IETS OVER HERTEN. VRIJDAG 9 MAART 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 7 POSTZECELRUBRIEK. NEDERLAND. Aanvulling HL AN.VV rl 71 'X J 'X Hef- h n\ci 't ?*rj 6 i 1 t/i In 1932 verscheen een serie met toeslag voor de A. N. V. V. Hierop treft men boven aan de landsnaam aan, daaronder de waar de, links onder elkaar de letters A. N. V. V. en de onderzijde van de zegels vermelden Salve Hospes. De ondergrond geven beelden van door de vreemdelingen bezochte stre ken. De waarden zijn 2 12 en 11/2 ct. (groen en zwart) 6 en 4 ct. (sepia en zwart) 712 en 3 1/2 (rood en zwart) 12 12 en 212 ct. (blauw en zwart). Grootte der vakjes 37 x 28 m.M. In December 1932 verschenen de weldadig heidszegels weer ten bate van de Ver. Het Kind 1 1/2 en 11/2 ct. (bruin en geel) 5 en 3 ct. (blauw en roodbruin), 6 en 4 ct. (groen en geelbruin) 12 12 en 3 12 ct. (blauw en geel-bruin). Teekening kinderkopje met ver schillende bloemen als achtergrond. Afmeting vakjes 28 x 24. L. en W- Havenaar zonden dubbele zegels. Nieuwe deelnemer: 158. W. Buurman, Zomerkade 75. Rustenburgerlaan 23. VOORDRACHTSCLUBJE „ONZE JEUCD" DE LANGE BROEK. Kluchtig voordrachtsspel in 3 bedrijven. Geheel vrij bewerkt naar een fragment uit het boek „De Schoolfuif" van George van Aalst door W. Lasschuit. 4) TWEEDE TAFEREEL Puck debatteert en verzoent zich weer. (Het tooneel weer hetzelfde, terwijl Puck binnentreedt. Het is ongeveer twee dagen na het eerste tafereel). (Er wordt gebeld en even later treedt Wout binnen). Wout (schertsend): Zoo, boy hoe vaart ge? Puck (nijdig): Sloof je niet zoo uit! Je hebt zeker mijn brief gekregen, hè? A Wout (nu ernstig)Dat heb ik net en daar wilde ik je ook over spreken. Je begrijpt na tuurlijk, dat ik daar heelemaal niet mee ac- coord ga. Puck (nu schertsend): Dat behoeft ook niet; als ik er maar mee accoord ga! Wout: Ja, maar nu eens even ernstig. Be grijp je dan niet, dat het de ondergang van H B. S. is. Puck: Nee, dat begrijp ik heelemaal niet. Ik verlang er ook niks naar om dat te be grijpen. Wout: Je bent miserabel geworden, Puck, maar kom laten we eens verstandig praten. Puck: Ik doe nog niets anders; dat jij nu zulke nonsens uitflapt, daarom is mijn ver stand nog wel in orde. Wout: Ik kom uit naam van de heele re dactie van H. B. S. je vragen.... Puck (hem in de rede vallend)Je be hoeft me heelemaal niks te vragen. Jullie kunnen met je krant naar de maan loopen. Wout: Maar 't was toch maar een aardig heid. Puck (opstuivend): Noem jij zoo'n flauwe mop, zoo'n diep beleedigend bericht, wat de heele bui-gerij leest, noem jij dat een aar digheid. Ik noem 't bar flauw, ver beneden mijn waardigheid en die inmekaar-gedraaide grauwe erwt van een de Rooy zal 't weten Wout (sussend): Toe, Puck, we kunnen je niet missen. Puck: Nou, ik jullie als kiespijn. Wout (vroolijk): Maar dan weet ik wat! Puck (doodkalm nu): O, ik weet zooveel] Wout (nieuwsgierig): Wat dan allemaal! Puck (weer opstuivend): Dat jij wel kunt inrukken, om me over te halen weer Redac teur te worden van H. B. S. Ik schrijf er geen letter meer in. Ik vertrap 't, daar! Wout: Maar als we je nu in staat stellen, wraak te nemen op de daders? Puck: Wat voor 'n wraak en op welke da ders? Jullie zijn allemaal daders, allemaal moordenaars om iemand z'n reputatie naai den kelder te helpen. Dan mag ik er wel as sistentie bij vragen! Wout: Welnee, want „Kip" heeft het stukje geschreven en Hans de Rooy teekende Dat kan-ie glorieus-goed! Puck: Hou je geleerde woorden voor en Tebruik ze in een t Kip" '-•et geschreven ueef' en dc R s- eekend, dat wist ik al, maar Wout (in de rede vallend): Annie Flecht- rijk deed ook mee; kijk, dit wil ze in 't nieu we nummer zetten. (Wout leest voor) (Wordt vervolgd) BIJVOEGSEL AAN ALLEN! Natuurlijk hebben jullie ze weer gezien: de fladderende, zwevende, hoog-vliegende