MUZIKANTENLEVEN. ZATERDAG 21 APRIL 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 3 Mijn mislukt debuut. Kermis in Zaandam. Bohème. American. Dirk de kellner. •De Betuwe bloeit! De bongerds in de Betuwe hebben hun vale en kale winterkleed afgelegd en zich gehuld in het vlokkige wit en teere groen van een juichende Lente. Zij lagen daar maanden achtereen levenloos en kleurloos tusschen grijze heggen en grauwe landerijen, gelaten wachtend in den te is terenden winter. En de boomen stonden ver van elkaar, ineengedo ken, gerimpeld en als afgeleefd, en niemand bekommerde zich om hen. Maar de Lente is gekomen en de zcrn en de zoele winden. En de boomen ademden vrijer en rekten zich weer uit. Zij durfden zich weer te vertoonen in al hun pracht en schoonheid en zij breidden hun takken uit, die bloesems droegen en blaadjes. Door hun frissche, jeug dige kronen sloten de afzonderlijke en afge zonderde boomen zich aanéén, als gaven ze elkaar de hand voor een overmoedigen vreug dedans, tot bongerds, tot kussens van groen en wit, die verspreid door de Betuwe liggen, tusschen weiden en slootjes en tegen de hel lingen van de dijken. En nu komen de menschen weer en in drommen willen ze dat klaterende Leven aanschouwen. Want de bloeiende Betuwe geeft niet alleen de schoonheid van de bloe- semende boomgaarden en beperkt zich niet tot het vertoonen van de pracht van bloeien de kersen en peren neen, men voelt er het groote wonder in van het ontwaken van de heele natuur, van het ontluiken van alles. Er is niet die enorme verscheidenheid van kleuren, die de bollenstreken kenmerkt. Groen en wit overheerschen. Maar er is ook niet die betrekkelijke een zijdigheid van den bollentijd. waarin de bloe men reeds het volle leven hebben, doch het opgaande gewas nog slaapt. Er is niet die ononderbrokenheid, die de aaneengesloten bollenvelden bieden al heeft de teeltbeperking hierin wel eenige ver andering gebracht. Maar er is ook niet dat ontbreken van het vele dierlijke leven. Want in de weilamden en ln de boomgaarden dartelen lammeren, gra zen koeien en zoeken varkens en kippen hun voedsel. De bloeiende Betuwe wil zeggen het Ont wakende Leven, Het Is uiterst moeilijk het hoogtepunt van dien bloeitijd aan te geven. Denk niet. dat er een dag is. waarop alle boomgaarden in bloei staan en de Betuwe dus bedekt is met één groot wit tapijt, geweven uit bloesems. Er worden verschillende soorten vruchten ge kweekt, die allen verschillende bloeitijden hebben. En de eene boom van een bepaald soort komt weer eerder uit dan de andere, al naar gelang er meer beschutting was, min der wind en andere factoren een rol hebben gespeeld. Maar van het oogenblik af, dat de eerste pruim (de Engelsche kroozen) of kers bloeit, tot aan de bloeiperiode van den laat- sten appel toe kan men genieten van dat wonderschoone verschijnsel, dat het ontstaan van vruchten is. We zijn nu midden in dat bloeitraject, dat een dag of tien geleden be gonnen is en dat nog enkele weken aan zal houden. Eerst kwamen de pruimen en late kersen (de volgers), en hiervan is het mooie vrijwel af. Nu komen de peren en Meikersen. Het eigenaardige hiervan is, dat deze Meikersen later bloeien dan de volgers, doch eerder tot vruchten worden. En over een dag of tien zullen de appelen gaan bloeien, de goudrei- netten als eersten en dan de bellefleurs, die nu nog dood lijken. Deze laatsten bloeien niet wit, zooals de kersen, doch rose en lichtpaars. Mooier, volgens de kenners, al geven zij niet dat dikke en smettelooze wit van de kersen. „U bent te laat", riep een boer onzen foto graaf toe. toen deze tijdens ons bezoek aan de Betuwe op Vrijdag een geschikte plaats voor een opneming zocht. „Het mooie is er al af. van de kersen!" „U bent te vroeg", zei een ander en wees ons een reinet aan, die vol aanstaande bloe sems zat. ..Kloar knop!" Deze