„H'
E'!
De Auto met het laagste
nummer in N.-Holland.
Wat denken Chauffeurs?
SPECIAAL AUTONUMMER VAN HAARLEM S DAGBLAD |>FB>UM„,34
VRIJDAG 9 FEBRUARI 1934 HAARLEM'S DAGBLAD
G 1 is Geen en toch een eenig nummer.
allo! Met Sterk, met L. Sterk.
U verstaat me niet?even
spellen: de L van 63 c.M., de
S van Eskimo, de T van koffie
huis, de E van aequator, de R van erwt en de
K van cachotja, juist! Sterk!"
Zoo telefoneeren zij, die met automobielen
weinig of niets te doen hebben, die leek zijn
en hoogstens door de welwillendheid van ken
nissen uitgenoodigd worden een autorit te
maken of per autobus reizen. Menschen dus,
die met de in autokringen heerschende ter
minologie niet bekend zijn. Waren zij als in
siders daarmee op de hoogte, dan zouden
zij immers wel met andere woorden gekomen
zijn ter verduidelijking van de letters van het
te spellen woord. Dan zouden zij de letters
wel op de navolgende wijze spellen: de A van
Groningen, de B van Friesland, de E van
Overijsel, de K van Zeeland, de L van
Utrecht, de M van Gelderland, de N van
Brabant, de P van Limburg en de G van
Noord-Holland.
Want de provincies hebben allemaal een
eigen letter in de autowereld, en één letter
is in onze dagen nog niet eens voldoende, zóó
veel nummers zijn en worden er aangevraagd.
Bij die eene komt dan de letter Z nog en zoo
geschiedt het, dat het 100.000ste nummer in
Zuid-Holland op de nummerplaat vermeldt,
niet ZH100.000, want dat nummer bestaat
niet, doch HZ1. Dit wil geenszins zeggen, dat
er nu ook honderdduizend auto's in Zuid-Hol
land loopen, maar het beteekent alleen, dat
er zooveel nummers zijn aangevraagd, waarbij
lang niet allemaal auto's behooren. Vele per
sonen bezitten een nummer, maar geen auto.
Er zijn hooge nummers en lage. zooals er
kleine nummers en groote zijn. Deze laatste
komen meer bij boorden en schoenen voor dan
bij auto's. Maar bij beide is de grootste vraag
naar die, welke het dichtste bij de 1 liggen.
Nietwaar, men heeft liever voor schoenmaat
42 (als man dan!) dan 46, omdat in dat geval
zoo gauw gezegd wordt, dat men op grooten
voet leeft. En bovendien, hoe grooter de voe
ten, hoe grooter de teenen, en hoe eerder men
op zijn teenen getrapt kan worden. Wat de
hooge en lage nummers betreft, wie wil niet
graag nummer één zijn? Het antwoord zou
kunnen zijn: hij niet. die nummer 1 op de
nominatie staat om ergens uitgegooid te
worden, of hij. die enkele jaren geleden bij
de loting voor den militairen dienst dat num
mer trok. Dan geldt het: hoe hooger hoe be
ter. Maar nummer één in de klas, of op de
voordracht bij een benoeming, ofeen
laag nummer op de nummerplaat van je auto,
dat zijn begeerde getallen! Tijdens en kort na
den wereldoorlog was dat heel veel sterker,
toen de hooge getallen aangaven, dat de
autobezitter een O.W.'er was, een oorlogs
winstmaker, een nouveau-riche en toen wer
den er soms kapitalen geboden voor nummer
platen, die getallen van niet hooger dan 3
cijfers droegen.
Uit den aard der zaak is er maar één auto
aangeduid met G1 en met de nieuwsgierig
heid. die allen menschen en vooral kranten-
menschen eigen is, vroegen we ons af. wie
daar wel eigenaar van zou zijn, waar dat
fraaie nummer te vinden was en hoe de auto
er uit zou zien. Men versta ons wel: met dat
„fraaie nummer" bedoelen we dat van de
auto en men hechte aan de plaatsing achter-
de zinsnede, die betrekking heeft op den
eigenaar, niet de minste beteekenis.
