Letteren ei Kunst HONIG'S VERMICELLISOEP 6 borden voor 15 ets. HET TOONEEL. Radiomuziek der week BIOSCOOP. ZATERDAG 24 MAART 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 17 I Ik kijk terug. Episodes uit het leven van mevrouw Esther de Boer—Van Rijk. (Uitg. N.V. Handelsdrukkerij Holdert en Co. te Amsterdam). Eindelijk is dan hèt reeds lang aangekon digde boek van mevrouw Esther de Boervan Rijk, waarin zij de belangrijkste episodes uit haar veel bewogen leven heeft opgeteekend, verschenen. Heel eenvoudig en gemoedelijk heeft zij het alles neergeschreven en het was mij, toen ik deze herinneringen las, of ik te genover haar zat en ik haar stem hoorde. Het is wel echt mevrouw de Boer, die hier aan het praten is. Je herkent haar telkens aan de ongedwongen manier, waarop zij vertelt, aan een enkel gevoelig woord nooit is zij, ge lukkig, sentimenteel aan een onverwachte zinswending en vooral aan haar frisschen, gezonden humor. Zco dood-gewoon, zonder eenige pose kon alleen maar mevrouw De Boer haar memoires schrijven. Geen oogenblik is hier een actrice aan het woord. Het is de intimiteit van de huiskamer, waarin zij ons binnenleidt en je hoort er aldoor de stem van een gezellige, lieve, oude vriendin, een vriendin, die je al heel lang kent en die je nu van haar leven vertelt. Men behoeft de eerste regels van dit boek maar te lezen, om er mevrouw de Boer in te herkennen. Tachtig jaar. Eigenlijk ben ik dus al heel oud. Hoe oud, besef ik eerst goed, als ik om mij heen kijk. Ik ben gezond, klop, klop, klop. ik ben lenig, vlug ter been en open van hersens. Ze mogen mij een medisch wonder noemen (klop het af! op ongeschaafd hout), ik wèèt, dat ik een hcogen leeftijd heb." Is het niet, of je haar stem er in hoort? En gezellig praat'ze dan door over haar le ven. dat zoo rijk was aan gebeurtenissen. Van der. tijd, toen zij nog bij een patentolielampje te lezen zat en de petroleumlamp een groote nieuwigheid was, van de dagen, toen zij voor het eerst als tooneeldilettante naar Gouda ging. wat voor haar een evenement betee- kende, omdat zij als Rotterdamsch meisje nog nooit verder dan Delftshaven was ge weest, Wat er in 60 jaar veranderd is. het blijkt wel heel duidelijk, wanneer zij vei*telt, dat zij 's morgens van Dordrecht naar Rozendaal moest reizen om met een Parijschen trein nog tijdig vóór 8 urn- in Rotterdam te zijn, omdat er toen verder overdag geen enkele andere treinverbinding meer van Dordt naar de Maas stad was. Maar de tooneelliefhebbers zullen toch nog het liefst de tooneelherinneringen van me vrouw de Boer lezen. Voor mij wordt het boek eerst recht interessant, wanneer zij vertelt van den tijd, toen zij als meisje verbonden was aan het gezelschap van Le Gras en Haspels en zij bij de repetities van Vorstenschool Mul- tatuli leerde kennen. Van de dagen, toen zij met Victor Driessens naar Antwerpen ging, om- een half jaar later verteerd van heim- weh weer naar Rotterdam tterug to keeren; van de eerste jaren der eens zoo beroem de Tooneelvereening en later haar samen werken met Heijermans dat zooals wel uit de door haar gepubliceerde brieven blijkt niet altijd van zoo vriendsehappelijken aard was, als de buitenwereld wel eens meende, al blijft de geestelijke vader van Kniertje in haar herinnering dan ook ,,'n schat". Wat al aardige tooneel anecdotes vertelt •mevrouw de Boer in haar boek! Hier een en kele als voorbeeld. „In mijn eerste tooneeljaren" schrijft zij „speelden wij op de kermissen d'Ennery's De Twee Weezen. Wij speelden in Delft, maar zco slecht was nog de spoorverbinding met Rotterdam, dat wij 's nachts moesten blijven logeeren. Achter onze tent stond de poffertjes kraam. Tusschen de bedrijven lieten wij pof fertjes halen en gaven er de boodschap bij, dat wij na afloop zouden komen