Letteren ei Kunst
HONIG'S VERMICELLISOEP 6 borden voor 15 ets.
HET TOONEEL.
Radiomuziek der week
BIOSCOOP.
ZATERDAG 24 MAART 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
17
I
Ik kijk terug. Episodes uit het leven
van mevrouw Esther de Boer—Van
Rijk. (Uitg. N.V. Handelsdrukkerij
Holdert en Co. te Amsterdam).
Eindelijk is dan hèt reeds lang aangekon
digde boek van mevrouw Esther de Boervan
Rijk, waarin zij de belangrijkste episodes uit
haar veel bewogen leven heeft opgeteekend,
verschenen. Heel eenvoudig en gemoedelijk
heeft zij het alles neergeschreven en het was
mij, toen ik deze herinneringen las, of ik te
genover haar zat en ik haar stem hoorde. Het
is wel echt mevrouw de Boer, die hier aan
het praten is. Je herkent haar telkens aan de
ongedwongen manier, waarop zij vertelt, aan
een enkel gevoelig woord nooit is zij, ge
lukkig, sentimenteel aan een onverwachte
zinswending en vooral aan haar frisschen,
gezonden humor.
Zco dood-gewoon, zonder eenige pose kon
alleen maar mevrouw De Boer haar memoires
schrijven. Geen oogenblik is hier een actrice
aan het woord. Het is de intimiteit van de
huiskamer, waarin zij ons binnenleidt en je
hoort er aldoor de stem van een gezellige,
lieve, oude vriendin, een vriendin, die je al
heel lang kent en die je nu van haar leven
vertelt.
Men behoeft de eerste regels van dit boek
maar te lezen, om er mevrouw de Boer in te
herkennen.
Tachtig jaar.
Eigenlijk ben ik dus al heel oud. Hoe oud,
besef ik eerst goed, als ik om mij heen kijk.
Ik ben gezond, klop, klop, klop. ik ben lenig,
vlug ter been en open van hersens. Ze mogen
mij een medisch wonder noemen (klop het af!
op ongeschaafd hout), ik wèèt, dat ik een
hcogen leeftijd heb."
Is het niet, of je haar stem er in hoort?
En gezellig praat'ze dan door over haar le
ven. dat zoo rijk was aan gebeurtenissen. Van
der. tijd, toen zij nog bij een patentolielampje
te lezen zat en de petroleumlamp een groote
nieuwigheid was, van de dagen, toen zij voor
het eerst als tooneeldilettante naar Gouda
ging. wat voor haar een evenement betee-
kende, omdat zij als Rotterdamsch meisje
nog nooit verder dan Delftshaven was ge
weest,
Wat er in 60 jaar veranderd is. het blijkt
wel heel duidelijk, wanneer zij vei*telt, dat zij
's morgens van Dordrecht naar Rozendaal
moest reizen om met een Parijschen trein nog
tijdig vóór 8 urn- in Rotterdam te zijn, omdat
er toen verder overdag geen enkele andere
treinverbinding meer van Dordt naar de Maas
stad was.
Maar de tooneelliefhebbers zullen toch nog
het liefst de tooneelherinneringen van me
vrouw de Boer lezen. Voor mij wordt het boek
eerst recht interessant, wanneer zij vertelt
van den tijd, toen zij als meisje verbonden was
aan het gezelschap van Le Gras en Haspels
en zij bij de repetities van Vorstenschool Mul-
tatuli leerde kennen. Van de dagen, toen zij
met Victor Driessens naar Antwerpen ging,
om- een half jaar later verteerd van heim-
weh weer naar Rotterdam tterug to keeren;
van de eerste jaren der eens zoo beroem
de Tooneelvereening en later haar samen
werken met Heijermans dat zooals wel uit
de door haar gepubliceerde brieven blijkt
niet altijd van zoo vriendsehappelijken aard
was, als de buitenwereld wel eens meende, al
blijft de geestelijke vader van Kniertje in haar
herinnering dan ook ,,'n schat".
Wat al aardige tooneel anecdotes vertelt
•mevrouw de Boer in haar boek! Hier een en
kele als voorbeeld.
„In mijn eerste tooneeljaren" schrijft zij
„speelden wij op de kermissen d'Ennery's
De Twee Weezen. Wij speelden in Delft, maar
zco slecht was nog de spoorverbinding met
Rotterdam, dat wij 's nachts moesten blijven
logeeren. Achter onze tent stond de poffertjes
kraam. Tusschen de bedrijven lieten wij pof
fertjes halen en gaven er de boodschap bij, dat
wij na afloop zouden komen afrekenen. De
eigenares, die De Twee Weezen had gezien,
gaf alles mee. royaal beboterd, dik besuikerd."
