LENTE-VREUGDE.
DE BLOEMPOTTEN.
DE AREND.
VRIJDAG 20 APRIL 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
15
AAN ALLEN!
Wat een heerlijken Zondag hebben we
achter den rug. Ik stel me zoo voor, dat er
in vele kamers bloemen in vazen staan, mee
genomen op den Bollendag. Gele narcissen,
blauwe druifhyacintjes, roode tulpen. Wan
neer je een.bezoek brengt in een ziekenhuis,
dan geven de vroolijke voorjaanskleuren der
bloemen iets blijs aan 't ziekenvertrek of de
ziekenzaal.
't Is alleen maar zoo jammer, dat dit alles
van zoo korten duur is. Niet iedere zieke
kan telkens frissche bloemen krijgen, hoe
wel een veldbouquet toch ook zoo heel fleu
rig kan zijn. En de veldbloemen zijn ook veel
sterker dan gekweekte bloemen. Weet je. wat
zoo heerlijk is voor een zieke? Het zien ont
plooien en uitbotten. De Lente waarnemen
En dat kan zelfs in een donker hoekje van
een ziekenkamer. In kannen en pullen of
Keulsche potten zet je wat takken van hees
ters en struiken, die bijna in bloei zijn. Zelfs
wat frissche klimopranken met heel jonge
blaadjes wekken al de gedachte op aan het
voorjaar, dat nu heusoh is gekomen. In h-^el
veel tuinen bloeit nu de Jasmdnum nudi-
florum, of op zijn Hollandsch naakte Jas
mijn genoemd, 't Is een heester met licht-
gele-glanzende bloempjejs, dia net sterren
lijken. Bladeren ontbreken, vandaar de bij
naam. Snijd daarvan wat takken af, waar
van de bloempjes nog in knop zijn. In de
donkerste kamer zul je er het langste ple
zier van hebben- Ook takken van de Prunus,
Berk en Hazelaar doen het prachtig in een
Keulschen pot. Ze doen het zoolang. Ze ge
ven altijd weer meer moois te zien. En ze
vervullen de kamer met een fijnen bloesem
geur. met echte lentelucht. Voor een patient
moet het iets heerlijks zijn om naar te kij
ken. Vooral de ontwikkeling van een prunus
is als een tooversprookje. De cornoelje met
de zacht gele bolletjes en het Chineesohe
klokje, net of het van goud is, leenen zich
zoo goed om nog dagen te bloeien in vaas,
kan of kruik, 't Is soms net of ze licht' uit
stralen.
De katjes van hazelaar, wilg en els raken
nu uitgebloeid. Zet die niet te dicht bij het
bed van een zieke, want als ze stuiven, ver
oorzaakt het stuifmeel wel eens een eigen
aardige prikkeling, zoodat het gevolg hoes
ten is en zelfs worden wel echte verkoudheids
verschijnselen opgewekt.
Weet je wat ook zoo mooi staat en geen
geld kost? Een pol dotterbloemen en speen
kruid. Als je die in een lagen groenen pot
doet met wat groene bladeren ertusschen, of
afgewisseld met madeliefjes, heb je ook een
prachtig stukje Lente in huis gehaald.
Speenkruid bloeit al overal. In Gelderland
spreekt men dan ook van Aprilsterren. De
dotters zijn nog in knop, maar komen in de
kamer wel tot ontwikkeling. Het speenkruid
bloeit maar kort, evenals de bosch-anemoon-
tjes. De laatste bloemen vind je nog wel in
de omgeving van Vogelenzang. Ik kan je
niet aanraden deze teere bloempjes te pluk
ken. Ze zijn vaak verwelkt, voor je er mee
thuis komt. De groote Vlaamsche dichter
Guido Gezelle waarschuwde al
Laat hun schoonheid ongeschonden.
Die schoonder is onaangeroerd, onvast en
ongebonden.