afrekenen. De eigenares, die De Twee Weezen had gezien, gaf alles mee. royaal beboterd, dik besuikerd." De boodschapper vroeg: „Eén portie voor de blinde wees, één voor de ziende, één voor de hertogin, één voor Pierre, één voor vrouw Frochard". ..Die krijgt niets", stoof de vrouw op. „Dat wijf! Ik zal haar straks vertellen hoe laat het is!" Na de voorstelling staat de vrouw voor de tent. Mina K!ey, dee vrouw Frochard komt, ,afgeschminkt, naar buiten, „Mevrouw", informeert de eigenares vai^de poffertjeskraam, „is dat wijf al weg?" „Neen", antwoordde Mina, „nog niet. Ze komt zoo meteen. Sla d'r maar goed op." „Dat zal ik, zoon serpent!" Allergrappigst vertelt mevrouw de Boer van haar populairiteit. Van een dame, die in een stampvolle tram opstaat, haar aankijkt en dan tot een kennis overluid zegt: „O, wat is zij leelijk. maar toch wel 'n sympathiek ge zicht!" en van een andere juffrouw, die vroeg, of zij niet ..het pannetje van Heyman was en van een zeer hoog personage, die haar in een huldigingsspeech achtereenvolgens Krieltje, Kleurtje en Kliertje noemde, maar onmoge lijk op de naam Kniertje kon komen. Het hoofdstuk, dat over Heijermans han delt, is niet het beste deel van het boek. De min of meer „zure", brieven die zij van Heijermans publiceert, geven wel een kijk op Heijermans' lastig karakter en toonen wel aan dat het niet altijd pais en vrede was tusschen Kniertje en den schrijver van „De Hoop", maar liever hadden wij bijvoorbeeld eens iets gehoord over Heijermans als regisseur, zijn houding op de repetities en zijn directeur schap. Over collega's heeft mevrouw de Boer het zoo weinig mogelijk Van „roddelen" houdt zij niet maar zij maakt een uitzondering m het hoofdstuk Kniertje en Jo. waarin zij schrijft over mevrouw Mien van der Horst van der Lugt Melsert. En dat hoofdstuk is wel het sympathiekste uit heel het boek, omdat wij hierin het wanne hart van mevrouw de Boer hooren kloppen. Dan spreekt zij niet meer tot ons. maar tot de kunstenares en de vrouw, die zij zoo lief heeft gehad. „Als ik denk aan de jaren van de „Tooneel- vereeniging" schrijft zij komt naar vo ren de figuur van die nobele, lieve vrouw van die knappe actrice, die Mien van der Horst was. Ik wil "hier in gedachten met jou samen zijn. Mien, zooals wij zoo dikwijls met elkan der waren in den trein in de kleedkamer en op het tconee'.. Ik haal mij jouw gezicht voor den veest, jouw gezicht in den goeden tüd: die sprekende cogen. die aanstekelijke lach ook, je wat breeden mond en dan je diepe, mooie stem. In het dagelijksche leven ben je niet veel op den voorgrond getreden. Je aard was daar niet naar. Je ging op in je werk en daarnaast was je de liefhebbende echtgenoote, de dap pere kameraad van je man, de zorgende zuster van Cor. Al de liefde, die jij als moeder zou hebben geschonken, gaf je aan je jongeren broer, die door jou is opgevoed, die begaafde broer, die mij in zooveel opzichten aan jou doet denken, innerlijk en uiterlijk. Jaren lang heeft een ongeneeslijke kwaal haar krachten ondermijnd. Ik heb het her haaldelijk meegemaakt, dat zij in de kleed kamer kwam, na afloop van een acte, krim pend van pijnen. Dan ging zij languit op den grond liggen, maar eerst sloot Ik de deur, want zij wilds Adriaan haar man niet be droefd maken. Zij kon dan wel eens kortaf zijn, snauwerig, kribbig. Derden zeiden mij dan: „Wat is zij onaardig!" Maar ik wist beter, Ik wist, dat zij. als de pijnen weer ge weken waren, naar mij toe zou komen en, den arm om mijn hals, haar wang tegen de mij ne, zou vragen; „Een je boos op mij? U weet wel, dat ik het niet helpen kan!" Dan schrei de ze tegen mij haar leed uit; dan schreiden we samen. Lieve Mien, met welk een geduld heb jij je ziekte gedragen. De zusters noemden je een voorbeeld voor de andere patiënten, altijd