Radiomuziek der week.
BIOSCOOP.
Nieuwe Uitgaven.
LITTERAIRE
KANTTEEKENINCEN.
H.D. VERTELLING.
ZATERDAG 13 JANUARI 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
9
EEN VOORBESPREKING
door KAREL DE JONC.
Eerst een kleine nabespreking. Ik heb o.a.
een deel der uitzending van het „Italiaansche
Trio" (Casella c.s.) beluisterd en bemerkt,
dat de spelers het derde hooiddeel van
Schumann's Trio op. 80 geheel weggelaten
hebben en de Finale er van hebben afgerof
feld in een tempo, veel sneller dan he'
door den componist voorgeschrevene. Blijk
baar drong de tijd, die eigenlijk al over
schreden was. Maar ik zou geneigd zijn te
zeggen; waarom controleert men den speel-
duur der opgegeven stukken dan niet beter?
Zooals die Finale gespeeld werd, was niet
geschikt om de reputatie van een ensemble
te vestigen.
Daventry zal in de komende week viool
sonates van Mozart uitzenden. Er zijn er in
't geheel een veertig, afkomstig uit ver
schillende levensperiodes van den componist
De eerste is in Kochel's Catalogus vermeid
als no. 6, de laatste als no. 547. De meeste
uitgaven bevatten echter de werken van no.
660 niet en beginnen met no. 296 waarop
dan nog 17 andere volgen. Het mag nu ze
ker niet oninteressant genoemd worden ook
eens met die eerstelingswerken kennis te
maken. Veel er in schijnt onder dén invloed
van Johaan Schobet te staan, maar John
Abert's Biographie van Mozart maakt toch
ook de opmerking, dat er reeds veel in voor
komt dat specifiek voor Mozart's stijl is en
ook in latere werken aan te toonen is. Wan
neer men bedenkt dat Mozart's eerste sona
tes voor piano en viool uit zijn tiende le
vensjaar dateeren, moet men zich verbazen
te lezen, dat hij zich in die werken reeds
toont als een volmaakte cavalier, extatisch,
ridderlijk, vol sprankelenden jeugdigen moed,
en dat in die muziek echte kinderlijke trek
ken geheel ontbreken, maar daarentegen zijn
overvol gemoed zich reeds uit. In dit verband
'wordt op het Adagio van de 2de Sonate
(K.V. no 7) gewezen. De meeste dezer so
nates zijn driedeelig: Allegro, Andante, Me
nuet en Trio. De viool is er nog als bijzaak
behandeld en komt behalve met ëénige
schuchtere imitaties, nauwelijks zelfstandig
aan het woord. Des ondanks zijn deze so
nates als teekenen van een zeldzame vroeg
rijpheid zeer merkwaardig te noemen. Het
zal ongetwijfeld velen genoegen doen den
grooten pianist Robert Casadesus door de
radio te kunnen hooren. Zijn recital te
Haarlem was wel van een zeldzaam voor
komende gaafheid en schoonheid en gaf
van begin tot eind klavierspel van de hoog
ste volmaaktheid te genieten. Even te voren
had ik de Weener uitzending van Schu
mann's pianoconcert, gespeeld door Lamond
beluisterd. Lamond's spel was alles behalve
gaaf en miste elk spoor van glans; het sloo-
me tempo der Finale en de talrijke misgre
pen maakten het genot twijfelachtig. Hoe
oneindig ver daarboven stond Casadesus'
Schumanspel, dat hij in de Carnaval op. 9
gaf. Zondag zal hij te Huizen Liszt's Concert
in A spelen, dat ik vóór eenige dagen nog
uit München van Pembaur hoorde. Zoo aan
vechtbaar Pembaur's alom bekende vertol
king (hij speelt haast nooit een ander piano
concert!) is, zoo onberispelijk zal die van
Casadesus ongetwijfeld zijn, Ik durf dit op
grond van al wat ik den Franschen meester-
pianist hoorde spelen gerust te voorspellen
Pembaur is een vertegenwoordiger der oude
generatie; hij gaat met de grootste wille
keur te werk, veronachtzaamt dynamische-
en tempo-voorschriften, verwaarloost het
rythme en schijnt op gemakkelijk te berei
ken uiterlijk succes toegelegd; Casadesus'
spel is van een voorbeeldige correctheid, res
pecteert elke noot, elke rust, elk teeken en
schroomt geen inspanning om aan alle mu
zikale eischen te voldoen; zijn rythme is
prachtig, zijn techniek feilloos, zijn houding
rustig. Daarom is het voldoende hem te
hooren: men behoeft niet naar hem te
kijken om zijn bedoelingen te begrijpen. Dat
hij de werkers der nieuwere Fransche com
ponisten ook onovertrefbaar vertolkt spreekt
van zelf.
