Radiomuziek der week. BIOSCOOP. Nieuwe Uitgaven. LITTERAIRE KANTTEEKENINCEN. H.D. VERTELLING. ZATERDAG 13 JANUARI 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 9 EEN VOORBESPREKING door KAREL DE JONC. Eerst een kleine nabespreking. Ik heb o.a. een deel der uitzending van het „Italiaansche Trio" (Casella c.s.) beluisterd en bemerkt, dat de spelers het derde hooiddeel van Schumann's Trio op. 80 geheel weggelaten hebben en de Finale er van hebben afgerof feld in een tempo, veel sneller dan he' door den componist voorgeschrevene. Blijk baar drong de tijd, die eigenlijk al over schreden was. Maar ik zou geneigd zijn te zeggen; waarom controleert men den speel- duur der opgegeven stukken dan niet beter? Zooals die Finale gespeeld werd, was niet geschikt om de reputatie van een ensemble te vestigen. Daventry zal in de komende week viool sonates van Mozart uitzenden. Er zijn er in 't geheel een veertig, afkomstig uit ver schillende levensperiodes van den componist De eerste is in Kochel's Catalogus vermeid als no. 6, de laatste als no. 547. De meeste uitgaven bevatten echter de werken van no. 660 niet en beginnen met no. 296 waarop dan nog 17 andere volgen. Het mag nu ze ker niet oninteressant genoemd worden ook eens met die eerstelingswerken kennis te maken. Veel er in schijnt onder dén invloed van Johaan Schobet te staan, maar John Abert's Biographie van Mozart maakt toch ook de opmerking, dat er reeds veel in voor komt dat specifiek voor Mozart's stijl is en ook in latere werken aan te toonen is. Wan neer men bedenkt dat Mozart's eerste sona tes voor piano en viool uit zijn tiende le vensjaar dateeren, moet men zich verbazen te lezen, dat hij zich in die werken reeds toont als een volmaakte cavalier, extatisch, ridderlijk, vol sprankelenden jeugdigen moed, en dat in die muziek echte kinderlijke trek ken geheel ontbreken, maar daarentegen zijn overvol gemoed zich reeds uit. In dit verband 'wordt op het Adagio van de 2de Sonate (K.V. no 7) gewezen. De meeste dezer so nates zijn driedeelig: Allegro, Andante, Me nuet en Trio. De viool is er nog als bijzaak behandeld en komt behalve met ëénige schuchtere imitaties, nauwelijks zelfstandig aan het woord. Des ondanks zijn deze so nates als teekenen van een zeldzame vroeg rijpheid zeer merkwaardig te noemen. Het zal ongetwijfeld velen genoegen doen den grooten pianist Robert Casadesus door de radio te kunnen hooren. Zijn recital te Haarlem was wel van een zeldzaam voor komende gaafheid en schoonheid en gaf van begin tot eind klavierspel van de hoog ste volmaaktheid te genieten. Even te voren had ik de Weener uitzending van Schu mann's pianoconcert, gespeeld door Lamond beluisterd. Lamond's spel was alles behalve gaaf en miste elk spoor van glans; het sloo- me tempo der Finale en de talrijke misgre pen maakten het genot twijfelachtig. Hoe oneindig ver daarboven stond Casadesus' Schumanspel, dat hij in de Carnaval op. 9 gaf. Zondag zal hij te Huizen Liszt's Concert in A spelen, dat ik vóór eenige dagen nog uit München van Pembaur hoorde. Zoo aan vechtbaar Pembaur's alom bekende vertol king (hij speelt haast nooit een ander piano concert!) is, zoo onberispelijk zal die van Casadesus ongetwijfeld zijn, Ik durf dit op grond van al wat ik den Franschen meester- pianist hoorde spelen gerust te voorspellen Pembaur is een vertegenwoordiger der oude generatie; hij gaat met de grootste wille keur te werk, veronachtzaamt dynamische- en tempo-voorschriften, verwaarloost het rythme en schijnt op gemakkelijk te berei ken uiterlijk succes toegelegd; Casadesus' spel is van een voorbeeldige correctheid, res