerie rond de Queen of Hearts en ons kunstzinniger-ik doet zich eerst gelden wanneer wij met beursche ribben het gebouw hebben verlaten. Veel beter wordt de geest van Lewis Carroll gediend in de avonturen van Alice in Won derland, een kinderstulc dat Barrie's Peter Pan in populariteit en onverzwakte levens kracht evenaart. Een behoedzame tante, die neefjes en nichtjes in dezen tijd een mid dagje uit geeft, kiest voor de zekerheid een van deze twee stukken. De Alices zijn wel eens wat te mollig voor haar prille jaren en Peter Pan, de jongen die niet wilde opgroei en, blijkt wel eens beter uit de kluiten ge wassen te zijn dan Barrie wil doen gelooven. Maar dat is het ergste niet. Het ergste is, indien er iets ergs is, dat wat Carroll's pro duct betreft zooveel kinderen den tekst bijna van buiten kennen. Ik heb wel een criticus in den dop naast mij gehad bij een voor stelling van Alice in Wonderland, die zijn vreugde vergald voelde door verdraaide tek sten en coupures. Dit gevaar is minder groot waar het minder algemeen bekende en nieu were stukken betreft, zooais Toad of Toad Hall, bewerkt door Milne naar het boek van Kenneth Grahame, The Wind in the Willows, een van de gelukkigste fantasieën, ooit uit schrijverbrein geboren. Van Milne kan slechts fijne humor worden verwacht en dank zij den geest van den oorspronkelijken schrij ver blijft ons in Toad of Toad Hall de week heid, die soms in Milne hindert, gespaard. Het is een stuk voor klein en groot, met een moraal (ook voor klein en groot) in de fi guur van den wispelturigen, rusteloozen. pochenden, grootdoenden Toad. „You know", vertelde mij een kleuter, die het ver haal van The Wind in the Willows voor mij schetste, „this Toad is full of crazes". En zoo is het. Asschepoester verschijnt in de Wee ding van den tijd en in schoentjes die meer aanspraak maken op het bijvoeglijk naam woord „glazen" dan die van het oorspronke lijke sprookje, waarin Asschepoes werkelijk geen muiltjes van glas aan kreeg. Het ver haal van Alladdin en zijn Wonderlamp is weer een verbijsterend amalgaam van Oos- tersche fantasie, variété en potsierlijkheid. Een Wondertroep van „Elf Echte Chineezen" (gelijk in toeren en in kleedij aan die, welke wij reeds twintig jaar geleden in Nederland- sche variété's konden bewonderen) verge zelt Aladdin op zijn hachelijke wegen en het leven van dezen onsterfelijken sprookjesheld wordt verder opgevroolijkt en verlevendigd door een koor van vief zingende en dansende meisjes. Trouwens alleen de „high brow" Kerststukken doen het zonder „chorus girls" en zonder jazzmuziek. In de luisterrijkste shows komen in de apotheose schoonheids parades de aantrekkelijkheid van het reeds overweldigend geheel verhoogen. In het reeds genoemde Queen of Hearts is deze schoon heidsparade een reclame voor dat snoer van badplaatsjuweelen, dat zich langs Enge- land's zuidkust slingert. Het Kersttooneel veschaft dus wel elck wat wils, van het fijnste tot het grofste. Het geeft niet alleen aan jonge gemoederen de eerste onvergetelijke ervaring van een tooneelspel met zijn mysterie van figuren, die als men schen bewegen maar tegenover het mensch- dom en er buiten schijnen te staan. Het geeft ook economischen steun aan tooneelisten, die het moderne tooneel schijnt te hebben verdrongen. Men behoeft de namen van de bezettingen maar te lezen om dat te beseffen. Er zijn dozijnen oud-gedienden die elk jaar om dezen tijd even uit hun vergetelheid terugkeeren. En voor chorus girls, die Lon den te veel