De boodschapper vroeg:
„Eén portie voor de blinde wees, één voor
de ziende, één voor de hertogin, één voor
Pierre, één voor vrouw Frochard".
..Die krijgt niets", stoof de vrouw op. „Dat
wijf! Ik zal haar straks vertellen hoe laat
het is!"
Na de voorstelling staat de vrouw voor de
tent. Mina K!ey, dee vrouw Frochard komt,
,afgeschminkt, naar buiten,
„Mevrouw", informeert de eigenares vai^de
poffertjeskraam, „is dat wijf al weg?"
„Neen", antwoordde Mina, „nog niet. Ze
komt zoo meteen. Sla d'r maar goed op."
„Dat zal ik, zoon serpent!"
Allergrappigst vertelt mevrouw de Boer van
haar populairiteit. Van een dame, die in een
stampvolle tram opstaat, haar aankijkt en
dan tot een kennis overluid zegt: „O, wat is
zij leelijk. maar toch wel 'n sympathiek ge
zicht!" en van een andere juffrouw, die vroeg,
of zij niet ..het pannetje van Heyman was en
van een zeer hoog personage, die haar in een
huldigingsspeech achtereenvolgens Krieltje,
Kleurtje en Kliertje noemde, maar onmoge
lijk op de naam Kniertje kon komen.
Het hoofdstuk, dat over Heijermans han
delt, is niet het beste deel van het boek. De
min of meer „zure", brieven die zij van
Heijermans publiceert, geven wel een kijk op
Heijermans' lastig karakter en toonen wel aan
dat het niet altijd pais en vrede was tusschen
Kniertje en den schrijver van „De Hoop",
maar liever hadden wij bijvoorbeeld eens iets
gehoord over Heijermans als regisseur, zijn
houding op de repetities en zijn directeur
schap.
Over collega's heeft mevrouw de Boer het
zoo weinig mogelijk Van „roddelen" houdt
zij niet maar zij maakt een uitzondering m
het hoofdstuk Kniertje en Jo. waarin zij
schrijft over mevrouw Mien van der Horst
van der Lugt Melsert. En dat hoofdstuk is wel
het sympathiekste uit heel het boek, omdat
wij hierin het wanne hart van mevrouw de
Boer hooren kloppen. Dan spreekt zij niet
meer tot ons. maar tot de kunstenares en de
vrouw, die zij zoo lief heeft gehad.
„Als ik denk aan de jaren van de „Tooneel-
vereeniging" schrijft zij komt naar vo
ren de figuur van die nobele, lieve vrouw
van die knappe actrice, die Mien van der Horst
was. Ik wil "hier in gedachten met jou samen
zijn. Mien, zooals wij zoo dikwijls met elkan
der waren in den trein in de kleedkamer en op
het tconee'.. Ik haal mij jouw gezicht voor
den veest, jouw gezicht in den goeden tüd: die
sprekende cogen. die aanstekelijke lach ook,
je wat breeden mond en dan je diepe, mooie
stem.
In het dagelijksche leven ben je niet veel op
den voorgrond getreden. Je aard was daar
niet naar. Je ging op in je werk en daarnaast
was je de liefhebbende echtgenoote, de dap
pere kameraad van je man, de zorgende zuster
van Cor. Al de liefde, die jij als moeder zou
hebben geschonken, gaf je aan je jongeren
broer, die door jou is opgevoed, die begaafde
broer, die mij in zooveel opzichten aan jou
doet denken, innerlijk en uiterlijk.
Jaren lang heeft een ongeneeslijke kwaal
haar krachten ondermijnd. Ik heb het her
haaldelijk meegemaakt, dat zij in de kleed
kamer kwam, na afloop van een acte, krim
pend van pijnen. Dan ging zij languit op den
grond liggen, maar eerst sloot Ik de deur, want
zij wilds Adriaan haar man niet be
droefd maken. Zij kon dan wel eens kortaf
zijn, snauwerig, kribbig. Derden zeiden mij
dan: „Wat is zij onaardig!" Maar ik wist
beter, Ik wist, dat zij. als de pijnen weer ge
weken waren, naar mij toe zou komen en, den
arm om mijn hals, haar wang tegen de mij
ne, zou vragen; „Een je boos op mij? U weet
wel, dat ik het niet helpen kan!" Dan schrei
de ze tegen mij haar leed uit; dan schreiden
we samen.