te vreden, met slechts één angst dat Adriaan, die geen bezoekuur oversloeg die soms drie keer per dag kwam, zou merken, dat je niet vol goeden moed bleef. Ik heb je zien spelen als Roos, het bloelen de meisje in „Ghetto", dat den dood zocht; je was jaren lang naast mij in Op Hoop van Zegen de verloofde van Kniertje's zoon Geert; j in Bloeimaand was je de struische dienstbode en in Allerzielen de rampzalige Rita. Toen, Mien, toen hebben wij je uitgedragen. Het was de eerste lentedag, een maand, nadat je in de ziekenhuïsverpleging aan den Over toom je verjaaardag hadt herdacht. De eer ste lentedag! De zomer van je leven was nog niet geëindigd; de zen is voor jou onderge gaan, toen het nog dag was". In dat met zoo'n innigheid geschreven hoofdstuk geeft mevrouw de Boer het beste van haar boek. Zij heeft er een monument mee opgericht voor de actrice, die wij allen met haar zoo zeer bewonderd hebben. Ik ben er van overtuigd, dat velen dit- boek van mevrouw de Boervan Rijk dat ook zeer vele goede rolphoto's bevat in hun be zit zullen willen hebben. J. B. SCHUIL. Deensche Schilderkunst in Amsterdam. De tentoonstelling van Deensche kunst, die tot eind Maart in het Stedelijk Museum ge houden wordt verdient onze belangstelling zonder het vermogen te bezitten ons enthou siast te maken. Van dergelijke massale zen dingen valt het nut steeds in twijfel te trek ken ook als wij onzerzijds andere volken met „onze' 'productie gelukkig willen rnaken- Men moet mijns inziens wederkeerig tot ..ge conclusie komen dat in den modernen tijd (19e en 20e eeuw) overal zoowat op dezelfde manier invloeden verwerkt, kunstinzichten gevolgd, reputaties opgebouwd worden en dat er overal te midden van die mélange enkele afzonderlijken, enkele karakters ontluiken en bloeien, die hun land eer aandoen, niet ech ter door bepaalde nationale, eerder door hun individueele eigenschappen. Met de laatste jaren der negentiende eeuw is in de schilder kunst vooral het nationale element begonnen te verdwijnen in Holland zeer ten nadeele van onzen export, om dat nu maar eens heel nuchter van dien kant te beschouwen. Het verdwijnen der afstanden, de gemakkelijk heid van het zich verplaatsen enz. enz. heb ben over de ceheele Europeesche kunstproduc tie een egaliteit gebracht, waardoor we hier en ginds en elders ongeveer dezelfde bewe gingen en reacties zich zien voltrekken. Hier EEN VOORBESPREKING DOOR KAREL DE JONG De serie der strijkkwartetten van Beetho ven wordt in Daventry voortgezet met op. 18 nos. 5 en 6. Dan*doet men een vervaarlijken sprong; men slaat de drie groote, aan den Russischen vorst Rasoumoffski opgedragen kwartetten op. 59 en het Harpenkwartet op. 74 over en vervolgt met op. 95. Waarom op. 59 overgeslagen wordt, kunnen we natuurlijk niet beoordeelen; het lijkt vreemd, omdat juist dit opus niet alleen kenmerkend is voor de groote, symphonische vlucht in de middel periode van Beethoven's werkzaamheid, een vlucht, die zich ook in de kwartetten op. 59 en de klaviersonates op. 53 en 57 openbaart, maar ook omdat de trits op. 59 revolution- nair scheen wat betreft de uitbreiding van den overgeleverden vorm en 't gewichtige en persoonlijke van den muzikalen inhoud. Het jaar van ontstaan van dit opus in 1806. in 1809 volgde dan het kwartet op. 74, dat weer eenlgszins een terugkeer naar de intimere sfeer der kamermuzieik vertoont, en het jaar daarop het aan Nic. Zmeskall opgedragen werk 95. Tusschen dit en op. 18 ligs dus een decennium, waarin de persoonlijkheid en de sijl van Beethoven belangrijke wijzigingen hadden ondergaan. In het kwartet op. 18 no. 5 is het voorbeeld van Mozart nog merkbaar en wel speciaal van diens in dezelfde toonsoort, d gr. t., ge schreven strijkkwartet. Meerdere punten van overeenkomst hebben beide werken. Het