De invloed van Japan
in Nederlandsch-lndië.
I,
V/ICKS
FILMNIEUWS.
VRIJDAG 26 JANUARI 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
8
Zijn concurrentie wordt steeds grooter.
De positie van enkele Japansehe
producten en de invoeren in
Ned.-Indië.
Van de Japansehe uitvoerproducten
neemt de ruwe zijde de eerste plaats in.
De uitvoerwaarde bedroeg in 1932 382 mil-
lioen Yen. Daarna volgen de textielproduc
ten met 289 millioen Yen. Zeer opvallend
is de toeneming van den uitvoer van een
aantal Japansehe producten van zeer uit-
eenlpopenden aard, waarvan de prijzen
uiterst laag zijn. Zulks geldt bijv. voor zeep,
naalden, glas. porcelein, gloeilampen, speel
goederen, automobielen, eleetrisch instal
latiemateriaal, electrische kachels, enz. Zoo
steeg de gloeilampenuitvoer van 1931 op
1932 van 151 millioen op 273 millioen stuks.
De grootte invoer van Japansehe textiel-
goederen in Ned.-Indië is algemeen bekend
Heeds in 1931 had Japan Nederland op die
markt verdrongen en dit proces heeft zich
in 1932 voortgezet. De Japansehe export van
deze goederen naar Ned.-Indië bedroeg toen
meer dan 100 millioen Yen.
Bij een beschouwing der gegevens uit het
Jaaroverzicht van den in- en uitvoer van
Ned.-Indië over 1931 blijkt de verhouding
van Nederland en Japan t.o.v. den invoer
hunner respectievelijke producten in Ned.-
Indië tusschen 1925 en 1931 hoe langer hoe
meer in Japansehe richting verschoven te
zijn.
Ontwikkeling invoerwaarde in Ned.-Indië
tusschen 19251931, in pCt.
uit; 1925 1926 1927 1928 1929 1930 1931
Nederland 18.32 19.77 17.52 18.12 17.75 16.75 15.41
Japan 11.01 9.60 10.51 9.88 1091 12.05 17.06
Deze cijfers zijn voor de beteekenis van
Japan nog ongunstig, omdat in de statistiek
Singapore als afzonderlijk „land" is opge
nomen. Nu waren in vroeger jaren de in
Ned.-Indië over Singapore ingevoerde goe
deren grootendeels van Britsch-Indische-,
tegenwoodig evenwel van Japansehe af
komst.
Maar laat men zelfs deze voor Japan's
positie ongunstige factor buiten beschouwing
dan blijkt, dat Japan zich hoe langer hoe
krachtiger in Ned.-Indië een plaats heeft
weten te veroveren. Na 1931 is de positie
van -T~ an overheerschend geworden.
Het aandeel van Japan in den Ned.-
Indischsn invoer over 1932 bedraagt 21.2*
prccen't. waarbij dan nog geen rekening is
gehouden met de invoeren over Singapore.
Niettegenstaande de moeilijker wordendc-
economische omstandigheden in Ned.-Indië
heeft de Japansehe concurrentie ten ge
volge gehad, dat de hoeveelheden Japansch
aardewerk, ongebleekte katoen, geverfde en
bedrukte stoffen, neteldoek, sarongs, kains.
petten, rijwielonderdeel en enz. in 1932
grooter zijn geweest dan in 1931 of in 1930.
Neemt men daartegenover de totale invoer
waarde der zeven belangrijkste soorten ma
nufacturen, dan was deze in 1932 lager dan
in 1931.
De invoer in Ned.-Indië in
1932 en de positie van Japan.
Het brutogewicht van den invoer in Ned.-
Indië daalde in 1932 vergeleken bij 1931 van
2.222.000 tot 1.726.000 ton. Intusschen valt
het op, dat de belangrijkste groepen van
artikelen, die in 1930, 1931 en 1932 in Ned.-
Indië zijn Ingevoerd, in die jaren ongeveer
dezelfde volgorde hebben behouden. Uit on
derstaand overzicht blijkt dat.
In voeren in Ned.-Indië in pCt. van den tota
len invoer.
