LETTEREN EN KUNST
HET SEIZOEN DER PANTO'S.
Radiomuziek der week.
BIOSCOOP.
ZATERDAG 30 DECEMBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
23
Tooneel te Londen.
De Eerste Kerstdag Is bij traditie voor het
huiselijk feest, al is men in Engeland thans
niet meer zoo trouw aan die traditie als
voorheen. De Tweede Kerstdag is een dag
van uitgaan en deze traditie is tot heden
onverwoestbaar gebleken. De sportvelden
rond de stad zijn vol. De musea en andere be
zienswaardigheden in de stad beantwoorden
beter aan het doel der volksvoorlichting dan
op alle andere dagen van het jaar. En de
theaters. Volgens aannemelijke schatting
hebben dit jaar op Boxing Day de Engel-
sche aanduiding voor Tweeden Kerstdag
bijna 100.000 menschen de theaters in het
centrum van Londen bezocht.
Van 26 December af tot een goed eind in
Januari staat meer dan de helft van de op
pervlakte van tooneelen in Londen in dienst
van het Kerstseizoen. Het is een van de vele
symptomen in het openbare leven van dit
land. die vertellen dat een Engelscbman on
gaarne erkent dat zijn feestdagen voorbij zijn.
Oorspronkelijk moet het de bedoeling zijn
geweest de schoolkinderen gedurende de
Kerstvacantie hun eerste kennismaking te
geven met de tooneelkunst. Passende voor
stellingen werden er voor uitgedacht en voor
het voetlicht gebracht. Dit doel wordt nog
loffelijk gediend. Maar er zijn ook vele stuk
ken aangekondigd als kost voor Boxing
Day en volgende dagen waaraan volwas
senen evenveel zoo niet meer vreugde beleven
dan kinderen. Kerststukken zijn vaak moei
lijk te classificeeren. De pantomime door
een geslacht van een arbeid sparend tijdperk
al lang afgekort en .panto" genoemd was
het oorspronkelijk tooneelproduct van Boxing
Day. En alweer gemakshalve, blijft men veel
een panto noemen dat een tooneelsprookje
is. gespeeld door kinderen met volwassenen
als toeschouwers, of dat een kindertooneel-
stuk, gespeeld door volwassenen met kinde
ren als toeschouwers. Maar er zijn veel meer
variaties. En uw verrassingen als oninge
wijde kunnen legio en ontstellend zijn indien
ge, afgaande op een sprookjestitel, u neer
zet voor het doek om te genieten van de
voorstelling van feeërie, welke de titel doet
vermoeden. Er is geen sprookje zoo teer of
het dient zich aan vergezeld van acrobaten en
komieken met muilen vol robusten humor.
„Queen of Hearts'', leest ge op de aanplak
biljetten van The Lyceum. Dat is, beseft ge
met de in eigen kinderkamer vergaarde ken
nis van Lewis Carroll en zijn kinderrijmen,
de Queen of Hearts (hartevrouw)who
made some tarts upon a summer's day (die
op een mooien zomerdag eenige taarten
bakte). En dan moet er ook zijn die Knave of
Hearts (harteboer) who stole the tarts and
took them all away (die de taarten stal en
ze alle meenam) en wat er verder volgt. Wel,
het verhaal op het tooneel begint wel met
deze roofpartij maar het komt niet veel ver
der en in zijn plaats treden de seizoensko
mieken die hun kans van het jaar niet
laten voorbijgaan met borden en eieren en
pleisterkalk die projectielen worden voor hun
disputen. The Lyceum geeft de panto van
de ouderwetsche soort en de directie van dit
huis toont de meest volstrekte maling te
hebben aan nieuwe artistieke opvattingen.
De panto verwacht van u dat ge geen be
zwaar maakt tegen een koningin die zich
afgeeft met volk dat een eierenbombardement
in de plaats stelt van argumenten en dat
alleen in het kleed der smetteloosheid ver
schijnt wanneer de stukadoorskwast het heeft
gewit en dat op voet van vulgaire gelijkheid
omgaat met een koning die op zijn beurt
zijn opvoeding schijnt te hebben genoten op
straat. Neen, in The Lyceum heeft men zich
niet ingespannen een stemming te kweeken
die het kindergemoed kan opbeuren. Maar
klein en groot in het auditorium getuigen
met daverende lachsalvo's van de onweer
staanbaarheid van de ruwe clownerie rond
de Queen of Hearts en ons kunstzinniger-ik
doet zich eerst gelden wanneer wij met
beursche ribben het gebouw hebben verlaten.