pecteert elke noot, elke rust, elk teeken en schroomt geen inspanning om aan alle mu zikale eischen te voldoen; zijn rythme is prachtig, zijn techniek feilloos, zijn houding rustig. Daarom is het voldoende hem te hooren: men behoeft niet naar hem te kijken om zijn bedoelingen te begrijpen. Dat hij de werkers der nieuwere Fransche com ponisten ook onovertrefbaar vertolkt spreekt van zelf. Dezelfde Huizer uitzending zal de Ouver ture van „Der Barbier von Bagdad'' bren gen. Deze opera van Peter Cornelius (1824 74) werd in 1859 te Weimar voor het eerst opgevoerd onder leiding van Liszt en vond nogal sterke tegenkanting. Het werk begon toen met een Ouverture, die thematisch niet met de opera zelve in betrekking stond en niet de goedkeuring van Liszt wegdroeg. De later vaak in de concertzaal gespeelde is eigenlijk een tweede, die in de nalatenschap van Cornelius gevonden en door Felix Mottl in den geest van Wagner geïnstrumenteerd werd. In deze tweede Ouverture zijn de meest karakteristieke thema's uit de opera tot een symphonisch orkestvoorspel samen gevoegd. Terstond in de eerste maten van het Allegro molto stelt zich de held der muzikale comedie. de eerwaardige, soraakzame barbier, het universeele genie Aboel Hassan, academi cus. dokter, apotheker enz. voor met een pathetisch thema. Een later optredend An dante is aan een lyrische episode der opera ontleend. Dan volgt weer een Allegro molto in zesachtste maat waarin twee andere the ma's contrapuntisch verbonden worden. Ook Eugène d'Albert zal men op die uit zending kunnen hooren, niet als pianist per grammofoonplaat (d'Albert is niet lang ge leden gestorven) maar als geestig compo nist. D'Albert gold Jaren lang als een der giootste Beethovenspelers. maar heeft in zijn latere levensjaren zijn techniek volko men verwaarloosd om zich geheel en al aan de compositie van opera's te wijden. Zijn „Tiefland" heeft het tot groote beroemdheid gebracht. „Die Abreise" is een alleraardigste eenacter, waarin slechts een paar personen optreden. De beroemde pianist Moritz Rosenthal speelt Maandag voor de Weener microfoon. De geweldige techniek van dezen vroegereh leer'ing van Li'zt heeft altijd door verbazin? gewekt, en zij is bij het stijgen zijner jaren (hij is nu ongeveer 70) niet teloor gegaan, al wijdt hü naar men zegt een deel van zijn tijd en werkkracht aan een aardewerkfabriek. Men lette speciaal op zijn bewerking van de Wals in Des (in 't programma staat D) van Chopin, die de Minutenwals in dubbelgrepen geeft. Alban Berg (Concertgebouw, Donderdag) is een componist uit de school van Schon- berg, dus een atonalist. De uitvoering van zijn kammerkonzert mag op onze belang stelling aanspraak maken, evenals zijn opera „Der Wozzek" dat deed. MUZIEKSCHOOL VAN TOONKUNST. Van de aangekondigde uitvoeringen, te geven door Leeraren van de Toonkunstschool alhier, welke ten doel hebben de leerlingen in te leiden tot het doen hooren van belang rijke werken der muziek, om daardoor de lust tot musiceeren te bevorderen, zal de tweede uitvoering plaats hebben op Vrijdagavond 19 Januari in het schoolgebouw Nieuwe Gracht 41. Medewerkenden zijn: de heeren Karei de Jong, piano, Jos de Klerk, fluit, en M. Adam. clarinet. Het programma bevat werken van Bach, Schumann en Brahms. REMBRANDT-THEATER. Het Rembrandt Theater heeft de hoofd film, Fra Diavolo, tot en met Zondag gepro longeerd, wat wel te begrijpen is, want er wordt nog steeds onbedaarlijk gelachen. Er blijft ter bespreking dus alleen het voor programma over en ook zij, die altijd mede werken en zelden genoemd worden, mogen wel weer eens onder de