1930
1 Kat. manufacturen
Rijst, gepelde
3. Eetwaren n. a. g.
4. Machines enz.
5. IJzer en staal
6.Manufacturen n. a. g
7. Overige artikelen
1931
1. Kat. manufacturen
2. Eetwaren n. a. g.
3. Rijst gepelde
4. Manufacturen n. a.
5. Machines. enZ.
6. IJzer en staal
7. Overige artikelen
1932
1. Kat. manufacturen
2. Eetwaren n. a. g.
3. Rijst, gepelde
4. Manufacturen n. a. g.
5. Machines, enz.
6. IJzer en staal
7. Overige artikelen
pCt.
14.75
10.63
9.92
8.36
7.14
6.65
42.55
100.—
pCt.
16.28
12.10
10.24
7.08
5.54
4.99
43.77
100.—
pCt.
19.84
11.39
9.13
7.14
4.76
4.54
43.20
100.—
De volgorde bleef dn die drie jaren onge
veer gelijk. In de procentueele invoercijfers
valt het sterk stijgende aandeel op van ka
toenen manufacturen. De invoer daarvan was
in 1932 niet minder dan 3.46 pet. hooger dan
in 1931. De invoer der vier belangrijkste
consumptiegoederen bedroeg in 1931: 45.70,
in 1932: 47.50 procent van den totalen in
voer. Uit deze verhooging van den invoer
van consumptiegoederen volgt, dat die landen
die daarvan producentten. zijn een gedeelte
van dien verhoogden invoer tot zich hebben
getrokken. Dat is ook het geval. Japan en
Singapore nemen in dat opzicht een steeds
belangrijker plaats in. Hun aandeel in den
invoer in Ned. Indië is stijgende. Een en
ander blijkt uit onderstaande cijfers.
In vee ren in Ned -Indië in -oCt. van den tot?!
len invoer
1930 pCt.
Nederland 16.73
Japan 19-06
Singapore l°-9§
Noord-Amerik?. 10.75
Groot-Brittannië 10.53
Duitschland
Overige landen
1931
Japan
Nederland
Singapore
Duitschland
Noord-Amerika
Groot-Brittannië
Overige landen
1932
Japan
Nederland
Singapore
Groot-E'rittannië
Duitschland
Noord-Amerika
Overige landen
10.16
28.79
100.—
pCt.
16.98
15.38
11.35
9.37
9.33
7.95
29.64
100.—
pCt.
21.24
15.75
12.55
9.63
7.69
6.66
26.48
100.—
Uit deze cijfers blijkt, dat Japan sedert
1931 Nederland van de eerste plaats heef:
verdrongen. De stijging van het aandeel van
Nederland in den invoer in Indië van 19/1
op 1932 is grootendeels een gevolg van oer,
belangrijken Gouvernementsin voer in 1932,
welke niet minder dan f 9.9 millioen bedroeg
waarvan voor f 8.9 millioen uit Nederland
kwam.
Een overzicht der belangrijkheid der In-
voo"1andpu
Volgorde belangrijkheid der invoer landen.
1929 1930 1931 1932
Nederland 112 2
Japan 4 2 11
Groot-Brittannië 3 5 6 4
Duitschland 5 6 4 5
Noord-Amerika 2 4 5 6
Singapore 6 3 3 3
Van de katoenen manufacturen leverde
Japan in 1932 voor 38 van de 73 millioen
gulden aan Ned. Indië. Ons land leverde
in 1931 voor 23, In 1932 voor 13 millioen
gulden aan katoenen manufacturen aan
Ned.-Indië.
Ook voor de groep „manufacturen van alle
andere soorten" neemt Japan in 1932, even
als in 1931, de eerste plaats in, en ook als
zakken-le verander.
Voor de groep „ijzerwerk, staalwerk, enz."
was Duitschland in 1931 de grootste leveran
cier (ruim 8 millioen gulden) tegenover
Japan 3.7 millioen gulden. Japan stond toen
op de 4e plaats. In 1932 neemt Japan de
eerste plaats in en is Duitschland, Neder
land en België voorbijgestreefd.