le venslustige van den aanvang neigt bij Beet hoven meer tot jeugdige uitgelatenheid, maar de ietwat formalistische overgangs groep met de onvoorbereide intrede van het zangthema in de dominanttoonscort is ge heel naar Mozart's model geschreven. Een persoonlijk trekje daarentegen is weer dat het zangthema eerst in mineur optreedt en pas later in majeur overgaat. Het Tweede BIJ ASTHMA EN HARTKWALEN, borst- en longlijders, scropulcse en rachitis, schild- kliervergrooting en kropvorming is het raad zaam voor een geregelden stoelgang te zor gen. Hiertoe is het natuurlijk „Franz-Josef"- bitterwater een aangenaam hulpmiddel. (Adv. Ingez. Med.) met wat meer traditie ginds met wat meer ontstuimigheid overal met eenzelfde on derlinge afhankelijkheid. Eerder dan iets an ders is de schilderkunst Europeesch geworden en wat er nog aan speciaal Deensch of spe ciaal Hollandsch is overgebleven, heeft door een en ander onwillekeurig iets uitgedroogds, iets beschimmelds gekregen. Misschien komt het doordat wij hier in de Haagsche School nog zoo betrekkelijk lang een groote traditie zich hebben kunnen zien voortzetten dat wij voor het al te beschimmel de zoowel als voor het al te ontstuimige be waard zijn gebleven. De Denen hebben, geloof ik, eerder dan wij, Manet en Gauguin begre pen en erkend, doch aan den anderen kant zou een Joakim Skovgaard hier niet gemak kelijk zich den roem verworven hebben hem door de Denen toegezwaaid. Zijn tijdgenoot Derkinderen ten onzent, had méér in de vingers. Wanneer wij van deze toumée der Deen sche schilderijen, die van hier naar Duitsch- land en vandaar naar Engeland blijkt gepro jecteerd te zijn, iets in het geheugen behou den zullen, dat voor ons waarde heeft dan zal dat wel het rijtje werken van Hammershoi (18641916) zijn die men in het eerste ka binet naast de eerezaal vinden kan. In dit negental doeken steekt meer dan ergens an ders. een karakter, een gave, beheerschte per soonlijkheid, tegelijkertijd een distinctie aie dezen schilder, samen met zijn andere quali- teiten, recht g.eeft op een plaats in de Euro- peesche kunstproductie. Stilte en afwaenting neerschen in deze kunst. In de leege vertrek ken waar door open deuren het licht zijn spel speelt, in de portretten waarvan de model len het leven in wachtend schouwen schijnen te benaderen, in al dit werk steekt het no bele, waardoor kunst van een voornamen geest gekenmerkt wordt. Hammershoi redt veel van deze tentoonstelling, die in doorsnee eer alledaagsch dan voornaam is. Ejnar Niel sen is aan Hammershoi verwant; in het „zieke meisje" is eenzelfde ingetogenheid, die desondanks zeer sterk van uitbeelding is op te merken. Van de vóór 1880 geborenen lijkt mij L. A. Ring (18541933) een der sterkste figuren en dan wel eer nog door zijn land schappen dan door de figuurschilderijtjes die iets van den Duitschen Ludwig Knaus-tijd bewaard hebben. Een nationale beroemdheid als Zahrtmann kunnen wij helaas even weinig als Skoogaard bewonderen. In Peter Hansen (18631928) vinden wij een analoge geaard heid terug als waarvan ten onzent Tholen een gaaf voorbeeld was; een nuchtere, zuivere natuurcontemplatie, gesteund door stevige schilderkunde. Evenals bij ons komen bij de artisten die omstreeks tachtig geboren zijn, Fransche mo derne kunstinzichten tot uiting. Zoo moet Rostrup Boyesen veel bewondering voor Gau guin en Harald Giersing veel voor Manet ge voeld hebben. Marius Hamman geeft weinig, maar dat weinige in zeer zuivere kleurwaar den en tonaliteit. Ook Sigurd Swane zal ver moedelijk in Parijs gestudeerd en er Lautrec's zeer eigene kleurstelling bekeken hebben. De in 1863 geborene Willumsen vertoont een geforceerde moderniteit die kwaad past bij zijn leeftijd. Dan is de een paar jaar jongere Johannes Larsen met zijn groote decoratieve