aandacht worden ge bracht: het orkest. Wel heeft de geluidinstal latie zijn optreden tot een minimum beperkt, toch blijft de muziek die ter plaatse ten ge- hoore wordt gebracht, een voorsprong op elk mechanisch geluid behouden. Het is levend en ongemerkt bestaat er een band tusschen publiek en orkest die men in andere geval len altijd mist. De orkestmuziek aan het be gin van elke voorstelling en tijdens de variété nummers is dan ook een onderdeel van het programma, dat van grooter waarde is dan de meesten zich wel bewust zijr.. En het orkest van het Rembrandt-Theater geeft blijk zich van zijn taak rekenschap te geven, want voor een bioscoopbezoeker laat de uitvoering niets te wenschen over. Uit het voorprogramma moet als eerste worden genoemd „Het Vliegtuig", een film die de verschillen en de overeenkomsten laac zien tusschen het vliegen van een vliegma chine en dat der vogels. De overheersching van de natuur over het menschelijk vernuft komt wel goed tot uiting! De journaals geven beelden van uiteenloo penden aard, zooals altijd: een waanzinnige, die er zijn werk van maakt van 1000 Meter hoogte naar beneden te vallen, de voorberei ding van de Olympische Spelen in Garmen- Partenkirchen waar geweldige ski-sprongen worden gemaakt, de aankomst van den Post- jager is er ook bij, eveneens de K.L.M.-tocht naar het geïsoleerde Urk met den piloot Vi- ruly. En voordat Stan Laurel en Oliver Hardy gelegenheid krijgen de lachspieren te prik kelen spelen twee heeren op het tooneel het klaar kippevel-huiveringen door de menigte te jagen door op twee glazen platen die enkele meters boven den grond op een stellage staan, fiets-evenwicht-toeren *uit te halen, die zij ook wel op den beganen grond hadden kun nen doen, maar vanwege de sensatie liever op een gevaarlijker niveau verrichten. De 100 K.M.-ra-ce is met recht de klap op de vuur pijl, en als u weten wilt waarom.... dan gaat u deze week kijken. Vliegfilms. De serie populair-wetenschappelijke Zon dagmorgen voorstellingen in het Rembrandt Theater zullen morgen vroeg worden voort gezet met eenige films, die op het luchtver keer betrekking hebben. Vïeir films zullen worden vertoond, waaronder een. die de reis van het Duitsche luchtschip de Graf Zeppe lin van Europa naar Amerika en terug in beeld brengt. Voorts is er een interessant filmpje over de opleiding tot vlieger, een reis om de wereld in 20 dagen en een film. die getiteld is „Van teekentafel tot vlieg- boot. LÜXOR THEATER. My Lips Betray met Lilian Harvey en John Boles. De eerste Amerikaansche Fox-Film van Lilian Harvey is ook in Haarlem zoo'n succes geworden, dat Luxor Theater ae film moest prolongeeren. Daar de vorige week reeds een uitvoerige bespreking van „My Lips Betray" heeft plaats gehad, mogen we hier volstaan met te constateeren, dat het feit, dat een film geprolongeerd moet worden, voor zich zelf spreekt. Het voorprogramma is aan den vroolijken luchtigen kant gehouden, een paar grappige tweeacters, een teekenfilm en het Luxor- nieuws. Maar hoofdzaak blijft Lilian Harvey in haar eerste Amerikaansche Fox-film en haar succesnummer in het volkscafé, waar zij optreedt, is haar liedje „The Band is gaily playing". Een mooie gelegenheid voor hen, die de vorige week niet naar Luxor zijn ge weest, om hun schade deze week in te halen enLilian nog te gaan hooren en zien. CINEMA PALACE. Ein Lied geht um die Welt. Waardoor is de ééne radio-omroeper popu lair en heeft men het land aan den andere? Men ziet deze menschen niet, maar men stelt zich, wanneer zij hun aankondiging uitspre ken, hun figuur voor. In de verbeelding wordt de man met de