tijden zijn de bloeitijden, eenige we ken achtereen en toch is het wonderlijk- mooie van elke bloesem zoo gauw verdwenen. Eén dag. twee dagen duurt het, dan vermin dert het zienderoogen. „Verleden Zondag was de kersenbloei op zijn schoonst", vertelde de heer Baert, be- bij een boerderijtje, tegen pluimvee stapt en kak< stuurslid van de Vereeniging voor Vreemde lingenverkeer in Tiel. ..Toen waren in één nacht de bloesems uitgekomen, terwijl de blaadjes zich nog niet buiten hadden ge waagd. Maar de regen van de laatste dagen heeft- die groene spruiten te voorschijn ge jaagd en daardoor het heldere wit weggeno men". Inderdaad dat is jammer, al neemt dat niet weg, dat er nog veel schoons is overge bleven. De regens torm. die over die streken gewoed heeft, richtte ook onheilen aan! Tak ken braken af. We zagen nog een enkele tak met reeds verwelkende bloemen op den grond liggen. Een enkele boom werd ontwor teld. „Maar na deze kleine inzinking, die we nu doormaken, komt er nog meer moois, nog mooier zelfs dan het bloeien der kersen. En dat is, als over tien dagen de appelbloesems aan de boomen komen. Dan moet u den Ap- peldijk eens langs gaan! Die loopt langs de Linge westwaarts tot Beesd. Voor auto's is die weg eigenlijk niet berijdbaar. Het is daar heerlijk!" De A.N.W.B. publiceerde reeds in ons blad een kaartje met aangegeven autotochten dpor de Betuwe. Een weg "niet voor autover keer geschikt) die buitengewoon mooie kijk jes geeft op de bloeiende vruchbboomen, is die van Eek en Wiel langs den Rijndijk naar Kesteren. Trouwens het heele gebied om Tiel heen tot ver Oostwaarts toe en aan de an- LANGS DE STRAAT. Twee bazen. Op een hoek van de markt waar men allerlei huisdieren, van katten en honden tot kippen en kalkoenen verkoopt, staat een Amsterdam- sche „toffe" jongen, die gewend is zijn dagen met stempelen en veel gijn-met-vrienden slenterend langs de straten, te slijten en kijkt alsof hij den smaak van een grap voor goed heeft verloren. Hij staat daar vandaag om zijn hond te verkoopen, een glanzenden zwarten herder, die dicht tegen hem blijft staan, en af en toe eens met een blik van ver standhouding omhoog kijkt. Soms wordt de hond wat ongeduldig, blaft eens onrustig, om dat hij niet begrijpt, waarom ze zoolang op die zelfde saaie plaats blijven, waar immers niets van beteekenis voorvalt. Hij wil er weer op uit, hij lieeft evenveel plezier in avonturen als zijn baas en hij blaft kort en ontevreden, als die een paar vrienden, die hem een vertrouwelijk en uitnoodigend „Hei, Arie" toeroepen, afwijst met een luien groet, een handgebaar en hen dan voorbij laat loopen. Hij is gewend, dat er dan direct meegedaan wordt, dat zijn baas handenwrijvend mee op stap gaat, dat er op eikaars schouders wordt geslagen. Hij wil er al meteen op af. zijn tong hangt uit zijn bek, zijn oogen fonkelen van plezier, maar de baas hooischelf aan, waaromheen het i voedsel zoekt dere zijde ongeveer tot de lijn Geldermalsen- Culemborg (daarachter komt het Zuid-Hoi- landsche laagland) is in deze tijden een be zoek overwaard, met uitzondering van een driehoek ten N. van Tiel, dat te laag ligt voor vruchtbooinen. Hier schijnt vroeger een arm van den Rijn gelegen te hebben. Men kan zich dus over een uitgestrekt ter rein bewegen bij het bezichtigen van de Be tuwe in deze dagen. Het kan geschieden, door dat men in snelle vaart per auto rondtoert en slechts een vluchtigen indruk van het ge heel krijgt. Dan zal men ongetwijfeld zeg gen. dat „de Betuwe tegengevallen is". Dan is het geen bewonderen geweest. Dat wordt het pas, wanneer men rondgaat, de mooie plekjes opzoekt en rustig voor de schoonheid van den enkelen boom blijft staan, voor een boerderijtje met gekalkten muur en strooien dak. tegen een hooischelf aan. waaromheen het pluimvee stapt en ka kelt, aan den voet van een dijk of den kant van