De eerste helft van 1933 toomt ons een
verder doordringen van Japan op de Indische
markt. Voor die periods kwam bijna 1/3 ge
deelte van de totale waarde der Indische
importen voor rekening van Japan, eeh
cijfer, ongeveer 2.5 maal zoo groot als dat
van Nederland zelf. En vergelijkt men niet
de waarden der invoeren, doch de hoeveel
heden, dan is de positie voor ons land nog
ongunstiger. Het Nederlandsche aandeel in
den export naar Indië bedroeg in de eerste
6 maanden van 1933 5.89 pet. Japan 27.38 pet.
De Indische export naar Japan over de
eerste helft van 1933 had een waarde van
f 8.700.000 tegenover f 8.400.000 en f 14 mil
lioen in de overeenkomstige perioden van
1932 en 1931. Eén voorbeeld ter nadere illu
stratie.
In de eerste helft van 1933 voerde Japan
in Ned.-Indië 2 millioen Liter bier in, tegen
over 890.000 Liter uit Nederland en 918.000
Liter uit Duitschland. Hier is het in 't bij
zonder Duitschland, dat door Japan wordt
verdrongen wat duidelijk blijkt uit de im-
portcijfers over 1932 toen Japan 1.146.000 L.
bier in Ned.-Indië invoerde. Duitschland
3.555.000 Liter en Nederland 2.353.000 Liter.
Stellen wij daartegenover de cijfers over 1930.
dan blijkt, dat Japan de laatste in deze rij
was met 790.000 Liter en Duitschland no. 1
met 10.396.000 Liter. Commentaar is hier wel
overbodig.
In een volgend artikel de verklaring van
deze uitbreiding van den Japanschen export
naar Nederlandsch-lndië.
(Wordt vervolgd)
MOLLERUS
LETTEREN EN KUNST
HET TOONEEL.
TOONEELSTUKKEN.
Zestien kleine tooneelstukjes van Gerard
Nielen (Uitg. Tooneelfonds „Pieter Langendijk"
Haarlem).
Het is een veel gehoorde klacht, dat er in
ons land voor dilettanten een groot gebrek
aan korte één-bedrijf sstukj es is. Onze stadge
noot Gerard Nielen is hieraan tegemoet geko
men en heeft niet minder dan 16 kleine too
neelstukjes tegelijk op de markt gebracht.
Gerard Nielen is een bescheiden mensch en
hij schrijft in zijn voorwoord, dat hij met de
uitgave van de stukjes volstrekt niet heeft
bedoeld de Klein-tooneelkunst-literatuur te
willen verrijken". Toch zijn er vele van deze
stukjes waarvan er verscheidene door het
K.R.O.-Klein-Tooneel voor de microfoon zijn
gegeven die zeker hun speelbaarheid zullen
bewijzen. Wij weten reeds van zijn andere en
grootere stukken o.a. van zijn veel opge
voerde Gebroeders Kalkoen dat Nielen kijk
heeft op het tooneel en precies weet, wat de
dilettanten verlangen. Daarbij schrijft hij een
vlotten, natuurlijken dialoog, die zooals wij
dat noemen zeer goed „mondt". En hij heeft
een zekere vis comica. die men kan waardee-
ren. Nielen beweegt zich in zijn stukken bij
voorkeur in klein-burgerlijke milieus. Daarvan
weet hij den toon dikwijls uitstekend te tref-
*en maar hij ontkomt niet aan het gevaar, dat
hij vaak plat-burgerlijk wordt. Zijn grapjes
zijn wel eens wat erg laag bij den grond en
wanneer men dezen bundel van 16 stukjes
achter elkander doorleest, dan komt nu en dan
het verlangen op naar een wat fijneren geest
en een wat puntiger spot. Het blijft dikwijls
wat te veel op het niveau van de kwebbelende
ar i
Oppassen en terstond i
grijpen. Niets beter dan
V VapoRub
(Adv. Ingez. Med.)
hofjesjuffrouwen bij een bakje leut. Op den
duur is dat toch niet erg verheffend: Ook
Heyermans bewoog zich in zijn Falklandjes
gaarne in dezelfde milieus, maar hij was pit
tiger en had meer geest.