heeft, is het Kersttooneelseizoen niet zelden een redding uit den nood. GRAPHISCHE KUNST. IN HET AMSTERDAMSCH GEMEENTE MUSEUM. Dertig leden dezer vereeniging exposeeren hier hun arbeid in de nobele kunst van het simpel wit-en-zwart. Behalve de pure gra phiek ets, houtsnee, litho laten enkele leden ook tee keningen zien. Wij troffen het niet met het licht op den eersten Kerstdag. Reeds om twee uur was het schemerig in de beide zalen waar de graphici exposeeren. En wit-en-zwart vraagt licht en een beetje arrangement. Waarom ziet zulk een prentententoonstelling er toch bij het eerste binnenkomen zoo hopeloos saai uit! Natuur lijk, de echte plantenliefhebbers, de kenners van 't wit-en-zwart, zullen daardoor niet af geschrikt worden, zij gaan speurend de wan den langs en blijven met hun neus op ieder ruitje liggen, waarachter zij een meesterstuk der graveerkunst, een fluweelig zwart eener litho of een stoute snede in het houtblok ont dekten. Maar de prentkunst moet dien kring van getrouwen uit weten te breiden, ook de toevallige wandelaar in het Museum moet aangelokt worden hier naar binnen te gaan uit dien wandelaar kan immers een adept, een vurig vereerder der prentkunst groeien De toegang is vrij, dat is alvast goed gezien.. nu de wijze van tentoonstellen een beetje aantrekkelijker gemaakt, iets minder gym nastiekzaal achtig, iets meer gesoigneerd ook zaal en encadrementen, en he t zou er toch al licht een beetje minder suf uitzien. Ik spreek voor den leek, dien ik voor de gra fiek wil winnen, niet voor de artisten die na tuurlijk stuk voor stuk er van overtuigd zijn dat „hun" werk geen aankleeding behoeft. Maar toch klagen ais er niemand komt en nie mandkoopt. Toch liepen er omdat het Zondag was heel wat menschen door die zaaltjes. Wie weet hoevele toekomstige verzamelaars er onder schuil gingen. Uit de oude Nederlandsche Etsclub is deze vereeniging indertijd zoo'n beetje voortgeko men. De leden van die oude Etsclub waren zoo de echte painter-etchers, de schilders die ter afwisseling en tot eigen amusement wel eens een prent maakten. De uitsluitent-grafhici zooais wij ze thans kennen, waren toen nog niet in opkomst zelfs. Het.zou verkeert zijn daaruit af te leiden dat de belangstelling voor prenten sinds dien zooveel grooter en intenser geworden is. Die barst soms plotseling los en slaapt dan weer rustig in. Er is geen peil op te trekken. Maar voor den echten kunstliefhebber blijft de oorspronkelijke prent altijd een hobby. Van de dertig exposanten hier is, meen ik, Mouli.in de eenige die nog in de oude Etsclub gezeten heeft. (Men behoefde niet uitsluitend etser te zijn om daar lid van te wezen, Mou- lijn heeft steeds gelithografeerd)Met zijn gToote ,'Toren"-teekening neemt de senior partner in dit gezelschap nog een eerste plaats in. Het is een werk, dat „staat" en houding heeft. Wat van betrekkelijk maar weinig ge zegd kan worden. Een tijdgenoot van hem is Jessurun de Mes- ouita die na jaren laing aan de Haarlemsche Kunstnijverheidsschool les te hebben gege ven en daar een aantal uitmuntende jon geren te hebben beïnvloed thans geroepen is het werk van Prof. Aarts aan de Rijks- akademie, voorloopig met den titel van lector, voort te zetten. Hij toont hier nu ander an dere een aardige houtsnee van een jongen olifant, een andere van een slapende Oehoe en een mooie tee kening van een zee-arend. Als ik van deze ouderen noi zoo maar op een der laatste gekomenen overspring en op de in zending van Hubert Levigne wijs. dan is dat omdat diens