Dezelfde Huizer uitzending zal de Ouver
ture van „Der Barbier von Bagdad'' bren
gen. Deze opera van Peter Cornelius (1824
74) werd in 1859 te Weimar voor het eerst
opgevoerd onder leiding van Liszt en vond
nogal sterke tegenkanting. Het werk begon
toen met een Ouverture, die thematisch niet
met de opera zelve in betrekking stond en
niet de goedkeuring van Liszt wegdroeg.
De later vaak in de concertzaal gespeelde is
eigenlijk een tweede, die in de nalatenschap
van Cornelius gevonden en door Felix Mottl
in den geest van Wagner geïnstrumenteerd
werd. In deze tweede Ouverture zijn de
meest karakteristieke thema's uit de opera
tot een symphonisch orkestvoorspel samen
gevoegd. Terstond in de eerste maten van het
Allegro molto stelt zich de held der muzikale
comedie. de eerwaardige, soraakzame barbier,
het universeele genie Aboel Hassan, academi
cus. dokter, apotheker enz. voor met een
pathetisch thema. Een later optredend An
dante is aan een lyrische episode der opera
ontleend. Dan volgt weer een Allegro molto
in zesachtste maat waarin twee andere the
ma's contrapuntisch verbonden worden.
Ook Eugène d'Albert zal men op die uit
zending kunnen hooren, niet als pianist per
grammofoonplaat (d'Albert is niet lang ge
leden gestorven) maar als geestig compo
nist. D'Albert gold Jaren lang als een der
giootste Beethovenspelers. maar heeft in
zijn latere levensjaren zijn techniek volko
men verwaarloosd om zich geheel en al aan
de compositie van opera's te wijden. Zijn
„Tiefland" heeft het tot groote beroemdheid
gebracht. „Die Abreise" is een alleraardigste
eenacter, waarin slechts een paar personen
optreden.
De beroemde pianist Moritz Rosenthal
speelt Maandag voor de Weener microfoon.
De geweldige techniek van dezen vroegereh
leer'ing van Li'zt heeft altijd door verbazin?
gewekt, en zij is bij het stijgen zijner jaren
(hij is nu ongeveer 70) niet teloor gegaan,
al wijdt hü naar men zegt een deel van zijn
tijd en werkkracht aan een aardewerkfabriek.
Men lette speciaal op zijn bewerking van de
Wals in Des (in 't programma staat D) van
Chopin, die de Minutenwals in dubbelgrepen
geeft.
Alban Berg (Concertgebouw, Donderdag)
is een componist uit de school van Schon-
berg, dus een atonalist. De uitvoering van
zijn kammerkonzert mag op onze belang
stelling aanspraak maken, evenals zijn opera
„Der Wozzek" dat deed.
MUZIEKSCHOOL VAN TOONKUNST.
Van de aangekondigde uitvoeringen, te
geven door Leeraren van de Toonkunstschool
alhier, welke ten doel hebben de leerlingen
in te leiden tot het doen hooren van belang
rijke werken der muziek, om daardoor de lust
tot musiceeren te bevorderen, zal de tweede
uitvoering plaats hebben op Vrijdagavond 19
Januari in het schoolgebouw Nieuwe Gracht
41.
Medewerkenden zijn: de heeren Karei de
Jong, piano, Jos de Klerk, fluit, en M. Adam.
clarinet.
Het programma bevat werken van Bach,
Schumann en Brahms.
REMBRANDT-THEATER.
Het Rembrandt Theater heeft de hoofd
film, Fra Diavolo, tot en met Zondag gepro
longeerd, wat wel te begrijpen is, want er
wordt nog steeds onbedaarlijk gelachen.
