JjVhidU&wm H.D. VERTELLING. ZATERDAG 31 MAART 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 14 Hoe het eens was. HET HAARLEMSCHE STADSBEELD i m JÉM# #14 i ':'|Vn"Tn J ir; ïjï -ff"-#: m"'. ;L De St. Nicolaaskapel, gesticht in 1450, stond op het einde der Spaamwouderstraat, tusschen de Heerenvest en genoemde straat. ,,'t Getij liet uit den mantel zijn van wind en strenge kou en regen en heeft een luchten zwier gekregen van helderlichten zonneschijn". Charles d'Orleans (13941465) Hoe het geworden is. Nu vindt men daar de huizen van de Heerenvest. Een jubelkreet is dit rondeel van Char les d'Orléans, waarvan het eerste cou plet als motto boven deze beschouwing werd geplaatst. Het is de uitroep van vreugde, die ieder vervult wanneer de eerste koesterende zonnestralen de aarde murwer maken, het water in de beken en slootjes glanzen doet wanneer het wonder der vrucht baarheid opnieuw zichtbaar wordt. „En daar is dier noch vogelijn Of in zijn taal roept het U tegen: 't Getij liet uit den mantel zijn Van wind en strenge kou en regen. Rivier en beek en springfontein Hebben een statie aangekregen Uit zilverdroppels saamgeregen. Een elk wil op het fleurigst zijn, 't Getij liet uit den mantel zijn". Het is niet verwonderlijk, dat in een land als het onze vrij veel tijd verloopen moest, voor men de natuur om haar zelfs wil ging beschouwen: weinig volken hebben zich zoo als het onze gedwongen gezien hun land door de cultuur op de natuur te veroveren. Zoo doende hebben wij eeuwen lang de natuur beschouwd uit een oogpunt van nuttigheid. Nog blijkt hiervan in liet taalgebruik: een mooi stuk land beteekent bij de meesten nog altijd een vruchtbaar stuk land. Maar in het eind van de 14e en in de vijftiende eeuw be gint er verandering te komen. Naarmate de steden hun landelijk voorkomen begonnen te verliezen, toen de hooibergen om de huizen en de varkens uit de straten verdwenen, toen dus cultuur en natuur zich begonnen te scheiden, toen ontstond bij de steden begrij pelijkerwijze het verlangen, van tijd tot tijd naar buiten te gaan. Dit verlangen naar een natuur, die men op het punt stond te verlie zen, is het begin der natuurlyriek in onze lit teratuur. En is het niet zeer waarschijnlijk, dat dit verlangen naar buiten zich het sterkst en het eerst deed gevoelen, nadat de winter maandenlang door sneeuw en regen, mist en storm de stedelingen binnen hun huizen en stadsmuren had opgesloten en de buitenwe gen door slijk en water onbegaanbaar had gemaakt? Als dan de zachtere tijd kwam, de lente aanbrak, dan trokken de meisjes uit om klavervier te zoeken, de jongelingen haalden meiboomen uit het bosch om die voor het huis van hun geliefde te planten of bloeiende Meitakken om die aan de deurknop of het raam van haar woning te bevestigen. Soms was het samenleven met de natuur nog inni ger: in haar autobiografie vertelt de dochter van den machtigen ridder Johan van Heen- vliet. hoe haar geheele gezin uittrok om sleu telbloemen te halen, die gepoot werden op het land van den ridder. Zij geloofden dat diegene het langst zou blijven leven, wier nlantje het laatst verdorde: en dat der doch ter tierde het langst, en zijzelf overleefde alle anderen. Hoe verlangde ook de middeleeuwsche mensch naar het komen van het goede jaar getijde! Lezen wij niet op een kalender uit dien tijd, als aanteekening bij de verschillen de data: „in de nacht na Nieuwjaar bloeit de hazelaar", op 14 Februari ..de vogeltjes kie zen in het bosch een kameraad*; op 26 Fe bruari: ..de zoete lente begint"Het is wèl vroeg! Zijn wij allen niet