Lieve Mien, met welk een geduld heb jij je
ziekte gedragen. De zusters noemden je een
voorbeeld voor de andere patiënten, altijd te
vreden, met slechts één angst dat Adriaan,
die geen bezoekuur oversloeg die soms drie
keer per dag kwam, zou merken, dat je niet
vol goeden moed bleef.
Ik heb je zien spelen als Roos, het bloelen
de meisje in „Ghetto", dat den dood zocht;
je was jaren lang naast mij in Op Hoop van
Zegen de verloofde van Kniertje's zoon Geert; j
in Bloeimaand was je de struische dienstbode
en in Allerzielen de rampzalige Rita.
Toen, Mien, toen hebben wij je uitgedragen.
Het was de eerste lentedag, een maand, nadat
je in de ziekenhuïsverpleging aan den Over
toom je verjaaardag hadt herdacht. De eer
ste lentedag! De zomer van je leven was nog
niet geëindigd; de zen is voor jou onderge
gaan, toen het nog dag was".
In dat met zoo'n innigheid geschreven
hoofdstuk geeft mevrouw de Boer het beste
van haar boek. Zij heeft er een monument
mee opgericht voor de actrice, die wij allen
met haar zoo zeer bewonderd hebben.
Ik ben er van overtuigd, dat velen dit- boek
van mevrouw de Boervan Rijk dat ook
zeer vele goede rolphoto's bevat in hun be
zit zullen willen hebben.
J. B. SCHUIL.
Deensche Schilderkunst in
Amsterdam.
De tentoonstelling van Deensche kunst, die
tot eind Maart in het Stedelijk Museum ge
houden wordt verdient onze belangstelling
zonder het vermogen te bezitten ons enthou
siast te maken. Van dergelijke massale zen
dingen valt het nut steeds in twijfel te trek
ken ook als wij onzerzijds andere volken
met „onze' 'productie gelukkig willen rnaken-
Men moet mijns inziens wederkeerig tot ..ge
conclusie komen dat in den modernen tijd
(19e en 20e eeuw) overal zoowat op dezelfde
manier invloeden verwerkt, kunstinzichten
gevolgd, reputaties opgebouwd worden en dat
er overal te midden van die mélange enkele
afzonderlijken, enkele karakters ontluiken en
bloeien, die hun land eer aandoen, niet ech
ter door bepaalde nationale, eerder door hun
individueele eigenschappen. Met de laatste
jaren der negentiende eeuw is in de schilder
kunst vooral het nationale element begonnen
te verdwijnen in Holland zeer ten nadeele
van onzen export, om dat nu maar eens heel
nuchter van dien kant te beschouwen. Het
verdwijnen der afstanden, de gemakkelijk
heid van het zich verplaatsen enz. enz. heb
ben over de ceheele Europeesche kunstproduc
tie een egaliteit gebracht, waardoor we hier
en ginds en elders ongeveer dezelfde bewe
gingen en reacties zich zien voltrekken. Hier
EEN VOORBESPREKING
DOOR KAREL DE JONG
De serie der strijkkwartetten van Beetho
ven wordt in Daventry voortgezet met op. 18
nos. 5 en 6. Dan*doet men een vervaarlijken
sprong; men slaat de drie groote, aan den
Russischen vorst Rasoumoffski opgedragen
kwartetten op. 59 en het Harpenkwartet op.
74 over en vervolgt met op. 95. Waarom op.
59 overgeslagen wordt, kunnen we natuurlijk
niet beoordeelen; het lijkt vreemd, omdat
juist dit opus niet alleen kenmerkend is voor
de groote, symphonische vlucht in de middel
periode van Beethoven's werkzaamheid, een
vlucht, die zich ook in de kwartetten op. 59
en de klaviersonates op. 53 en 57 openbaart,
maar ook omdat de trits op. 59 revolution-
nair scheen wat betreft de uitbreiding van
den overgeleverden vorm en 't gewichtige en
persoonlijke van den muzikalen inhoud. Het
jaar van ontstaan van dit opus in 1806. in
1809 volgde dan het kwartet op. 74, dat weer
eenlgszins een terugkeer naar de intimere
sfeer der kamermuzieik vertoont, en het jaar
daarop het aan Nic. Zmeskall opgedragen
werk 95. Tusschen dit en op. 18 ligs dus een
decennium, waarin de persoonlijkheid en de
sijl van Beethoven belangrijke wijzigingen
hadden ondergaan.