een slootje. En als men dan een praatje maakt met een van die vriendelijke boeren, die in zoo'n sappig en voor ons eerst wat on wennig dialect over het weer en het „zunne- ken" spreekt en over zijn „boogers". dan krijgt men dingen te hooren. waarlangs men in zijn snellen wagen voorbijgegaan zou zijn. Dan vertelt hij van het spuiten met carboli- neum tegen de luis en later met Bordeausche pap (kalk en kopervitriool) op de perenbloe sem en met Californische op de appels tegen de „piersteek" en schurft. Deze praeparaten zijn niet vergiftig en het vee mag dan ook blijven loopen onder de behandelde boomen. Als er echter gespoten wordt met lood-arse- naat na den bloei tegen de rups dan wordt het vee vastgehouden, tot dat mengsel on schadelijk is geworden door opdrogen. Want dat is vergif, volgens een deskundige zelfs in erge mate. Deze waarschuwde dan ook tegen het ongeschild eten van appels, want ofschoon aangenomen wordt, dat het gif op de rijpe vrucht niet meer aanwezig is. wist hij toch de gebruikte arsenicum van een zoodanige kwantiteit, dat voorzichtigheid altijd gebo den blijft. We kwamen in Tiel terug langs den Waal dijk. Links was de rivier bij bochten telkens even zichtbaar. Een steenfabriek strekte zich langs den oever uit, een enkel witgekalkt huis stond op een terp op den uiterwaard, zeven of acht hooge boomen er naast. In de verte, die wazig was tegen de zon in, verloren zich onze blikken over de vlakke weiden. En rechts, binnendijks, kroop boomgaard op boomgaard tegen den hoogen dijk aan en verborg half de boerderijen, die tot aan den einder toe over de Betuwe verspreid lagen. Over de Betuwe, die bloeit. A. J. C. VI. trekt kortaf aan zijn riem en het blijft: staan op de plaats. Dan wordt hij vriendelijk geaaid en medelijdend beklopt, alsof hem verdrietig excuus gevraagd wordt voor een onhartelijke daad. „Kost die hond?" zegt een grove kerel. „Is niet te koop", zegt de jongen, na een korte aarzeling, omdat de man hem zoo weinig be valt. En ze loopen samen onverschillig een eindje rond, hij en de hond. Dan staan ze weer op dezelfde plaats. „Arie" ziet verdrietig naar beneden, naar den hond, die nu ook in het be wustzijn van akelige dingen, dicht tegen zijn beenen komt aankruipen en hem af en toe aankijkt met een schuine kop en een stillen, droevigen knipoog. „Arie wacht tot laat op den dag. Dan ver koopt hij den hond aan een vriendelijken me neer, die netjes aan een ketting met hem weg wandelt. Hij loopt hen stilletjes achterna om te weten, waar z'n beste vriendje terecht komt, heimelijk en ongemerkt. En de meneer be grijpt niet waarom de hond steeds maar on rustig blijft, soms stilstaat, snuffelt en snuift, jankt en omkijkt Hij heeft een wit poedelt je onder zijn jas, zoo wit, dat zijn smerige handen er vlekken op maken. Hij rookt een piraatje en fluit een deuntje. Hij heeft een lachend gezicht en zijn oogen zijn geen oogenblik in rust. Ze spieden naar alle kanten, maar vinden toch nog tijd om ieder aardig meisje een knipoog toe te werpen en nog een grap er bij, als hij ver wacht dat ze zal blozen. Hij loopt ongedurig rond, vraagt iedereen vertrouwelijk of „ie niet een pracht van een beestje" wil koopen. slaat dan zijn jasje open en doet vriendelijk tegen het rillende, schuwe, poedeldiertje, dat zich geen raad weet van angst. Hij heeft zijn hand nonchalant in zijn zak. maar houdt met zijn arm het poedelt je stevig vastgekneld. Hij staat geen- oogenblik op dezelfde plaats, scharrelt rond tusschen de menschen en herhaalt steeds zijn vertrouwelijk aanbod. Hij wil het dier ten slotte ook wel voor een klein prijsje kwijt. Dan krijgt hij een druk gebarende juffrouw in de gaten, een juffrouw die luid misbaar maakt over haar gestolen hondje en die hem blijkbaar ook al heeft ontdekt. In een wip staat het kleine, rillende angstige poedeltje vol koddige