Zoo licht breek je ook bij het. plukken de
teere wortels en doe je schade aan de heele
moederplant, omdat ze met een wortelstok
in den grond zitten. Bewonder ze maar eens
in Thijsses Hof of in den Hout. Let er dan
eens op welke goede barometers het zijn. Bij
koud, buiig weer buigen ze haar kopjes, maar
bieekt denzon door, dan ontsluiten ze zich.
geheel en al. Tegen den avond sluiten ze
zich weer.
Sleutelbloemen en viooltjes zijn taaier en
krachtiger. Die beide geven zoo'n mooi ge
heel. In een diepe schaal met aarde bloeien
ze ook binnenshuis Weken lang heb ik kas-
tanjetakken, seringentakken en peretakken
in een vaas staan. Alles was eerst in knop.
nu zijn er bladen en een begin van bloemen,
lederen dag weer zijn de blaadjes grooter
geworden en verraden de bloemen meer
kleur. Als ik naar dit alles kijk, lijkt het me
iets tooverachtigs, iets van een groot won
der. Dat er uit die onnoozele knoppen zoo
iets moois is gegroeid. Alleen door water en
lucht. Een zieke, die ook genoot van enkele
kastanjetakken, zei eens: ..Als ik daar naar
kijk. dan moet ik een Lenteliedje zingen. Dan
moet ik vroolijk en blij zijn. omdat de Lente
het mooiste is, wat de Natuur aan een
mensch geven kan.'
W. B.—Z.
OCH, OCH, OCH!
Daar liep een dikke kip,
'Op korte scharrelpootjes,
Naar 't hondenhok van Snip.
Heel dicht bij 't hondenhok.
Daar stond een bak met water,
Ons kipje nam een slok.
De hond sprong op haar af,
Hij greep den staart van 't kipje
En beet een stuk eraf.
Dat was een dure slok,
Kip liep met 't halve staartje
Terug naar 't kippenhok.
Maar kip, wat is dat nu?"
Zoo sprak het trotsche haantje,
„Wat ben je leelijk: hu!"
Voor straf mocht onze kip
Een week lang niet naar buiten
Wat keek ons kipje snip.
MADELIEFJE, 10 jaar,
Korteweg 24, H.-N.
Het kleine Lente-elfje
danst vroolijk door de wei.
Het zonnetje lacht vriend'lijk,
het elfje is zoo blij!
Nu bloeien weer de bloemen
en alles is zoo groen.
Het elfje weet van vreugde
niet, wat het moet gaan doen.
Het plukt daarom.maar bloemen
de boterbloemen geel
en verder madelieven
en pinksterbloemen, veel! RITA VAN B.
Liesje zette ze op 't tuinhek en wat gebeurde
er toen?
De Onbekende.
De wind bolde het schortje van Liesje van
Bertel, die met de handen op haar rug en
haar neus in de lucht naar de wolken stond
te kijken, op als een hoepelrok.
Het is Woensdagmiddag; een vervelende
middag vindt Liesje. Liesje houdt n.l. van
school. Niet omdat ze dol is op leeren, oh
nee, maar Liesje houdt van de onderwijze
ressen en van de meisjes uit de klas.
„Jongejuffrouw Liesje, is uw moeder
thuis?"
Liesje houdt op met naar de groote wolk
te kijken, die telkens verandert en die nu
lijkt op een reus met groote grijphanden.
„Nee, moeder is met Jan naar de markt ge
gaan. Ze zijn naar de markt gegaan om
aardbeien te koopen. Daar gaat moeder dan
jam van maken. Houdt U ook van jam?"
s oude tuinman knijpt één oog dicht,
zegt dan: „Ik ben niet erg op zoetigheid. Er
gaat niets boven een lekker pijpje! Maar
wilt U aan uw moeder zeggen, dat ik vijf
potten met geraniums heb overgehouden en
dat ik niet weet, wat ik er mee doen moet.