Veel beter wordt de geest van Lewis Carroll
gediend in de avonturen van Alice in Won
derland, een kinderstulc dat Barrie's Peter
Pan in populariteit en onverzwakte levens
kracht evenaart. Een behoedzame tante, die
neefjes en nichtjes in dezen tijd een mid
dagje uit geeft, kiest voor de zekerheid een
van deze twee stukken. De Alices zijn wel
eens wat te mollig voor haar prille jaren en
Peter Pan, de jongen die niet wilde opgroei
en, blijkt wel eens beter uit de kluiten ge
wassen te zijn dan Barrie wil doen gelooven.
Maar dat is het ergste niet. Het ergste is,
indien er iets ergs is, dat wat Carroll's pro
duct betreft zooveel kinderen den tekst bijna
van buiten kennen. Ik heb wel een criticus
in den dop naast mij gehad bij een voor
stelling van Alice in Wonderland, die zijn
vreugde vergald voelde door verdraaide tek
sten en coupures. Dit gevaar is minder groot
waar het minder algemeen bekende en nieu
were stukken betreft, zooais Toad of Toad
Hall, bewerkt door Milne naar het boek van
Kenneth Grahame, The Wind in the Willows,
een van de gelukkigste fantasieën, ooit uit
schrijverbrein geboren. Van Milne kan slechts
fijne humor worden verwacht en dank zij
den geest van den oorspronkelijken schrij
ver blijft ons in Toad of Toad Hall de week
heid, die soms in Milne hindert, gespaard.
Het is een stuk voor klein en groot, met een
moraal (ook voor klein en groot) in de fi
guur van den wispelturigen, rusteloozen.
pochenden, grootdoenden Toad. „You
know", vertelde mij een kleuter, die het ver
haal van The Wind in the Willows voor mij
schetste, „this Toad is full of crazes". En zoo
is het. Asschepoester verschijnt in de Wee
ding van den tijd en in schoentjes die meer
aanspraak maken op het bijvoeglijk naam
woord „glazen" dan die van het oorspronke
lijke sprookje, waarin Asschepoes werkelijk
geen muiltjes van glas aan kreeg. Het ver
haal van Alladdin en zijn Wonderlamp is
weer een verbijsterend amalgaam van Oos-
tersche fantasie, variété en potsierlijkheid.
Een Wondertroep van „Elf Echte Chineezen"
(gelijk in toeren en in kleedij aan die, welke
wij reeds twintig jaar geleden in Nederland-
sche variété's konden bewonderen) verge
zelt Aladdin op zijn hachelijke wegen en het
leven van dezen onsterfelijken sprookjesheld
wordt verder opgevroolijkt en verlevendigd
door een koor van vief zingende en dansende
meisjes. Trouwens alleen de „high brow"
Kerststukken doen het zonder „chorus girls"
en zonder jazzmuziek. In de luisterrijkste
shows komen in de apotheose schoonheids
parades de aantrekkelijkheid van het reeds
overweldigend geheel verhoogen. In het reeds
genoemde Queen of Hearts is deze schoon
heidsparade een reclame voor dat snoer van
badplaatsjuweelen, dat zich langs Enge-
land's zuidkust slingert.
Het Kersttooneel veschaft dus wel elck wat
wils, van het fijnste tot het grofste. Het geeft
niet alleen aan jonge gemoederen de eerste
onvergetelijke ervaring van een tooneelspel
met zijn mysterie van figuren, die als men
schen bewegen maar tegenover het mensch-
dom en er buiten schijnen te staan. Het geeft
ook economischen steun aan tooneelisten,
die het moderne tooneel schijnt te hebben
verdrongen. Men behoeft de namen van de
bezettingen maar te lezen om dat te beseffen.
Er zijn dozijnen oud-gedienden die elk jaar
om dezen tijd even uit hun vergetelheid
terugkeeren. En voor chorus girls, die Lon
den te veel heeft, is het Kersttooneelseizoen
niet zelden een redding uit den nood.
GRAPHISCHE KUNST.
IN HET AMSTERDAMSCH GEMEENTE
MUSEUM.
Dertig leden dezer vereeniging exposeeren
hier hun arbeid in de nobele kunst van het
simpel wit-en-zwart. Behalve de pure gra
phiek ets, houtsnee, litho laten enkele
leden ook tee keningen zien.