We troffen het. De gezochte eigenaar woont
niet in Oudeschild. in Hypolitushoef of Hui
zen, doch in Amsterdam. En de auto, waar we
al de raarste voorstellingen van gemaakt had
den zoo'n oud nummer zou bij een oude auto
kunnen hooren die we ons al hadden voor
gesteld als een aftandsch, seniel en uitgeput
vehikel, alleen nog maar geschikt voor een
Museum van Oudheden, bleek een prachtige,
moderne Bugatti te zijn.
Misschien is het onjuist van ons geweest,
den eigenaar, ir. H. van Ramshorst, per trein
en tram opgezocht te hebben voor dit auto- j
interview en zou het meer in de lijn 'in de
stroomlijn) gelegen hebben per wagen tot hem
gekomen te zijnMaar het is ons niet
kwalijk genomen!
„Gl? Ja, dat nummer is van mij", zei hij.
„Ik heb er al menig grapje over moeten hoo
ren! Toen ik eens op een der ponten over de
Waal stond, merkte een omstander op, dat
ik „geen" (G 1) nummer op mijn wagen had.
En ongeveer hetzelfde is me in Parijs over
komen. Daar toonde ik op mijn verzoek mijn
papieren en men liet me door met de woor
den: Laat maar gaan, ofschoon dat eigenlijk
geen nummer is!"
Ze zullen in Parijs wel niet geweten hebben,
dat dit een woordspeling in het Nederlandsch
was; ze hebben natuurlijk één letter en één
cijfer zoo laag gevonden, dat het den naam
van nummer eigenlijk niet verdiende.
„Bij een douane leverde ik eens al mijn
paperassen in. waarop zij nuchter vroegen, na
een blik op mijn nummer: Is dat alles?"
Inderdaad, het is heel weinig in vergelij
king met een nummerplaat met twee letters
en vijf cijfers daarachter. Maar het is heel
veel in de oogen van hen, die gaarne een
laag nummer op hun auto zien prijken. In
den tegenwoordigen tijd komen dergelijke
lieden niet veel meer voor, doch een jaar of
15 geleden was dat, als gezegd, anders.
„Voor twintig jaar heb ik het nummer ge
kregen van een kennis even vóór hij stierf.
En eenige jaren later bood iemand mij een
blanco-chèque ervoor! Doch ik heb het niet
verkocht, ik had het trouwens ook nooit te
koop aangeboden, hoewel er veel voor te ma
ken geweest zou zijn. Deze aanbieding stamde
dan ook van iemand, die toevallig met mijn
wagen gereden had en bij wien het plotseling
opkwam, dat hij het best op zijn eigen wagen
kon gebruiken!"
Wij meenden ook, dat het nummer elke
auto zou sieren, en zeiden dat.
„Ja", zei de heer van Ramshorst. „Maar u
moet toch niet vergeten, dat het niet ouder is
dan bijv. nummer 1149 G".
En toen wij daarover onze verwondering
uitdrukten, verklaarde hij:
„Vóór 1906 reden de auto's zonder nummers.
In dat jaar werd de nummering ingevoerd en
tegelijkertijd in Noord-Holland ruim 1000
nummers uitgereikt, ik meen 1149 stuks".
Niettemin bleven wij volhouden, dat Gl
een eenig nummer is.
In meer dan één beteekenis.
A. J. C. VL.
Hun meeningen zijn verdeeld.
Maar over één ding
zijn zij het eens..
is een groot verschil tusschen een
chauffeur eneen chauffeur,
want niet elke autobestuurder is
een chauffeur en elke chauffeur
kan nog geen auto besturen, al meent-ie
van wel. De meneer die gisteren een
auto heeft gekocht en iedereen mee uit rij
den vraagt die het waagt met den green
horn in de stuurmanskunst op stap te gaan.
is een chauffeur, en de bestuurder van den
vrachtdienst van een plaats in het Noorden
van ons land naar een stad op enkele'hon
derden kilometers afstand, is ook een chauf
feur. Maar veel meer overeenkomst tusschen
hen bestaat er niet!