prettige, beschaafde, welluidende stem een charmant persoon. Tien tallen, honderdtallen, duizendtallen vrouwe lijke luistervinken gevoelen een warme ge negenheid voor den alleen om zijn stem ver eerden onzichtbare. Nu behoeft aantrekkelijkheid van stem niet met lichamelijke aantrekkelijkheid ge paard te gaan. Net zoo min als een verve lend orgaan op een onaantrekkelijke gestalte wijst. Wie op het ééne afgaat, kan in het andere ontgoocheld worden. Kennen wij dit. verschijnsel reeds wan neer het eenvoudig de uitzending van nuch tere mededeelingen betreft, wij weten, dat het gezongen lied een nog veel sterkeren in druk maakt. Wanneer Paul Bourget in een beroepsstatistiek van de minnaars aangeeft, dat 60 procent van de tenoren vrouwenver overaars zijn, verrast ons deze uitkomst geenszins. Eer raken wij aan het mijmeren over het feit, dat er nog 40 procent van de tenoren niet slagen, Een van de beletselen bij die 40 procent zal vermoedelijk bestaan in de tegenstelling tus schen de stem en de lichamelijke gesteld heid. Richard Tauber is van deze tegenstel ling wel het klassieke voorbeeld. Maar vol gens deskundigen onder het vrouwelijke ge slacht doet bij Tauber tenslotte de charme van het geluid het tekort aan lichamelijke charme vergeten. Dit schijnt niet het geval te zijn bij zijn collega-tenor Joseph Schmidt, .wiens gewel dig geluid aan een zeer nietig lichaam ont stijgt. Joseph Schmidt heeft in den filmheld Rcardo de tragiek van een dergelijke tegen strijdigheid verpersoonlijkt Wie den schit terenden zanger hoort, raakt betooverd, wie het onoogelijke manneke ziet, voelt iets van weerzin. Wat is aandoenlijker dan juist het lied, het liefdeslied, de gramofoon- en radio-Schla ger? Er zullen wel meer vrouwen dan Nina zijn, die door deze aandoening van de wijs raken. Zoo'n vurige zanger, zoon teedere zanger, dat moet wel de ware minnaar zijn! En inderdaad, de zanger legt al zijn gevoel in het lied. Ricardo is ondanks zijn nietige verschijning een mensch van vleesch en bloed en daarbij een mensch met een kunstenaars ziel. Hij is verre van ongevoelig voor vrou welijke charme, en de bekoorlijke Nina, in de film door Charlotte Ander belichaamd, zet zijn heele wezen in gloed. Als gelieven vinden zanger en toehoor ster elkaar. En Nina meent, dat het met Ri cardo als met Richard Tauber zal gaan: de machtige stem zal haar het onmachtige lichaam doen vergeten. Helaas heeft zij zich vergist; haar zinnen stellen naast een betoo- verende stem nog andere eischen en aan deze eischen kan niet Ricardo, maar wel zijn vriend Rigo voldoen. Arme Ricardo! het minnespel neemt een tragische wending. De liefde loopt, gelijk zoo vaak in de werkelijkheid, op lijden uit. En de film kan, zelfs met haar beproefd middel van het ..happy end", in dit geval geen baat geven. Ricardo. wien de vrouwen ondanks haar bewondering voor zijn buitengewone stem, niet anders dan smart kunnen schen ken, moet zijn troost zoeken in het succes, dat hij als kunstenaar oogst en hij moet leeren afstand doen van hetgeen hij als min naar zoo gaarne zou willen ontvangen Er liggen in een dergelijke figuur en een dergelijke situatie mogelijkheden voor effec ten zoowel op het gebied van de dramatische uitbeelding als van het lied. De zang van den tegelijk begaafden en misdeelden tenor is het hoofdthema geworden van de film. welke de bekende regisseur Richard Ostwald over het boven omschreven onderwerp heeft ver vaardigd. De liefhebber van populaire en rechtstreeks tot het gemoed sprekende mu ziek kan hier zijn hart ophalen. Maar ook voor den filmliefhebber biedt de vertooning veel aardigs. Ostwald, die