vijf prenten mij wederom zeer troffen en nogmaals deden betreuren dat de Prix de Rome hem dit jaar ontsnapt is. De le vendige lithografische qualiteiten van zijn „Jagd" als van Jeugd. Ouderdom en Dood" zijn toch wel zeer opmerkelijk en het gegra veerde meisjesportret heeft ook dat gave af zijn wat in een prent mij immer aantrekt en te waardeeren lijkt. En naar den inhoud zijn de ets „gedachten" en de opgekleurde gravure met de voorstellingen uit Christus' leven toch zekerlijk bewijzen eener geestige vinding. Zie ik verder mijn aanteekeningen na, dan heeft mij bi.i mijn rondgang een teekening van eer. Geranium door Hans Beers, die vroeger in Haarlem woonde, getroffen. Uit de inzending van juffr. Cambier van Nooten heb ik een litho Moerasje met Wilgen geprefereerd. Het werk van Escher, hoe onmogelijk-knap van beheerschtheid het ook is. zegt mij helaas zeer weinig. Gelukkig voor den kunstenaar zuilen gansche volksstammen dit met mij oneen.' zijn. Eekman. Franken, Fokko Mees blijven zichzelf vrijwel getrouw: van den laatste is de Rijmprent toch altijd een te waardeeren werk stuk. Harting toont hier een reeks Duinetsen die. voor mijn gevoel, graphisch van meer be- teekenis zijn dan vele zijner zoo geliefde stads gezichten en een ander artist uit onze omge ving. Van der Vossen, heb ik zelden zoo goed op dreef gezien, als hier in de kleine bladen niet de „Brug" en het „Caféterrasje'. Eclit- gezellige prenten zijn dat, waarvan ge de knapheid pas opmerkt, nadat ze u door hun smakelijkheid hebben aangetrokken. Een paar teekeningen van Dirk Nijland, een „Storm- avond" en „Zaterdagavond in Hellevoetsluis' laten het fascineerende bijna van een teeke ning van Seurat.hetgeen geen geringe lof is. Een geteekend Meisjesportret door Rueter bezit een gedistingeerde beminnelijkheid, die zeldzaam is bij dezen soms ietwat drogen ob servator. Van Arent Hendriks is mij de tee kening „Avondnevels" bijgebleven. Er is, geloof ik nu wel genoeg aangestipt om voor deze expositie (die tot 14 Januari te bezichtigen blijft) belangstelling gaande te maken. Er zijn nog genoeg exposanten, voor wie ik gaarne eerbiedig mijn hoedje licht, enkele ook die ik criant vervelend vind, doch het heeft geen nut dat te verklappen. Men eindigt dan beter, zoo niet met het hart, dan toch met de pen. J. H. DE BOIS. 27 Decemebr 1933. EEN VOORBESPREKING door KAREL DE JONG. Mijn oog viel ditmaal op zóó veel uitzendin gen, die een korte bespreking waard zijn, dat ik meen het beste te doen ze rubrieksgewijze te behandelen. Pianomuziek: Zondag uit W'eenen de Variaties en Fuga van Reger op een thema uit een der Cantates van Bach. Een der omvangrijkste en meest ge compliceerde pianowerken. dat men verschei dene malen moet hooren om er den draad in te vinden, tevens een der vier monumenten van klaviervariatiekunt (Andere 3: Goldberg- variaties van Bach, Diabellivar. van Beet hoven, Handel var. van Brahms). Ik heb er vroeger al eens op gewezen dat Reger's varia ties ten deele zeer vrij zijn, d.w.z. noch in hun opbouw, noch in hun harmonie het thema volgen. In vele spelen nieuwe elementen de hoofdrol en komen thema-fragmenten slechts episodisch voor. Van de Bachvar. op. 81 is de lste streng, weinig gefigureerd, de 2de iets rijker (triolen) doch ook streng, de 3de (Grave assai) als een vrije improvisatie, waarin het begin van het thema 2 maal even verschijnt. De 4de volgt bouw en harmonie van het- thema, doch in zeer samengestelde figuraties, de 5de is een soort van Scherzo over het chromatisch