meeu wen. Ik hoop en vertrouw, dat je, als je bij het water woont, ze ook wel eens brood of mais, of rij'st hebt gegeven. Verlegen zijn ze allerminst. Af en toe integendeel eerder een beetje brutaal. Gisteren sloeg ik ze nog gade bij de Leidsche Vaart. Een dienstmeisje had wat brood gestrooid. Hoe ze het zoo spoedig zagen, je snapte het niet. Maar in groote drommen vlogen ze er op af. Met een gevul- den bek vlogen ze weer weg en zetten zich op den steenen walkant neer. Terwijl ze hun boterham nuttigden, tuurden ze strak in het water. Wat zagen ze? Visschen? Ik zag niets. Af en toe, sjrrrt, daar staken ze de kopjes in de vaart. Ze hadden beet. Een keer zag ik het staartje van een voorntje uit den meeuwensnavel hangen. Er zijn heel wat meeuwen in onze streken, maar toch nooit zooveel als op onze Wadden-eilanden vooral op het eiland Terschelling. Omdat er betrekkelijk weinig menschen wonen en er zeer groote stukken land zijn, die voor den mensch waardeloos zijn, is de vogelwereld er zoo bij uitstek in allerlei schakeeringen vertegenwoordigd. Er is rust en er is veilig heid. In den broedtijd zijn er helaas veel eilandbewoners wien het om de eieren te doen is. Het Staatsboschbeheer, de Vereeniging tot behoud van Natuurmonumenten, de Vereeni ging tot Vogelbescherming doen veel om te zorgen, dat de vogels daar werkelijk een eigen wereldje hebben. Groote gebieden worden dan ook door die verschillende ver- eenigingen beschermd en bewaakt. De families der meeuwen en sternen zijn er het best vertegenwoordigd, 't Is zoo jam mer, dat die beide elkaar zoo slecht zetten kunnen. De meeuwen bederven het altijd weer. Het zijn Bierdieven en ze verslinden zelfs de jonge sterntjes. Vooral de kap- en zilvermeeuwen hebben het zoo bont gemaakt, dat men strenge maatregelen moest nemen. Je kent de sterntjes toch. Ze hebben heele witte pakjes aan en een zwart-Alpinopetje op 't hoofd. De lange spitse snavel is even zwart als hun petje. Meeuwen zijn veel ster ker vogels dan sterntjes. Weer en wind, zelfs de zwaarste storm deert hun niet. 't Zijn ook echte ruziezoekers. En door de kracht van snavel en vleugels blijven ze overwinnaars. Zelfs tegenover tureluurs en grutto's. Nu probeert men de meeuwen af te zonderen. Dat is lang niet gemakkelijk. In het lucht ruim b.v. kunnen geen schotjes gemaakt wor den. Op 't eiland Vlieland heeft men de eeuwen-eieren zooveel mogelijk „geraapt", om den sterntjes meer ruimte te geven en te zorgen, dat zij in aantal kunnen toenemen. Vlieland is nu nagenoeg meeuwloos. Dat was ook noodig tegenover de eider- en bergeen den. De laatste jaren komen er dan ook steeds meer eider-broedplaatsen op Vlieland. Ook plevieren zijn er in groot aantal. Nu is er nog een uitgestrekte broedplaats voor de zilvermeeuwen, de Boschplaat genaamd. Deze ligt geheel afgezonderd bij het eiland Ter schelling. Daar broeden jaarlijks duizenden zilvermeeuwen. En ook nog wel mantelmeeu wen. In de Waddenzee ligt een klein eilandje. Griend genaamd. Griend is de wijkplaats voor de groote sterns. In den grooten wereld oorlog broedden de groote sterns op het eiland Rottum. Ze zijn toen van dat eiland verdreven en men heeft ze kunnen verzame len op Griend. De kapmeeuwen begonnen toen ook pogingen aan te wenden om zich Griend toe te eigenen. Door voortdurend hun eieren te rapen, hebben ze echter geen kans gekregen, We hebben nu op de Wadden-eilanden 3 vogelwerelden, of met een geleerd woord vogelreservaten. Op de Terschellinger Bosch plaat: een zilvermeeuw-kolonie. Grooter dan men ze ergens ter wereld aantreft. Op Griend een stern-kolonie die 't vorig jaar pl.m. 30.000 broedparen had. En dan Vlieland met alle mogelijke soorten weide- en strandvogels, Op Texel hebben we bovendien tal van grootere en kleinere broedplaatsen. Op de andere wadden-eilanden