Toch zou ik Nielen onrecht doen, als ik niet
erkende, dat hij talent bezit. Er zijn bij deze
stukjes enkele, die werkelijk goed geschreven
zijn en het op het tooneel dan ook zeker goed
zullen doen. Zoo is het wrange spelletje „Dooie
Suikeroom" uitstekend geschreven. Het zou een
Falklandje kunnen zijn. Voortreffelijk is daar
in de ommekeer van de erfenisjagers getee-
kend, wanneer zij bemerken, dat „Oom" aan
zijn huishoudster bijna alles en aan zijn lieve
familieleden zoo goed als niets heeft vermaakt.
Zeer raak en scherp typeerend is in dit stukje
ook de dialoog. „Het Vaasje" zou heel aardig
zijn, wanneer de-schrijver zich wat meer had
weten in te binden en de taal wat gekuischter
had gehouden. Het doet nu met die ruzie wat
erg grof aan, wat toch feitelijk onnoodig was
geweest. „Verwend Kindje" is zelfs geestig te
noemen, al is het blijkbaar uitsluitend be
stemd voor de microfoon. Een zeer goed een-
actertje is ook ,.Te veel van 't goede" en het
lijkt mij wel zeker, dat dit door dilettanten bij
voorkeur gespeeld zal worden.
Er zijn ook verscheidene stukjes bij, die niet
veel meer zijn dan louter dialoog zooals
Thee-Visite en Spreekwoorden en die de
pointe missen, welke tooneelstukjes in de eer
ste plaats noodig hebben. Wanneer Nielen ge
voelig wordt zooals in Het Licht en 'n Brief
met 'n Antwoord wordt hij spoedig senti
menteel. Zijn kracht ligt meer in komische
dan in het dramatische.
Het beste stukje heb ik tot het laatst be
waard. Het is, .Stagnatie", dat de eerste ruzie
van een jong paartje, hetwelk vijf weken lang
in den zevenden hemel heeft verkeerd, op ver
makelijke wijze weergeeft. Dit stukje is ook
door den dialoog van een fijner gehalte en de
geest is minder klein-burgerlijk dan in zijn
meeste andere tooneelstukjes.
Als geheel een bundel, die om de gewone
uitdrukking te bezigen aan een behoefte
voldoet en waarvan Nielen zoowel als de vele
tooneelliefhebbers, die naar kleine speelbare
tooneelstukjes zoeken, pleizier zullen beleven.
Agniet moet op proef, blijspel in twee be
drijven door Beatrice Willing. (Uitg. W. J.
Thieme en Cie. Zutphen).
De schrijfster van Agniet moet op proef zou
mogen willen, dat zij het talent voor het too
neel van Gerard Nielen bezat. Haar stukje is
van inhoud wel heel erg „gezocht" en van uit
werking zeer onbeholpen. Dat een beschaafde
bakvisch zonder eenige reden zich als dienst
meisje zou verhuren en nog wel toevallig bij
de moeder van het jonge mensch, aan wien
zij haar hart verloren heeft, is zoo'n vreeselijk
bedenksel, dat wij het zelfs voor het dilettan-
ten-tooneel niet kunnen accepteeren. En ook
verder is het zoo stuntelig in elkaar gezet, dat
het stukje voor ernstige bespreking niet eens
in aanmerking komt. Dilettanten, die dat blij-
spelletje ter opvoering uitkiezen, moeten zich
zelf absoluut geen eischen stellen. Ik kan het
dan ook in geen enkeh opzicht aanbevelen.
J. B. SCHUIL.
EEN AFRIKA-FILM VAN UDET.
Afrika is en blijft het land voor de film
expedities. Hoe vaak hebben wij nu reeds
kennis gemaakt met de.flora en fauna van dit
wonderbare werelddeel! We hebben, in onze
verbeelding de reproducties op het doek mee
belevend, de woestijn en de duistere gebieden
rondom de meren in een auto doorkruist, zijn
er met een vliegtuig overheen gestreken, heb
ben mee deelgenomen aan jachtpartijen en
aan de godsdienstige feesten der inboorlingen.
Allengs is deze wildernis ons even vertrouwd
geworden als de Houtstraat en kijken wij naar
een neushoorn of leeuw met denzelfden on
verschilligen blik als naar een paard.