behandelde beginmotief, in de 8de komt het thema tusschen de octavensprongen rhyth- misch veranderd, in de 7de alleen de tweede helft er van, ten deele sterk chromatisch mo duleerend. In de stormen en lawines der 8ste is haast niets meer van het thema terug te vin den, in de 9de weer meer (harmonisch sterk jekruidl); in de 10de schijnt het vrijwel zoek evenals in de daaropvolgende; de 12de is weer een quasi improvisato met kleine themaherin- neringen. dan komt een brillant capriccio waarna in de 14de het volledige thema in de bas verschijnt, rijk omspeeld door allerlei figuren. De fuga is van het gewone Reger- type: een zeer gecompliceerde dubbelfuga met allerlei contrapuntische kunsten als omkee ringen en ineenschuivingen en tegen het slot steeds breeder en sterker wordend; een lapi dair bouwwerk, maar vermoeiend voor speler en hoorder. Leipzig zendt Zondag o.a. drie der groote „Etudes trancendantes" uit. „Eroica" een marschachtig stuk in Es, is vooral een studie voor accoorden in dubbeloctaven. „Ricordan- za" (Herinnering), een rijk met guirlandes be hangen zoetige salonnocturne zal voor de meeste hedendaagsche ooren nauwelijks meer genietbaar zijn. Hoever staat hier Liszt achter bij Chopin! „Mazeppa" is een formidabel ka rakterstuk, dat in eenigszins gewijzigde be handeling als .Poème Symphonique" voor orkest bestaat. Men hoort in de felle accoorden van het begin de zweepslagen, die het paard, waarop Mazeppa gebonden is, voortjagen. Aan het eind valt hij en verheft zich als koning. Van de Chopin-uitzendingen, talrijk als steeds, noem ik die van Donderdag (Hilver sum) en die van Vrijdag (Brussel Fr.). De eerste omvat de 24 Préludes op. 28, in hun kortheid en rijk contrasteerende grilligheid elk gebied van het menschelijk gevoel bestrij kend en als zoodanig misschien het meest geniale wat Ch. schreef. De andere is een cu riosum: 8 walsen dat is te veel! Zelfs als men de Valse brillanten (de nos. 1, 2. 4 en 5, die onderling nog al wat verwantschap ver- toonen, vooral no. 2 en no. 5) uitschakelt, zou het moeilijk zijn onder de overblijvende er acht te vinden, die alle genoeg verscheidenheid en poëzie bezitten om ze direct na elkaar te willen hooren, al hebben sommige, als de nos. 3, 6, 7 en 8 een uitgesproken eigen karakter. De nos 9 en volgende zijn jeugdwerken. Het Concert voor 3 piano's en orkest in F. van Mozart (K.V. 242) is in 1776 voor gravin Lodron en haar twee dochters geschreven. Het is verwant met het oude Concerto grosso. Het derde klavier is aanmerkelijk minder bedéeld dan de beide andere; deze partij was voor de minst gevorderde dochter bestemd. Het orkest blijft op den achtergrond. Mozart heeft het concert later voor 2 piano's bewerkt. De ca- denzen heeft hij zelf er bij geschreven; zij zijn de eerste van hem. die niet zuiver figuratief zijn, maar voorafgegane thema's behandelen. De uitzending is Donderdag door Langenberg. Orkestmuziek. In aansluiting bij het tripelconcert wil ik enkele regels wijden aan de Symphonie con certante in Es. die Zaterdag door Rad. Suisse Rom. uitgezonden wordt. Ook zij nadert tot het Concerto grosso: de 4 blaasinstrumenten vormen hier het concertino. Het werk moet ongeveer in 1778 voor het Parijsche publiek geschreven zijn. De aandacht worde gevestigd op het middelste der 3 hoofddeelen. vol zoete dweperij. De finale bestaat uit variaties; het thema wordt pizzicato door het orkest bege leid; dit speelt bovendien na elke variatie een soort van refrein. Een en ander toont den in