Er is geen plekje meer over in den tuin."
Liesje kijkt eens rond.
„U hebt gelijk," zegt ze dan. ..Zet U de
bloemen maar hier neer, dan zullen we er
wel eens over denken, waar we ze zullen
plaatsen!"
Dan gaat ze touwtje springen. Ondertus-
schen denkt ze na, waar de planten zouden
kunnen staan. Nee, nergens is een plaatsje
voor ze. Plotseling krijgt ze een inval. Als ze
de potten eens op de twee steenen pilaren
zet van het hek. Dat is een goed idee. Den
ken en doen is één bij Liesje. Ze sleept uit de
schuur een ladder en met veel moeite brengt
ze de vijf potten boven op de pilaren. Dat
kost erg veel inspanning, vooral bij den laat-
sten pot, die vlak voor aan den straatkant
komt. Daar is de bovenkant van den pilaar
niet recht, maar helt een weinig. Met aarde
en zand moet Liesje den pot recht zetten.
Maar nu is het klaar en met een kleur van
trots bekijkt ze haar werk. Het staat dan ook
werkelijk keurig, de potten met hun frissche
bloemen op de pilaren aan weerszijden van
den ingang van het hek. Daar komt Bob aan.
„Dag Liesje." Dan valt zijn oog op de
bloempotten. „Wat heb je nu gedaan?"
„Vind je het niet mooi?" vraagt zijn zusje.
„Vindt moeder het goed?" En op Liesjes:
„Moeder is er niet!" zegt hij: „Ik had maar
liever gewacht tot moeder er was. Misschien
vindt ze het niet goed!"
„Alle groote villa's hebben het en waarom
zou moeder het niet goed vinden?"
„Ik ben bang, dat ze er af vallen. Vooral
die eene pot staat een beetje schuin. Stel je
voor, dat er een ongeluk gebeurt!"
Maar Liesje roept vroolijk: „Hoe kan dat
nu, er loopt nooit iemand door de straat
hier!" En dat is waar, .de straat waar het
huis van de Bertels staat-, is een heele stille
Straat in de buitenwijken van de stad.
Als vader van zijn kantoor komt, ziet hij
al van verre de roode bloemen op het hek-
Het is een aardig gezicht en hij knort dan
ook niet op Liesje.
„In het vervolg heb ik toch graag, dat je
eerst onze toestemming vraagt, meisje!"
„Ja. maar vader, de geraniums werden on
geduldig!"
Mijnneer van Bertel heeft weinig tijd en
gaat naar binnen r Wuft in den tuin
met haar pop spelen en hoopt, dat een van
haar vriendinnetjes zal komen Het was reeds
over twaalven, toen een groote vrachtwagen,
zooals men er nooit een in de straat zag, pas
seerde. Het resultaat was verschrikkelijk en
onverwacht. De pot geraniums, dié al niet
te stevig stond, verloor door het dreunen
het evenwicht en viel.... precies op het
hoofd van een heer, die er juiist onderdoor
liep. De man stootte een kreet uit en viel.
Met een wild slaand hartje had Liesje dit
zien gebeuren; ze durfde niet naar buiten te
gaan, maar *riep met een van angst over
slaande stem haar vader en Bob, die daarop
het huis uit kwamen rennen.
„Wat is er?"
Zwijgend wees Liesje naar de straat; met
een oogopslag had haar vader alles begrepen.
De onbekende lag buiten kennis op het trot
toir. Hij scheen niet gewond te zijn. Mijn
heer van Bertel tilde hem op en bracht hem
in huis.
„Liesje, ga een dokter halen. Dat heb je
nu van je bedenksels!"
To ende dokter kwam, had de onbekende
zijn bewustzijn terug gekregen. Met
een verwonderden blik keek hij naar de
genen, die om hem heen stonden. De dokter
onderzocht hem en zei:
„Niets gebroken; ook geen hersenschud
ding. U hebt geluk mijnheer. Hoe mheet U?"