Men zou zich kunnen afvragen, waarom de
filmoperateurs zulk een bizondere voorliefde
koesteren voor de Poolstreken en voor 't hartje
van Afrika en waarom we zoo zelden iets te
zien krijgen bijv. uit Perzië, Australië, Japan
en wat er zoo al meer aan toeristische attrac
tie bestaat.
Afgezien van deze vraag dient men volmon
dig te erkennen, dat Afrika, ook als het nieuw
tje er af is, toch altijd een buitengewoon be
langwekkende stof blijft leveren voor drama
tische en decoratieve bewerking. De nieuwe
Afrika-film. welke het Rembrandt-theater in
de aanstaande Zondagochtendvoorstelling fa!
vertoonen, is hiervan wederom een bewijs.
„Vliegende Schaduwen", zooals men deze reeks
opnamen betitelt, is een alleszins aanbevelens
waardige film voor stadgenooten, die met hun
geest wel eens een tijdje in een andere omge
ving willen verkeeren dan bij het gemoedelijke
kopje koffie thuis. Ze kunnen, zonder zelf
eenig risico te loopen, getuige zijn van gevaar
lijke vliegtoeren en hachelijke situaties op den
beganen grond. En behalve deze sportieve sup
porter-spanning kunnen zij het edeler genot
op den koop toe krijgen, dat de aesthetisch
voelende mensch ondergaat van indrukwek
kende episoden uit het rijk der natuur.
Ernst Udet beschikt als vlieger over een on
gelooflijke stuurmanskunst. Hij leidt zijn vlieg
tuig met een behendigheid zonder weerga
waar hij het maar wil hebben en het is of hij
achteloos speelt met het handvat zijner ma
chine, zooals wij onder een gesprek soms met
een manchetknoop of een sleutelbos spelen.
Zoo'n virtuoos is de ware man om door te
dringen tot voor de overige wereld onbereik
bare plaatsen. Uit zijn machine kan de opera
teur de heele natuur op zijn gemak opnemen.
Udet scheert langs den grond, gaat een wed
strijd aan met een kudde gnoes, welke doode-
lijk verschrikt de steppe instuiven en met een
eenzamen leeuw, die met het rhythmische
gangetje van zijn houten draaimolen-collega
voor de lens uitgalloppeert. Of hij stijgt hoog
in de lucht en wentelt zich rondom een vlucht
gieren. Hij is overal bij de hand en heeft geen
geëffend en geschoren vliegveld noodig om de
aarde weer te bereiken. Het onherbergzaamste
terrein is hem als landingsplaats nog mooi ge-
?eg.
Wij weten niet wie de operateur is. die met
Udet mee op expeditie is geweest. Maar deze
verdient in zijn vak even grooten lof als Udet
in het zijne. Deze fotograaf is ook een vir
tuoos, maar daarbij tevens een man met een
zeldzamen artistieken smaak. Telkens weer
treffen den toeschouwer van zijn opnamen de
prachtige effecten, welke hij met zijn mate
riaal heeft bereikt.
Reeds op de heenreis krijgen wij verrukke
lijke vogelvlucht-aspecten van Egypte en
Noord-Afrika. En bij aankomst in het eigen
lijke gebied van de expeditie verrassen ons
allerlei intieme tafereeltjes uit het leven van
dieren, die overigens als de schuwste bekend
zijn. Wij zien het olifantswijfje haar moeder
plicht vervullen, we zien gieren een doode
zebra gemeenschappelijk oppeuzelen, wij zien
reigers en pelikanen rustig bijeen zonder dat
zij de nabijheid van menschen vermoeden, wij
zien een krokodil een wandeling op het droge
maken. En het gelaatsspel van leeuwen, apen
en een allercharmantst buideldier kunnen wij
in alle schakeeringen van de gemoedsbeweging
bestudeeren.
En dan krijgen wij opnamen van negers,
die zich echt thuis voelen in hun eigen om
geving. de kraal met haar gezinsleven, arbeid
en feesten. Een kernachtig gereproduceerde
rhythmische dans vormt van deze afdeeling
het pièce de milieu.