Eenigen tijd geleden (het was een toeval
lige samenloop van omstandigheden) heeft
ex een ontmoeting plaats gehad tusschen
eenige vogels van verschillend pluimage, als
ik zoo in allen eerbied het onderscheid mag
aanduiden tusschen de soorten chauffeurs
die dagelijks den weg bevolken. Behalve de
greenhorn waarvan ik zoo juist sprak en de
bestuurder van den Goliath-vrachtwagen.
waren aanwezig: een chauffeur van een be
stelwagen, een taxi-chauffeur, een bestuur
der van een autobus en een chauffeur van een
particulier en allen waren 't er over eens, dat
de groep die zij ieder voor zich vertegenwoor
digde, eigenlijk t' meeste recht op den weg
kon doen gelden.
Goliath sprak daarbij over het groote nut
dat een snelgoederentransport van de eene
plaats naar de andere had. doch Taxi ver
zette zich tegen deze meening, en zei dat het
verplaatsen van personen veel belangrijker
was dan goederentransport. Onmiddellijk
vormden zich twee kampen, waarbij Autobus
en Bestelwagen de zijde van Goliath kozen,
en de particuliere chauffeur en de green
hom zich met Taxi solidair verklaarden. De
houding van Autobus bevreemdde mij, daar
ik van hem een andere uitspraak verwacht
had. Spoedig werd de zaak me echter duide
lijk, want Autobus verklaarde openlijk: .Me
neer, da's juist de politiek van de zaak. U be
grijpt immers wel dat ik het toch niet met
Taxi eens kan zijn!
Het netelige punt van „het recht op den
weg" hebben wij toen maar laten rusten,
want een veel interessanter onderwerp kwam
ter tafel: „de ervaring met het publiek".
Hierover ontspon zich een levendige en ge
animeerde discussie, want de indrukken der
heeren waren veelzijdig en belangwekkend.
Vooral toen ieder op zijn beurt zijn beroeps
ervaringen verhaalde, waarmede de taxi-
ohauffeur begon.
„Ik heb de fijne klanten", sprak hij, (en
ik weet niet of er soms een tikje ironie in
zijn stem lag), „want de anderen reizen per
autobus".
De autobusbestuurder schraapte zijn keel
en nam een slok spuitwater, want alcohol
gebruikt geen der autorijders, gedachtig de
spreuk: ..Geen alcohol bij snelverkeer en op
de betiteling „snel verkeer" willen allen aan
spraak maken. Mét alcohol zou het snel ver
keerd kunnen gaan. en dat is niemands
wensch.
„De fijnste klanten geven de hoogst fooien",
ging Taxi verder, „want zij weten wat
ons toekomt. Voor de goed betalende klanten
doèn we ook meer. We dragen hun koffers
en als het te pas komt rijden we 's avonds
wel eens een straatje om. Maar dat gebeurt
alleen in zeer speciale gevallen", besloot de
taxichauffeur en meende voldoende van zijn
vakgeheimen te hebben bloot gegeven.
Autobus toonde direct weer zijn zucht tot
oppositie en zei raak: „Ik meet mijn klanten
niet naar de fooi. Voor mij is het van belang
of de menschen vlug in- en uitstappen, want
ik moet op tijd rijden, en gezanik aan de
De chauffeur is zich bewust dat hij een klein wagentje rijdt i
haltes kost mij m'n zenuwen. Van mij kun
nen de menschen op aan want straatjes-om
rijden doe ik niet. En nu zou ik nog wel eens
willen weten, wie er het fijne publiek heeft?"
De vergadering werd een oogenblik stil.
maar opeens deed Bestelwagen van zich hoo
ren. die zich bij de voorgaande discussie be
scheiden had teruggetrokken.
