De invloed van Japan in Nederlandsch-lndië. I, V/ICKS FILMNIEUWS. VRIJDAG 26 JANUARI 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 8 Zijn concurrentie wordt steeds grooter. De positie van enkele Japansehe producten en de invoeren in Ned.-Indië. Van de Japansehe uitvoerproducten neemt de ruwe zijde de eerste plaats in. De uitvoerwaarde bedroeg in 1932 382 mil- lioen Yen. Daarna volgen de textielproduc ten met 289 millioen Yen. Zeer opvallend is de toeneming van den uitvoer van een aantal Japansehe producten van zeer uit- eenlpopenden aard, waarvan de prijzen uiterst laag zijn. Zulks geldt bijv. voor zeep, naalden, glas. porcelein, gloeilampen, speel goederen, automobielen, eleetrisch instal latiemateriaal, electrische kachels, enz. Zoo steeg de gloeilampenuitvoer van 1931 op 1932 van 151 millioen op 273 millioen stuks. De grootte invoer van Japansehe textiel- goederen in Ned.-Indië is algemeen bekend Heeds in 1931 had Japan Nederland op die markt verdrongen en dit proces heeft zich in 1932 voortgezet. De Japansehe export van deze goederen naar Ned.-Indië bedroeg toen meer dan 100 millioen Yen. Bij een beschouwing der gegevens uit het Jaaroverzicht van den in- en uitvoer van Ned.-Indië over 1931 blijkt de verhouding van Nederland en Japan t.o.v. den invoer hunner respectievelijke producten in Ned.- Indië tusschen 1925 en 1931 hoe langer hoe meer in Japansehe richting verschoven te zijn. Ontwikkeling invoerwaarde in Ned.-Indië tusschen 19251931, in pCt. uit; 1925 1926 1927 1928 1929 1930 1931 Nederland 18.32 19.77 17.52 18.12 17.75 16.75 15.41 Japan 11.01 9.60 10.51 9.88 1091 12.05 17.06 Deze cijfers zijn voor de beteekenis van Japan nog ongunstig, omdat in de statistiek Singapore als afzonderlijk „land" is opge nomen. Nu waren in vroeger jaren de in Ned.-Indië over Singapore ingevoerde goe deren grootendeels van Britsch-Indische-, tegenwoodig evenwel van Japansehe af komst. Maar laat men zelfs deze voor Japan's positie ongunstige factor buiten beschouwing dan blijkt, dat Japan zich hoe langer hoe krachtiger in Ned.-Indië een plaats heeft weten te veroveren. Na 1931 is de positie van -T~ an overheerschend geworden. Het aandeel van Japan in den Ned.- Indischsn invoer over 1932 bedraagt 21.2* prccen't. waarbij dan nog geen rekening is gehouden met de invoeren over Singapore. Niettegenstaande de moeilijker wordendc- economische omstandigheden in Ned.-Indië heeft de Japansehe concurrentie ten ge volge gehad, dat de hoeveelheden Japansch aardewerk, ongebleekte katoen, geverfde en bedrukte stoffen, neteldoek, sarongs, kains. petten, rijwielonderdeel en enz. in 1932 grooter zijn geweest dan in 1931 of in 1930. Neemt men daartegenover de totale invoer waarde der zeven belangrijkste soorten ma nufacturen, dan was deze in 1932 lager dan in 1931. De invoer in Ned.-Indië in 1932 en de positie van Japan. Het brutogewicht van den invoer in Ned.- Indië daalde in 1932 vergeleken bij 1931 van 2.222.000 tot 1.726.000 ton. Intusschen valt het op, dat de belangrijkste groepen van artikelen, die in 1930, 1931 en 1932 in Ned.- Indië zijn Ingevoerd, in die jaren ongeveer dezelfde volgorde hebben behouden. Uit on derstaand overzicht blijkt dat. In voeren in Ned.-Indië in pCt. van den tota len invoer. 