de Ka pitein van Köpenick op het witte doek heeft vereeuwigd en aan wien wij ook de ge liefde Schlagerfilms Die Blume van Hawai en Grafin Maritza hebben te danken, is in dit nieuwe werk zichzelf getrouw gebleven, Allereerst blijkt hij ook in dit stuk ver stand te hebben van het gebruik van een fo tografisch mooie entourage, waartoe ditmaal Venetië hem kostelijk materiaal biedt. In deze schitterende omgeving, waarbij de mu ziek van Hans May de passende stemming opwekt, speelt de tragi-komedie tusschen de vier hoofdpersonen. Joseph Smidt. die in zijn zachtmoedige triestheid aan Charlie Chaplin herinnert, acteert even bescheiden als hij forsch zingt. Victor de Kowa als Rigo en Charlotte Ander als Nina komen niet uit boven hetgeen men van de knappe jonge rollen uit de film operette gewend is en Fritz Kampers brengt als de dikke beschermheilige van het jeug dige trio de humoristische noot aan. Bij het fümnieuws staat ditmaal, gelijk was te vernachten, de ontvangst van de Postjager en de huldiging van luitenant Asjes in het middelpunt. Een tweetal Weenerinnen wisselt met dans en zang het filmprogram af. H. G. CANNEGIETER. KALENDERS. Ons werd nog toegezonden een kalender der clichéfabriek Chemez te Haarlem en Amsterdam, met een foto bij elke twee maanden. Wij ontvingen een maandka'ender van de N.V. Oliehandel van Dyserinck te Haar lem, een maandkalender van de Levensver zekering Mij. Arnhem, een weekkalender van de Nedeiiandsche Mij Victoriabron te Amsterdam, een weekkalender van de N.V Stoomvaart Maatschappij Nederland met veel foto's van de Indië-reizen. De Oogen van den Eeuwigen Broeder, door Stefan Zweig. Bij de N.V. Uitgevers-maatschappij „De Tijdstroom" te Lochem is uitgekomen de tweede druk van „De Oogen van denEeuwigen Broeder" door Stefan Zweig, in de vertaling van Reinier P. Sterkenburg. Albert Helman's „Waarom niet". Uitg. Nijgh en Van Ditmar. Aan de beteekenis, die onder de jongere schrijvers aan het werk van Albert Helman (pseudoniem van Lou Lichtveld) wordt toege kend, kon ik mij verplicht achten zijn duizend- zooveel pagina's deer te nemen. vóOr ander werk, minder problematisch en misschien van gaver schoonheid, aan de beurt kwam. Het is dan een beetje teleurstellend op een der laat ste bladzijden van den heer Helman de be kentenis te vernemen: ..Het is trouwens dom, iets om je reputatie te geven; de mijne is nooit veel zaaks geweest" (pag 1039). Nu zal men goed doen, vermoedelijk, dergelijke con fessie niet als ernst op te nemen. De heer Helman lijkt mij er juist de man voor om een ander, die hem dat voorhield, op het gezicht te trommelen. En in die mogelijkheid ligt voor een goed deel het wantrouwen dat men, ar tistiek gesproken,, tegen dit boek in zich voelt opkomen. Is de schrijver geheel vrij van aanstellerij? In het zeer persoonlij ke gedeelte van dit dikke boek, waarin hij gesprekken met zijn uitge ver voert, komt men er telkens toe die vraag te stellen. In ieder geval heeft hij, als de meesten zijner bent en tijdgenooten, geen last van gemis aan zelfwaardeering. „Dit boek moest nu maar eens geschreven worden", zegt hij. „Een paar dingetjes moesten gezegd zijn. En de rest lap ik aan mijn laars". Ik geloof niet dat deze houding door den beschaafden lezer in Holland evenmin als elders, op prijs gesteld wordt. De aardigheid „een boek te schrijven, waarvan geen maatschappij van Nederlandsche lettersokken de eerste vijfen twintig jaar zal weten, of ze daarmee voor den mal gehouden wordt of niet" zal door dien lezer maar matig gewaardeerd worden. Of men die fratsen al dan niet lust, zal van ieder's persoonlijken