In het kwartet op. 18 no. 5 is het voorbeeld
van Mozart nog merkbaar en wel speciaal
van diens in dezelfde toonsoort, d gr. t., ge
schreven strijkkwartet. Meerdere punten van
overeenkomst hebben beide werken. Het le
venslustige van den aanvang neigt bij Beet
hoven meer tot jeugdige uitgelatenheid,
maar de ietwat formalistische overgangs
groep met de onvoorbereide intrede van het
zangthema in de dominanttoonscort is ge
heel naar Mozart's model geschreven. Een
persoonlijk trekje daarentegen is weer dat
het zangthema eerst in mineur optreedt en
pas later in majeur overgaat. Het Tweede
BIJ ASTHMA EN HARTKWALEN, borst- en
longlijders, scropulcse en rachitis, schild-
kliervergrooting en kropvorming is het raad
zaam voor een geregelden stoelgang te zor
gen. Hiertoe is het natuurlijk „Franz-Josef"-
bitterwater een aangenaam hulpmiddel.
(Adv. Ingez. Med.)
met wat meer traditie ginds met wat meer
ontstuimigheid overal met eenzelfde on
derlinge afhankelijkheid. Eerder dan iets an
ders is de schilderkunst Europeesch geworden
en wat er nog aan speciaal Deensch of spe
ciaal Hollandsch is overgebleven, heeft door
een en ander onwillekeurig iets uitgedroogds,
iets beschimmelds gekregen.
Misschien komt het doordat wij hier in de
Haagsche School nog zoo betrekkelijk lang
een groote traditie zich hebben kunnen zien
voortzetten dat wij voor het al te beschimmel
de zoowel als voor het al te ontstuimige be
waard zijn gebleven. De Denen hebben, geloof
ik, eerder dan wij, Manet en Gauguin begre
pen en erkend, doch aan den anderen kant
zou een Joakim Skovgaard hier niet gemak
kelijk zich den roem verworven hebben hem
door de Denen toegezwaaid. Zijn tijdgenoot
Derkinderen ten onzent, had méér in de
vingers.
Wanneer wij van deze toumée der Deen
sche schilderijen, die van hier naar Duitsch-
land en vandaar naar Engeland blijkt gepro
jecteerd te zijn, iets in het geheugen behou
den zullen, dat voor ons waarde heeft dan
zal dat wel het rijtje werken van Hammershoi
(18641916) zijn die men in het eerste ka
binet naast de eerezaal vinden kan. In dit
negental doeken steekt meer dan ergens an
ders. een karakter, een gave, beheerschte per
soonlijkheid, tegelijkertijd een distinctie aie
dezen schilder, samen met zijn andere quali-
teiten, recht g.eeft op een plaats in de Euro-
peesche kunstproductie. Stilte en afwaenting
neerschen in deze kunst. In de leege vertrek
ken waar door open deuren het licht zijn spel
speelt, in de portretten waarvan de model
len het leven in wachtend schouwen schijnen
te benaderen, in al dit werk steekt het no
bele, waardoor kunst van een voornamen
geest gekenmerkt wordt. Hammershoi redt
veel van deze tentoonstelling, die in doorsnee
eer alledaagsch dan voornaam is. Ejnar Niel
sen is aan Hammershoi verwant; in het
„zieke meisje" is eenzelfde ingetogenheid, die
desondanks zeer sterk van uitbeelding is op
te merken. Van de vóór 1880 geborenen lijkt
mij L. A. Ring (18541933) een der sterkste
figuren en dan wel eer nog door zijn land
schappen dan door de figuurschilderijtjes
die iets van den Duitschen Ludwig Knaus-tijd
bewaard hebben. Een nationale beroemdheid
als Zahrtmann kunnen wij helaas even weinig
als Skoogaard bewonderen. In Peter Hansen
(18631928) vinden wij een analoge geaard
heid terug als waarvan ten onzent Tholen een
gaaf voorbeeld was; een nuchtere, zuivere
natuurcontemplatie, gesteund door stevige
schilderkunde.
Evenals bij ons komen bij de artisten die
omstreeks tachtig geboren zijn, Fransche mo
derne kunstinzichten tot uiting. Zoo moet
Rostrup Boyesen veel bewondering voor Gau
guin en Harald Giersing veel voor Manet ge
voeld hebben. Marius Hamman geeft weinig,
maar dat weinige in zeer zuivere kleurwaar
den en tonaliteit. Ook Sigurd Swane zal ver
moedelijk in Parijs gestudeerd en er Lautrec's
zeer eigene kleurstelling bekeken hebben.