1930 1 Kat. manufacturen Rijst, gepelde 3. Eetwaren n. a. g. 4. Machines enz. 5. IJzer en staal 6.Manufacturen n. a. g 7. Overige artikelen 1931 1. Kat. manufacturen 2. Eetwaren n. a. g. 3. Rijst gepelde 4. Manufacturen n. a. 5. Machines. enZ. 6. IJzer en staal 7. Overige artikelen 1932 1. Kat. manufacturen 2. Eetwaren n. a. g. 3. Rijst, gepelde 4. Manufacturen n. a. g. 5. Machines, enz. 6. IJzer en staal 7. Overige artikelen pCt. 14.75 10.63 9.92 8.36 7.14 6.65 42.55 100.— pCt. 16.28 12.10 10.24 7.08 5.54 4.99 43.77 100.— pCt. 19.84 11.39 9.13 7.14 4.76 4.54 43.20 100.— De volgorde bleef dn die drie jaren onge veer gelijk. In de procentueele invoercijfers valt het sterk stijgende aandeel op van ka toenen manufacturen. De invoer daarvan was in 1932 niet minder dan 3.46 pet. hooger dan in 1931. De invoer der vier belangrijkste consumptiegoederen bedroeg in 1931: 45.70, in 1932: 47.50 procent van den totalen in voer. Uit deze verhooging van den invoer van consumptiegoederen volgt, dat die landen die daarvan producentten. zijn een gedeelte van dien verhoogden invoer tot zich hebben getrokken. Dat is ook het geval. Japan en Singapore nemen in dat opzicht een steeds belangrijker plaats in. Hun aandeel in den invoer in Ned. Indië is stijgende. Een en ander blijkt uit onderstaande cijfers. In vee ren in Ned -Indië in -oCt. van den tot?! len invoer 1930 pCt. Nederland 16.73 Japan 19-06 Singapore l°-9§ Noord-Amerik?. 10.75 Groot-Brittannië 10.53 Duitschland Overige landen 1931 Japan Nederland Singapore Duitschland Noord-Amerika Groot-Brittannië Overige landen 1932 Japan Nederland Singapore Groot-E'rittannië Duitschland Noord-Amerika Overige landen 10.16 28.79 100.— pCt. 16.98 15.38 11.35 9.37 9.33 7.95 29.64 100.— pCt. 21.24 15.75 12.55 9.63 7.69 6.66 26.48 100.— Uit deze cijfers blijkt, dat Japan sedert 1931 Nederland van de eerste plaats heef: verdrongen. De stijging van het aandeel van Nederland in den invoer in Indië van 19/1 op 1932 is grootendeels een gevolg van oer, belangrijken Gouvernementsin voer in 1932, welke niet minder dan f 9.9 millioen bedroeg waarvan voor f 8.9 millioen uit Nederland kwam. Een overzicht der belangrijkheid der In- voo"1andpu Volgorde belangrijkheid der invoer landen. 1929 1930 1931 1932 Nederland 112 2 Japan 4 2 11 Groot-Brittannië 3 5 6 4 Duitschland 5 6 4 5 Noord-Amerika 2 4 5 6 Singapore 6 3 3 3 Van de katoenen manufacturen leverde Japan in 1932 voor 38 van de 73 millioen gulden aan Ned. Indië. Ons land leverde in 1931 voor 23, In 1932 voor 13 millioen gulden aan katoenen manufacturen aan Ned.-Indië. Ook voor de groep „manufacturen van alle andere soorten" neemt Japan in 1932, even als in 1931, de eerste plaats in, en ook als zakken-le verander. Voor de groep „ijzerwerk, staalwerk, enz." was Duitschland in 1931 de grootste leveran cier (ruim 8 millioen gulden) tegenover Japan 3.7 millioen gulden. Japan stond toen op de 4e plaats. In 1932 neemt Japan de eerste plaats in en is Duitschland, Neder land en België voorbijgestreefd. De eerste helft van 1933 toomt ons een verder doordringen van Japan op de Indische markt. Voor die periods kwam bijna 1/3 ge deelte van de totale waarde der Indische importen voor rekening van Japan, eeh cijfer, ongeveer 2.5 maal zoo groot als dat van Nederland zelf. En vergelijkt men niet de waarden der invoeren, doch de hoeveel heden, dan is de positie voor ons land nog ongunstiger. Het Nederlandsche aandeel in den export naar Indië bedroeg in de eerste 6 maanden van 1933 5.89 pet. Japan 27.38 pet. De Indische export naar Japan over de eerste helft van 1933 had een waarde van f 8.700.000 tegenover f 8.400.000 en f 14 mil lioen in de overeenkomstige perioden van 1932 en 1931. Eén voorbeeld ter nadere illu stratie. In de eerste helft van 1933 voerde Japan in Ned.