Dr. Arnold Franck, de bekende Alpenfilmer,
heeft dit fotografische werk tot een sluitend
geheel gecomponeerd en heeft er volgens zijn
gewone methode nog een romantische geschie
denis doorheengeweven: van een meisje, dat
in haar eigen vliegtuig Udet is gevolgd, maar
midden in het oerwoud schipbreuk lijdt en,
na aan allerlei griezelige aanslagen van
leeuwen, apen, slangen en ander gebroed te
zijn ontkomen, door den koenen vlieger wordt
gered en mee huiswaarts genomen,
Sommigen zullen zich over deze toegift ver
heugen, anderen er zich door voelen aangetast
in hun goeden smaak.
H. G. CANNEGIETER.
NED. VEREENIGING VOOR VROUWEN-
BELANGEN
De afdeeling Haarlem en omstreken van de
Nederlandsche Vereeniging voor Vrouwenbe-
langen en gelijk Staatsburgerschap organi
seert op Maandagavond 29 Januari een bij
eenkomst in het gebouw der Theosofische
Vereeniging aan het Nassauplein 8. Het be
stuur is er in geslaagd een begaafde spreek
ster uit te noodigen, namelijk mevrouw J.
Twiss—Schmidt Ernsthausen uit Den Haag,
die een lezing zal houden over het onderwerp
,,De nood der aankomende generatie".
INGEZONDEN
Voor den inhoud dezer rubriek stélt de
Redactie zich niet verantiooordelijk.
Van ingezonden stukken, geplaatst of niet
geplaatst, wordt de kopij den inzender niet
teruggegeven.
NA DE RAMP VAN DE OAKFORD
Mijnheer de redacteur!
Het zij mij vergund naar aanleiding van
de berichten in de pers omtrent de nood
lottige ramp. die de bemanning van het s.s.
Oakford is overkomen, ter voorkoming van
misverstand bij een groot deel der bevolking
een opmerking te maken. In het eerste ver
slag van de reddingbootbemanning kwam
de volgende passage voor: „Of ze niet kon
den of wilden overkomen weten we niet,
maar ze maakten geen gebruik van de door
ons geboden hulp ofschoon wij dicht langszij
lagen".
Deze passage heeft bij vele menschen den
indruk gewekt dat de bemaning zelf schuld
zou hebben aan den treurigen afloop, om
dat: ,de, bemanning niet van het schip wilde
gaan".
Nu is mijn vraag deze.
Sedert wanneer heeft de bemanning van
een koopvaardijschip onder dergelijke om
standigheden het recht om naar eigen in
zicht over haar leven te beslissen? Terzake
kundige personen kunnen u vertellen dat
de kapitein als hoofd van het schip de ver
antwoordelijkheid heeft en alles moet be
proeven wat onder dergelijke omstandig
heden mogelijk is om schip, lading en be
manning behouden binnen te brengen. En
welke machten daar aan boord gewerkt
hebben in die beslissende uren zal wel altijd
een mysterie blijven, mar het is mijn vaste
overtuiiging dat de bemanning, matrozen,
stokers, kokspersoneel. zonder onderscheid
op de reddingboot overgegaan zouden zijn,
toen die langszij was, als ze nar eigen wli
hadden kunnen handelen.
Tot zoover mijn opmerking, die naar ik
hoop de verkeerde meening, die bij een over
groot deel van het publiek heeft postgevat,
recht zal zetten. Tevens wil ik (en ik weet
mij de tolk van de groote massa) hulde
brengen aan de dappere kerels van de red-
dingploegen die met inzet van eigen leven
geen middel onbeproefd hebben gelaten om
den dood zijn prooi te ontrukken, helaas
met negatief resultaat.
Tot slot wil ik het initiatief comité van de
huldiging der Pelikaan-bemanning een wenk
geven dat er nu weer prachtig werk lig:,
maar nu voor de onversaagde redders. Naast
het iuchtvaartfonds zou men nu een redders
fonds kunnen stichten om de nagelaten be
trekkingen van de helden der zee een on
bezorgde toekomst te verzekeren. Want het
is toch maar aan een gelukkig toeval te
danken dat de reddingboot weer behouden
is binnengekomen. Ik vertrouw dat dan de
gelden van de zelfde instanties en personen
even rijkelijk zullen toevloeien als voor het
luchtvaartfonds. Het bestaande helden der
zee-fonds is ten eenenmale ontoereikend om
alle nabestaanden een onbezorgde toekomst
te verzekeren.