Wij troffen het niet met het licht op den
eersten Kerstdag. Reeds om twee uur was het
schemerig in de beide zalen waar de graphici
exposeeren. En wit-en-zwart vraagt licht en
een beetje arrangement. Waarom ziet zulk een
prentententoonstelling er toch bij het eerste
binnenkomen zoo hopeloos saai uit! Natuur
lijk, de echte plantenliefhebbers, de kenners
van 't wit-en-zwart, zullen daardoor niet af
geschrikt worden, zij gaan speurend de wan
den langs en blijven met hun neus op ieder
ruitje liggen, waarachter zij een meesterstuk
der graveerkunst, een fluweelig zwart eener
litho of een stoute snede in het houtblok ont
dekten. Maar de prentkunst moet dien kring
van getrouwen uit weten te breiden, ook de
toevallige wandelaar in het Museum moet
aangelokt worden hier naar binnen te gaan
uit dien wandelaar kan immers een adept,
een vurig vereerder der prentkunst groeien
De toegang is vrij, dat is alvast goed gezien..
nu de wijze van tentoonstellen een beetje
aantrekkelijker gemaakt, iets minder gym
nastiekzaal achtig, iets meer gesoigneerd ook
zaal en encadrementen, en he t zou er toch al
licht een beetje minder suf uitzien.
Ik spreek voor den leek, dien ik voor de gra
fiek wil winnen, niet voor de artisten die na
tuurlijk stuk voor stuk er van overtuigd zijn
dat „hun" werk geen aankleeding behoeft.
Maar toch klagen ais er niemand komt en nie
mandkoopt.
Toch liepen er omdat het Zondag
was heel wat menschen door die zaaltjes.
Wie weet hoevele toekomstige verzamelaars er
onder schuil gingen.
Uit de oude Nederlandsche Etsclub is deze
vereeniging indertijd zoo'n beetje voortgeko
men. De leden van die oude Etsclub waren zoo
de echte painter-etchers, de schilders die ter
afwisseling en tot eigen amusement wel eens
een prent maakten. De uitsluitent-grafhici
zooais wij ze thans kennen, waren toen nog
niet in opkomst zelfs. Het.zou verkeert zijn
daaruit af te leiden dat de belangstelling voor
prenten sinds dien zooveel grooter en intenser
geworden is. Die barst soms plotseling los en
slaapt dan weer rustig in. Er is geen peil op te
trekken. Maar voor den echten kunstliefhebber
blijft de oorspronkelijke prent altijd een
hobby.
Van de dertig exposanten hier is, meen ik,
Mouli.in de eenige die nog in de oude Etsclub
gezeten heeft. (Men behoefde niet uitsluitend
etser te zijn om daar lid van te wezen, Mou-
lijn heeft steeds gelithografeerd)Met zijn
gToote ,'Toren"-teekening neemt de senior
partner in dit gezelschap nog een eerste plaats
in. Het is een werk, dat „staat" en houding
heeft. Wat van betrekkelijk maar weinig ge
zegd kan worden.
Een tijdgenoot van hem is Jessurun de Mes-
ouita die na jaren laing aan de Haarlemsche
Kunstnijverheidsschool les te hebben gege
ven en daar een aantal uitmuntende jon
geren te hebben beïnvloed thans geroepen
is het werk van Prof. Aarts aan de Rijks-
akademie, voorloopig met den titel van lector,
voort te zetten. Hij toont hier nu ander an
dere een aardige houtsnee van een jongen
olifant, een andere van een slapende Oehoe
en een mooie tee kening van een zee-arend.
Als ik van deze ouderen noi zoo maar op een
der laatste gekomenen overspring en op de in
zending van Hubert Levigne wijs. dan is dat
omdat diens vijf prenten mij wederom zeer
troffen en nogmaals deden betreuren dat de
Prix de Rome hem dit jaar ontsnapt is. De le
vendige lithografische qualiteiten van zijn
„Jagd" als van Jeugd. Ouderdom en Dood"
zijn toch wel zeer opmerkelijk en het gegra
veerde meisjesportret heeft ook dat gave af
zijn wat in een prent mij immer aantrekt en
te waardeeren lijkt. En naar den inhoud zijn
de ets „gedachten" en de opgekleurde gravure
met de voorstellingen uit Christus' leven toch
zekerlijk bewijzen eener geestige vinding. Zie
ik verder mijn aanteekeningen na, dan heeft
mij bi.i mijn rondgang een teekening van eer.
Geranium door Hans Beers, die vroeger in
Haarlem woonde, getroffen. Uit de inzending
van juffr. Cambier van Nooten heb ik een
litho Moerasje met Wilgen geprefereerd. Het
werk van Escher, hoe onmogelijk-knap van
beheerschtheid het ook is. zegt mij helaas zeer
weinig. Gelukkig voor den kunstenaar zuilen
gansche volksstammen dit met mij oneen.'