doeken over den „Trek der Eidereenden" van veel grooter beteekenis. De baby is hier Victor Brochdorff, die, als de catalogus geen druk fout maakte, eerst 24 jaar oud is en die zelf met zijn zwaar in de pate geschilderde „Fre- deriksberg" het Meisje in den tuin en den Roskilde Heerweg een uitmuntend figuur slaat, te midden dezer semi-officieele Zweed- sche kunstproducenten. Als ik nu nog Hóst en Söndergaard uit de laatste zaal even in het geheugen roep, geloof ik hetgeen voor ons Hollanders van belang zou kunnen zijn wel vermeld te hebben. De rest kunnen wij zelfs zonder vermelding vergeten. De internationale beleefdheidsuitwisselingen die zich daartoe van kunstwerken bedienen kunnen wij laten voor wat ze zijn. Ze staan feitelijk buiten de kunst en het kan alleen verbazing wekken dat men zich in gevallen als dit niet van punch, boter of lucifers bedient. Dewelke althans een erkende reputatie hebben. J. H. DE BOIS deel is een Menuet in Mozartschen geest; in het Trio daarvan komt een thema voor, dat men in meerdere werken van Beethoven te rugvindt. Het langzame deel wordt evenals bij Mozart door een Thema met variaties gevormd; hoe eenvoudig B.'s thema is, en welk een verscheidenheid van klankbeelden hij er uit ontwikkeld heeft, daarvan moet men zich door het beluisteren overtuigen. De finale van beide werken vangen aan met een behagelijk tonenspel, dat echter geen diepere snaren aanroert. En nu is het zeer merk waardig dat in beide gevallen het zangthe ma een koraalachtige melodie (gedragen accoorden in alle 4 stemmen) is. Mozart's voorbeeld ligt hier dus voor de hand. De voortzetting bij Beethoven is een innige dia loog, een stemming van ongestoord geluk. Het motief waarmee deze finale begint wordt op vele wijzen verwerkt; het dient ook. als een laatste afscheidsgroet om het werk te besluiten. Dat dit besluit zacht en zonder eenigen uiterlijken glans geschiedt is te merkwaardiger als men zich den onstui- migen aanvang van het eerste Allegro her innert. Een zekere behagelijkheid heerscht ook in het begin van het kwartet in Bes, het zesde van op. 18. Het uit een gebroken drieklank en een dubbelslag gevormde hoofdthema kon van Mozart of Haydn zijn. En de stijgende toonladder der overgangsgroep wordt ge volgd door een dalende drieklanksfiguur die men ook in de coda der finale van Mozar'ts pianoconcert in d kl. t. vindt en die daar in vroolïjk hoorngeschal klinkt. Maar dan ma nifesteert zich de jongere meester in de schoone melodische lijnen der zangthema- groep. die door een combinatie der voorafge gane thema's besloten wordt. De doorwerking biedt niets bijzonders dan de uiterst fijne en teere periode die de hervatting van het hoofdthema voorbereidt. De reprise verloopt geheel analoog met het eerste deel; een coda ontbreekt. In de pianosonate in Bes op. 22 vindt men hetzelfde. In het Adagio vormen het half smeekende, half gracieuze hoofd thema en het duistere unisono van het twee de thema een schril contrast, dat echter niet tot conflicten leidt. Rythmisch curieus is het Scherzo, een ..syncopation" die meer dan een eeuw vóór het bekend worden der jazz ge schreven werd en die allerlei meest humoris- LUXOR-THEATER Greta Garbo in Mata Hari. Een van de meest aangrijpende creaties van Greta Garbo in Mata Hari in de gelijknamige film! Het hoogtepunt bereikt ze in het laatste gedeelte, waar ze afscheid neemt van haar minnaar, luitenant-vlieger Alexis Rosanoff (Ramon Novarro). Dit is zoo prachtig-zui/ver gevoeld, is zóó echt, dat zelfs de meest-gerou- tineerde bioscoopbezoeker er van onder den indruk komt. Het spel van Ramou Novarro valt daarbij in,het niet, hij doet hier denken aan een lieven goeden kinderlijken jongen, die zijn best doet Mata Hari moed in te spreken. Direct na Greta Garbo, zoo niet naast