-Indië 2 millioen Liter bier in, tegen over 890.000 Liter uit Nederland en 918.000 Liter uit Duitschland. Hier is het in 't bij zonder Duitschland, dat door Japan wordt verdrongen wat duidelijk blijkt uit de im- portcijfers over 1932 toen Japan 1.146.000 L. bier in Ned.-Indië invoerde. Duitschland 3.555.000 Liter en Nederland 2.353.000 Liter. Stellen wij daartegenover de cijfers over 1930. dan blijkt, dat Japan de laatste in deze rij was met 790.000 Liter en Duitschland no. 1 met 10.396.000 Liter. Commentaar is hier wel overbodig. In een volgend artikel de verklaring van deze uitbreiding van den Japanschen export naar Nederlandsch-lndië. (Wordt vervolgd) MOLLERUS LETTEREN EN KUNST HET TOONEEL. TOONEELSTUKKEN. Zestien kleine tooneelstukjes van Gerard Nielen (Uitg. Tooneelfonds „Pieter Langendijk" Haarlem). Het is een veel gehoorde klacht, dat er in ons land voor dilettanten een groot gebrek aan korte één-bedrijf sstukj es is. Onze stadge noot Gerard Nielen is hieraan tegemoet geko men en heeft niet minder dan 16 kleine too neelstukjes tegelijk op de markt gebracht. Gerard Nielen is een bescheiden mensch en hij schrijft in zijn voorwoord, dat hij met de uitgave van de stukjes volstrekt niet heeft bedoeld de Klein-tooneelkunst-literatuur te willen verrijken". Toch zijn er vele van deze stukjes waarvan er verscheidene door het K.R.O.-Klein-Tooneel voor de microfoon zijn gegeven die zeker hun speelbaarheid zullen bewijzen. Wij weten reeds van zijn andere en grootere stukken o.a. van zijn veel opge voerde Gebroeders Kalkoen dat Nielen kijk heeft op het tooneel en precies weet, wat de dilettanten verlangen. Daarbij schrijft hij een vlotten, natuurlijken dialoog, die zooals wij dat noemen zeer goed „mondt". En hij heeft een zekere vis comica. die men kan waardee- ren. Nielen beweegt zich in zijn stukken bij voorkeur in klein-burgerlijke milieus. Daarvan weet hij den toon dikwijls uitstekend te tref- *en maar hij ontkomt niet aan het gevaar, dat hij vaak plat-burgerlijk wordt. Zijn grapjes zijn wel eens wat erg laag bij den grond en wanneer men dezen bundel van 16 stukjes achter elkander doorleest, dan komt nu en dan het verlangen op naar een wat fijneren geest en een wat puntiger spot. Het blijft dikwijls wat te veel op het niveau van de kwebbelende ar i Oppassen en terstond i grijpen. Niets beter dan V VapoRub (Adv. Ingez. Med.) hofjesjuffrouwen bij een bakje leut. Op den duur is dat toch niet erg verheffend: Ook Heyermans bewoog zich in zijn Falklandjes gaarne in dezelfde milieus, maar hij was pit tiger en had meer geest. Toch zou ik Nielen onrecht doen, als ik niet erkende, dat hij talent bezit. Er zijn bij deze stukjes enkele, die werkelijk goed geschreven zijn en het op het tooneel dan ook zeker goed zullen doen. Zoo is het wrange spelletje „Dooie Suikeroom" uitstekend geschreven. Het zou een Falklandje kunnen zijn. Voortreffelijk is daar in de ommekeer van de erfenisjagers getee- kend, wanneer zij bemerken, dat „Oom" aan zijn huishoudster bijna alles en aan zijn lieve familieleden zoo goed als niets heeft vermaakt. Zeer raak en scherp typeerend is in dit stukje ook de dialoog. „Het Vaasje" zou heel aardig zijn, wanneer