zijn. Eekman. Franken, Fokko Mees blijven
zichzelf vrijwel getrouw: van den laatste is de
Rijmprent toch altijd een te waardeeren werk
stuk. Harting toont hier een reeks Duinetsen
die. voor mijn gevoel, graphisch van meer be-
teekenis zijn dan vele zijner zoo geliefde stads
gezichten en een ander artist uit onze omge
ving. Van der Vossen, heb ik zelden zoo goed
op dreef gezien, als hier in de kleine bladen
niet de „Brug" en het „Caféterrasje'. Eclit-
gezellige prenten zijn dat, waarvan ge de
knapheid pas opmerkt, nadat ze u door hun
smakelijkheid hebben aangetrokken. Een paar
teekeningen van Dirk Nijland, een „Storm-
avond" en „Zaterdagavond in Hellevoetsluis'
laten het fascineerende bijna van een teeke
ning van Seurat.hetgeen geen geringe lof
is. Een geteekend Meisjesportret door Rueter
bezit een gedistingeerde beminnelijkheid, die
zeldzaam is bij dezen soms ietwat drogen ob
servator. Van Arent Hendriks is mij de tee
kening „Avondnevels" bijgebleven.
Er is, geloof ik nu wel genoeg aangestipt
om voor deze expositie (die tot 14 Januari te
bezichtigen blijft) belangstelling gaande te
maken. Er zijn nog genoeg exposanten, voor
wie ik gaarne eerbiedig mijn hoedje licht,
enkele ook die ik criant vervelend vind, doch
het heeft geen nut dat te verklappen. Men
eindigt dan beter, zoo niet met het hart, dan
toch met de pen.
J. H. DE BOIS.
27 Decemebr 1933.
EEN VOORBESPREKING
door KAREL DE JONG.
Mijn oog viel ditmaal op zóó veel uitzendin
gen, die een korte bespreking waard zijn, dat
ik meen het beste te doen ze rubrieksgewijze
te behandelen.
Pianomuziek:
Zondag uit W'eenen de Variaties en Fuga
van Reger op een thema uit een der Cantates
van Bach. Een der omvangrijkste en meest ge
compliceerde pianowerken. dat men verschei
dene malen moet hooren om er den draad in
te vinden, tevens een der vier monumenten
van klaviervariatiekunt (Andere 3: Goldberg-
variaties van Bach, Diabellivar. van Beet
hoven, Handel var. van Brahms). Ik heb er
vroeger al eens op gewezen dat Reger's varia
ties ten deele zeer vrij zijn, d.w.z. noch in hun
opbouw, noch in hun harmonie het thema
volgen. In vele spelen nieuwe elementen de
hoofdrol en komen thema-fragmenten slechts
episodisch voor. Van de Bachvar. op. 81 is de
lste streng, weinig gefigureerd, de 2de iets
rijker (triolen) doch ook streng, de 3de (Grave
assai) als een vrije improvisatie, waarin het
begin van het thema 2 maal even verschijnt.
De 4de volgt bouw en harmonie van het- thema,
doch in zeer samengestelde figuraties, de 5de
is een soort van Scherzo over het chromatisch
behandelde beginmotief, in de 8de komt het
thema tusschen de octavensprongen rhyth-
misch veranderd, in de 7de alleen de tweede
helft er van, ten deele sterk chromatisch mo
duleerend. In de stormen en lawines der 8ste is
haast niets meer van het thema terug te vin
den, in de 9de weer meer (harmonisch sterk
jekruidl); in de 10de schijnt het vrijwel zoek
evenals in de daaropvolgende; de 12de is weer
een quasi improvisato met kleine themaherin-
neringen. dan komt een brillant capriccio
waarna in de 14de het volledige thema in de
bas verschijnt, rijk omspeeld door allerlei
figuren. De fuga is van het gewone Reger-
type: een zeer gecompliceerde dubbelfuga met
allerlei contrapuntische kunsten als omkee
ringen en ineenschuivingen en tegen het slot
steeds breeder en sterker wordend; een lapi
dair bouwwerk, maar vermoeiend voor speler
en hoorder.
Leipzig zendt Zondag o.a. drie der groote
„Etudes trancendantes" uit. „Eroica" een
marschachtig stuk in Es, is vooral een studie
voor accoorden in dubbeloctaven. „Ricordan-
za" (Herinnering), een rijk met guirlandes be
hangen zoetige salonnocturne zal voor de
meeste hedendaagsche ooren nauwelijks meer
genietbaar zijn. Hoever staat hier Liszt achter
bij Chopin! „Mazeppa" is een formidabel ka
rakterstuk, dat in eenigszins gewijzigde be
handeling als .Poème Symphonique" voor
orkest bestaat. Men hoort in de felle accoorden
van het begin de zweepslagen, die het paard,
waarop Mazeppa gebonden is, voortjagen. Aan
het eind valt hij en verheft zich als koning.