Er blijft ter bespreking dus alleen het voor
programma over en ook zij, die altijd mede
werken en zelden genoemd worden, mogen
wel weer eens onder de aandacht worden ge
bracht: het orkest. Wel heeft de geluidinstal
latie zijn optreden tot een minimum beperkt,
toch blijft de muziek die ter plaatse ten ge-
hoore wordt gebracht, een voorsprong op elk
mechanisch geluid behouden. Het is levend
en ongemerkt bestaat er een band tusschen
publiek en orkest die men in andere geval
len altijd mist. De orkestmuziek aan het be
gin van elke voorstelling en tijdens de variété
nummers is dan ook een onderdeel van het
programma, dat van grooter waarde is dan de
meesten zich wel bewust zijr.. En het orkest
van het Rembrandt-Theater geeft blijk zich
van zijn taak rekenschap te geven, want voor
een bioscoopbezoeker laat de uitvoering niets
te wenschen over.
Uit het voorprogramma moet als eerste
worden genoemd „Het Vliegtuig", een film
die de verschillen en de overeenkomsten laac
zien tusschen het vliegen van een vliegma
chine en dat der vogels. De overheersching
van de natuur over het menschelijk vernuft
komt wel goed tot uiting!
De journaals geven beelden van uiteenloo
penden aard, zooals altijd: een waanzinnige,
die er zijn werk van maakt van 1000 Meter
hoogte naar beneden te vallen, de voorberei
ding van de Olympische Spelen in Garmen-
Partenkirchen waar geweldige ski-sprongen
worden gemaakt, de aankomst van den Post-
jager is er ook bij, eveneens de K.L.M.-tocht
naar het geïsoleerde Urk met den piloot Vi-
ruly.
En voordat Stan Laurel en Oliver Hardy
gelegenheid krijgen de lachspieren te prik
kelen spelen twee heeren op het tooneel het
klaar kippevel-huiveringen door de menigte te
jagen door op twee glazen platen die enkele
meters boven den grond op een stellage staan,
fiets-evenwicht-toeren *uit te halen, die zij
ook wel op den beganen grond hadden kun
nen doen, maar vanwege de sensatie liever
op een gevaarlijker niveau verrichten. De 100
K.M.-ra-ce is met recht de klap op de vuur
pijl, en als u weten wilt waarom.... dan
gaat u deze week kijken.
Vliegfilms.
De serie populair-wetenschappelijke Zon
dagmorgen voorstellingen in het Rembrandt
Theater zullen morgen vroeg worden voort
gezet met eenige films, die op het luchtver
keer betrekking hebben. Vïeir films zullen
worden vertoond, waaronder een. die de reis
van het Duitsche luchtschip de Graf Zeppe
lin van Europa naar Amerika en terug in
beeld brengt. Voorts is er een interessant
filmpje over de opleiding tot vlieger, een
reis om de wereld in 20 dagen en een film.
die getiteld is „Van teekentafel tot vlieg-
boot.
LÜXOR THEATER.
My Lips Betray met Lilian
Harvey en John Boles.
De eerste Amerikaansche Fox-Film van
Lilian Harvey is ook in Haarlem zoo'n succes
geworden, dat Luxor Theater ae film moest
prolongeeren. Daar de vorige week reeds een
uitvoerige bespreking van „My Lips Betray"
heeft plaats gehad, mogen we hier volstaan
met te constateeren, dat het feit, dat een
film geprolongeerd moet worden, voor zich
zelf spreekt.
Het voorprogramma is aan den vroolijken
luchtigen kant gehouden, een paar grappige
tweeacters, een teekenfilm en het Luxor-
nieuws. Maar hoofdzaak blijft Lilian Harvey
in haar eerste Amerikaansche Fox-film en
haar succesnummer in het volkscafé, waar
zij optreedt, is haar liedje „The Band is gaily
playing". Een mooie gelegenheid voor hen,
die de vorige week niet naar Luxor zijn ge
weest, om hun schade deze week in te halen
enLilian nog te gaan hooren en zien.
CINEMA PALACE.
Ein Lied geht um die Welt.
Waardoor is de ééne radio-omroeper popu
lair en heeft men het land aan den andere?