de-schrijver zich wat meer had weten in te binden en de taal wat gekuischter had gehouden. Het doet nu met die ruzie wat erg grof aan, wat toch feitelijk onnoodig was geweest. „Verwend Kindje" is zelfs geestig te noemen, al is het blijkbaar uitsluitend be stemd voor de microfoon. Een zeer goed een- actertje is ook ,.Te veel van 't goede" en het lijkt mij wel zeker, dat dit door dilettanten bij voorkeur gespeeld zal worden. Er zijn ook verscheidene stukjes bij, die niet veel meer zijn dan louter dialoog zooals Thee-Visite en Spreekwoorden en die de pointe missen, welke tooneelstukjes in de eer ste plaats noodig hebben. Wanneer Nielen ge voelig wordt zooals in Het Licht en 'n Brief met 'n Antwoord wordt hij spoedig senti menteel. Zijn kracht ligt meer in komische dan in het dramatische. Het beste stukje heb ik tot het laatst be waard. Het is, .Stagnatie", dat de eerste ruzie van een jong paartje, hetwelk vijf weken lang in den zevenden hemel heeft verkeerd, op ver makelijke wijze weergeeft. Dit stukje is ook door den dialoog van een fijner gehalte en de geest is minder klein-burgerlijk dan in zijn meeste andere tooneelstukjes. Als geheel een bundel, die om de gewone uitdrukking te bezigen aan een behoefte voldoet en waarvan Nielen zoowel als de vele tooneelliefhebbers, die naar kleine speelbare tooneelstukjes zoeken, pleizier zullen beleven. Agniet moet op proef, blijspel in twee be drijven door Beatrice Willing. (Uitg. W. J. Thieme en Cie. Zutphen). De schrijfster van Agniet moet op proef zou mogen willen, dat zij het talent voor het too neel van Gerard Nielen bezat. Haar stukje is van inhoud wel heel erg „gezocht" en van uit werking zeer onbeholpen. Dat een beschaafde bakvisch zonder eenige reden zich als dienst meisje zou verhuren en nog wel toevallig bij de moeder van het jonge mensch, aan wien zij haar hart verloren heeft, is zoo'n vreeselijk bedenksel, dat wij het zelfs voor het dilettan- ten-tooneel niet kunnen accepteeren. En ook verder is het zoo stuntelig in elkaar gezet, dat het stukje voor ernstige bespreking niet eens in aanmerking komt. Dilettanten, die dat blij- spelletje ter opvoering uitkiezen, moeten zich zelf absoluut geen eischen stellen. Ik kan het dan ook in geen enkeh opzicht aanbevelen. J. B. SCHUIL. EEN AFRIKA-FILM VAN UDET. Afrika is en blijft het land voor de film expedities. Hoe vaak hebben wij nu reeds kennis gemaakt met de.flora en fauna van dit wonderbare werelddeel! We hebben, in onze verbeelding de reproducties op het doek mee belevend, de woestijn en de duistere gebieden rondom de meren in een auto doorkruist, zijn er met een vliegtuig overheen gestreken, heb ben mee deelgenomen aan jachtpartijen en aan de godsdienstige feesten der inboorlingen. Allengs is deze wildernis ons even vertrouwd geworden als de Houtstraat en kijken wij naar een neushoorn of leeuw met denzelfden on verschilligen blik als naar een paard. Men zou zich kunnen afvragen, waarom de filmoperateurs zulk een bizondere voorliefde koesteren voor de Poolstreken en voor 't hartje van Afrika en waarom we zoo zelden iets te zien krijgen bijv. uit Perzië, Australië, Japan en wat er zoo al meer aan toeristische attrac tie bestaat. Afgezien van deze vraag dient men volmon dig te erkennen, dat Afrika, ook als het nieuw tje er af is, toch altijd een buitengewoon be langwekkende stof blijft leveren voor drama tische en decoratieve bewerking. De nieuwe