evenzoo. Duitschers en Denen zorgen ook reeds lang voor vogel vrijplaatsen. Op het Deensche eiland Sylt werd de zeldzame reuzenzwaluw met uit roeiing bedreigd. Nu wordt dit eiland be schermd. Op Norderoog zit het vol sterntjes en wel van een bijzonder mooie soort. Griend is vroeger een vrij groot eiland geweest, evenals Norderoog. Op het laatste eiland woont alleen een vogelwachter. Eigenlijk woont hij er maar 3 maanden van 't jaar en houdt daar dan trouw de wacht over de dui zenden vogels, die aan zijn hoede zijn toe vertrouwd. Dit eiland heet dan ook wel heel juist: oog van het Noorden. Hebben jullie geen zin om van den zomer eens een kijkje te nemen in deze vogelparadijzen? W. B.—Z. „DE NARE OUDE MIJNHEER!'' „Willen jullie wel eens maken, dat je uit mijn park'komt," schreeuwde de oude heer, paars van woede. „Jullie vernielen hier al les; als ik je nu nog een keer zie, stuur ik mijn groote honden op jullie af." De tuinman en de huisknecht, die achter hem stonden, keken al even dreigend, zoo dat Piet en Lientje het raadzamer vonden, zoo hard ze konden het park uit te hollen. Pas toen ze een heel eind op den weg waren, stonden ze hijgend stil. Wat een nare, oude man! We wandelen alleen maar in het park; we hebben nog nooit een bloem afgeplukt of iets stuk ge maakt!" ,Wat zal moeder dat vervelend vinden; nu moeten we op straat gaan, als we willen ^Maar zoo groot is de aantrekkingskracht van het park, dat de kinderen aldoor in de buurt blijven. Op een dag komt er een klem meisje op het huis, dat in het park staat. Ze noemt waardoor het „teur" met een „haaltje", zoo als Henk zei, gezongen moest worden. Nauwelijks was een „slipje van het zwarte jasje van „Oom Dirk" zichtbaar" dit vond Nel boekentaal van Karei of de zaal da verde van „geëerde directeuren", want de eene helft was al aan den derden regel bezig, toen de andere nog aan 't „teuren" was. Een en ander te wijten aan het zoete piano-bege- ieidinkje van een van de meisjes. Niettegenstaande deze „ongelijkheid in de gelederen", scheen de directeur het een prachtig vers te vinden, want Truus Engels beweerde pertinent dat ze een traan in zijn linkeroog had gezien. Na dit welkomstlied hield de Staf een toe spraak waarin hij kort maar krachtig mede deelde, alsof niet de school maar de directeur 25 jaar bestond iets van Henk dat ze zijn persoontje niet meer konden missen en hij toch zoo'n sympathieke vent was. De Staf was aanmerkelijk zenuwachtig, dat er bij het gelach om dat „sympathieke vent"' niet beter op werd. Toen begon het eigenlijke feest pas. ten minste, dat dachten ze, maar de Varkensblaas hield een toespraak, waarbij hij met de me- dedeeling van „ik zal het kort maken" be gon, twintig minuten sprak, en bij de ne gentiende minuut nog eens memoreerde, dat hij het heel kort zou maken, waarna een „dank U" en een gejuich natuurlijk omdat de redevoering uit was, want ze hadden zich allemaal dood verveeld het einde betee- kende. Het feest was begonnen en de eerste voor dracht zou worden opgevoerd. (Wordt vervolgd.) ONZE BIBLIOTHEEK. WEDSTRIJD, ALLEEN VOOR NIET- DEELNEMERS Probeer onderstaande rebus op te lossen. Boven het woordje „door" staat de naam van een boek; eronder de schrijver. Schrijf dan het onderstaand formulier over en ste ven met het heele gevalletje op Zaterdag -R oloor van 23.30 of op Woensdag van 45 uur naar de Groote Houtstraat 93, waar je gra tis een boek mag afhalen. Bovendien mag je naar een mooien prijs meeloten, als je je dan opgeeft als deelnemer. Nu aan 't puzzlen! Dit formulier overschrijven en invullen! Ik heet Ik woon Ik benjaar oud, en ik vond als boek titel en aLs naam van den schrijver De voorpagina van een nr. van Haarlem's Dagblad moet worden meegenomen. W. L. Emmastraat 36. LUCIFERS Van vijftien lucifers leg je onderstaand figuur, je hebt