Men ziet deze menschen niet, maar men stelt
zich, wanneer zij hun aankondiging uitspre
ken, hun figuur voor. In de verbeelding
wordt de man met de prettige, beschaafde,
welluidende stem een charmant persoon. Tien
tallen, honderdtallen, duizendtallen vrouwe
lijke luistervinken gevoelen een warme ge
negenheid voor den alleen om zijn stem ver
eerden onzichtbare.
Nu behoeft aantrekkelijkheid van stem
niet met lichamelijke aantrekkelijkheid ge
paard te gaan. Net zoo min als een verve
lend orgaan op een onaantrekkelijke gestalte
wijst. Wie op het ééne afgaat, kan in het
andere ontgoocheld worden.
Kennen wij dit. verschijnsel reeds wan
neer het eenvoudig de uitzending van nuch
tere mededeelingen betreft, wij weten, dat
het gezongen lied een nog veel sterkeren in
druk maakt. Wanneer Paul Bourget in een
beroepsstatistiek van de minnaars aangeeft,
dat 60 procent van de tenoren vrouwenver
overaars zijn, verrast ons deze uitkomst
geenszins. Eer raken wij aan het mijmeren
over het feit, dat er nog 40 procent van de
tenoren niet slagen,
Een van de beletselen bij die 40 procent zal
vermoedelijk bestaan in de tegenstelling tus
schen de stem en de lichamelijke gesteld
heid. Richard Tauber is van deze tegenstel
ling wel het klassieke voorbeeld. Maar vol
gens deskundigen onder het vrouwelijke ge
slacht doet bij Tauber tenslotte de charme
van het geluid het tekort aan lichamelijke
charme vergeten.
Dit schijnt niet het geval te zijn bij zijn
collega-tenor Joseph Schmidt, .wiens gewel
dig geluid aan een zeer nietig lichaam ont
stijgt. Joseph Schmidt heeft in den filmheld
Rcardo de tragiek van een dergelijke tegen
strijdigheid verpersoonlijkt Wie den schit
terenden zanger hoort, raakt betooverd, wie
het onoogelijke manneke ziet, voelt iets van
weerzin.
Wat is aandoenlijker dan juist het lied, het
liefdeslied, de gramofoon- en radio-Schla
ger? Er zullen wel meer vrouwen dan Nina
zijn, die door deze aandoening van de wijs
raken. Zoo'n vurige zanger, zoon teedere
zanger, dat moet wel de ware minnaar
zijn!
En inderdaad, de zanger legt al zijn gevoel
in het lied. Ricardo is ondanks zijn nietige
verschijning een mensch van vleesch en bloed
en daarbij een mensch met een kunstenaars
ziel. Hij is verre van ongevoelig voor vrou
welijke charme, en de bekoorlijke Nina, in de
film door Charlotte Ander belichaamd, zet
zijn heele wezen in gloed.
Als gelieven vinden zanger en toehoor
ster elkaar. En Nina meent, dat het met Ri
cardo als met Richard Tauber zal gaan: de
machtige stem zal haar het onmachtige
lichaam doen vergeten. Helaas heeft zij zich
vergist; haar zinnen stellen naast een betoo-
verende stem nog andere eischen en aan
deze eischen kan niet Ricardo, maar wel zijn
vriend Rigo voldoen.
Arme Ricardo! het minnespel neemt een
tragische wending. De liefde loopt, gelijk zoo
vaak in de werkelijkheid, op lijden uit. En
de film kan, zelfs met haar beproefd middel
van het ..happy end", in dit geval geen baat
geven. Ricardo. wien de vrouwen ondanks
haar bewondering voor zijn buitengewone
stem, niet anders dan smart kunnen schen
ken, moet zijn troost zoeken in het succes,
dat hij als kunstenaar oogst en hij moet
leeren afstand doen van hetgeen hij als min
naar zoo gaarne zou willen ontvangen
Er liggen in een dergelijke figuur en een
dergelijke situatie mogelijkheden voor effec
ten zoowel op het gebied van de dramatische
uitbeelding als van het lied. De zang van den
tegelijk begaafden en misdeelden tenor is
het hoofdthema geworden van de film. welke
de bekende regisseur Richard Ostwald over
het boven omschreven onderwerp heeft ver
vaardigd. De liefhebber van populaire en
rechtstreeks tot het gemoed sprekende mu
ziek kan hier zijn hart ophalen.