vloed der opera. Merkwaardig is, dat in plaats van het refrein na de voorlaatste variatie een Adagio optreedt, dat den overgang naar de maat en tempo veranderende slotvariatie be werkstelligt. De „Symphonie met den paukenroffel" van Haydn is merkwaardig omdat het langzame thema der introductie versneld in het Allegro terugkeert. Gewoonlijk staat de introductie van Haydn's symphonieën niet in thematisch verband met het volgende Allegro. Aan het eigenlijke thema der finale gaat een karakte ristiek hoornthema (voor 2 hoorns) van 4 maten vooraf, dat als een soort van motto werkt. Het wordt dan verder als contrapunt tegen het hoofdthema gebruikt. De Symphonie van Dukas is onlangs door Thed. Mathieu met de H.O.V. te Haarlem uit gevoerd maar heeft de verwachtingen van hen die alleen uit „L'Apprenti Sorcier" Dukas kenden erg teleurgesteld. Een schier eindeloos en onoverzichtelijk werk in die Symphonie, die Woensdag door Parijs rad. uitgezonden wordt. Wie de proef op de som wil nemen luistere. Kamermuziek. Mozart's Strijkkwartet in D (K.V. 575), een der drie aan den Koning van Pruisen opge dragen kwartetten, toont de invloeden zoowel van de scheppingsperiode als van de dedica tie, eenerzijds in een voorliefde voor thema tische eenheid en contrapuntische bewerking, anderzijds door de bevoorrrechting van de cello, die door den koning verdienstelijk be speeld werd en daarom in die drie kwartetten allerlei solistische, bij voorkeur in hooge lig ging geschreven trekjes te verwerken krijgt. Men hoore b.v. het begin der finale. Van alle kwartetten van Mozart is het bedoelde wel het meest melodieuze; zelfs de hoofdthema's zijn tot breede melodieën uitgedijd. Cantates. Op de belangrijke Huizer uitzending van Maandag zij den Bachliefhebber met nadruk gewezen. Ook een cantate van Buxtehude wordt uitgevoerd. REMBRANDT THEATER Anny Ondra in haar nieuwste film „Het verliefde Hotel" Anny Ondra is hard op weg een van de meest geliefde filmsterren te worden. Met haar heerlijke naiveteit weet ze ieders hart te winnen. Maar aan haar onschuldige ern stige kinderlijkheid paart ze een zoo vaste wil, dat ze haar doel altijd weet te bereiken. Haar filmkunst staat op een heel apart plan van haar kunstzusters, zij is in haar genre vrijwel eenig. In „Het verliefde Hotel" zijn haar voor naamste tegenspelers geheel en al op haar afgestemd, zoodat een geheel verkregen is, dat zonder eenige storing voortdurend boeit en amuseert. Er is werkelijk zoo nu en dan geschaterd. Het is een film, die alle na righeid doet vergeten, die je absoluut uit je sombere gedachten haalt, en je vroolijk en van harte doet lachen. Hanne Boll (Anny Ondra) heeft van een onbekende tante het hotel Atlantik in Neu- sand geërfd. Vol vreugde trekt ze naar Neusand en denk bezit te nemen van hotel Atlantik, een der grootste en duurste hotels in Neusand. Ze voelt zich direct „propriètaire" en begint al dadelijk de lakens uit te deelen tot verbazing van het hotelpersoneel en tot vermaak van de gasten. De directeur denkt met een geesteszieke te doen te hebben en laat den hoteldokter komen. Tevens wordt een zenuwinrichting opgebeld die een auto met twee verplegers zendt. Op het laatst laat Hanne het schrijven van den notaris zien en nu blijkt, dat Hanne niet d i t hotel maar een oud vervallen hotel in Neusand.