nóg zoo? Verbeel den wij ons niet op een mooien dag in Januari al de lente te ruiken! En de teleurstelling van een kou? na:v Litertje nemen we dan toch nog vrij gocop. Wa; t iminers „de lente komt van ver... Hoe juichte Gorter zijn lente lied Uit De lente komt van ver, ik hoor haar komen En de boomen hooren, de hooge trilboomen, En de hooge luchten, de hemelluchten. trilluchten. Hoe barstte met dè knoppen aan de boomen het hart'van den mensch open, die zong: De winter is vergangen, Ik zie des Mei's vlrtuit, Ik zie de looverkens hangen Die bloemen spruiten in 't kruid; In genen groenen dale Daar is 't genoeglijk zijn, Daar zinget die nachtegale Ende zoo menig vogelkijn". l.oe menschelijk is ook de innige samen hang die gevoeld wordt tusschen de lente en de liefde: waar alles herleeft, zou daar geen hcop zijn voor het smachtend hart? Klonk niet in een ander rondeel van den boven reeds genoemden Charles d'Orléans als een kreet van zalige bevrijding: O. harten, lang in druk geband Godlof, die niet versagen deedt, Gaat uit, neemt vrede van Uw leed, En winter, gij en blijft niet, want De knechts des zomers zijn in 't land! lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll DOOR W. L. M. E. VAN LEEUWEN En hoe teeder en om geluk smeekend is Fre- derik van Eeden in zijn prachtige sonnet: .,De Lente" sprekend van den tijd waarin ,,'t ge duldig rijs wringt stil de knoppen los".... Wat heb ik, milde naar uw komst gesmacht! Wat scheen uw toeven lang!is 't niet mijn leven Dat door Uw donzen adem wordt gewekt? En plotseling bevangt hem, te midden van dien weligen bloei het besef der vergankelijk heid en de gedachte dat de lente nog steeds keeren zal wanneer hij zelf er niet meer zal zijn wordt als een obsessie: Eens zult ge niet meer keeren, als ge trekt, Des weerziens zaligheid mij niet meer geven En grimmig grijnst dan de eindelooze nacht. Hier spreekt wel sterk de moderne mensch; zoo was het in de „gezonde" zeventiende eeuw niet; wie de lenteliederen van Hooft leest, hoort geen enkelen somberen toon daarin doorklinken: de lente en de liefde, de zon en het geluk, de levensvreugde onvermengd met welke smart ook spreekt zich in zijn verzen uit. Hoe is het mogelijk, dat iemand niet vroo- lijk zou zijn in de lente, vraagt deze levens genieter aan Klaartje! Haar droefgeestigheid zou de natuur tot treuren brengen! Anders en speelt het windetje niet Op elzentakken en leuterig riet Als lustigj es, lustigjes. Lustigjes gaat Het watertje daar 't tegen het walletje slaat. Ziet d' openhartige bloemetjes staan Die u tot alle blijgeestigheid raan, Zelfs 't zonnetje wenscht u wel beter te moe, En werpt u een liefelijk oogelijn toe. Maar zoo ze niet. door al hun vermaan Steken met vreugde uw zinnetjes aan, Zoo zult gij maken aan 't schreien de bron, De boomen, de bloemen, de zuivere zon. Het is de levenskrachtige zeventiende eeuw. betrekkelijk eenvoudig van structuur des gees- tes, waarin Hooft zijn blije liederen zingt. Hoe anders zal het zijn in den tijd van de romantiek, dieper, maar ook smartelijker. Maar toch klinken ook in die periode lente zangen. Denk aan Goetne in zijn ..Mailied"- waarin wederom liefde en lente vereenigd zijn. De leeuwerik, die heerlijke lentevogel, hoe vaak werden aan hem reeds liederen gewijd! Men zou een geheelen bundel er van kunnen samenstellen. Al in de middeleeuwsche poëzie vinden we-dat prachtige „Aloëtte": Aloëtte. vogel klein. Dijn nature es zoete ende rein, Zoo es dijn edel zank. Daar dienst u met den Heere allein Te loven, om zinen dank. Daaromme ben ik met di