De man keek hem aan. het scheen, dat
hij diep na dacht, toen antwoordde hij:
„Ik weet niet, wat me gebeurt, maar ik kan
me niet herinneren hoe ik heet. Heusch ik
kan het niet!"
„Houd U maar bedaard, dat hindert niets
Dat gaat- wel over!'
En mijnheer van Bertel zei: „U kunt blij
ven, tot U zich weer heelemaal prettig voelt".
De dag ging voorbij, maar nog altijd kon
de onbekende gast zich zijn naam niet her
inneren.
Ook in zijn portefeuille, die met bankbiljet
ten gevuld was. bevond zich geen enkel iden
tificatiebewijs. Zijn kleeding verried een zeke
ren welstand: hij scheen ook ongehuwd te
zijn, want hij had geen ring aan.
Zoo gebeurde het, dat dien avond het huis
van de Bertels een bewoner meer telde.
De dagen gingen voorbijde onbekende
maakte het uitstekend, maar zijn geheugen
had hij nog niet terug. Als de dokter hem
ondervroeg, kreeg hij slechts dit antwoord:
„Nee, ik ben alleen, heelemaal alleen".
En zijn stem klonk zoo treurig, dat Liesje
innig medelijden met hem had. En ze was
dubbel vriendelijk voor hem; want haar ge
weten plaagde haar niet weinig en zei haar,
dat zij de schuld was van het ongeluk van
dien armen onbekenden mijnheer Het scheen
dat de onbekende erg veel van Liesje hield.
Hij werd niet- moe naar haar gebabbel te
luisteren. Hij hielp Jan en Bab bij het ma
ken van hun huiswerk en het bleek, dat hij
erg veel wist. De politie, die men in kennis
had gesteld van het gebeurde, kon niet ont
dekken, waar de onbekende vandaan kwam
Zoo bleef hij in het huis van de Bertels: hij
voelde zich erg gelukkig en beklaagde zich
niet over zijn geheugenverlies. Hij had voor
iedereen iets over; hielp waar hij kon. De
Bertels waren langzamerhand zoo aan hem
gewend, dat het leek, of hij er altijd geweest
was.
Op een dag liep hij met mevrouw van
Bertel door het huis. Plotseling stootte hij
een kreet uit bij het zien van een portret,
dat op een tafeltje stond en dat een jonge
vrouw voorstelde in de kleeding van een
dertigtal jaren geleden.
„Kent U die vrouw?" zei mevrouw van
Bertel. ,Dat was mijn moeder toen ze nog
ongehuwd was."
„Maar hoe heette uw moeder dan?" vroeg
de onbekende en zijn stem klonk erg ontroerd
„Mijn moeder was mevrouw van den Ber-
ghe en voor haar huwelijk Clara de Hout
„Nu weet ik weer alles. Nu herinner ik het
me weer. Ik ben Jan de Hout, de broer van
Uw moeder."
„Oom Jan!"
Dat is dus Oom Jan, die naar Amerika
vertrokken was, toen zij nog maar 10 jaar
was, en waarvan men nooit meer iets ge
hoord had.
Het was een heerlijk feest, dat men dien
avond vierde en Liesje zei:
„Als ik die bloempotten niet op de pila
ren gezet- had en U had uw geheugen niet
verloren, dan zouden we U nooit gekend
hebben-"
„En dat zou me heel erg gespeten hebben,
kleine Liesje," zei Oom Jan en hij steelde
het meisje liefkozend over het blonde haar.
E. W.
ONS YREDESHOEKJE.
De oudsten onder jullie weten natuurlijk
precies op de kaart van Europa aan te wij
zen, waar Zweden en Noorwegen liggen.