haar staat Lionel Barrimore als Generaal Shubin. Wat een eminent filmspeler is hij! Elke rol, die hij heeft uit te beelden is tot in de fijnste fi nesses doorvoeld, dus af. De gemartelde, wan hopige. aan en door zijn liefde ten onder gaande generaal Shubin leeft voor ons ten voeten uit. Naast minachting voelen we toch ook nog medelijden met den zwakkeling, die voor zijn liefde alles opoffert, zelfs zijn eer. Mata Hari is in Haarlem reeds meer gegeven, maar ongetwijfeld zullen velen de film nog eens willen zien, hij is waard meermalen ge zien te worden. De inhoud is de volgende: Mata Hari, een danseres, is in "Parijs als spionne werkzaam voor de Duitsche regeering. Ze heeft met haar minderwaardig werk"aan de Duitschers al vele diensten bewezen. Op het oogenblik krijgt ze de meest waardevolle inlich tingen van. den Russischen Generaal Shubin, die, niet jóng meer, geheel de slaaf is van Mata Hari, die daarvan op doortastende wijze gebruik weet te maken. Shubin veracht zich zelf, en tracht zich wel los te maken van Mata, maar hij kan niet. De Russische vliegenier Alexis Rosanoff komt met belangrijke berich ten uit Rusland. Hij komt in aanraking met Mata Hari en natuurlijk is hij ook direct vol komen weg. Mata Hari tracht hem nog tegen zichzelf te verdedigen, ze bezweert hem weg van haar te gaan. maar hij kan niet. Haar lage beroep dwingt haar dan zijn liefde te exploiteeren en ze weet de hem toevertrouwde geheime documenten te doen fotografeeren. Shubin, die in een toestand van voortdu rende spanning en jalouzie verkeert, beschul digt haar van ontrouw. Hij raakt zoo buiten zichzelf, dat hij de autoriteiten opbelt en hen vertelt dat Mata een spionne is, als hij verder wil zeggen, dat Alexis Rosanoff ook een ver rader is, schiet Mata hem in haar wanhoop dood. Alexis is in dien tijd opgestegen, en neer geschoten. Hij zal zijn beide oogen moeten missen. Mata zoekt hem op, in het hospitaal en daar bekent ze hem, dat zij hem lief heeft. Ze laat hem zielsgelukkig achter, met de be lofte, dat, zoodra de oorlog voorbij is, ze zul len trouwen. Bij het verlaten van het hospi taal wordt Mata gearresteerd en door de rechtbank ter dood veroordeeld wegens spion- nage. Een film, die vooral door het spel van Greta en van Lionel Barrimore een diepen blij venden indruk maakt. Het bij programma is van geheel anderen tische effecten met zich brengt. Op het ca- pricieuze Trio volgt dan een kleine coda: de syncopation als boeman in mineur. De Fi nale vangt aan met een Adagio. „La Malin- conia" betiteld: een zuchten, klagen en seun- nen in chromatische harmonieën, als we eigenlijk bij Beethoven nooit aantreffen. De sforzati doen eerder denken aan de gemoeds stemming van een nerveus meisje, dat bij ieder geluid verschrikt ineenkrimpt. Doch die stemming slaat plotseling om in een vroolijk Allegretto, en dit behoudt ook later de overhand. Het werk 95 is vroeger wel eens besproken. Men vergelijke in gedachte het unisono-be- gin met dat van op. 18 no. 1, dat zich onge veer in denzelfden toonsomvang beweegt, om te zien hoeveel Beethoven's expressieve kracht in het tiental jaren dat verloopen was gewonnen had. De aankondiging van de aanstaande ver tolking van Grieg's klavierconcert door Theo v. d. Pas heb ik met groote instemming ge lezen. Ik heb dit concert vaak, zeer vaak ge hoord, maar slechts één keer even mooi als van v. d. Ras, n.l. toen Percy Grainger de solopartij speelde. Grainger was zeer be vriend met Grieg en had het concert voor hem gespeeld en zijn groote waardeering daarvoor ondervonden. De voordracht van v. d. Pas nu herinnerde in elk détail aan die van Grainger, alle andere stonden er bij ten achter. De Cantate no. 49 van Bach (Deutschl. Zondag) levert een paar voorbeelden van Bach's „parodieën", d.w.z. ontleeningen