gemein. Ander vogel wil ik gein Dan di, mijn leven lank. Maar de stroom van lofzangen op die lente verkondigers, die, zooals Verwey ergens schreef die luchtekrekeis Tsjierpten hel in hoogen hemel: Web van klank in web van stralen. die liederenreeks is ontzaggelijk rijk. Stalpaert van der Wiele, de zeventiende- eeuwer hoort in zijn kreet: a dieu! a dieu! tot God, tot Gode; Wordsworth noemt hem den hemelschen minstreel, den pelgrim van de lucht: James Hogg noemt hem het zinne beeld van gelukzaligheid; Shelley bezingt hem en smeekt' den vogel, hem, den dichter, zijn vreugde te leeren. Guido Gezelle, Pol de Mont, Van Eeden, en velen, velen meer heb ben hem om strijd geprezen. Zij allen wer den telkens weer getroffen door het beeld van dien ten hemel stijgenden zanger. Eenvoudig beschrijvend is de eene dichter, diep symbolisch de ander in zijn kijk op de natuur. Wie herinnert zich niet Gorter's prachtige ,,Mei", zijn verrukkelijke aanvangs regels „Een nieuwe lente en een nieuw geluid" zijn heerlijke schildering van 'n bloembollen- veld: En midden op de glooiing lag in 't licht Een vierkant veld met bloemen opgericht Van bekervorm. Ze maakten met elkaar Een tafel, klaar voor 't drinkgelag, en waar De gasten nog niet aanzitten. Vol wijn Staan al de kelken, dungesteeld en fijn Geslepen Tulpen waren 't rood en geel Rondom de hyacinthen, forsch van steel. De sombre bloemen, donkerblauw getrost.. DE HEERENVEST. Op de plaats waar nu huizen aan de Heeren vest staan, werd in vroeger eeuwen de Nico laaskapel gevonden. Deze werd In 1450 gebouwd. hm iiniiiiniiiBiiiiiinraiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiMHiitoiiiBiniffliffliflMiiiMHiHBiHffl* De liefde en de lente: ook Frans Bastiaan- se schreef een bekoorlijk vers in dien geest. Het is 2ijn „Aprilgroet" waarin, veel gebruikt motief de natuur als bode wordt gekozen van den dichter-minnaar tot de liefste: Heel zacht, héél licht, héél teeder Wiegt goudwilg tak bij tak, Vol goudblond heen en weder Voor lucht, diepblauw en strak April, die bloemen invlocht In krans van larixgroen, Kwam nu haar blijden intocht Door weide en tuinen doen; Een uur te liggen staren Naar dat geliefd gelaat, Naar die pracht van gebaren Waar jonge April mee gaat. Op stil tredende voeten Langs boom en plant en kruid, Plooiend om haar te groeten De bloem den bloemknop uit En ik heb maar één bede, Die 'k vurig wensch verhoord: Het is, dat zij zal treden Zóó als zij mij bekoort. Tot die ik niet ontmoeten Mocht dezen lichten dag, En afzijn zal verzoeten Met lach ontleend mijn lach. Zoo droomen de dichters en zij wijzen de menschen. die het beste en schoonste verga ten voor hun stoffelijk bezit, op hun gemis! „Wie doch die Menschen sind". zong Anton Wildganz in zijn prachtige bundeltje; „Herbst frühling": zij gaan voorbij al bloeien de heesters, zij hooren en zien niet meer het ontluiken van de natuur. En zoo riep Vondel ons op naar buiten in zijn bekende „Wildzang", waar ,.het vroo- lijk vogelkijn, dat in den boomgaard zat" ons toeroept: „Wie nu een vogel worden wil, die trekke pluimen aan, Vermij de stad en straatgeschil, en kieze een ruimer baan!" UIT DE WERELD VAN DE FILM Dr. ARNOLD FANCK, de Regiseur van ffSturme uber dem Montblanc Een foto van dr. Arnold Fanck, de regis seur van S.O.S.-IJsberg. Dr. Fanck, die leider was van de expeditie van 6 maanden naar Groenland waar genoemde film werd opge nomen. heeft o.a. verfilmd Stormen over de Mont Blanc, de Witte Hel van Piz Palü, de Witte Roes. De hoofdrol in S.O.S.