Maar ook voor den filmliefhebber biedt de
vertooning veel aardigs. Ostwald, die de Ka
pitein van Köpenick op het witte doek
heeft vereeuwigd en aan wien wij ook de ge
liefde Schlagerfilms Die Blume van Hawai en
Grafin Maritza hebben te danken, is in dit
nieuwe werk zichzelf getrouw gebleven,
Allereerst blijkt hij ook in dit stuk ver
stand te hebben van het gebruik van een fo
tografisch mooie entourage, waartoe ditmaal
Venetië hem kostelijk materiaal biedt. In
deze schitterende omgeving, waarbij de mu
ziek van Hans May de passende stemming
opwekt, speelt de tragi-komedie tusschen de
vier hoofdpersonen.
Joseph Smidt. die in zijn zachtmoedige
triestheid aan Charlie Chaplin herinnert,
acteert even bescheiden als hij forsch zingt.
Victor de Kowa als Rigo en Charlotte Ander
als Nina komen niet uit boven hetgeen men
van de knappe jonge rollen uit de film
operette gewend is en Fritz Kampers brengt
als de dikke beschermheilige van het jeug
dige trio de humoristische noot aan.
Bij het fümnieuws staat ditmaal, gelijk
was te vernachten, de ontvangst van de
Postjager en de huldiging van luitenant
Asjes in het middelpunt.
Een tweetal Weenerinnen wisselt met dans
en zang het filmprogram af.
H. G. CANNEGIETER.
KALENDERS.
Ons werd nog toegezonden een kalender
der clichéfabriek Chemez te Haarlem en
Amsterdam, met een foto bij elke twee
maanden.
Wij ontvingen een maandka'ender van
de N.V. Oliehandel van Dyserinck te Haar
lem, een maandkalender van de Levensver
zekering Mij. Arnhem, een weekkalender
van de Nedeiiandsche Mij Victoriabron te
Amsterdam, een weekkalender van de N.V
Stoomvaart Maatschappij Nederland met
veel foto's van de Indië-reizen.
De Oogen van den Eeuwigen Broeder,
door Stefan Zweig.
Bij de N.V. Uitgevers-maatschappij „De
Tijdstroom" te Lochem is uitgekomen de
tweede druk van „De Oogen van denEeuwigen
Broeder" door Stefan Zweig, in de vertaling
van Reinier P. Sterkenburg.
Albert Helman's „Waarom niet".
Uitg. Nijgh en Van Ditmar.
Aan de beteekenis, die onder de jongere
schrijvers aan het werk van Albert Helman
(pseudoniem van Lou Lichtveld) wordt toege
kend, kon ik mij verplicht achten zijn duizend-
zooveel pagina's deer te nemen. vóOr ander
werk, minder problematisch en misschien van
gaver schoonheid, aan de beurt kwam. Het is
dan een beetje teleurstellend op een der laat
ste bladzijden van den heer Helman de be
kentenis te vernemen: ..Het is trouwens dom,
iets om je reputatie te geven; de mijne is
nooit veel zaaks geweest" (pag 1039). Nu zal
men goed doen, vermoedelijk, dergelijke con
fessie niet als ernst op te nemen. De heer
Helman lijkt mij er juist de man voor om een
ander, die hem dat voorhield, op het gezicht
te trommelen. En in die mogelijkheid ligt voor
een goed deel het wantrouwen dat men, ar
tistiek gesproken,, tegen dit boek in zich voelt
opkomen.
Is de schrijver geheel vrij van aanstellerij?
In het zeer persoonlij ke gedeelte van dit dikke
boek, waarin hij gesprekken met zijn uitge
ver voert, komt men er telkens toe die vraag
te stellen. In ieder geval heeft hij, als de
meesten zijner bent en tijdgenooten, geen last
van gemis aan zelfwaardeering. „Dit boek
moest nu maar eens geschreven worden", zegt
hij. „Een paar dingetjes moesten gezegd zijn.
En de rest lap ik aan mijn laars". Ik geloof
niet dat deze houding door den beschaafden
lezer in Holland evenmin als elders, op prijs
gesteld wordt. De aardigheid „een boek te
schrijven, waarvan geen maatschappij van
Nederlandsche lettersokken de eerste vijfen
twintig jaar zal weten, of ze daarmee voor den
mal gehouden wordt of niet" zal door dien
lezer maar matig gewaardeerd worden. Of men
die fratsen al dan niet lust, zal van ieder's
persoonlijken smaak, neiging en cultuur af
hangen. Dat de individueele beschaving, ook
in Holland, door en na de jaren '14'is een
knauw gekregen heeft, zal niemand loochenen.