Net zoon poedelhond, hè? Eigenlijk kon je
je in 't begin niet goed voorstellen, dat dat
nu twee landen zijn. In 1305 zijn die beide
landen dan ook in één rijk vereenigd onder
Zweedsche koningen. Dit gebeurde op krach
tig aandringen van andere landen, maar te
gen den zin van de Noren. Ten slotte is al
les veel beter gegaan, dan de Noren aanvan
kelijk gedacht hadden. In 1872 werden de
Noren weer ontevreden en begonnen een
lange rij forten te bouwen aan de Zweedsche
grens. Koning Oscar, die toen regeerde, had
ook op Zweedsch grondgebied forten kun
nen laten bouwen. Hij deed dit echter niet.
Hij was een nobel, vredelievend vorst Deze
houding schijnt aanvankelijk kalmeerend op
de Noren gewerkt te hebben.
In 1903, toen beide landen gevaar liepen
door Rusland opgeslokt te worden, sloten ze
vriendschap, zoodat Rusland van zijn plan
nen moest afzien.
In 1905 was er opnieuw ontevredenheid in
Noorwegen. Met overgroote meerderheid
werd besloten zich van Zweden los te ma
ken. De forten en kanonnen stonden gereed,
een inval was niet moeilijk, want Zweden
had geen forten.
Het Zweedsche leger was echter veel ster
ker dan het Noorsche Als de oorlog ver
klaard was. zouden de Noren toch zeer
waarschijnlijk verloren hebben. Maar koning
Oscar zei: „Er mag in mijn land geen bloed
vloeien tusschen Scandinavische naties. La
ten de Noren vrij zijn om een afzonderlijk
land te vormen. Wij willen vrede en vriend
schap. Willen de Noren dat ook, dan moeten
ze hun forten slechten".
Bij 't vernemen van deze woorden, ging
er een kreet door Europa. Lafheid kon het
niet zijn. want Zweden was de sterkste. Welk
een hooge opvatting had deze vorst van de
vredesgedachte. Noorwegen heeft die groot
moedigheid gewaardeerd. De forten zijn ge
slecht. Evenals Nederland. Zwitserland, De
nemarken, Spanje, heeft het zich niet laten
verleiden om mee te veechten in den grooten
wereldoorlog. Als alle menschen zoo dapper
waren als koning Oscar II (want dat is de
ware dapperheid) dan zou er geen oorlog
kunnen komen. Oorlog, ruzie, vechten komt
immers juist door de menschen. die dadelijk
klaar staan met hun vuisten. Dat soort men
schen kan zoo best gemist worden. Recht
verkregen door geweld is al geen recht meer
De toekomst is aan de jeugd. En wanneer je
op straat twee jongens ziet vechten om een
appel, zoodat de appel tenslotte tot moes
vertrapt is en de jongens er bij staan met
verhitte hoofden en verscheurde kleeren,
zeg dan: domooren. had de appel in tweeën
gesneden, dan hadden jullie er in alle op
zichten meer plezier van gehad. Door na
denken de geschillen oplossen, dat moet
de weg worden en dien weg moeten jullie nu
al vast gaan.
W. B.—Z.
„Mijn hoofd gaat. er pijn van doen en ik
kan me niet herinneren." Hij had alles ver
geten. wat er voor het ongeluk gebeurd was
Waar kwam hij vandaan, waar ging hij
heen? Niemand wist het. In een van zijn
zakken had hij een spoorkaartje; het bleek,
dat hij uit een andere stad gekomen was.
Anneke en Kees waren op visite bij hun
Oom; ze hadden heerlijk in den tuin ge
ravot en toen ze moe werden, gingen ze
naar binnen, om thee te drinken.
Kees, die dol op lezen was, had een boek
uit Ooms groote boekenkast gepakt en het
zich gemakkelijk gemaakt in een laag
stoeltje bij het vuur. Anneke schonk thee
en Oom rustte een beetje uit.
„Oom." zei Kees opeens. „Is het waai-, dat
een arend een klein kind kan meenemen?