Van de Chopin-uitzendingen, talrijk als
steeds, noem ik die van Donderdag (Hilver
sum) en die van Vrijdag (Brussel Fr.). De
eerste omvat de 24 Préludes op. 28, in hun
kortheid en rijk contrasteerende grilligheid
elk gebied van het menschelijk gevoel bestrij
kend en als zoodanig misschien het meest
geniale wat Ch. schreef. De andere is een cu
riosum: 8 walsen dat is te veel! Zelfs als
men de Valse brillanten (de nos. 1, 2. 4 en 5,
die onderling nog al wat verwantschap ver-
toonen, vooral no. 2 en no. 5) uitschakelt, zou
het moeilijk zijn onder de overblijvende er
acht te vinden, die alle genoeg verscheidenheid
en poëzie bezitten om ze direct na elkaar te
willen hooren, al hebben sommige, als de nos.
3, 6, 7 en 8 een uitgesproken eigen karakter.
De nos 9 en volgende zijn jeugdwerken.
Het Concert voor 3 piano's en orkest in F.
van Mozart (K.V. 242) is in 1776 voor gravin
Lodron en haar twee dochters geschreven. Het
is verwant met het oude Concerto grosso. Het
derde klavier is aanmerkelijk minder bedéeld
dan de beide andere; deze partij was voor de
minst gevorderde dochter bestemd. Het orkest
blijft op den achtergrond. Mozart heeft het
concert later voor 2 piano's bewerkt. De ca-
denzen heeft hij zelf er bij geschreven; zij zijn
de eerste van hem. die niet zuiver figuratief
zijn, maar voorafgegane thema's behandelen.
De uitzending is Donderdag door Langenberg.
Orkestmuziek.
In aansluiting bij het tripelconcert wil ik
enkele regels wijden aan de Symphonie con
certante in Es. die Zaterdag door Rad. Suisse
Rom. uitgezonden wordt. Ook zij nadert tot
het Concerto grosso: de 4 blaasinstrumenten
vormen hier het concertino. Het werk moet
ongeveer in 1778 voor het Parijsche publiek
geschreven zijn. De aandacht worde gevestigd
op het middelste der 3 hoofddeelen. vol zoete
dweperij. De finale bestaat uit variaties; het
thema wordt pizzicato door het orkest bege
leid; dit speelt bovendien na elke variatie een
soort van refrein. Een en ander toont den in
vloed der opera. Merkwaardig is, dat in plaats
van het refrein na de voorlaatste variatie een
Adagio optreedt, dat den overgang naar de
maat en tempo veranderende slotvariatie be
werkstelligt.
De „Symphonie met den paukenroffel" van
Haydn is merkwaardig omdat het langzame
thema der introductie versneld in het Allegro
terugkeert. Gewoonlijk staat de introductie
van Haydn's symphonieën niet in thematisch
verband met het volgende Allegro. Aan het
eigenlijke thema der finale gaat een karakte
ristiek hoornthema (voor 2 hoorns) van 4
maten vooraf, dat als een soort van motto
werkt. Het wordt dan verder als contrapunt
tegen het hoofdthema gebruikt.
De Symphonie van Dukas is onlangs door
Thed. Mathieu met de H.O.V. te Haarlem uit
gevoerd maar heeft de verwachtingen van
hen die alleen uit „L'Apprenti Sorcier" Dukas
kenden erg teleurgesteld. Een schier eindeloos
en onoverzichtelijk werk in die Symphonie, die
Woensdag door Parijs rad. uitgezonden wordt.
Wie de proef op de som wil nemen luistere.
Kamermuziek.
Mozart's Strijkkwartet in D (K.V. 575), een
der drie aan den Koning van Pruisen opge
dragen kwartetten, toont de invloeden zoowel
van de scheppingsperiode als van de dedica
tie, eenerzijds in een voorliefde voor thema
tische eenheid en contrapuntische bewerking,
anderzijds door de bevoorrrechting van de
cello, die door den koning verdienstelijk be
speeld werd en daarom in die drie kwartetten
allerlei solistische, bij voorkeur in hooge lig
ging geschreven trekjes te verwerken krijgt.
Men hoore b.v. het begin der finale. Van alle
kwartetten van Mozart is het bedoelde wel het
meest melodieuze; zelfs de hoofdthema's zijn
tot breede melodieën uitgedijd.
Cantates.
Op de belangrijke Huizer uitzending van
Maandag zij den Bachliefhebber met nadruk
gewezen. Ook een cantate van Buxtehude
wordt uitgevoerd.
REMBRANDT THEATER
Anny Ondra in haar nieuwste
film „Het verliefde Hotel"
Anny Ondra is hard op weg een van de
meest geliefde filmsterren te worden. Met
haar heerlijke naiveteit weet ze ieders hart
te winnen. Maar aan haar onschuldige ern
stige kinderlijkheid paart ze een zoo vaste
wil, dat ze haar doel altijd weet te bereiken.