-Dorp geërfd heeft. Een vreeseüjke dèsillusie voor het arme kind als ze haar erfenis ziet! Het wordt op het oogenblik bewoond door drie artisten den componist Werner Waldmann (Josef Eichheim) den schilder Erik Sieber (Karl Meyer) en den tooneelspeler Jochem (Feter Vass), drie vroolijke arme artisten, die daar zelf zoo'n beetje huishouden. Over bodig natuurlijk te zeggen, dat ze stuk voor stuk gecharmeerd zijn van Hanne. Eindelijkeen gast meldt zich aan; Claus Petermann (Mathias Wiemann) uit Hamburg. Zoo goed en zoo kwaad als het gaat wordt het „hotel" in orde gemaakt. Waldmann wordt tot portier gepromoveerd. Jochem tot kellner en Erik tot kok. Claus Petermann ziet met geamuseerde verbazing de primitieve inrichting van het hotel, maar de bevalligheid van de eigenaresse doet hem over alle gemis aan comfort heenstappen en hij neemt er zijn intrek. Door Hanne ver geet hij ook heelemaal dat hij naar Neusand is gekomen om kennis te maken met zijn aanstaande bruid, die door haar fortuin zijn familie moet redden van den financieelen ondergang. Dit is het gegeven voor deze film, de sce narioschrijver heeft het op geestige wijze uit gewerkt, de regisseur en de filmartisten de den de rest, waardoor deze film een groot succes is geworden. Op het tooneel brengen de vier Kadex de zaal in bewondering voor hun prachtige toeren. De journals zijn zeer actueel, o.a. zien we de vreeseüjke spoorwegramp in Frankrijk bij Parijs, die aan meer dan 200 menschen het leven heeft gekost. Onder diepe stilte en en terwijl de muziek zwijgt, wordt die cata strophe aanschouwd. Bij het Polygoon Holl. Nieuws zal vanaf Zaterdag Mariette Serlé een nieuwjaarswensch zeggen. LUX OR THEATER. Buck Jones in Autobandieten en Alexander Carr in Als het hart spreekt. In het Luxor Theater draaien deze week eenige films die dunkt ons voor iedereen wat bieden. Er is geest en humor, er is groote spanning, er is sentimentaliteit. Herinnert gij U Buck Jones, den geweldigen Cow-boy op zijn snellen mustang? Hij be streed roovers, bevrijdde onschuldige meisjes, had te kampen met miskenning en samen zweringen, maar overwon tenslotte. Uit de zelfde ingrediënten is ie "ilm Autobandieten samengesteld, met dit verschil, dat Buck niet op een vurig paard, doch in een snelle auto rent, als coureur op de renbaan, als politie man door het drukke verkeer. Als monteur gekleed slaat hij even hard, en zijn vuist daalt met even veel kracht neer op de kin zijner belagers, als dat gebeurde, toen hij zijn som brero en halsdoek droeg. En een spanning, dat er in de film zit! Zij is Duitsch-sprekend, gedeeltelijk zoo opgenomen, gedeeltelijk na gesynchroniseerd. De hoofdfilm na de pauze heet Als het hart spreekt, en zal aan velen een traan ontlokken. Zij behandelt de geschiedenis van een lam meisje dat in het begin van de film wees geworden, door een oom wordt opgevoed, die aan haar al zijn liefde en werkkracht schenkt. Een liefdadigheidsinstelling neemt het kind tenslotte op. zeer tegen den zin van den oom, die tengevolge daarvan zwaar ziek wordt. Het kind wordt dan aan zijn ziekbed gebracht. en ziethet kan loopen! Oom geneest en alles eindigt op gelukkige wijze. Dat ons deze rolprent in haar geheel kan bekoren, kunnen wij niet zeggen. Daarvoor is ze te zeer gedrenkt in zoete sentimentali teit en daarvoor bevat ze te veel onwaar schijnlijkheden. Wij kunnen bijv. niet aanne men, dat het overbrengen van een kind naar een gesticht op deze wijze gaat, zonder er de huidige opvoeders ook maar even in te kennen. De tegenstellingen zijn door de bank te veel gezocht en te zwaar geaccentueerd. Maar indruk op het publiek maakt de film zeker. De rol van Sidney Cohen (de film speelt in een Joodsche omgeving) wordt