van stukken uit andere werken van hem. De Sinfonie uit deze Cantate is een be werking van de finale van een zijner kla vierconcerten. Ook het duet „Dich hab 'ich je" is een parodie, waarbij de slechte decla matie in 't oog vallend is. De tweede vrucht van de Nederlandsche Triosplitsing, waarover ik onlangs schreef, de spiitvrucht dus, om zoo te zeggen, komt nu ook voor de microfoon en begint al even conservatief, als de eerste; alleen in Schu bert's op. 99 zeker al twintig maal zoo vaak in den aether uitgezonden als Mendelssohn's op. 66. Een artistieke noodzaak is dus hier niet aanwezig, maar de heerlijke muziek kon men steeds weer hooren, zonder ze beu te worden. ar i Het aardigste is wel de klucht met Oliver Hardy en Stan Laurelè De wederwaardigheden van dit nobele tweetal zijn natuurlijk weer van dien aard. dat je aan één stuk zit te lachen. Men moet overigens wel van een bij zondere constructie zijn. om alles, wat die twee ondervinden, te overleven, maar gelukkig voor het bioscooppubliek, ze hébben die constructie. We besluiten deze bespreking, waar Luxor zijn advertenties mee besluit: ,,Wat Luxor brengt, is altijd goed". REMBRANDT-THEATER De Bewaarschool met Madeleine Renaud en Mady Berry, Het pleit voor het Haarlemsche publiek, dat de directie van het Rembrandt Theater zich genoodzaakt heeft gezien de uitstekende film La Maternelle (De Bewaarschool) te prolon- geeren. He: doet goed ook eens te merken, dat van de goede films, waarvan een groot per centage blijkens het bezoek niet zoo zeer ge waardeerd wordt, toch ook enkele de belang stelling verwerven, die ze verdienen. Over de kwaliteiten van La Maternelle, met de uitste kende rollen van Madeleine Renaud (als Rose, de assistente) en Mady Berry (als ma dame Paulin de werkster) en niet te vergeten met het prachtige materiaal, dat kinderen zijn, hoeven we thans niet veel meer te zeg gen. We hebben in deze kolommen vroeger de film al uitvoerig besproken en aangeprezen. Het voorprogramma biedt de gebruikelijke journaals en geeft op het tooneel een werke lijk uitmuntende stepdancer, Joan Vallé, een Engelsche, die in een aardige stem het af doende middel heeft gevonden om de ver- kleedpauzes tusschen eenige van haar dan sen in niet alleen korter, doch ook aantrekke lijk te maken: zij zingt dan eenige songs. Op één gedeelte van het programma moeten we nog wijzen. En dat is de film, samengesteld uit Polygoon's archief, ter nagedachtenis van de Koningin-Moeder. Charlotte Kohier geeft toelichtingen bij de vertoonde scènes, die epi soden uit het leven van de geliefde vorstin toonen. Het is een ontroerend oogenblik de koningin-moeder te hooren spreken. CINEMA PALACE Dorothea Wieck in „Meisjes in nonnenkleed". Het is een moeilijke week voor het bioscoop bedrijf, dat in de dagen tusschen het over lijden en de bijzetting van wijlen Koningin Emma de vertooningen wel gaande houdt, maar toch begrijpelijkerwijze met den rouw der natie rekening wil houden. Cinema Palace. waarin naar het oorspron kelijke plan deze week Watt en Half Watt zouden verschijnen, heeft de boven omschre ven moeilijkheid voortreffelijk opgelost door dit tweetal te vervangen door Meisjes in Noti- nenkleed. Deze film sluit zich wonderwel aan bij de eigenaardige sfeer, waarin ons vader land in deze droefgeestige dagen leeft. Het luiden van klokken, het zwijgen van de radio en de halfstok hangende vlaggen brengen op den duur, nadat de eerste schok van het over lijdensbericht en de daarmee samenhangende emoties geluwd zijn, een ietwat trieste, mistige stemming teweeg. Meisjes in Nonnenkleed zou men in een enkel woord kunnen kenschetsen door te zeggen: ook de film hangt halfstok. Even fladdert het dundoek heen en weer, wanneer in de aan- vangs-scènes frissche foto's van Spanje en een paar