Dankend voor de plaatsruimte teeken ik,
J. v. d. POL,
Voovuitgangstraat 113rood,
Haarlem.
Wij hebben het ingezonden stukje van
den heer v. d. Pol aan een oud-gezagvoerder
directeur van een bergingmaatschappij te
IJmuiden voorgelegd en diens meening daar
omtrent verzocht.
Deze bij uitstek deskundige, deelde ons
mede, dat weliswaar de gezagvoerder „baas"
op zijn schip is, doch dat niemand de be
manning zal kunnen weerhouden, wanneer
de scheepsramp dreigt, zich op welke manier
ook te redden of te la.ten redden. De be
manning had gerust in de Eierlandsche red
dingboot kunnen gaan.
Waarom zij dit niet deed zal ten eeuwigen
dage wel een raadsel blijven. Vermoedelijk
was het overgaan der bemanning te gevaar
lijk. Het is echter ook mogelijk dat teen de
reddingsboot langszij kwam, er geen direct
gevaar dreigde doordat het water inmiddels
gevallen was. Met de opkomst van den vloed
steeg het gevaar en als laatste redmiddel
hebben de opvarenden zich toen in de eigen
sloep willen redden, ondanks dat het hun
als elk anderen zeeman bekend moet zijn,
RAPPIE
DE EENIG ECHTE EEUtt IGE LUCIFER
R A P A N.V. f* f
AMSTERDAMA
(Adv. Ingez. Med.)
dat het op de Nederlandsche kust gevaarlijk
is bij stormweer met een eigen boot naar
de wal te roeien. „Blijf zoolang aan boord
to: de reddingboot komt" is het consigne.
Zeer waarschijnlijk is er vóórdat de nood
het hoogst was. scheepsraad gehouden. Wel
licht is afgesproken, zoo lang mogelijk aan
boord te blijven. De opvarenden van derge
lijke schepen zijn ervaren zeelieden. Uit de
aan boord gevonden zeekaart bleek, dat men
wist, waar men zich bevond.
De meening, dat de kapitein door het ver
laten van zijn schip, zijn aanspraken daarop
prijs geeft, is algemeen verbreid maar
onjuist. Ook al heeft de kapitein en de be
manning het schip verlaten, blijft de kapi
tein zijn recht daarop behouden.
Artt. 545/6 van het Wetboek van Koop
handel regelen deze materie. Het is volgens
deze artt. aan niemand geoorloofd, zonder
uitdrukkelijke toestemming van den kapi
tein, zelfs niet onder voorwendsel van te
willen helpen, aan boord van een schip re
komen, zelfs niet wanneer dit geheel ver
laten of gestrand is.
Dat voor de nagelaten betrekkingen van de
helden der zee niet wordt gezorgd, is geheel
onjuist. Al "t personeel van de Noord- en Zuid
Hollandsche Redding Maatschappij is verze
kerd bij Zeerisico en wel voor flinke bedra
gen.
RED.
ANTWOORD VAN HET NAT.
JONGEREN VERBOND AAN HET
ANTI-OORLOGS COMITé.
Hooggeachte Redactie.
Hoewel het in 't algemeen niet onze ge
woonte Is te antwoorden op uitingen in de
pers tegen ons gericht, en bovendien in dit
geval de inzenders blijkbaar schromen hun
namen te noemen, willen wij toch tegen het
ingezonden stuk van het bestuur van het
Anti-Oorlogscomité Haarlem een wederwoord
doen hooren.
In dit schrijven tracht het bestuur onze be
wering te weerleggen, dat het Anti-Oorlogs
comité communistisch is. Hierin slaagt het
echter allerminst. In de eerste plaats levert
het stukje zelf stof voor tal van tegenargu
menten. Zoo is b.v. de daarin genoemde schrij
ver Henri Barbusse, over wiens litteraire ver
diensten wij het nu niet zullen hebben, naar
algemeen bekend mag worden verondersteld,
de communistische overtuiging toegedaan.