smoezelige vlekken, op de straat, weggeschoven tusschen de menschen, waar- tusschen ook de jongen met de altijd vroolijk lonkende oogen is verdwenen. Als de juffrouw haar schat weer heeft ge vonden en nog jeremieert over het leed haar honneponnetje aangedaan en over den boos- aardigen kerel, die hem zijn roze halsstrikje heeft afgestolen bovendien loopt de jongen weer in zijn eentje en smijt nijdig zijn piraatje weg omdat hem dit buitenkansje weer door den neus is geboord. Op een brug blijft hij staan, kijkt wat in het water, zijn handen in den zak. En vindt heel onder in zijn broekzak het verfrommelde roze zijden lintje terug, dat hij met minachting van zich afslingert. Om het dan toch na een poosje weer op te rapen en glad te strijken, omdat er tenslotte heel wat meisjes zijn die er graag een lachje voor zullen geven. 's Avonds ging je dus naar American en het Honk, maar alvorens daar iets van te vertellen, ben ik den lezer het relaas van mijn debuut als professional schuldig. Na mijn eindexamen vond ik, dat ik zoo gauw mogelijk carrière moest maken. Dus liet ik mij inschrijven bij den Bond en kwa men daar zoo nu en dan informeeren of er iets te doenr was. Op een goeien middag liep ik in de>" val. Laat es kijkeja, als u vrij bent ken u van avond spele op de „kerremes" in Zaan dam. Zoo, hm, wat is het? Dansmuziek in café „Populair". Alleen? Nee, met een viool en een fagot. De combinatie beloofde niet veel schoons. Is dat alles? Nou ja, ook nog een paar artiesten be geleiden. u weet wel, een nummer, het ge wone werk. Ik wist niets want ik had het nog nooit gedaan. Die dansmuziek zou wel gaan; dank zij het Honk kende ik vrijwel alle tango's, steps en fox-trots van die dagen uit het hoofd, maar dat „nummer" Een vage knagende onrust bekroop me. maar met het gedegageerde air van den routine- muzikant die zijn heele leven niets anders doet dan het begeleiden van „nummers", ac cepteerde ik. De mooie zomeravond en het fijne boot tochtje naar Zaandam hadden me mijn zelf vertrouwen terugbezorgd toen ik om half acht het café. binnenstapte. Een lange, lage open pijpenla, met achterin een podium en een oude piano. De muziek zou om 8 uur beginnen, maar het was er al aardig vol feestgangers, die zich in afwachting van de komst voorloopig achter een biertje zaten te vervelen. Bent u den pianist? La-we dan effe dat nummer repeteeren. Het „numtoer" was een duo en heette „Teun en Sien" op klompen, in Volendam- merpakjes en zoo. Teun was snip verkouden en in een vreeselijk humeur. Hij duwde me nijdig een gescheurd gevlekt, volstrekt <vi- leesbaar manuscript onder mijn neus. Vooruit, we motte opschiete. Kijk, je begint hier, bij de dubbele streep, de eerste reprise maken we niet, de tweede en derde wel, de laatste niet. Rn den tweeden keer begin je heelemaal van voren, behalve die drie eerste maten natuurlijk. Dan speel je de vamp net zoolang tot ik met het couplet in val. want daar maakt ik een gijntje, en dan spring je hier over naar de laatste bladzij, refrein, en dan sla je gauw terug, want ik ga ineens door, hier, bij die vetvlek ja. en dan neem je het derde couplet en zonder reprise, dan wacht je weer op mijn gijntje en dan gaan we van hier, nee wacht effe, hier vandaan recht door naar het slot, met re prise en heel vlug, en met die drie maten er- tusschen. Gesnapt? En als me partner invalt gaat 't net andersom, dat wil zeggen je begint bij het laatste couplet en de rest gewoon zonder reprises, behalve de eerste en dan van hier direct op het slot. Doodeenvoudig. Daar gaat-ie. Het was zoo eenvoudig dat ik na 10 maten al geen heg of steg meer wist. Teun werd woest. Nee stommeling, daar mot je niet be ginnen en die reprise maken we ook niet. Al lemachtig, Professor Beethoven, dat zal me een mooie avond worre met die gooser! Voor uit, over! Het duizelde me, muziek zag ik al lang