smaak, neiging en cultuur af hangen. Dat de individueele beschaving, ook in Holland, door en na de jaren '14'is een knauw gekregen heeft, zal niemand loochenen. Dit valt echter niét goed te praten met een hoonend wijzen op die ..beschaving", die mis schien al weer bezig is een nieuw '14'18 te prepareeren. Die mogelijkheid tegen te wer ken, ieder op de hem het best liggende wijze, geen werkelijk-beschaafde die er zich aan ont trekken kan. Doch men speelt met woorden zoo men de individueele beschaving kleineert door op de mislukkingen in de gemeenschap te wijzen, en die mislukkingen uitbuit, om het reeds moeizaam verworvene aan innerlijke beschaving aan zijn laars te lappen. Dat is wel heel gemakkelijk, maar fraai is het niet. En zoo lijkt het ook niet zoo moeilijk een beetje met ideeën te spelen, zooals Helman doet. Hij schrijft verhaaltjes om den broode, zegt hij zelf ergens. Die verhaaltjes móeten in de toe komst ook anders worden. Hoe dan? Rientje zal het ons zeggen (pag. 1005). „Ze moeten de samenleving een étappe vóór zijn, denk ik. La ten zien wat nu volgen moet. Bezwaren en angstjes uit den weg ruimen, complicaties vereenvoudigen, de overschatte en de onder schatte dingen tot hun ware proporties terug brengen". Zoo dit boek van Helman een zin heeft en waarom nietof. met evenveel recht. waarom wel? dan moet die zin in deze paar aangehaalde regels te vinden zijn. Hij is ons een étappe voor ofgelooft dit te zijn. Er worden inderdaad heel wat bezwaren en angstjes uit den weg geruimd, heel wat com plicaties vereenvoudigd. Het zou echter van ontstellende kortzichtigheid getuigen zoo hij meende nu ook alles tot zijn ware proporties teruggebracht te hebben. Wanneer iemand's levensbeschouwing zich wijzigt is het begrijpelijk en te verontschuldi gen. dat hij zich in zijn nieuwe pak lekker voelt en er eens gezellig mee uit wandelen gaat. Ten opzichte van het boek als kunst werk kan het ons koud laten of de heer Albert Helman in privé de Katholieke kerk uit en het Communisme binnengewandeld is. Dat moet hij weten. Doch dat gerucht maakt ons voor zichtig als zijn „verhaaltje" de pretentie mocht hebben de samenleving een étappe vóór te zijn. Wij gunnen hem dan gaarne zijn veran derd maatschappelijk inzicht, doch geven om zijn supposities ter zake de wijzigingen in de individueele psyche geen lor. Dit dikke boek noodigt uit tot vivisectie op den schrijver zelf. Hoewel het eerste deel „Lar ven" natuurlijk in onverbrekelijk verband met de beide volgende gedeelten staat, vindt ge in dat eerste deel onafgebroken den kunstenaar Helman terug. De drie naakte kinderen op het onbewoond eiland, hun omgang, hun sfeer vooral, de eigen ongereptheid in de ongerept heid van de hen omringende natuur, dat alles is waarlijk meesterlijk werk. En staat geheel buiten het werk van andere auteurs, die wel eens een soortgelijk gegeven behandelden. Rientje, het meisje, dat in het verdere boek de hoofdrol gaat spelen en dan misschien geen fictieve figuur zal blijken (wat doet het er eigenlijk toe!) is een prachtig stuk leven ge worden door het onbetwistbare talent van denzelfden Helman die in deel n en III een onverzadigbare neiging voor debatingclubs vertoont. Spanjaarden. Portugeezen, Russen een Hollander en een Engelschman. ze zijn allemaal even wijdloopig en al spreken ze el kaar ook tegen, ge hoort toch steeds Helman. Als er in de volgende étappe onzer samenleving zoo permanent en door ieder gezwamd moet werden, mag de accijns op het spraakwater wel weer belangrijk gereduceerd worden. En smakeloos, als deze andere Helman zijn kan! Zooals hij, generaliseerend