„Ik geloof, neen, het is mijn vaste overtui
ging", aldus deze spreker en de woordkeuze
bewees reeds direct het meer persoonlijke
contact dat de bestelwagen-chauffeur met
zijn klanten heeft, „het is mijn vaste over
tuiging, dat de kwestie over het betere pu
bliek niet op deze wijze besproken moet wor
den. Mijns inziens kan men dit niet afwegen
naar de grootte van de fooi" <de coalitie Be
stelwagen-Autobus werd duidelijk bewezen),
„maar moet men afgaan op de persoonlijke
bejegening buiten het zuiver financieel-zake-
lijke om". Inmiddels gaf de particuliere chauf
feur nog een rondje Ranja en deelde de
greenhorn-van-den-weg sigaren uit. „Wan
neer ik bij mevrouw B. kom en daar m'n
pakje af geef", aldus vervolgde onverstoor
baar Bestelwagen, „dan kan ik er op rekenen
dat er iets is aan te merken. Het komt óf te
laat. óf juist onder tafel, wat haar ongelegen
is. Of het touwtje zit te strak zoodat de goe
deren beschadigd worden, óf het zit te los,
zoodat de inhoud er uit kan vallen. Boven
dien moet ik alles aanhooren waaraan ik part
noch deel heb, want ik hoef toch alleen de
goederen te bezorgen Omdat ik echter de zaak
vertegenwoordig, moet ik ook duizend-en-
een-klachten in ontvangst nemen, en juist
daaraan kan ik mijn publiek kennen. Hoe
anders is het bij mevrouw Van Z.! Niet omdat
er altijd een aardig gezichtje de deur voor me
opent (ze mag hoogstens twintig zijn), is een
bestelling daar een pretje voor me. waarom
ik haar pakjes altijd boven op de lijst plaats,
maar omdat mevrouw Van Z. onze moeilijk
heden schijnt te kennen. Soms vraag ik me
af, of ze ook een tijd in het bestelvak is
geweest, zóó voelt ze de vak-knepen aan
De bestelwagenman nam een slok en van
dit oogenblik maakte^ de particuliere Chauf
feur gebruik zijn verlïaal te doen.
„Wachten is het onaangename van mijn
werk", zoo sprak hij en de Taxi interrumpeer
de iets van .slechte tijdenwaarmee hij
te kennen wilde geven, dat hij ook wel wist
wat stilstaan en niets-doen beteekent.
„Vooral bij visite-rijden is dat in hooge
mate het geval, en daarom verfoei ik den
Nieuwjaarsdag, want dat is een wachtdag bij
uitstek voor mij", besloot de particuliere
chauffeur zijn kort betoog, dat echter daar
om zoo interessant was,omdat zijn eenige grief
tegen het publiek die was, waarbij zich juist
geen mensch liet zien en hij in eenzaamheid
verbleef.
De greenhorn en de Goliath bleven nu nog
over.
Zij zwegen om beurten en de anderen had
den den tijd 't gehoorde te verwerken om zich
op een eventueel debat voor te bereiden.
„Ik heb geen tijd voor publiek", schoot toen
de Goliath plotseling uit, „ik heb wel op wat
anders te letten. Als ik me met mijn veertien
tonner door de straten wring, dacht je dat
ik dan nog kon letten op de beweringen van
een fietser die in het gedrang komt?" Verder
kon hij niets uitbrengen, want nauwelijks
had de greenhorn het woord „fietser" ge
hoord. of hij sprong op. als zag hij een prooi.
„Fietsers!!!!" riep-ie uit, en wat er toen
kwam kon ik niet goed volgen en wat ik er
van heb begrepen kan ik hier niet vertellen.
Dat weet ik wel: de greenhorn keurde over
het algemeen de aanwezigheid van rijwielen
af en meende dat het 't beste zou zijn als alle
fietsen met hun eigenaarsverdwenen,
zal ik maar zeggen.
De anderen stemden met deze beweringen
in, ofschoon een langere ervaring hun gema
tigdheid had geleerd. Toch waren ze uitbun
dig en buitengemeen enthousiast toen de
greenhorn voorstelde een motie ergens naar
toe te sturen, die voorstelde ter beveiliging
van het autoverkeer elk fietsen te verbieden.
Men had het punt van overeenstemming
gevonden. Debat was niet meer noodzakelijk
en de vergaderenden gingen uiteen met een
voldaan gevoel. De autobuschauffeur stapte
bij den taxi-collega in en reed zoover mee.
W. BCH.
Maar de kat van de buren heeft er een heel andere meening over
Op de R.A.I. Een auto igi doorsnee.
VRIJDAG