„Och," zei Oom, „het is misschien wel
eens voorgekomen; maar gewoonlijk zijn het
sprookjes!
„Oompje, vertel ons een iets over de ade
laars!" vroeg Anneke vleiend.
Kees klapte zijn boek dicht.
Oom begon:
.De steenarend is door zijn geheele leef
wijze, door zijn lichaamsbouw en een tra-
diie van duizenden jaren gebonden aan het
onherbergzame, bijna ontoegankelijke barre
hooggebergte. Aan steile rotswanden, liefst
in de beschutting van een nis in het geberg
te bouwt hij zijn nest. Daarmee is reeds voor
een groot deel vastgesteld, waar deze adelaar
leeft: aan de fjorden- en scherenkust van
Noorwegen komt hij nog voor en zelfs in
zrooter getale dan ergens elders in Europa.
In mindere mate huist hij op de hoogste rots
en sneeuwhellingen der Pyreneeën.
In de Beiersch-Oostenrijksche Alpen is de
steenarend nog slechts hier en daar als
broedvogel te vinden en ook in Zwitserland
waar hij eenige tientallen jaren geleden nog
herhaaldelijk was waar te nemen, sterft deze
vogelsoort uit. De Zwitsersche vereeniging
tot Behoud van natuurschoon trok zich het
lot van dezen prachtigen vogel aan, maar
desondanks zal ook In het woeste hoogge
bergte van Graubünden de heerschappij van
den steenarend ten einde loopen.
In de Alpen van Yoego-Slavië, in den Kau-
kasus en in het Himalajagebergte heeft de
trotsche roofvogel stand gehouden. Maar
ook daar zal hij niet voor altijd een schuil
plaats hebben.
De adelaars sterven uit!
Als men nu nog van een geluk bij een on
geluk zou kunnen spreken .dan is dat geluk
dit: door de zeldzaamheid der fiere dieren
onstaat bij ons menschen een nieuwe waar-
deering voor de adelaars. Op het oogerublik
zou waarschijnlijk ook de meest hartstoch
telijke jager er niet aan denken, op de ade-
laarsjacht te gaan. Als er nog gejaagd wordt,
geschiedt dat met de camera. Ik ben ook
eens mee geweest op zoon jachtpartij. Aan
een bijna loodrecht dalenden bergwand, hoog
hoven Pontresina in het Zwitsersche berg
land ontdekten wij op zekeren dag het
nest van een arendenpaar. Bedrijvig vlogen
de groote vogels af en aan om buit te ver
overen. door den veldkijker konden wij waar
nemen, dat het ouderpaar één jong voedde.
Eenstemmig besloten wij, dat deze zeldzame
foto ons niet zou ontgaan, al moesten wij er
ook een levensgevaarlijke klimpartij voor
maken!
Den volgenden dag slingerden wij touwen
om den stam van een ouden pijnboom: van
de bevestiging hing het leven van drie men
schen af. En daarna ging het langs het touw
tegen de steile helling op bijna een vol
uur. Eigenlijk is de cameraman boven, op
slechts twee meter afstand van het adelaars
nest. Het belooft een prachtige foto te wor
den. De achtergrond wordt gevormd door het
grootsche landschap van den Piz Palu met
zijn gletschers en sneeuwvelden en door de
dalen en weiden van den Engadin. Het foto
toestel in deze situatie alleen te bedienen zou
te veel levensgevaar beteekenen en boven
dien moet ook de jonge adelaar, die een paar
weken telt, niet verwaarloosd worden. Ge
reed om te springen sist de kleine roover zijn
menschelijke vijand aan. Maar tot den
sprong komt het niet.
Na een uur hard werken hadden we een
paar prachtige, zeldzame dierenfotos-
Kinderen, nu weten jullie iets over de
arenden. En nu zou ik graag willen dat
Anneke nog een kopje thee voor me schonk
want ik heb een droge keel gekregen door het'
vele praten!" J