over de journalis tiek, tegen den journalist te keer gaat (pag. 709) dat is. vi-iendelijk gezegd, bij de beesten af. Moest dat nu eens gezegd zijn? Maar dat werd toch al eens meer gezegd: in schend blaadjes en zoo. en dan misschien nog in veel netter vorm. Zoo hebben heele redevoeringen van Rientje's broer Jan het uiterlijk eener vol maakte kopie uit een of ander opruiend or gaan. Toch ook journalisten werk, zou ik mee- nen. Maar voor den heer Helman bruikbaar. Enfin, hij heeft zijn hart nu eens kunnen luchten, maar met kunst of litteratuur heeft dit alles niets te maken. Het is inderdaad jammer, dat al die poespas telkens de mooie stukken schrijfkunst over woekert. Er gebeurt natuurlijk in dit boek zoo heel veel méér dat de kennismaking ermede loont. We leven er onder Spaansche anarchis ten, onder Russische communisten en overal gebeurt wat. Het is een curieus leven, dat van Rientje die de onbevangenheid van haar eiland jeugd het leven doordraagt en die „de" vrouw van de volgende étappe zou kunnen zijn zoo alle vrouwen Rientjes waren. Maar de politici van de toekomst negeeren de differen tiatie der individuen of vertrappen die. Ten minste in hun toekomstdroomen. Steeds even wel zal de verjaagde natuur in galop retour- neeren en alle theorie omver blazen. Gelukkig ook maar. Men kan Helman's jongste werk ge rust lezen, als men met het voorafgaande re kening houdt en er nu en dan met den loop pas van door gaat. Waarom niet? Doch ook: waarom eigenlijk wel! J. H. DE BOIS Diplomatie. door TON. H, Zon. 't kind en ijs, ziedaar de eeuwige zo mer triangel! De zon stond hoog in de lucht en goot haar verzengende stralen onbarmhartig fel op moeder aarde. Het kind stond op der. hoek van de straat, pal in de zon, met opgetrok ken neusje en half toegeknepen oogen. kou- wend op een stuk elastiek. In een vacantie houding stond ze heerlijk te lanterfanten en slechts haar kaakbewegir.gen en het zoo r.u en dan wegstrijken van het sprietig vlasblond haar toonde aan. dat er nog leven in was. Noch haar opgetrokken neusje en de perpe tuum mobile kaken, noch de half toegekne pen oogen en zelfs niet het reeds nader aan geduide spriethaar waren belangrijk genoeg om de aandacht van den passeerenden mensch te trekken. Openden zich haar oogen. als reflexbeweging van het afkeeren van de zon. echter wijder, dan zag men 't dadelijk! Ze was scheel, niet doodgewoon alledaags loensch, maar vreeselijk scheel. Zonder over drijving gezegd kon men werkelijk niet ach terhalen in welke richting haar oogpupillen zich wendden, war.t haar blikken kruisten zich niet zoo als bij elk normaal mensch in het oneindige, maar wel degelijk vlak boven haar neus, dat wil zeggen als ze iemand aan keek. Wendde ze haar blikken niet naar een speciaal doel dan zwommen de oogballen als een paar verdwaalde knikkertjes ergens in de ooghoeken. Kouwend en alsmaar lanterfanterend leek ze wel vastgeplakt aan den hoek van de straat, toonde niet de minste neiging om van plaats of houding te veranderen, totdat. Plotseling klonk er een vervaarlijk bei- signaal, en even later draaide een puntvor mig ijswagentje twee hoeken verder de straat in. Op het karretje prijkte in groote sierlet ters de een of andere Italiaansche naam, maar dat de ijsfiima overigens in handen van rasechte Nederlanders moest zijn, kon men heel gemakkelijk concludeeren uit het hoog Haarlemmerdijksch van den berijder, 'n taaltje dat zelfs de meest schrandere Italiaan nooit machtig zal kunnen worden. Toch leek het wel of het meisje, door de Italiaansche sfeer die het wagentje uitzond geïnfecteerd werd. want als bij spoorslag