vervuld door Alexander Carr, die er een bizonder goede vertolking van geeft. Een enkele maal legt hij het er ietwat dik op, maar over liet geheel is het een sublieme rol. Soms, in zijn grooten wanhoop, doet hij ons even denken aan Jannings. Geestig is hij in zijn samen spel van den vasthouaer.den kooper van zijn zaak, teeder in zijn opofferende liefde voor het ongelukkige meisje, vriendelijk in zijn houding jegens het buurjongetje, dat twee maal een ruit bij hem ingooit. Opmerkelijk goed is Dicky Moore, het „schattige" jonge tje, dat ongedwongen en vrijmoedig voor de lens optreedt. De film is EngeLsch-sprekend. Vooraf gaat een geestig Scrappy-teeken- filmpje, waarvan de muzikale begeleiding en de uitwerking te roemen vallen. Het Orion-Profilti-journaal geeft de be langrijkste gebeurtenissen uit het afgeloopen jaar maand voor maand weer, een interes sante kaleidoscoop. Voor de maand Decem ber heeft het een uitstekende verfilming van den tocht van 3 ijsbrekers naar de Trois Frères, die in het ijs bij Pampus vastgezeten heeft, ge kozen CINEMA PALACE. Ontwakende Jeugd. De verfilming van Max Dreyer's Reife- prüfung stelt den beoordeelaar voor het prin- cipieele probleem, of hij film en tooneel, wan neer zij zich met hetzelfde onderwerp bezig houden. onderling mag vergelijken. De onver getelijke voorstelling, door de Amsterdamsche Tooneelvereeniglng met Eindexamen ook hier ter stede herhaaldelijk gegeven, lost dit pro bleem praktisch op. Ik althans zie in dit geval geen kans. de vergelijking te ontgaan. En dan moet de film, ondanks het geraffineerde appa raat, dat zij bij het tooneel voorheeft, het in alle opzichten afleggen. Wie Eindexamen als tooneelstuk niet heeft genoten, kan Ontwa kende Jeugd als een goede film waardeeren, den toeschouwers van Van Dalsum's onvol prezen vertooning staht de herinnering aan het betere in den weg. Maar het is niet alleen met Van Dalsum, den vertolker, dat wij bij deze vergelijking te maken hebben, doch ook en vooral met Dreyer, den auteur. Carl Froeüch, die zijn tooneelstuk verfilmd heeft, heeft Dreyer te kort gedaan. Niet alleen heeft hij inhoud en vorm van het tooneelstuk verminkt, maar ook de sfeer en den geest, die de kern van Dreyer's werk uitmaken, heeft hij vergrofd en vervlakt. Zoo is er geheel iets anders op het doek dan voor het voelicht gekomen. Alleen het slot nadert, behoudens het door Froelich te onpas aangebrachte „happy end", de ontroerende stof van Dreyer's tooneelstuk. Op zichzelf is er geen bezwaar tegen, zoo de film een dramatisch gegeven zelfstandig ver werkt. Zij moet dit zelfs doen, wijl haar methode en materiaal andersoortig zijn dan die van de dramatische kunst. Maar, wanneer zij een ontleend gegeven in haar eigen vor men overbrengt, vergt de eerbied, dat zij daar bij dit gegeven ongerept laat. Ariane als roman is heel iets anders dan Ariane als film. Maar wie de film ziet, herleest in een andere taal den roman en krijgt door andere midde len en op andere wijze dezelfde beelden, ge dachten en ontroeringen welke de lectuur van het boek bij hem heeft opgeroepen. Had Froeüch de dialoog, welke bij Dreyer een nog al overwegende plaats inneemt, ver vangen door beeld en geluid, die hier het zelf de effect teweeg brachten als het woord ginds, hij zou in zijn recht geweest zijn en eenvoudig zijn plicht hebben gedaan. Maar van het es- sentieele, dat de filmkust van de tooneelkunst onderscheidt, heeft deze regisseur weinig ge bruik gemaakt. Zijn film is, wat den vorm betreft, al