dan vijf even groote vier kanten. De opgave bestaat nu daaruit, dat er drie lucifers weggenomen moeten worden, zoo dat er drie vierkanten overblijven. Ieder van deze vierkanten heeft dezelfde grootte als de oorspronkelijke. De overige lucifers mo ge:! niet van plaats veranderen. TANTE TINE. Ieder van jullie zal wel graag iets meer willen weten over herten, die mooie, sierlijke dieren Herten behooren tot de orde der herkau wende zoogdieren. Zij vormen een familie van dieren, waarvan het voornaamste ken merk is, dat de mannelijke dieren veelal een massief, vertakt gewei bezitten. Alleen bij het rendier, het huisdier der Eskimo's en andere in de Poolstreken levende volken, komt het gewei zoowel bij de mannelijke als bij de vrouwelijke dieren voor. De familie der herten bevat 22 soorten, waarvan de eland, het rendier, het damhert, het edelhert, het ree en het muskusdier de meest bekende zijn. Zij leven in de bosschen van Europa, Azië, Afrika en Amerika. Uit Australië is geen enkele soort bekend. Het gewei bestaat uit vertakte horens, die zich op rolronde uitsteeksels van het voor hoofdsbeen den zoogenaamden rozestok ontwikkelen. Het gewone hert of edelhert onderscheidt zich door een fraaie gestalte, door vlugheid en kracht. Het heeft een scherp gezicht en gehoor, een fijnen reuk en legt bij zijn loop de horens van den moedig opgeheven kop op zijn rug. Het heeft geen snijtanden in den bovenkaak; maar acht in den onderkaak (eigenlijk zijn de twee buitenste vervormde hoektanden), van welke de middelste twee veel grooter zijn dan de overige en zes kie zen aan elke zijde. Het wijfje of de hinde is kleiner, bezit geen gewei; maar onderscheidt zich eveneens door vlugheid en schranderheid. Het gewei van het edelhert loopt uit in dunne scherpe takken, wier aantal tot 24. ja zelfs tot 32 kan klimmen. De kleur der oude herten is ros- of kastanjebruin en zij zijn geteekend met een zwartachtigen streep langs den rug. De kleur der hinden is lich ter en eenigszins vaal. Deze herten houden verblijf zoowel in de bosschen der bergstreken, als die der vlak ten, en voeden zich met allerlei soorten van knoppen, bladeren en grassen; 's winters met boomschors en mos. In dit seizoen komen ze voor in troepen in de dichtste wouden. In den winter valt het gewei af, om in het voorjaar weer aan te groeien en dan meestal met een tak meer, dan het oude. De hinde is een goede moeder; het jonge dier blijft den geheelen zomer onder haar hoede. Edelherten komen voor in de onbewoonde bosschen van geheel Europa; in ons land in het bijzonder in het Soerensche bosch bij Apeldoorn. Vroeger schijnt het aantal van deze dieren veel en veel grooter geweest te zijn dan thans. In Europa leven behalve het edelhert nog het damhert en het ree; de wapiti is de vertegenwoordiger van ons hert in N. Ame rika, terwijl in Z. Amerika het moerashert en het pampashert leven. De grootste van alle nog levende herten is de eland, terwijl tot de uitgestorven soor ten het reuzenhert behoort, dat in de venen van Ierland gevonden is. OOM KEES. teekening bestaat slechts uit een enkele lijn en toch kun je duidelijk zien, welk dier er voorgesteld wordt. Gemakkelijker kan het al niet! En nu is de beurt aan jullie om het net zoo mooi (of misschien nog mooier) na te tee kenen. Probeer het maar eens! En niet da delijk opgeven, als het de eerste keer niet meteen lukt; denk eraan: oefening baart baart kunst. VOOR DE OUDEREN. DE TWEELINGEN VAN DE H.B.S. door W. LASSCHUIT. 