Afrika-film. welke het Rembrandt-theater in de aanstaande Zondagochtendvoorstelling fa! vertoonen, is hiervan wederom een bewijs. „Vliegende Schaduwen", zooals men deze reeks opnamen betitelt, is een alleszins aanbevelens waardige film voor stadgenooten, die met hun geest wel eens een tijdje in een andere omge ving willen verkeeren dan bij het gemoedelijke kopje koffie thuis. Ze kunnen, zonder zelf eenig risico te loopen, getuige zijn van gevaar lijke vliegtoeren en hachelijke situaties op den beganen grond. En behalve deze sportieve sup porter-spanning kunnen zij het edeler genot op den koop toe krijgen, dat de aesthetisch voelende mensch ondergaat van indrukwek kende episoden uit het rijk der natuur. Ernst Udet beschikt als vlieger over een on gelooflijke stuurmanskunst. Hij leidt zijn vlieg tuig met een behendigheid zonder weerga waar hij het maar wil hebben en het is of hij achteloos speelt met het handvat zijner ma chine, zooals wij onder een gesprek soms met een manchetknoop of een sleutelbos spelen. Zoo'n virtuoos is de ware man om door te dringen tot voor de overige wereld onbereik bare plaatsen. Uit zijn machine kan de opera teur de heele natuur op zijn gemak opnemen. Udet scheert langs den grond, gaat een wed strijd aan met een kudde gnoes, welke doode- lijk verschrikt de steppe instuiven en met een eenzamen leeuw, die met het rhythmische gangetje van zijn houten draaimolen-collega voor de lens uitgalloppeert. Of hij stijgt hoog in de lucht en wentelt zich rondom een vlucht gieren. Hij is overal bij de hand en heeft geen geëffend en geschoren vliegveld noodig om de aarde weer te bereiken. Het onherbergzaamste terrein is hem als landingsplaats nog mooi ge- ?eg. Wij weten niet wie de operateur is. die met Udet mee op expeditie is geweest. Maar deze verdient in zijn vak even grooten lof als Udet in het zijne. Deze fotograaf is ook een vir tuoos, maar daarbij tevens een man met een zeldzamen artistieken smaak. Telkens weer treffen den toeschouwer van zijn opnamen de prachtige effecten, welke hij met zijn mate riaal heeft bereikt. Reeds op de heenreis krijgen wij verrukke lijke vogelvlucht-aspecten van Egypte en Noord-Afrika. En bij aankomst in het eigen lijke gebied van de expeditie verrassen ons allerlei intieme tafereeltjes uit het leven van dieren, die overigens als de schuwste bekend zijn. Wij zien het olifantswijfje haar moeder plicht vervullen, we zien gieren een doode zebra gemeenschappelijk oppeuzelen, wij zien reigers en pelikanen rustig bijeen zonder dat zij de nabijheid van menschen vermoeden, wij zien een krokodil een wandeling op het droge maken. En het gelaatsspel van leeuwen, apen en een allercharmantst buideldier kunnen wij in alle schakeeringen van de gemoedsbeweging bestudeeren. En dan krijgen wij opnamen van negers, die zich echt thuis voelen in hun eigen om geving. de kraal met haar gezinsleven, arbeid en feesten. Een kernachtig gereproduceerde rhythmische dans vormt van deze afdeeling het pièce de milieu. Dr. Arnold Franck, de bekende Alpenfilmer, heeft dit fotografische werk tot een sluitend geheel gecomponeerd en heeft er volgens zijn gewone methode nog een romantische geschie denis doorheengeweven: van een meisje, dat in haar eigen vliegtuig Udet is gevolgd, maar midden in het oerwoud schipbreuk lijdt en, na aan allerlei griezelige aanslagen van leeuwen, apen, slangen en ander gebroed te zijn ontkomen, door den