Haar filmkunst staat op een heel apart
plan van haar kunstzusters, zij is in haar
genre vrijwel eenig.
In „Het verliefde Hotel" zijn haar voor
naamste tegenspelers geheel en al op haar
afgestemd, zoodat een geheel verkregen is,
dat zonder eenige storing voortdurend
boeit en amuseert. Er is werkelijk zoo nu en
dan geschaterd. Het is een film, die alle na
righeid doet vergeten, die je absoluut uit je
sombere gedachten haalt, en je vroolijk en
van harte doet lachen.
Hanne Boll (Anny Ondra) heeft van een
onbekende tante het hotel Atlantik in Neu-
sand geërfd. Vol vreugde trekt ze naar
Neusand en denk bezit te nemen van hotel
Atlantik, een der grootste en duurste hotels
in Neusand. Ze voelt zich direct „propriètaire"
en begint al dadelijk de lakens uit te deelen
tot verbazing van het hotelpersoneel en tot
vermaak van de gasten. De directeur denkt
met een geesteszieke te doen te hebben en
laat den hoteldokter komen. Tevens wordt
een zenuwinrichting opgebeld die een auto
met twee verplegers zendt. Op het laatst
laat Hanne het schrijven van den notaris zien
en nu blijkt, dat Hanne niet d i t hotel maar
een oud vervallen hotel in Neusand.-Dorp
geërfd heeft. Een vreeseüjke dèsillusie voor
het arme kind als ze haar erfenis ziet! Het
wordt op het oogenblik bewoond door drie
artisten den componist Werner Waldmann
(Josef Eichheim) den schilder Erik Sieber
(Karl Meyer) en den tooneelspeler Jochem
(Feter Vass), drie vroolijke arme artisten,
die daar zelf zoo'n beetje huishouden. Over
bodig natuurlijk te zeggen, dat ze stuk voor
stuk gecharmeerd zijn van Hanne.
Eindelijkeen gast meldt zich aan;
Claus Petermann (Mathias Wiemann) uit
Hamburg. Zoo goed en zoo kwaad als het
gaat wordt het „hotel" in orde gemaakt.
Waldmann wordt tot portier gepromoveerd.
Jochem tot kellner en Erik tot kok. Claus
Petermann ziet met geamuseerde verbazing
de primitieve inrichting van het hotel, maar
de bevalligheid van de eigenaresse doet hem
over alle gemis aan comfort heenstappen en
hij neemt er zijn intrek. Door Hanne ver
geet hij ook heelemaal dat hij naar Neusand
is gekomen om kennis te maken met zijn
aanstaande bruid, die door haar fortuin zijn
familie moet redden van den financieelen
ondergang.
Dit is het gegeven voor deze film, de sce
narioschrijver heeft het op geestige wijze uit
gewerkt, de regisseur en de filmartisten de
den de rest, waardoor deze film een groot
succes is geworden.
Op het tooneel brengen de vier Kadex de
zaal in bewondering voor hun prachtige
toeren.
De journals zijn zeer actueel, o.a. zien we
de vreeseüjke spoorwegramp in Frankrijk
bij Parijs, die aan meer dan 200 menschen
het leven heeft gekost. Onder diepe stilte en
en terwijl de muziek zwijgt, wordt die cata
strophe aanschouwd. Bij het Polygoon Holl.
Nieuws zal vanaf Zaterdag Mariette Serlé
een nieuwjaarswensch zeggen.
LUX OR THEATER.
Buck Jones in Autobandieten en
Alexander Carr in Als het hart
spreekt.
In het Luxor Theater draaien deze week
eenige films die dunkt ons voor iedereen wat
bieden. Er is geest en humor, er is groote
spanning, er is sentimentaliteit.
Herinnert gij U Buck Jones, den geweldigen
Cow-boy op zijn snellen mustang? Hij be
streed roovers, bevrijdde onschuldige meisjes,
had te kampen met miskenning en samen
zweringen, maar overwon tenslotte. Uit de
zelfde ingrediënten is ie "ilm Autobandieten
samengesteld, met dit verschil, dat Buck niet
op een vurig paard, doch in een snelle auto
rent, als coureur op de renbaan, als politie
man door het drukke verkeer. Als monteur
gekleed slaat hij even hard, en zijn vuist daalt
met even veel kracht neer op de kin zijner
belagers, als dat gebeurde, toen hij zijn som
brero en halsdoek droeg. En een spanning,
dat er in de film zit! Zij is Duitsch-sprekend,
gedeeltelijk zoo opgenomen, gedeeltelijk na
gesynchroniseerd.
De hoofdfilm na de pauze heet Als het hart
spreekt, en zal aan velen een traan ontlokken.