De in 1863 geborene Willumsen vertoont een
geforceerde moderniteit die kwaad past bij
zijn leeftijd. Dan is de een paar jaar jongere
Johannes Larsen met zijn groote decoratieve
doeken over den „Trek der Eidereenden" van
veel grooter beteekenis. De baby is hier Victor
Brochdorff, die, als de catalogus geen druk
fout maakte, eerst 24 jaar oud is en die zelf
met zijn zwaar in de pate geschilderde „Fre-
deriksberg" het Meisje in den tuin en den
Roskilde Heerweg een uitmuntend figuur
slaat, te midden dezer semi-officieele Zweed-
sche kunstproducenten. Als ik nu nog Hóst en
Söndergaard uit de laatste zaal even in het
geheugen roep, geloof ik hetgeen voor ons
Hollanders van belang zou kunnen zijn wel
vermeld te hebben. De rest kunnen wij zelfs
zonder vermelding vergeten. De internationale
beleefdheidsuitwisselingen die zich daartoe
van kunstwerken bedienen kunnen wij laten
voor wat ze zijn. Ze staan feitelijk buiten de
kunst en het kan alleen verbazing wekken dat
men zich in gevallen als dit niet van punch,
boter of lucifers bedient. Dewelke althans een
erkende reputatie hebben.
J. H. DE BOIS
deel is een Menuet in Mozartschen geest; in
het Trio daarvan komt een thema voor, dat
men in meerdere werken van Beethoven te
rugvindt. Het langzame deel wordt evenals
bij Mozart door een Thema met variaties
gevormd; hoe eenvoudig B.'s thema is, en
welk een verscheidenheid van klankbeelden
hij er uit ontwikkeld heeft, daarvan moet
men zich door het beluisteren overtuigen. De
finale van beide werken vangen aan met een
behagelijk tonenspel, dat echter geen diepere
snaren aanroert. En nu is het zeer merk
waardig dat in beide gevallen het zangthe
ma een koraalachtige melodie (gedragen
accoorden in alle 4 stemmen) is. Mozart's
voorbeeld ligt hier dus voor de hand. De
voortzetting bij Beethoven is een innige dia
loog, een stemming van ongestoord geluk.
Het motief waarmee deze finale begint
wordt op vele wijzen verwerkt; het dient
ook. als een laatste afscheidsgroet om het
werk te besluiten. Dat dit besluit zacht en
zonder eenigen uiterlijken glans geschiedt is
te merkwaardiger als men zich den onstui-
migen aanvang van het eerste Allegro her
innert.
Een zekere behagelijkheid heerscht ook in
het begin van het kwartet in Bes, het zesde
van op. 18. Het uit een gebroken drieklank
en een dubbelslag gevormde hoofdthema kon
van Mozart of Haydn zijn. En de stijgende
toonladder der overgangsgroep wordt ge
volgd door een dalende drieklanksfiguur die
men ook in de coda der finale van Mozar'ts
pianoconcert in d kl. t. vindt en die daar in
vroolïjk hoorngeschal klinkt. Maar dan ma
nifesteert zich de jongere meester in de
schoone melodische lijnen der zangthema-
groep. die door een combinatie der voorafge
gane thema's besloten wordt. De doorwerking
biedt niets bijzonders dan de uiterst fijne
en teere periode die de hervatting van het
hoofdthema voorbereidt. De reprise verloopt
geheel analoog met het eerste deel; een coda
ontbreekt. In de pianosonate in Bes op. 22
vindt men hetzelfde. In het Adagio vormen
het half smeekende, half gracieuze hoofd
thema en het duistere unisono van het twee
de thema een schril contrast, dat echter niet
tot conflicten leidt. Rythmisch curieus is het
Scherzo, een ..syncopation" die meer dan een
eeuw vóór het bekend worden der jazz ge
schreven werd en die allerlei meest humoris-
LUXOR-THEATER
Greta Garbo in Mata Hari.
Een van de meest aangrijpende creaties van
Greta Garbo in Mata Hari in de gelijknamige
film! Het hoogtepunt bereikt ze in het laatste
gedeelte, waar ze afscheid neemt van haar
minnaar, luitenant-vlieger Alexis Rosanoff
(Ramon Novarro). Dit is zoo prachtig-zui/ver
gevoeld, is zóó echt, dat zelfs de meest-gerou-
tineerde bioscoopbezoeker er van onder den
indruk komt. Het spel van Ramou Novarro
valt daarbij in,het niet, hij doet hier denken
aan een lieven goeden kinderlijken jongen, die
zijn best doet Mata Hari moed in te spreken.