Voorts bestond'het in Augustus 1932 opge
richte Anti-Oorlogscomité voor het over-
groote deel uit communisten, zoodat de an
dere anti-militaristische vredesorganisaties
zich hiervan afzijdig hebben gehouden.
Het argument van het bestuur van het
A. O. C., dat een lichaam of vereeniging niet
communistisch is, als er veel communisten
zitting in hebben of lid van zijn, is op zich
zelf zeer zeker juist. Maar wat het A. O. C.
betreft, is niet alleen het laatste het geval,
ook de geest van de vereeniging zelf is door
en door revolutionnair. Het pamflet, waarin
opgewekt werd tot bijwoning van de bewuste
vergadering op 15 dezer, was van liet begin
tot het eind een propaganda voor communis
tische opvattingen. Ten bewijze hiervan halen
wij de volgende zinsnede er uit aan:
„Alleen in een socialistische maatschappij,
„waar alleen de arbeidersklasse de macht
„heeft, is er brood en levensvreugde voor alle
„werkers ook voor het intellect (b e wij s: de
„S o v j e t-U n i e)
De spatieering is van ons. Ook het volgende
is typeerend:
„De leiding van de O.S.P., R.S.P. en
„S.D.A.P. doet niets om de actie van de arbei
dersklasse te organiseer en tegen dit (nl. het
„Duitsche) fascisme."
Voorts:
„De revolutionnaire internationale arbei
dersbeweging heeft, aangevuurd door kame
raad Dimitroff, groote actie tegen het Duit
sche fascisme gevoerd. Wat doet de leiding
„van de Sociaal-democratie? De leiding van
„de S.D.A.P. geeft met geld van de arbeiders-
„klasse een krant uit z.g. tegen fascisme en
„communisme, in werkelijkheid alleen gericht
„tegen die ontevreden arbeiders in eigen
„rijen' die den consequenten strijd voor het
„het socïalsme verlangen."
Menschen die Dimitroff hun kameraad
noemen, verdienen toch zeker wel den naam
van communisten. En plaats voor O.S.P.'ers,
R. S. P/ers en S. D. A. P.'ers is er, volgens
bovenstaand citaat in het A. O. C. niet, dus
zeker niet voor organisaties van andere,
minder radicale, politieke of godsdienstige
overtuiging.
De spreker van de vergadering op '5
Januari, de heer Ko Beuzemaker, is commu
nistisch lid van de Provinciale Staten van
Noord-Holland en sprak o.a. op 9 Maart 1933
te Bergen over het onderwerp:: „Het Roode
Leger en het Communisme". Ook de in de
vergaderingen van 15 dezer aangenomen mo
ties. waarin o.a. de onmiddellijke in vrijheids-
stelling van de veroordeelde muiters van ae
„Zeven Provinciën" werd geëischt, ademen
ten duidelijkste een revolutionnairen geest.
Dat wij met onze meening niet alleen staan,
blijke uit het feit, dat de Regeering het Cen
traal Anti-Oorlogscomité opnam op de lijst
van communistische mantelorganisaties. Nog
te bewijzen, dat de communistische leerstel
lingen tot atheïsme leiden, is na de jaren
lange bestrijding van de godsdienst in Rus
land wel overbodig.
Het A. O. C. behoeft zich niet ongerust te
maken, dat de Nationaal Jongeren voor dezen
vorm van vredespropaganda, die in wezen
opwekt tot revolutie en klassenstrijd, eenige
sympatrie zullen koesteren.
Door het in de pers verschenen schrijven
van M. Hoog, voorzitter van de afdeeling
Haarlem van den Nederlandschen Protestan
tenbond, zijn wij er van overtuigd, dat het
A.O.C. in het gebouw van den Ned. Prot. Bond
nimmer meer gastvrijheid zal genieten, wat
dan te danken zal zijn aan de „brutale ophit
sing van het bestuur van het N. J. V."
U. Hooggeachte Redactie, dankend voor
de plaatsruimte, verblijven wij,
Met de meeste hoogachting,
Namens het bestuur van de afdeeling
Haarlem van het Nationaal Jongeren
Trerbond.
De voorzitter: A. F HACCOU,
De secretaris: J, VAREKAMP.