Zij behandelt de geschiedenis van een lam
meisje dat in het begin van de film wees
geworden, door een oom wordt opgevoed, die
aan haar al zijn liefde en werkkracht schenkt.
Een liefdadigheidsinstelling neemt het kind
tenslotte op. zeer tegen den zin van den oom,
die tengevolge daarvan zwaar ziek wordt. Het
kind wordt dan aan zijn ziekbed gebracht.
en ziethet kan loopen! Oom geneest en
alles eindigt op gelukkige wijze.
Dat ons deze rolprent in haar geheel kan
bekoren, kunnen wij niet zeggen. Daarvoor
is ze te zeer gedrenkt in zoete sentimentali
teit en daarvoor bevat ze te veel onwaar
schijnlijkheden. Wij kunnen bijv. niet aanne
men, dat het overbrengen van een kind naar
een gesticht op deze wijze gaat, zonder er
de huidige opvoeders ook maar even in te
kennen. De tegenstellingen zijn door de bank
te veel gezocht en te zwaar geaccentueerd.
Maar indruk op het publiek maakt de film
zeker.
De rol van Sidney Cohen (de film speelt
in een Joodsche omgeving) wordt vervuld
door Alexander Carr, die er een bizonder
goede vertolking van geeft. Een enkele maal
legt hij het er ietwat dik op, maar over liet
geheel is het een sublieme rol. Soms, in zijn
grooten wanhoop, doet hij ons even denken
aan Jannings. Geestig is hij in zijn samen
spel van den vasthouaer.den kooper van zijn
zaak, teeder in zijn opofferende liefde voor
het ongelukkige meisje, vriendelijk in zijn
houding jegens het buurjongetje, dat twee
maal een ruit bij hem ingooit. Opmerkelijk
goed is Dicky Moore, het „schattige" jonge
tje, dat ongedwongen en vrijmoedig voor de
lens optreedt. De film is EngeLsch-sprekend.
Vooraf gaat een geestig Scrappy-teeken-
filmpje, waarvan de muzikale begeleiding en
de uitwerking te roemen vallen.
Het Orion-Profilti-journaal geeft de be
langrijkste gebeurtenissen uit het afgeloopen
jaar maand voor maand weer, een interes
sante kaleidoscoop. Voor de maand Decem
ber heeft het een uitstekende verfilming van
den tocht van 3 ijsbrekers naar de Trois
Frères, die in het ijs bij Pampus vastgezeten
heeft, ge kozen
CINEMA PALACE.
Ontwakende Jeugd.
De verfilming van Max Dreyer's Reife-
prüfung stelt den beoordeelaar voor het prin-
cipieele probleem, of hij film en tooneel, wan
neer zij zich met hetzelfde onderwerp bezig
houden. onderling mag vergelijken. De onver
getelijke voorstelling, door de Amsterdamsche
Tooneelvereeniglng met Eindexamen ook hier
ter stede herhaaldelijk gegeven, lost dit pro
bleem praktisch op. Ik althans zie in dit geval
geen kans. de vergelijking te ontgaan. En dan
moet de film, ondanks het geraffineerde appa
raat, dat zij bij het tooneel voorheeft, het in
alle opzichten afleggen. Wie Eindexamen als
tooneelstuk niet heeft genoten, kan Ontwa
kende Jeugd als een goede film waardeeren,
den toeschouwers van Van Dalsum's onvol
prezen vertooning staht de herinnering aan
het betere in den weg.
Maar het is niet alleen met Van Dalsum,
den vertolker, dat wij bij deze vergelijking te
maken hebben, doch ook en vooral met
Dreyer, den auteur. Carl Froeüch, die zijn
tooneelstuk verfilmd heeft, heeft Dreyer te
kort gedaan. Niet alleen heeft hij inhoud en
vorm van het tooneelstuk verminkt, maar ook
de sfeer en den geest, die de kern van Dreyer's
werk uitmaken, heeft hij vergrofd en vervlakt.
Zoo is er geheel iets anders op het doek dan
voor het voelicht gekomen. Alleen het slot
nadert, behoudens het door Froelich te onpas
aangebrachte „happy end", de ontroerende stof
van Dreyer's tooneelstuk.
Op zichzelf is er geen bezwaar tegen, zoo de
film een dramatisch gegeven zelfstandig ver
werkt. Zij moet dit zelfs doen, wijl haar
methode en materiaal andersoortig zijn dan
die van de dramatische kunst. Maar, wanneer
zij een ontleend gegeven in haar eigen vor
men overbrengt, vergt de eerbied, dat zij daar
bij dit gegeven ongerept laat. Ariane als
roman is heel iets anders dan Ariane als film.