Dit valt echter niét goed te praten met een
hoonend wijzen op die ..beschaving", die mis
schien al weer bezig is een nieuw '14'18 te
prepareeren. Die mogelijkheid tegen te wer
ken, ieder op de hem het best liggende wijze,
geen werkelijk-beschaafde die er zich aan ont
trekken kan. Doch men speelt met woorden
zoo men de individueele beschaving kleineert
door op de mislukkingen in de gemeenschap
te wijzen, en die mislukkingen uitbuit, om het
reeds moeizaam verworvene aan innerlijke
beschaving aan zijn laars te lappen. Dat is
wel heel gemakkelijk, maar fraai is het niet.
En zoo lijkt het ook niet zoo moeilijk een beetje
met ideeën te spelen, zooals Helman doet. Hij
schrijft verhaaltjes om den broode, zegt hij
zelf ergens. Die verhaaltjes móeten in de toe
komst ook anders worden. Hoe dan? Rientje
zal het ons zeggen (pag. 1005). „Ze moeten de
samenleving een étappe vóór zijn, denk ik. La
ten zien wat nu volgen moet. Bezwaren en
angstjes uit den weg ruimen, complicaties
vereenvoudigen, de overschatte en de onder
schatte dingen tot hun ware proporties terug
brengen".
Zoo dit boek van Helman een zin heeft
en waarom nietof. met evenveel recht.
waarom wel? dan moet die zin in deze paar
aangehaalde regels te vinden zijn. Hij is ons
een étappe voor ofgelooft dit te zijn. Er
worden inderdaad heel wat bezwaren en
angstjes uit den weg geruimd, heel wat com
plicaties vereenvoudigd. Het zou echter van
ontstellende kortzichtigheid getuigen zoo hij
meende nu ook alles tot zijn ware proporties
teruggebracht te hebben.
Wanneer iemand's levensbeschouwing zich
wijzigt is het begrijpelijk en te verontschuldi
gen. dat hij zich in zijn nieuwe pak lekker
voelt en er eens gezellig mee uit wandelen
gaat. Ten opzichte van het boek als kunst
werk kan het ons koud laten of de heer Albert
Helman in privé de Katholieke kerk uit en het
Communisme binnengewandeld is. Dat moet
hij weten. Doch dat gerucht maakt ons voor
zichtig als zijn „verhaaltje" de pretentie mocht
hebben de samenleving een étappe vóór te
zijn. Wij gunnen hem dan gaarne zijn veran
derd maatschappelijk inzicht, doch geven om
zijn supposities ter zake de wijzigingen in de
individueele psyche geen lor.
Dit dikke boek noodigt uit tot vivisectie op
den schrijver zelf. Hoewel het eerste deel „Lar
ven" natuurlijk in onverbrekelijk verband met
de beide volgende gedeelten staat, vindt ge in
dat eerste deel onafgebroken den kunstenaar
Helman terug. De drie naakte kinderen op het
onbewoond eiland, hun omgang, hun sfeer
vooral, de eigen ongereptheid in de ongerept
heid van de hen omringende natuur, dat alles
is waarlijk meesterlijk werk. En staat geheel
buiten het werk van andere auteurs, die wel
eens een soortgelijk gegeven behandelden.
Rientje, het meisje, dat in het verdere boek
de hoofdrol gaat spelen en dan misschien geen
fictieve figuur zal blijken (wat doet het er
eigenlijk toe!) is een prachtig stuk leven ge
worden door het onbetwistbare talent van
denzelfden Helman die in deel n en III een
onverzadigbare neiging voor debatingclubs
vertoont. Spanjaarden. Portugeezen, Russen
een Hollander en een Engelschman. ze zijn
allemaal even wijdloopig en al spreken ze el
kaar ook tegen, ge hoort toch steeds Helman.
Als er in de volgende étappe onzer samenleving
zoo permanent en door ieder gezwamd moet
werden, mag de accijns op het spraakwater
wel weer belangrijk gereduceerd worden. En
smakeloos, als deze andere Helman zijn kan!