koenen vlieger wordt gered en mee huiswaarts genomen, Sommigen zullen zich over deze toegift ver heugen, anderen er zich door voelen aangetast in hun goeden smaak. H. G. CANNEGIETER. NED. VEREENIGING VOOR VROUWEN- BELANGEN De afdeeling Haarlem en omstreken van de Nederlandsche Vereeniging voor Vrouwenbe- langen en gelijk Staatsburgerschap organi seert op Maandagavond 29 Januari een bij eenkomst in het gebouw der Theosofische Vereeniging aan het Nassauplein 8. Het be stuur is er in geslaagd een begaafde spreek ster uit te noodigen, namelijk mevrouw J. Twiss—Schmidt Ernsthausen uit Den Haag, die een lezing zal houden over het onderwerp ,,De nood der aankomende generatie". INGEZONDEN Voor den inhoud dezer rubriek stélt de Redactie zich niet verantiooordelijk. Van ingezonden stukken, geplaatst of niet geplaatst, wordt de kopij den inzender niet teruggegeven. NA DE RAMP VAN DE OAKFORD Mijnheer de redacteur! Het zij mij vergund naar aanleiding van de berichten in de pers omtrent de nood lottige ramp. die de bemanning van het s.s. Oakford is overkomen, ter voorkoming van misverstand bij een groot deel der bevolking een opmerking te maken. In het eerste ver slag van de reddingbootbemanning kwam de volgende passage voor: „Of ze niet kon den of wilden overkomen weten we niet, maar ze maakten geen gebruik van de door ons geboden hulp ofschoon wij dicht langszij lagen". Deze passage heeft bij vele menschen den indruk gewekt dat de bemaning zelf schuld zou hebben aan den treurigen afloop, om dat: ,de, bemanning niet van het schip wilde gaan". Nu is mijn vraag deze. Sedert wanneer heeft de bemanning van een koopvaardijschip onder dergelijke om standigheden het recht om naar eigen in zicht over haar leven te beslissen? Terzake kundige personen kunnen u vertellen dat de kapitein als hoofd van het schip de ver antwoordelijkheid heeft en alles moet be proeven wat onder dergelijke omstandig heden mogelijk is om schip, lading en be manning behouden binnen te brengen. En welke machten daar aan boord gewerkt hebben in die beslissende uren zal wel altijd een mysterie blijven, mar het is mijn vaste overtuiiging dat de bemanning, matrozen, stokers, kokspersoneel. zonder onderscheid op de reddingboot overgegaan zouden zijn, toen die langszij was, als ze nar eigen wli hadden kunnen handelen. Tot zoover mijn opmerking, die naar ik hoop de verkeerde meening, die bij een over groot deel van het publiek heeft postgevat, recht zal zetten. Tevens wil ik (en ik weet mij de tolk van de groote massa) hulde brengen aan de dappere kerels van de red- dingploegen die met inzet van eigen leven geen middel onbeproefd hebben gelaten om den dood zijn prooi te ontrukken, helaas met negatief resultaat. Tot slot wil ik het initiatief comité van de huldiging der Pelikaan-bemanning een wenk geven dat er nu weer prachtig werk lig:, maar nu voor de onversaagde redders. Naast het iuchtvaartfonds zou men nu een redders fonds kunnen stichten om de nagelaten be trekkingen van de helden der zee een on bezorgde toekomst te verzekeren. Want het is toch maar aan een gelukkig toeval te danken dat de reddingboot weer behouden is binnengekomen. Ik vertrouw dat dan de gelden van de zelfde instanties en personen even rijkelijk zullen toevloeien als voor het luchtvaartfonds. Het bestaande helden der zee-fonds is ten eenenmale ontoereikend om alle nabestaanden een onbezorgde toekomst te verzekeren. Dankend