veelbelovende inzet-tafereeltjes, welker effect verhoogd wordt door de tegen stelling tusschen een kerkdienst en café fleurigheid. oog en oor boeien. Maar daarna hangt het doek slap neer en eentonig als de doodsklokken galmt de litanie en wikkelt de langdradige dialoog zich af. In lang hebben we niet zoo'n saaie film gezien, en toch, onder de gegeven omstandigheden paste haar eigen aardige sfeer geheel in 't programma. Dorothea Wieck heeft een bizondere bekoring in haar eivormig gelaat met de zachte, maag delijke trekken, welker teerheid tusschen de witte lijst van het nonnenkleed te treffender uitkomt. Maar meer dan met deze bekoorlijk heid pronken, heeft ze in deze film eigenlijk niet gedaan. Telkens weer verschijnt het lieve, eivormige gelaat met de mooie oogen en regel matige tanden, en dat men aan dezen ei-vorm periodiek weer herinnerd wordt, komt ten last.e van het absoluut leege scenario, waaronder men toch iets te doen moet hebben, dat af leiding verschaft. In Meisjes in uniform heeft Dorothea Wieck terecht naam gemaakt. Was zij maar in uni form gebleven, en had zij zich maar nooit laten verleiden om het nonnenkleed aan te trekken! Als de zachtmoedige, door liefde be grijpende leerares in de harde kostschool ont roerde haar innigheid, juist door het daar geheel op zijn plaats zijnde strakke en koeie. Maar hier. waar ze, om voor den toeschouwer onbegrijpelijke beweegredenen haar moeder lijke roeping in het verweesde gezin opgeeft om in het klooster ie gaan, een wei zeer zonderling klooster nog bovendien. had men van haar wat meer temperament en emotie mogen verwachten. Zij mist haar broertjes en zusjes, ze wordt als noviet gangmaakster van de nonnen en krijgt, wanneer een ongehuwde moeder haar zuigeling aan de kloosterpoort te vondeling legt,'opnieuw een gelegenheid om aan haar moederlijken drang te voldoen. Zij ziet haar pleegdochter opgroeien, ontdekt met moederlijke jaloezie de neiging van het meisje naar het volle leven en de huwelijks liefde, begrijpt na een afgeluisterd gesprek en een daarop volgende reprimande van een vriendin, hoe zelfzuchtig haar genegenheid is, dwingt haar hart om afstand te doen en door staat dapper het afscheid. Maar bij geen van die episodes ontroert zij. Haar gelaat blijft zichzelf gelijk, als ware het heusch een mooi, wit ei, dat in een dopje op tafel staat. Van een ei trekt men eerst pro fijt, wanneer men het kookt of klutst. Zoo zou men zoo gaarne het mooie ei-vormige gelaat van Dorothea Wieck eens dooreenklutsen of het zien koken van smart of van hartstocht. Daar voor gaf men gaarne haar stereotype maagde lijke vriendelijkheid prijs. Een vertraagde film, deze Meisjes in Non nenkleed en zich in tempo ook heelemaal aan sluitend bij de treurmuziek, welke de episoden van Profilti uit het leven van de beminde Koningin-moeder begeleidt. In dit trage tempo spelen zelfs ook de paar kluchtige films, welke het programma aanvullen, en waarvan ik mij eigenlijk alleen een geestig en jolig scènetje herinner van een stel straatmuzikanten, re petitie-houdende in een soort kelderwoning en daarna een openbare uitvoering gevend ten overstaan van den kantonrechter. Eerst Walter Donaldsen, wiens liederen niet onaardig fotografisch begeleid worden, brengt er de gepaste of in dit geval misschien onge paste fleur in. Het hoofdnummer van het program is deze week eigenlijk niet de film, maar de entre-acte op het tooneel: een waar lijk bovenmenschelijke virtuoos met spieren en tanden, die in achterovergebogen houding een ameublement van vier stoelen met zijn mond van den vloer tilt. het boven zijn macht heft en met deze vracht beladen een op den grond liggende fiets opneemt, bestijgt en be rijdt. H. G. CANNEGIETER, (Adv. Ingez. MedJ

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 17