Zooals hij, generaliseerend over de journalis
tiek, tegen den journalist te keer gaat (pag.
709) dat is. vi-iendelijk gezegd, bij de beesten
af. Moest dat nu eens gezegd zijn? Maar dat
werd toch al eens meer gezegd: in schend
blaadjes en zoo. en dan misschien nog in veel
netter vorm. Zoo hebben heele redevoeringen
van Rientje's broer Jan het uiterlijk eener vol
maakte kopie uit een of ander opruiend or
gaan. Toch ook journalisten werk, zou ik mee-
nen. Maar voor den heer Helman bruikbaar.
Enfin, hij heeft zijn hart nu eens kunnen
luchten, maar met kunst of litteratuur heeft
dit alles niets te maken.
Het is inderdaad jammer, dat al die poespas
telkens de mooie stukken schrijfkunst over
woekert. Er gebeurt natuurlijk in dit boek zoo
heel veel méér dat de kennismaking ermede
loont. We leven er onder Spaansche anarchis
ten, onder Russische communisten en overal
gebeurt wat. Het is een curieus leven, dat van
Rientje die de onbevangenheid van haar
eiland jeugd het leven doordraagt en die „de"
vrouw van de volgende étappe zou kunnen zijn
zoo alle vrouwen Rientjes waren. Maar de
politici van de toekomst negeeren de differen
tiatie der individuen of vertrappen die. Ten
minste in hun toekomstdroomen. Steeds even
wel zal de verjaagde natuur in galop retour-
neeren en alle theorie omver blazen. Gelukkig
ook maar. Men kan Helman's jongste werk ge
rust lezen, als men met het voorafgaande re
kening houdt en er nu en dan met den loop
pas van door gaat. Waarom niet? Doch ook:
waarom eigenlijk wel!
J. H. DE BOIS
Diplomatie.
door TON. H,
Zon. 't kind en ijs, ziedaar de eeuwige zo
mer triangel!
De zon stond hoog in de lucht en goot haar
verzengende stralen onbarmhartig fel op
moeder aarde. Het kind stond op der. hoek
van de straat, pal in de zon, met opgetrok
ken neusje en half toegeknepen oogen. kou-
wend op een stuk elastiek. In een vacantie
houding stond ze heerlijk te lanterfanten en
slechts haar kaakbewegir.gen en het zoo r.u
en dan wegstrijken van het sprietig vlasblond
haar toonde aan. dat er nog leven in was.
Noch haar opgetrokken neusje en de perpe
tuum mobile kaken, noch de half toegekne
pen oogen en zelfs niet het reeds nader aan
geduide spriethaar waren belangrijk genoeg
om de aandacht van den passeerenden
mensch te trekken. Openden zich haar oogen.
als reflexbeweging van het afkeeren van de
zon. echter wijder, dan zag men 't dadelijk!
Ze was scheel, niet doodgewoon alledaags
loensch, maar vreeselijk scheel. Zonder over
drijving gezegd kon men werkelijk niet ach
terhalen in welke richting haar oogpupillen
zich wendden, war.t haar blikken kruisten
zich niet zoo als bij elk normaal mensch in
het oneindige, maar wel degelijk vlak boven
haar neus, dat wil zeggen als ze iemand aan
keek. Wendde ze haar blikken niet naar een
speciaal doel dan zwommen de oogballen als
een paar verdwaalde knikkertjes ergens in de
ooghoeken.
Kouwend en alsmaar lanterfanterend leek
ze wel vastgeplakt aan den hoek van de
straat, toonde niet de minste neiging om van
plaats of houding te veranderen, totdat.
Plotseling klonk er een vervaarlijk bei-
signaal, en even later draaide een puntvor
mig ijswagentje twee hoeken verder de straat
in. Op het karretje prijkte in groote sierlet
ters de een of andere Italiaansche naam,
maar dat de ijsfiima overigens in handen
van rasechte Nederlanders moest zijn, kon
men heel gemakkelijk concludeeren uit het
hoog Haarlemmerdijksch van den berijder, 'n
taaltje dat zelfs de meest schrandere Italiaan
nooit machtig zal kunnen worden.