voor de plaatsruimte teeken ik, J. v. d. POL, Voovuitgangstraat 113rood, Haarlem. Wij hebben het ingezonden stukje van den heer v. d. Pol aan een oud-gezagvoerder directeur van een bergingmaatschappij te IJmuiden voorgelegd en diens meening daar omtrent verzocht. Deze bij uitstek deskundige, deelde ons mede, dat weliswaar de gezagvoerder „baas" op zijn schip is, doch dat niemand de be manning zal kunnen weerhouden, wanneer de scheepsramp dreigt, zich op welke manier ook te redden of te la.ten redden. De be manning had gerust in de Eierlandsche red dingboot kunnen gaan. Waarom zij dit niet deed zal ten eeuwigen dage wel een raadsel blijven. Vermoedelijk was het overgaan der bemanning te gevaar lijk. Het is echter ook mogelijk dat teen de reddingsboot langszij kwam, er geen direct gevaar dreigde doordat het water inmiddels gevallen was. Met de opkomst van den vloed steeg het gevaar en als laatste redmiddel hebben de opvarenden zich toen in de eigen sloep willen redden, ondanks dat het hun als elk anderen zeeman bekend moet zijn, RAPPIE DE EENIG ECHTE EEUtt IGE LUCIFER R A P A N.V. f* f AMSTERDAMA (Adv. Ingez. Med.) dat het op de Nederlandsche kust gevaarlijk is bij stormweer met een eigen boot naar de wal te roeien. „Blijf zoolang aan boord to: de reddingboot komt" is het consigne. Zeer waarschijnlijk is er vóórdat de nood het hoogst was. scheepsraad gehouden. Wel licht is afgesproken, zoo lang mogelijk aan boord te blijven. De opvarenden van derge lijke schepen zijn ervaren zeelieden. Uit de aan boord gevonden zeekaart bleek, dat men wist, waar men zich bevond. De meening, dat de kapitein door het ver laten van zijn schip, zijn aanspraken daarop prijs geeft, is algemeen verbreid maar onjuist. Ook al heeft de kapitein en de be manning het schip verlaten, blijft de kapi tein zijn recht daarop behouden. Artt. 545/6 van het Wetboek van Koop handel regelen deze materie. Het is volgens deze artt. aan niemand geoorloofd, zonder uitdrukkelijke toestemming van den kapi tein, zelfs niet onder voorwendsel van te willen helpen, aan boord van een schip re komen, zelfs niet wanneer dit geheel ver laten of gestrand is. Dat voor de nagelaten betrekkingen van de helden der zee niet wordt gezorgd, is geheel onjuist. Al "t personeel van de Noord- en Zuid Hollandsche Redding Maatschappij is verze kerd bij Zeerisico en wel voor flinke bedra gen. RED. ANTWOORD VAN HET NAT. JONGEREN VERBOND AAN HET ANTI-OORLOGS COMITé. Hooggeachte Redactie. Hoewel het in 't algemeen niet onze ge woonte Is te antwoorden op uitingen in de pers tegen ons gericht, en bovendien in dit geval de inzenders blijkbaar schromen hun namen te noemen, willen wij toch tegen het ingezonden stuk van het bestuur van het Anti-Oorlogscomité Haarlem een wederwoord doen hooren. In dit schrijven tracht het bestuur onze be wering te weerleggen, dat het Anti-Oorlogs comité communistisch is. Hierin slaagt het echter allerminst. In de eerste plaats levert het stukje zelf stof voor tal van tegenargu menten. Zoo is b.v. de daarin genoemde schrij ver Henri Barbusse, over wiens litteraire ver diensten wij het nu niet zullen hebben, naar algemeen bekend mag worden verondersteld, de communistische overtuiging toegedaan. Voorts bestond'het in Augustus 1932 opge richte Anti-Oorlogscomité voor het over- groote deel uit communisten, zoodat de an dere anti-militaristische vredesorganisaties zich hiervan afzijdig