Direct na Greta Garbo, zoo niet naast haar
staat Lionel Barrimore als Generaal Shubin.
Wat een eminent filmspeler is hij! Elke rol, die
hij heeft uit te beelden is tot in de fijnste fi
nesses doorvoeld, dus af. De gemartelde, wan
hopige. aan en door zijn liefde ten onder
gaande generaal Shubin leeft voor ons ten
voeten uit. Naast minachting voelen we toch
ook nog medelijden met den zwakkeling, die
voor zijn liefde alles opoffert, zelfs zijn eer.
Mata Hari is in Haarlem reeds meer gegeven,
maar ongetwijfeld zullen velen de film nog
eens willen zien, hij is waard meermalen ge
zien te worden. De inhoud is de volgende:
Mata Hari, een danseres, is in "Parijs als
spionne werkzaam voor de Duitsche regeering.
Ze heeft met haar minderwaardig werk"aan de
Duitschers al vele diensten bewezen. Op het
oogenblik krijgt ze de meest waardevolle inlich
tingen van. den Russischen Generaal Shubin,
die, niet jóng meer, geheel de slaaf is van
Mata Hari, die daarvan op doortastende wijze
gebruik weet te maken. Shubin veracht zich
zelf, en tracht zich wel los te maken van Mata,
maar hij kan niet. De Russische vliegenier
Alexis Rosanoff komt met belangrijke berich
ten uit Rusland. Hij komt in aanraking met
Mata Hari en natuurlijk is hij ook direct vol
komen weg. Mata Hari tracht hem nog tegen
zichzelf te verdedigen, ze bezweert hem weg
van haar te gaan. maar hij kan niet. Haar
lage beroep dwingt haar dan zijn liefde te
exploiteeren en ze weet de hem toevertrouwde
geheime documenten te doen fotografeeren.
Shubin, die in een toestand van voortdu
rende spanning en jalouzie verkeert, beschul
digt haar van ontrouw. Hij raakt zoo buiten
zichzelf, dat hij de autoriteiten opbelt en hen
vertelt dat Mata een spionne is, als hij verder
wil zeggen, dat Alexis Rosanoff ook een ver
rader is, schiet Mata hem in haar wanhoop
dood. Alexis is in dien tijd opgestegen, en neer
geschoten. Hij zal zijn beide oogen moeten
missen. Mata zoekt hem op, in het hospitaal
en daar bekent ze hem, dat zij hem lief heeft.
Ze laat hem zielsgelukkig achter, met de be
lofte, dat, zoodra de oorlog voorbij is, ze zul
len trouwen. Bij het verlaten van het hospi
taal wordt Mata gearresteerd en door de
rechtbank ter dood veroordeeld wegens spion-
nage.
Een film, die vooral door het spel van Greta
en van Lionel Barrimore een diepen blij venden
indruk maakt.
Het bij programma is van geheel anderen
tische effecten met zich brengt. Op het ca-
pricieuze Trio volgt dan een kleine coda: de
syncopation als boeman in mineur. De Fi
nale vangt aan met een Adagio. „La Malin-
conia" betiteld: een zuchten, klagen en seun-
nen in chromatische harmonieën, als we
eigenlijk bij Beethoven nooit aantreffen. De
sforzati doen eerder denken aan de gemoeds
stemming van een nerveus meisje, dat bij
ieder geluid verschrikt ineenkrimpt. Doch
die stemming slaat plotseling om in een
vroolijk Allegretto, en dit behoudt ook later
de overhand.
Het werk 95 is vroeger wel eens besproken.
Men vergelijke in gedachte het unisono-be-
gin met dat van op. 18 no. 1, dat zich onge
veer in denzelfden toonsomvang beweegt, om
te zien hoeveel Beethoven's expressieve
kracht in het tiental jaren dat verloopen was
gewonnen had.
De aankondiging van de aanstaande ver
tolking van Grieg's klavierconcert door Theo
v. d. Pas heb ik met groote instemming ge
lezen. Ik heb dit concert vaak, zeer vaak ge
hoord, maar slechts één keer even mooi als
van v. d. Ras, n.l. toen Percy Grainger de
solopartij speelde. Grainger was zeer be
vriend met Grieg en had het concert voor
hem gespeeld en zijn groote waardeering
daarvoor ondervonden. De voordracht van
v. d. Pas nu herinnerde in elk détail aan die
van Grainger, alle andere stonden er bij ten
achter.