9) Melchar was met Karei meegegaan naar Concordia om te kijken hoe dat versieren wel in zijn werk ging. Bij de deur stond de dikke portier en hij was degene Melchar dan die Nel Dalman een klein zetje gaf, waardoor deze tegen den portier, inzonder heid diens buik, aanbotste. „Sorry!" zei Nel. „Pardon!" zei de portier. „Niks te pardonnen! Uitkijken!" kwam Henk Berghout, die achter Melchar liep. „Die man heeft papier in z'n buik!" lachte Nel. „Hij kraakte!" „O, dat doen ze wel meer tegenwoordig. Een buik staat deftig!" wist Henk. „Kassian, zeg, dat benne fijne mop; een buik met papier. Ajoh zeg, ik wille ook zoo'n buik. Kom op met papier!" schaterde Mel char. „Hou je koest!" deed Nel, bang dat de por tier het zou hooren, maar tot haar groote schrik keerde Melchar zich om en liep naai den portier terug en riep, zoodat allen het hooren konden: „Ajoh, zeg, meester in den portier, hebbe jij voor mij ook een buik met papier?" „Hij rijmt!" brulde Henk het uit. maar Nel liep gauw de zaal in, bang dat Melchar zou verraden, dat zij op het idee was gekomen, dat de man papier in z'n buik had. „Scheer je weg, leelijke neger!" schold de portier. „Ajoh zeg, wat benne jij mij uitgescholden. Een buik benne deftig, leelijke dikbuikige olifant!" Melchar smeerde hem gauw naar de zaal. De portier gromde. Precies om 8 uur dien avond, betrad de Staf het podium. Voor in de zaal stonden de twee versierde stoelen voor den directeur met zijn echtgenoote, die zoo dadelijk bin nen zouden komen. In de zaal schuifelde het hier en daar nog, maar op het: „stilte!" van den Staf, waren ze allemaal in spanning, om te hooren, wat er zou komen. „Zoo dadelijk, jongelui!" begon de Staf, kunnen wij den directeur verwachten en dan zingen wij hem het vers toe, dat jullie op pa pier gekregen hebt. Allemaal hielden ze het papier in de han den, waarop het dichtsel van den Varkens blaas. en leeraar in Natuurkunde, die vol gens de overlevering een varkensblaas in zijn buik moest hebben, stond afgedrukt. „Zeer geëerde directeur," prevelde Karei den eersten regel, waarbij een lettergreep schijnbaar te kort was geweest, om hem op de wijs van het Duitsche Volkslied te zingen, den naren ouden heer: „Oom" en die zegt tegen haar: „Puck". Zij is een wees en de oude heer heeft heel veel van haar vader gehouden. Het ls een allerliefst kindje, vriendelijk voor ieder een, ook voor het personeel. De huisknecht en de tuinman zouden voor haar door het vuur gaan. Op een dag, terwijl ze door het park wan delt, ziet ze Piet en Lientje voor den ingang staan. Wat een aardige kinderen lijken haar dat! Waarom komen ze niet in het park met haar spelen? Ze gaat naar ze toe en zegt: „Dag! Ik heet Puck. Willen jullie bij me in het park komen spelen!?" „Oh ja," zegt Lientje, „Maar er zijn drie van die leelijke mannen, die ons er een vorige keer uitgejaagd hebben. Nu mogen we niet meer komen!" „Drie leelijke mannen? In het park? Ga maar eens met me mee!" Aarzelend volgen Piet en Lientje het kleine meisje. Als de oude heer, zijn huisknecht en de tuinman de kinderen zien, kijken ze ver schrikkelijk boos. Maar dan zegt Puck: „Oom, hier zijn twee kindertjes, die denk ik, gauw mijn vriendjes zullen worden. Zij hebben thuis geen tuin en nu heb ik ge zegd, dat ze bij mij in 't park mogen spelen. Dat vindt U toch wel goed, hè?" Zulke vriendelijke woorden kunnen de drie mannen niet weerstaan. De oude heer ant woordt, dat het goed is! En na een paar da gen zijn Piet en Lientje heelemaal vergeten dat ze Pucks Oom eens „die nare oude mijn heer" hebben genoemd. E. W. DE BEURT IS AAN KLEINE TEEKENAARS. Teekenen is iets, wat de meesten van jullie wel graag doen. De moeilijkheid is vaak, dat we niet goed kunnen teekenen, wat we wel zouden willen of dat we niet weten, wat te teekenen. Daarom hebben we nu besloten om iedere week een eenvoudig teeken-voorbeeld voor jullie in de krant te zetten. Dat kun je dan teekenen. Ons eerste voorbeeld is een Nijlpaard. Dat logge zware beest, dat het liefst in het water vertoeft, hebben jullie natuurlijk allemaal wel eens in den dierentuin gezien. Je ziet, de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 13