Toch leek het wel of het meisje, door de
Italiaansche sfeer die het wagentje uitzond
geïnfecteerd werd. want als bij spoorslag was
haar Hollandsche loomheid en lusteloosheid
verdwenen om plaats te maken voor een zui
delijke beweeglijkheid. Sneller nog dan te be
schrijven is verdween ze eenige meters verder
in een der openstaande deuren, klotste een
trap op. voerde een heftig gebarend tweege
sprek met een oudere juffrouw, en kwam met
het gelaat van een zegevierenden Nero (maar
niet zoo waardig) weer beneden aan. uitte
een Indianen geschreeuw, dat. overigens ook
heel goed een Italiaansche jachtkreet had
kunnen zijn want de bestuurder van het wa
gentje reageerde er dadelijk op en draaide bij.
..Een fan drie
Even later likte ze gretig maar toch voor
zichtig met het spitse vuurroode tongetje de
aan vier kanten uitpuilende ijsmassa weg,
drukte dan met haar smalle vingers de koek-
aehtige omhulsels wat dichter naar elkaar
toe zoodat het ijs opnieuw aan de kanten
naar buiten werd geperst, likte weer hevig
en verrukt, om daarna het spelletje weer van
voor af aan te herhalen met het gevolg dat
de ijswafel al platter en platter werd maar.
niet kleiner.
Zon, 't kind en ijsvoorwaar een alle-
daagsche zomer-idylle
Wellicht was alles zonder noemenswaardige
incidenten verloopen en de ijsco op de ge-
bi'uikelijke manier geconsumeerd geworden,
was er niet een nieuwe dorstige ster aan den
hemel verschenen. Met een haast die verre
van begrijpelijk was in deze warmte, bolderde
er een jochie van een jaar of acht de trap
af, parkeej-de vlak naast het meisje en zei
met kinderlijke openhartigheid: „Gaif me
ook 'n likkie
Het meisje keek naar de ijswafel, dan naar
den jongen, vervolgens weer naar de ijswafel,
dacht toen heel even maar diep na, en zei
botweg: „Nai!"
,.Hèwat ben jij gierighè. toe, gaif
me nou 'n likkie dreinde de kleine baas
die zich niet zoo heel gemakkelijk uit het veld
liet slaan.
Weer richtte het meisje haar blikken naar
de ijswafel en daarna naar den jongen, likte
dan tergend langzaam het uitpuilende ijs weg
en dacht nog ernstiger maar ook langer dan
den eersten keer over de vraag van den jon
gen na. Aan haar gezicht was te zien dat ze
het heelemaal nog niet met zichzelf eens
scheen te zijn of ze toestemmend of afwijzend
zou beschikken, maar de jongen legde haar
zwijgen in ieder geval op zijn manier uit. deed
een paar stappen achterwaarts en maakte
een einde aan haar twijfel door zijn gelaat in
een leeüjken grijns te trekken en eenige ma
len op sarrenden toon te herhalen: ..Schele
schelescheleschele hondjesdief
Vechtlustig was het lid der zwakke sexe ge
lukkig in *t geheel niet aangelegd, want ze
had het ventje met gemak een afstraffing
voor zijn scheldwoorden kunnen geven. Er
gebeurde echter in werkelijkheid iets heel
anders. Uiterst verbaasd en met een onge-
loovige uitdrukking op haar gelaat, keek het
meisje hem vernietigend aan. liet haar blik
ken dan over de straat dwalen en stapte re
soluut op een ander ventje toe, die aan den
overkant de vertooning gadesloeg, en vroeg
kort: „Ben ik scheel
De aangesprokene keek eerst naar de ijs
wafel. dan naar de oogen van het meisje en
vervolgens weer naar de ijswafel. Dan zei hij
zonder blikken of blozen: „ScheelJij
scheelNiks hoor, hij is gek!"
Dat was Hollandsch en liet niets aan duide
lijkheid te wenschen over. Zonder een oogen-
blik na te denken of nog één blik op het ijssie
te werpen, bood het meisje den laats ten jon
gen de half afgesabbelde ijswafel aan, wierp
nog een vernietigenden blik op het ventje dat
nog steeds met begeerige blikken aan den
overkant stond te staren, en wandelde met
opgeheven hoofd weg met de gelukkige over
tuiging niet scheel te zijn