-IJsberg wordt ver tolkt door Leni Riefenstahl, die in Fanck's films de hoofdrol vervulde en die behalve de hoofdrol in Het Blauwe Licht daarvan tevens de regie had. HERMAN SPEELMANS. Herman Speelmans. De man, die om zoo te zeggen geabonneerd is op de rol van den detective. Herinnert gij u Het Schot in den Morgen? Eine Tür e,ht auf? Een Hij zekere mijnheer Gran. waarin hij als helper van Hans Albers optrad? Voorts zijn nog bekend zijn levensware uitbeeldin gen in Kinder vor Gericht, Rauschgift, De Man die zijn Moordenaar zoekt. Voorloopige Hechtenis, Een Streep door de Rekening, F. P. 1 antwoordt niet. Hij werd geboren in Uerdingen aan den Rijn op een 14 Augustus. Zijn ouders zaten vaak met de handen in het haar over dén kwajongen, die in Krefeld het gymnasium bezocht en vervolgens medicijnen ging stu- deeren in Frei'ourg, München. Heidelberg, doch die te rusteloos was Hij voer als ma troos, kwam later in Keulen op het tooneel, speelde in Berlijn de rol van Blücher en ver huisde naar de film. In Er was eens een Prins, de film, die deze week in het Cinema Palace vertoond wordt, vervult hij een goede rol. De Woordenspaarpot door KARL LERBS. en wel omdat we," zei Ursula, „veel te veel praten. Alle menschen praten te veel. Heel wat narigheid zou minder worden, als er niet zoo veel bij gepraat werd. Door het praten wordt het altijd pas goed erg. En heel veel moois zou ook veel mooier zijn, als er niet zooveel bij gepraat werd. Dan zou men er veel meer aan hebben. Geloof je ook niet?" „H'm", zei ik en niet meer. Dat was aan den ééne kant, omdat ik het inderdaad wel met haar eens was. maar aan den anderen vrees de ik. dat ze uit een positiever antwoord de conclusie zou trekken, dat ik in zekeren zin zelf schuld bekende aan het door haar be schreven misdrijf. „Eigenlijk", zei Ursula, „moest er eens iets op gevonden worden, zoodat de menschen zuiniger met hun woorden leerden te zijn. En dan zouden twee menschen, wij bijvoor beeld, eerst zelf moeten probeeren, of de op lossing deugt. Ze zouden zich om zoo te zeg gen de woorden uit den mond moeten sparen. Alle groote hervormers zijn altijd bij zich zelf begonnen. De rest komt dan vanzelf. Daarin zit hem juist hun grootheid. En het lijkt me eenig, jou ook niet?" „H'm", zei ik. „Je hoeft", zei Ursula, „heusch niet zoo spottend te kijken. Als ik je mijn idee wil uitleggen, dan moet ik wel praten. En ik hel> een idee zei je iets?" „Nee", zei ik. „Mijn idee", ging Ursula door, „komt hier op neer, dat we een soort van woorden spaarpot moeten inrichten. Een echte spaar pot. Daar steken we dan iederen keer een bon in voor alles, wat we niet gezegd heb ben. Bij kleinigheden een bon voor tien woorden, bij groote dingen die we verzwegen -hebben één voor vijftig woorden, en bij heel groote één voor honderd. Als iemand op een kritiek oogenblik wat zeggen wil het gaat natuurlijk vooral om kritieke oogenblikken, mooie, en niet-mooie, snap. je en als dan de ander zijn vinger opsteekt, en hij zegt het dan niet, dan krijgt hij een bon. Geniaal, niet?" „H'm". zei ik. „Ik kan", zei Ursula, „de bezwaren gewoon van je gezicht afscheppen. Je bedoelt: wie moet beslissen, of het een bon voor tien, voor vijftig, of voor honderd woorden zijn moet? Daarover beslist altijd de andere. En als de beslissing zonder protest aanvaard wordt, krijgt degene van wie hij afkomstig was een premie van tien woorden toe. En om smokke larijen te voorkomen, moeten de bonnen altijd geschreven worden door degene van wie ze zijn. Bonnen, die niet volgens dien regel op gesteld zijn. zijn niet geldig. Nu?" „H'm", zei ik. „Na een maand", ging Ursula