Maar wie de film ziet, herleest in een andere
taal den roman en krijgt door andere midde
len en op andere wijze dezelfde beelden, ge
dachten en ontroeringen welke de lectuur van
het boek bij hem heeft opgeroepen.
Had Froeüch de dialoog, welke bij Dreyer
een nog al overwegende plaats inneemt, ver
vangen door beeld en geluid, die hier het zelf
de effect teweeg brachten als het woord ginds,
hij zou in zijn recht geweest zijn en eenvoudig
zijn plicht hebben gedaan. Maar van het es-
sentieele, dat de filmkust van de tooneelkunst
onderscheidt, heeft deze regisseur weinig ge
bruik gemaakt. Zijn film is, wat den vorm
betreft, al heel dicht bij het tooneel blijven
staan.
Hetgeen hij gedaan heeft, om effecten te
verkrijgen, die buiten bereik van het tooneel
vallen, bestaat goeddeels uit een uitbreiding
van de schilderachtige entourage, het in-
lasschen van een paar overbodige scènes en
personages en de aanlenging met tot den geest
en den gang van het stuk weinig ter zake
doende en hierdoor vertragende cn afleidende
tafereelen.
We krijgen het mooie oude Dultsche stadje,
de kloosterachtige school, de rivier met een
zeil- en zwempartij en de drenkellngscène,
welke noodig was om Knud getuige te doen
zijn van het bezoek van den leeraar aan El-
friede's ouders. Maar wat heeft Van Dalsum
met de bescheiden middelen van het tooneel
de eigenaardige oud-Duitsche, kloosterachtige
sfeer van de school sterker geconcentreerd
en beter getypeerd voor ons doen leven! En
waarvoor was het noodig, die ouders er bij te
halen en dat bezoek? Is dit zooveel geschik
ter filmstof dan het pension met de kost-
juffrouw, waar Elfriede en de leeraar en de
jongens wonen? En waarom was het voor de
film niet voldoende, dat Knud langs den blik
semafleider naar de kamer van den directeur
klimt? Vergde de filmcompositie nu bepaald,
dat de dochter van den concierge hierbij wordt
gehaald?
Wij begrijpen niet, waarom zelfs de namen
veranderd zijn en dan nog ten deele. Waarom
is Knud Sengebusch Knud Snegebusch en
Elfriede Albing Elfriede Albing en rector Bro-
dersen rector Brodersen gebleven, maar moest
dr. Kosegarten tot dr, Kerner en de concierge
Krohn tot Nockelman worden verdoopt?
Erger vergrijp is de vergroving van de rec
torsfiguur. Wij nemen aan. dat Dreyer de ver
tolkers hierin volkomen vrij heeft gelaten.
Maar kan men een man, wiens waardig, nobel
en goedmoedig karakter in de creatie van Van
Dalsum zoo indrukwekkend uitkwam, zich
voorstellen in een zoo banale, ja poenige ge
stalte als de filmacteur Heinrich George hem
heeft toegedacht? Deze bierkneip-caricatuur,
tot wiens opluistering de film nog een onsma
kelijke biefstuk-met-uien-scène heeft inge-
lascht, is voor een man, die met Madchen in
Uniform, Die Nacht gehort uns en Mieter
Schultze gegen allen zulk een voortreffelij ken
staat van dienst heeft gemaakt, een onver
klaarbare misgreep.
Froelich heeft dit spel van de jeugd ver
uiterlijkt. Van de innerlijke tragedies met hun
deze levensfase typeerende subtiliteiten laat
hij wel heel weinig tot zijn recht komen. Alleen
in de laatste scènes, waarin het eigenlijke
eindexamen en daarmee het conflict Knud—
Kosegarten (Kerner) aanbreekt, geeft hij
Dreyer hetgeen Dreyer toekomt. En daarbij
bereikt hij dan ook bij de toeschouwers, vooral
mede door de gevoelige mimiek van Hertha
Thiele als Elfriede en Albert Lieven als Knud,
eenzelfde ontroering als welke het tooneel
heeft gebracht. Jammer, dat hij met zijn
„happy end" de tragische pointe van Dreyer's
compositie te loor doet gaan voor een goed-
koopc en onlogische bevrediging van het op
pervlakkige rechtsgevoel.
Behalve dezen in elk geval belangwekkenden
hoofdschotel geeft Palace een vermakelijke
baby-historie op de teekenfilm en in het jour
naal een treffend beeld van den ijsgang op de
rivieren. Van de goede gezindheid in de Kerst
dagen getuigen de opnamen van het Kinder
feest van het Heilsleger en van het Bio-vacan-
tie-oord. Een harpiste wisselt de filmvoorstel
ling af. En ter gelegenheid van de jaarwisse
ling wacht den bezoekers de volgende dagen
een Nieuwjaarswensch.
H. G. CANNEGIETER,