De Cantate no. 49 van Bach (Deutschl.
Zondag) levert een paar voorbeelden van
Bach's „parodieën", d.w.z. ontleeningen van
stukken uit andere werken van hem.
De Sinfonie uit deze Cantate is een be
werking van de finale van een zijner kla
vierconcerten. Ook het duet „Dich hab 'ich
je" is een parodie, waarbij de slechte decla
matie in 't oog vallend is.
De tweede vrucht van de Nederlandsche
Triosplitsing, waarover ik onlangs schreef,
de spiitvrucht dus, om zoo te zeggen, komt
nu ook voor de microfoon en begint al even
conservatief, als de eerste; alleen in Schu
bert's op. 99 zeker al twintig maal zoo vaak
in den aether uitgezonden als Mendelssohn's
op. 66. Een artistieke noodzaak is dus hier
niet aanwezig, maar de heerlijke muziek kon
men steeds weer hooren, zonder ze beu te
worden.
ar i Het aardigste is wel de klucht met Oliver
Hardy en Stan Laurelè De wederwaardigheden
van dit nobele tweetal zijn natuurlijk weer
van dien aard. dat je aan één stuk zit te
lachen. Men moet overigens wel van een bij
zondere constructie zijn. om alles, wat die twee
ondervinden, te overleven, maar gelukkig voor
het bioscooppubliek, ze hébben die constructie.
We besluiten deze bespreking, waar Luxor zijn
advertenties mee besluit: ,,Wat Luxor brengt,
is altijd goed".
REMBRANDT-THEATER
De Bewaarschool met Madeleine
Renaud en Mady Berry,
Het pleit voor het Haarlemsche publiek, dat
de directie van het Rembrandt Theater zich
genoodzaakt heeft gezien de uitstekende film
La Maternelle (De Bewaarschool) te prolon-
geeren. He: doet goed ook eens te merken, dat
van de goede films, waarvan een groot per
centage blijkens het bezoek niet zoo zeer ge
waardeerd wordt, toch ook enkele de belang
stelling verwerven, die ze verdienen. Over de
kwaliteiten van La Maternelle, met de uitste
kende rollen van Madeleine Renaud (als
Rose, de assistente) en Mady Berry (als ma
dame Paulin de werkster) en niet te vergeten
met het prachtige materiaal, dat kinderen
zijn, hoeven we thans niet veel meer te zeg
gen. We hebben in deze kolommen vroeger de
film al uitvoerig besproken en aangeprezen.
Het voorprogramma biedt de gebruikelijke
journaals en geeft op het tooneel een werke
lijk uitmuntende stepdancer, Joan Vallé, een
Engelsche, die in een aardige stem het af
doende middel heeft gevonden om de ver-
kleedpauzes tusschen eenige van haar dan
sen in niet alleen korter, doch ook aantrekke
lijk te maken: zij zingt dan eenige songs.
Op één gedeelte van het programma moeten
we nog wijzen. En dat is de film, samengesteld
uit Polygoon's archief, ter nagedachtenis van
de Koningin-Moeder. Charlotte Kohier geeft
toelichtingen bij de vertoonde scènes, die epi
soden uit het leven van de geliefde vorstin
toonen. Het is een ontroerend oogenblik de
koningin-moeder te hooren spreken.
CINEMA PALACE
Dorothea Wieck in „Meisjes in
nonnenkleed".
Het is een moeilijke week voor het bioscoop
bedrijf, dat in de dagen tusschen het over
lijden en de bijzetting van wijlen Koningin
Emma de vertooningen wel gaande houdt,
maar toch begrijpelijkerwijze met den rouw
der natie rekening wil houden.
Cinema Palace. waarin naar het oorspron
kelijke plan deze week Watt en Half Watt
zouden verschijnen, heeft de boven omschre
ven moeilijkheid voortreffelijk opgelost door
dit tweetal te vervangen door Meisjes in Noti-
nenkleed. Deze film sluit zich wonderwel aan
bij de eigenaardige sfeer, waarin ons vader
land in deze droefgeestige dagen leeft. Het
luiden van klokken, het zwijgen van de radio
en de halfstok hangende vlaggen brengen op
den duur, nadat de eerste schok van het over
lijdensbericht en de daarmee samenhangende
emoties geluwd zijn, een ietwat trieste, mistige
stemming teweeg.