heel dicht bij het tooneel blijven staan. Hetgeen hij gedaan heeft, om effecten te verkrijgen, die buiten bereik van het tooneel vallen, bestaat goeddeels uit een uitbreiding van de schilderachtige entourage, het in- lasschen van een paar overbodige scènes en personages en de aanlenging met tot den geest en den gang van het stuk weinig ter zake doende en hierdoor vertragende cn afleidende tafereelen. We krijgen het mooie oude Dultsche stadje, de kloosterachtige school, de rivier met een zeil- en zwempartij en de drenkellngscène, welke noodig was om Knud getuige te doen zijn van het bezoek van den leeraar aan El- friede's ouders. Maar wat heeft Van Dalsum met de bescheiden middelen van het tooneel de eigenaardige oud-Duitsche, kloosterachtige sfeer van de school sterker geconcentreerd en beter getypeerd voor ons doen leven! En waarvoor was het noodig, die ouders er bij te halen en dat bezoek? Is dit zooveel geschik ter filmstof dan het pension met de kost- juffrouw, waar Elfriede en de leeraar en de jongens wonen? En waarom was het voor de film niet voldoende, dat Knud langs den blik semafleider naar de kamer van den directeur klimt? Vergde de filmcompositie nu bepaald, dat de dochter van den concierge hierbij wordt gehaald? Wij begrijpen niet, waarom zelfs de namen veranderd zijn en dan nog ten deele. Waarom is Knud Sengebusch Knud Snegebusch en Elfriede Albing Elfriede Albing en rector Bro- dersen rector Brodersen gebleven, maar moest dr. Kosegarten tot dr, Kerner en de concierge Krohn tot Nockelman worden verdoopt? Erger vergrijp is de vergroving van de rec torsfiguur. Wij nemen aan. dat Dreyer de ver tolkers hierin volkomen vrij heeft gelaten. Maar kan men een man, wiens waardig, nobel en goedmoedig karakter in de creatie van Van Dalsum zoo indrukwekkend uitkwam, zich voorstellen in een zoo banale, ja poenige ge stalte als de filmacteur Heinrich George hem heeft toegedacht? Deze bierkneip-caricatuur, tot wiens opluistering de film nog een onsma kelijke biefstuk-met-uien-scène heeft inge- lascht, is voor een man, die met Madchen in Uniform, Die Nacht gehort uns en Mieter Schultze gegen allen zulk een voortreffelij ken staat van dienst heeft gemaakt, een onver klaarbare misgreep. Froelich heeft dit spel van de jeugd ver uiterlijkt. Van de innerlijke tragedies met hun deze levensfase typeerende subtiliteiten laat hij wel heel weinig tot zijn recht komen. Alleen in de laatste scènes, waarin het eigenlijke eindexamen en daarmee het conflict Knud— Kosegarten (Kerner) aanbreekt, geeft hij Dreyer hetgeen Dreyer toekomt. En daarbij bereikt hij dan ook bij de toeschouwers, vooral mede door de gevoelige mimiek van Hertha Thiele als Elfriede en Albert Lieven als Knud, eenzelfde ontroering als welke het tooneel heeft gebracht. Jammer, dat hij met zijn „happy end" de tragische pointe van Dreyer's compositie te loor doet gaan voor een goed- koopc en onlogische bevrediging van het op pervlakkige rechtsgevoel. Behalve dezen in elk geval belangwekkenden hoofdschotel geeft Palace een vermakelijke baby-historie op de teekenfilm en in het jour naal een treffend beeld van den ijsgang op de rivieren. Van de goede gezindheid in de Kerst dagen getuigen de opnamen van het Kinder feest van het Heilsleger en van het Bio-vacan- tie-oord. Een harpiste wisselt de filmvoorstel ling af. En ter gelegenheid van de jaarwisse ling wacht den bezoekers de volgende dagen een Nieuwjaarswensch. H. G. CANNEGIETER,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 23