voort, „wordt de spaarpot opengemaakt, en wie dan de meeste woorden op zijn rekening heeft staan krijgt van den ander een mooi cadeau. Ook mag hij de woorden, die hij uitgespaard heeft gebruiken. Doet hij dat niet. dan mag hij de volgende maand ingaan met een pre mie van honderd woorden. Op die manier zal onze omgang op een nieuwe, en op een veel verhevener basis gegrondvest worden Hoe vin je dat?" „Geraffineerd", zei ik. En dat was het ook. Ik moet toegeven, dat de uitvinding waarlijk geniaal bleek te zijn. Kleinigheden, waaraan men soms in lange uiteenzettingen ongelooflijk veel woorden vuil maakt, verdwenen als bij tooverslag in het niet, of liever, werden onder een aller kostelijkst stilzwijgen in bonnen omgezet. Onze wijze van spreken won aanmerkelijk in kortheid en helderheid. Dreigende twisten gingen plotseling over in een wijzen, zwijgen den, wederzij dschen glimlach. De vreugde, die men in oogenblikken van schoonheid be leeft, verdiepte zich tot zwijgende genieting. De grootmoedigheid, waarmee wij de grootte van elkaar's bonnen vaststelden, bezorgde ons heerlijke oogenblikken. Ieder kan zich dat voorstellen; een uitvoerige schildering van dit gevoel zou in tegenspraak zijn met de karakterschoonheid, die er aan ten grondslag lag. En het eenige gevaar lag in de neiging, die men op den duur kreeg om die eigen voor treffelijkheid met geestdriftige lofredenen te bezingen. Toen de maand afgeloopen was openden we de saparpot voor de gelegenheid we de speciaal voor de gelegenheid bewaarde flesch wijn. staken de klaar liggende feest- cigaretten aan en maakten ons op, den in houd van de waardenspaarpot te inspec- teeren. Het resultaat zal ik kort vermelden Mijn bonnen bleken 9450 woorden te vertegenwoor digen, die van Ursula daarentegen 20700 woorden. En een onvergeeflijk gebrek aan zelfbe- heersching maakte, dat het volgende mij ontsnapte: „Je had heusch niet zooveel moeite hoeven te doen om mijn schrift na te bootsen. Je had alleen van te voren kunnen weten, dat je het winnen zou, want in gren- zelooze bezuinigingswoede heb je me altijd zoo armoedig mogelijk bedeeld een bon voor honderd woorden heb ik die heels maand niet van je gekregen.". „Zoo?" zei Ursula. En daarop volgden de overige 41400 woor den; toen ze klaar was gooide ze me de briefjes om mijn ooren en ging weg om nooit meer terug te komen. Ik zou overigens dankbaar zijn. als mijn lezers me een goede manier om mijn bonnen te gelde te maken aan de hand konden doen. STUDIO SNUFJES. Roger Pryer, de bekende „crooner" uit Universal's showfilm „Moonlight and Melo dies" zal de hoofdrol vervullen in: „I'll tell the world", waarin ook Lee Tracy meespeelt. Gloria Stuart vertolkt de vrouwelijke hoofdrol in deze rolprent, welke zich in de journalistenwereld afspeelt. Renate Müller is ernstig ziek geworden, zoodat zij de hoofdrol in de reeds begonnen Ufafilm: Schep vreugde in 't leven (Freut euch des Lebens) niet kan spelen. De vrou welijke hoofdrol is daarom toevertrouwd aan Dora Kreysler, die nog kort geleden in het Stadt-theater in St. Gallen optrad, en die thans een buitengewoon mooie kans krijgt om zich met één film onder de filmsterren te scharen. Een se ene foto uit de film Hannele's Himmelfahrt, die deze week in het Rem brandt-Theater loopt. De zuster (Kathe Haaek) bij de gestorven Hannele (Inge Landgut). Inge, die thans twaalf jaar is, speelde reeds als 4-jarige voor de film, o.a. met Henny Porten. In de sprekende film Emil en zijn detectives, vervulde zij de meisjesrol.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 16