was haar Hollandsche loomheid en lusteloosheid verdwenen om plaats te maken voor een zui delijke beweeglijkheid. Sneller nog dan te be schrijven is verdween ze eenige meters verder in een der openstaande deuren, klotste een trap op. voerde een heftig gebarend tweege sprek met een oudere juffrouw, en kwam met het gelaat van een zegevierenden Nero (maar niet zoo waardig) weer beneden aan. uitte een Indianen geschreeuw, dat. overigens ook heel goed een Italiaansche jachtkreet had kunnen zijn want de bestuurder van het wa gentje reageerde er dadelijk op en draaide bij. ..Een fan drie Even later likte ze gretig maar toch voor zichtig met het spitse vuurroode tongetje de aan vier kanten uitpuilende ijsmassa weg, drukte dan met haar smalle vingers de koek- aehtige omhulsels wat dichter naar elkaar toe zoodat het ijs opnieuw aan de kanten naar buiten werd geperst, likte weer hevig en verrukt, om daarna het spelletje weer van voor af aan te herhalen met het gevolg dat de ijswafel al platter en platter werd maar. niet kleiner. Zon, 't kind en ijsvoorwaar een alle- daagsche zomer-idylle Wellicht was alles zonder noemenswaardige incidenten verloopen en de ijsco op de ge- bi'uikelijke manier geconsumeerd geworden, was er niet een nieuwe dorstige ster aan den hemel verschenen. Met een haast die verre van begrijpelijk was in deze warmte, bolderde er een jochie van een jaar of acht de trap af, parkeej-de vlak naast het meisje en zei met kinderlijke openhartigheid: „Gaif me ook 'n likkie Het meisje keek naar de ijswafel, dan naar den jongen, vervolgens weer naar de ijswafel, dacht toen heel even maar diep na, en zei botweg: „Nai!" ,.Hèwat ben jij gierighè. toe, gaif me nou 'n likkie dreinde de kleine baas die zich niet zoo heel gemakkelijk uit het veld liet slaan. Weer richtte het meisje haar blikken naar de ijswafel en daarna naar den jongen, likte dan tergend langzaam het uitpuilende ijs weg en dacht nog ernstiger maar ook langer dan den eersten keer over de vraag van den jon gen na. Aan haar gezicht was te zien dat ze het heelemaal nog niet met zichzelf eens scheen te zijn of ze toestemmend of afwijzend zou beschikken, maar de jongen legde haar zwijgen in ieder geval op zijn manier uit. deed een paar stappen achterwaarts en maakte een einde aan haar twijfel door zijn gelaat in een leeüjken grijns te trekken en eenige ma len op sarrenden toon te herhalen: ..Schele schelescheleschele hondjesdief Vechtlustig was het lid der zwakke sexe ge lukkig in *t geheel niet aangelegd, want ze had het ventje met gemak een afstraffing voor zijn scheldwoorden kunnen geven. Er gebeurde echter in werkelijkheid iets heel anders. Uiterst verbaasd en met een onge- loovige uitdrukking op haar gelaat, keek het meisje hem vernietigend aan. liet haar blik ken dan over de straat dwalen en stapte re soluut op een ander ventje toe, die aan den overkant de vertooning gadesloeg, en vroeg kort: „Ben ik scheel De aangesprokene keek eerst naar de ijs wafel. dan naar de oogen van het meisje en vervolgens weer naar de ijswafel. Dan zei hij zonder blikken of blozen: „ScheelJij scheelNiks hoor, hij is gek!" Dat was Hollandsch en liet niets aan duide lijkheid te wenschen over. Zonder een oogen- blik na te denken of nog één blik op het ijssie te werpen, bood het meisje den laats ten jon gen de half afgesabbelde ijswafel aan, wierp nog een vernietigenden blik op het ventje dat nog steeds met begeerige blikken aan den overkant stond te staren, en wandelde met opgeheven hoofd weg met de gelukkige over tuiging niet scheel te zijn

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 15