hebben gehouden. Het argument van het bestuur van het A. O. C., dat een lichaam of vereeniging niet communistisch is, als er veel communisten zitting in hebben of lid van zijn, is op zich zelf zeer zeker juist. Maar wat het A. O. C. betreft, is niet alleen het laatste het geval, ook de geest van de vereeniging zelf is door en door revolutionnair. Het pamflet, waarin opgewekt werd tot bijwoning van de bewuste vergadering op 15 dezer, was van liet begin tot het eind een propaganda voor communis tische opvattingen. Ten bewijze hiervan halen wij de volgende zinsnede er uit aan: „Alleen in een socialistische maatschappij, „waar alleen de arbeidersklasse de macht „heeft, is er brood en levensvreugde voor alle „werkers ook voor het intellect (b e wij s: de „S o v j e t-U n i e) De spatieering is van ons. Ook het volgende is typeerend: „De leiding van de O.S.P., R.S.P. en „S.D.A.P. doet niets om de actie van de arbei dersklasse te organiseer en tegen dit (nl. het „Duitsche) fascisme." Voorts: „De revolutionnaire internationale arbei dersbeweging heeft, aangevuurd door kame raad Dimitroff, groote actie tegen het Duit sche fascisme gevoerd. Wat doet de leiding „van de Sociaal-democratie? De leiding van „de S.D.A.P. geeft met geld van de arbeiders- „klasse een krant uit z.g. tegen fascisme en „communisme, in werkelijkheid alleen gericht „tegen die ontevreden arbeiders in eigen „rijen' die den consequenten strijd voor het „het socïalsme verlangen." Menschen die Dimitroff hun kameraad noemen, verdienen toch zeker wel den naam van communisten. En plaats voor O.S.P.'ers, R. S. P/ers en S. D. A. P.'ers is er, volgens bovenstaand citaat in het A. O. C. niet, dus zeker niet voor organisaties van andere, minder radicale, politieke of godsdienstige overtuiging. De spreker van de vergadering op '5 Januari, de heer Ko Beuzemaker, is commu nistisch lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland en sprak o.a. op 9 Maart 1933 te Bergen over het onderwerp:: „Het Roode Leger en het Communisme". Ook de in de vergaderingen van 15 dezer aangenomen mo ties. waarin o.a. de onmiddellijke in vrijheids- stelling van de veroordeelde muiters van ae „Zeven Provinciën" werd geëischt, ademen ten duidelijkste een revolutionnairen geest. Dat wij met onze meening niet alleen staan, blijke uit het feit, dat de Regeering het Cen traal Anti-Oorlogscomité opnam op de lijst van communistische mantelorganisaties. Nog te bewijzen, dat de communistische leerstel lingen tot atheïsme leiden, is na de jaren lange bestrijding van de godsdienst in Rus land wel overbodig. Het A. O. C. behoeft zich niet ongerust te maken, dat de Nationaal Jongeren voor dezen vorm van vredespropaganda, die in wezen opwekt tot revolutie en klassenstrijd, eenige sympatrie zullen koesteren. Door het in de pers verschenen schrijven van M. Hoog, voorzitter van de afdeeling Haarlem van den Nederlandschen Protestan tenbond, zijn wij er van overtuigd, dat het A.O.C. in het gebouw van den Ned. Prot. Bond nimmer meer gastvrijheid zal genieten, wat dan te danken zal zijn aan de „brutale ophit sing van het bestuur van het N. J. V." U. Hooggeachte Redactie, dankend voor de plaatsruimte, verblijven wij, Met de meeste hoogachting, Namens het bestuur van de afdeeling Haarlem van het Nationaal Jongeren Trerbond. De voorzitter: A. F HACCOU, De secretaris: J, VAREKAMP.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 14