niet meer, wel als maar heel veel zwart en sterretjes. Maar ik spéélde door, net zoo lang tot ik merkte dat zoowel Teun als Sien ston den te vloeken in plaats van te zingen. Teun was nu bepaald gevaarlijk geworden. Toen hield ik ook maar op en het werd doodstil achter me, angstig stil. Ik voelde het onaf wendbaar onheil al in mijn rug schroeien. Daar kwamen harde voetstappen door de zaal en de stem van den patroon priemde in de stilte: Dat kennne we niet accepteere! Ik heb den Bond om een pianist gevraagd en niet om een idioot. Hier hei-je zeve stuivers voor de boot en nou d'r uit. Ze zelle d'r wel van hoore op den Bond. Daar ging ik, met mijn einddiploma Con servatorium. Afgekeurd en eruitgezet door Teun plus kastelein. En ik moest nog spits roeden loopen ook, de heele lange zaal tus schen de rijen tafeltjes met lachende kin kels door. Aan den uitgang kon ik nog net hooren hoe een inderhaast gehaalde juf frouw begon te timmeren. Die vond het wel doodeenvoudig. Onderweg terug stelde ik vast, dat er voor het vak blijkbaar nog wat anders noodig is dan een einddiploma. Pas jaren later heb ik dit penibele avontuur aan mijn vrienden durven vertellen, jaren later, toen ook voor mij het begeleiden van nummers dagwerk ge worden was. Maar zoover zijn we nog niet. Eerst American. In die dagén van mijn debuut kwam de voor hoede van Amsterdams bohème 's avonds bijeen in American. Leidsche Plein. Men vond daar steevast en altijd aan dezelfde stam- tafeitjes, letterkundigen, dichters, musici, schilders, beeldhouwers, verder een schedel- meter een paar amateur-psychologen, een artistieke chemicus en eenige ..uitvreters" die ook aan kunst en filosofie deden, of heetten te doen. De uitvreters dronken kopjes koffie, die ze iemand anders lieten betalen en leenden „even een gulden" dien ze nooit teruggaven. Als u overigens precies wilt weten wat een uitvreter is, lees dan het prachtige verhaal van Nescio. Bohème zonder uitvreters is on denkbaar. In American werd en wordt misschien nog? de grondslag gelegd voor de kunst ih,.- toekomst. Daar en nergens anders maakten we pre cies uit hoe het moest en vooral hoe het niet moest. Dirk was onze kellner. Het is hier de plaats om een paar regels te wijden aan de nagedachtenis van Dirk. Tientallen kellners heb ik gekend, dikwijls van zeer nabij. Jarenlang waren het kellners van allerlei soort, rang en stand waarmee ik dagelijks en nachtelijks omging. Mijn zon derling bestaan van zwervend muzikant bracht dat mee. Zoo heb ik ze door en door leeren kennen in al hun geledingen en nuan ces, van den suffen bordenspoeler uit het volkseethuis tot den brillanten chef de récep- tion in Savoy. Van den zwarten smerigen kombuisjongen op een Afrikaanschen kustvaarder tot den vlotten, zelfverzekerden steward aan boord van een Imperial Airways-machine. Van den schelen bonkigen uitsmijter voor een duistere boevenkroeg in Tanger, tot den zeven talen sprekenden heer die schatten verdient als portier van een luxe-palace in Deauville. Welnu, van al die kellners mot hun ver schillende maskers en nooit varieerende con- fectie-namen: Jean. Henri. Jules. Hendrik, Johan, Pierre, staat er mij niet één zoo dui delijk en ongerept voor den geest als onze pretcntielooze Dirk. Dirk was het ideale type van den artisten- kellner vlug van begrip, rustig, accuraat, ge duldig. tactvol en begenadigd met een op merkelijk fijn begrip voor ons aller eigenaar digheden En aangezien wc er in dien tijd zoowat niets anders op na hielden dan juist „eigenaardigheden", moest hij minstens zoo veel kunnen onthouden en op het eerste ge zicht begrijpen als een psycho-analiticus. Dirk een bestelling opgeven was eigenlijk overbodig. Hij keek je aan en wist wat je noodig had. Dirk! Ss-ss. ik kom bij u. meneer. Dirk opende, interpuncteerde of besloot vrijwel elke mededeeling door een tweemaal