Meisjes in Nonnenkleed zou men in een enkel
woord kunnen kenschetsen door te zeggen:
ook de film hangt halfstok. Even fladdert het
dundoek heen en weer, wanneer in de aan-
vangs-scènes frissche foto's van Spanje en
een paar veelbelovende inzet-tafereeltjes,
welker effect verhoogd wordt door de tegen
stelling tusschen een kerkdienst en café
fleurigheid. oog en oor boeien. Maar daarna
hangt het doek slap neer en eentonig als de
doodsklokken galmt de litanie en wikkelt de
langdradige dialoog zich af. In lang hebben
we niet zoo'n saaie film gezien, en toch, onder
de gegeven omstandigheden paste haar eigen
aardige sfeer geheel in 't programma.
Dorothea Wieck heeft een bizondere bekoring
in haar eivormig gelaat met de zachte, maag
delijke trekken, welker teerheid tusschen de
witte lijst van het nonnenkleed te treffender
uitkomt. Maar meer dan met deze bekoorlijk
heid pronken, heeft ze in deze film eigenlijk
niet gedaan. Telkens weer verschijnt het lieve,
eivormige gelaat met de mooie oogen en regel
matige tanden, en dat men aan dezen ei-vorm
periodiek weer herinnerd wordt, komt ten last.e
van het absoluut leege scenario, waaronder
men toch iets te doen moet hebben, dat af
leiding verschaft.
In Meisjes in uniform heeft Dorothea Wieck
terecht naam gemaakt. Was zij maar in uni
form gebleven, en had zij zich maar nooit
laten verleiden om het nonnenkleed aan te
trekken! Als de zachtmoedige, door liefde be
grijpende leerares in de harde kostschool ont
roerde haar innigheid, juist door het daar
geheel op zijn plaats zijnde strakke en koeie.
Maar hier. waar ze, om voor den toeschouwer
onbegrijpelijke beweegredenen haar moeder
lijke roeping in het verweesde gezin opgeeft
om in het klooster ie gaan, een wei zeer
zonderling klooster nog bovendien. had men
van haar wat meer temperament en emotie
mogen verwachten. Zij mist haar broertjes en
zusjes, ze wordt als noviet gangmaakster van
de nonnen en krijgt, wanneer een ongehuwde
moeder haar zuigeling aan de kloosterpoort te
vondeling legt,'opnieuw een gelegenheid om
aan haar moederlijken drang te voldoen. Zij
ziet haar pleegdochter opgroeien, ontdekt met
moederlijke jaloezie de neiging van het
meisje naar het volle leven en de huwelijks
liefde, begrijpt na een afgeluisterd gesprek en
een daarop volgende reprimande van een
vriendin, hoe zelfzuchtig haar genegenheid is,
dwingt haar hart om afstand te doen en door
staat dapper het afscheid.
Maar bij geen van die episodes ontroert zij.
Haar gelaat blijft zichzelf gelijk, als ware het
heusch een mooi, wit ei, dat in een dopje op
tafel staat. Van een ei trekt men eerst pro
fijt, wanneer men het kookt of klutst. Zoo zou
men zoo gaarne het mooie ei-vormige gelaat
van Dorothea Wieck eens dooreenklutsen of het
zien koken van smart of van hartstocht. Daar
voor gaf men gaarne haar stereotype maagde
lijke vriendelijkheid prijs.
Een vertraagde film, deze Meisjes in Non
nenkleed en zich in tempo ook heelemaal aan
sluitend bij de treurmuziek, welke de episoden
van Profilti uit het leven van de beminde
Koningin-moeder begeleidt. In dit trage tempo
spelen zelfs ook de paar kluchtige films, welke
het programma aanvullen, en waarvan ik mij
eigenlijk alleen een geestig en jolig scènetje
herinner van een stel straatmuzikanten, re
petitie-houdende in een soort kelderwoning en
daarna een openbare uitvoering gevend ten
overstaan van den kantonrechter.
Eerst Walter Donaldsen, wiens liederen niet
onaardig fotografisch begeleid worden, brengt
er de gepaste of in dit geval misschien onge
paste fleur in. Het hoofdnummer van het
program is deze week eigenlijk niet de film,
maar de entre-acte op het tooneel: een waar
lijk bovenmenschelijke virtuoos met spieren
en tanden, die in achterovergebogen houding
een ameublement van vier stoelen met zijn
mond van den vloer tilt. het boven zijn macht
heft en met deze vracht beladen een op den
grond liggende fiets opneemt, bestijgt en be
rijdt.
H. G. CANNEGIETER,
(Adv. Ingez. MedJ