herhaald snel en vertrouwelijk gesis achter den rug van zijn hand. Goed beschouwd kan Dirk geen normale kellner geweest zijn. want als hij zei: Ik kom bij u, dan kwam hij ook inderdaad. Andere kellners doen dat nooit Hebt u óók opgemerkt, dat een echte kellner. zoodra hij door middel van die stereotype uitdrukking zijn spoedige komst aan uw tafeltje heeft toegezegd altijd zoo hard en zoo ver moge lijk wegrent? Dirk. jaik weet het nieteen koffie maar Nee meneer, vanavond niet. Hé? En waarom niet? Omdat U buikpijn heeft. Hoe weet je dat? U kijkt zoo moe en u zit voorover. Een brandewijntje met nootmuskaat zal u op knappen. SS-SS. E enhalf uur later was de buikpijn weg. Brave Dirk. Een half uur later was de buikpijn weg. half drie American binnenstrompelen. voet je voor voetje en heel voorzichtig, wantt er was den vorigen nacht een zware fuif ge weest in het Honk Met bonzend hoofd, een flauwtje nabij, liet ik me op een stoel zak ken. De groote zaal was gelukkig leeg. Ergens heel in de wazige verte, bij het buffet, stond Dirk. Ik probeerde in zijn richting te kijken, alleen maar kijken. Maar als je een kater hebt, kun je je hoofd niet naar rechts of links draaien, zonder dat de cosmos daarop reageert door een kanonschot in je gemartel de schedel af te vuren en n' halven slag om zijn as te wentelen. Dus gaf ik het op en bleef maar doodstil zitten in de hoop dat En zoo waar: Ss-ss klonk het bemoedigend aan mijn suizend oor en zonder er verder een syllabe over vuil te maken, zette Dirk voor me neer2 zure haringen en een flesch sodawater. Mijn redding. Wat een genie! Behalve onze kellner, vriend en dokter, was Dirk ook onze bankier. We poften niet alleen eindeloos bij hem, hij leende ons zelf geld als het noodig was, en het was altijd noodig. Vrij hooge bedragen vaak. Jaren later in Marokko, heben eens geld ge leend van een Arabier, een keurige vent, vol strekt geen woekeraar, maar hij vroeg 25% rente. Dirk vroeg niets en wachtte met enge lengeduld tot hij het terugkreeg. Ofschoon het voor hem. gezien de omstandigheid, dat hij met louter vage, uit den aard der zaak financieel hoogst onbetrouwbare artistieke- lingen te maken had. een riskante liefheb berij geweest moest zijn, geloof ik toch niet, dat iemand er ooit misbruik van gemaakt heeft. Melkboerenhondehaar had hij, lachende oogen en een scheeven neus boven zijn hou ten vierkante kinnebak met stoppeltjes. Toen we eens vol Weltschmerz zaten te grübeln achter ons kleintje koffie, irriteerde me plotseling zijn gezapige grijns en vroeg ik hem: Zeg Dirk, heb jij nou nooit de p.in? Hier niet meneer, hier kan dat niet ziet u, maar thuis.... is het niet zoo lollig. Thuis, wie denkt er eigenlijk ooit aan een kellner thuis? Zoo, herrie met je vrouw of zoo? Mijn vrouw is vorige maand aan de griep weggegaan meneer, en mijn kleine jon gen ook. En nou ben ik thuis alleen ss-ss. Een uit smijter had u gezegd meneer, ham of ros? Neem me niet kwalijk Dirk Maar hij was al weer weg. Voor het eerst van ons leven beseften wij, dat ook een kell ner iemand kan zijn die ergens woont, thuis komt. zijn jasje uittrekt en aan een tafel gaat zitten. Alleen. Zoo erg lang zou Dirk trouwens niet al leen blijven. Een tijd later misten we hem een paar dagen; een van de* andere kellners bediende aan ons tafeltje. Waar zit Dirk toch? Vacantie genomen soms? Ja. Dirk had vacantie genomen. En het gaskraantje opengezet. MUSICUS. De Armenische aartsbisschop Stephanus Howagimian is in Sophia op 90 jarigen leef tijd gestorven tengevolge van een honger staking die hij inzette toen de kerkeraad hem wilde afzetten en een jongere opvolger Wilde kiezen. Het blauwachtige mengsel van kalk en kopervitriool wordt over den boom gespoten om de komende vruchten te zuiveren van eventueele schurft of piersteek.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 5