MUZIKANTENLEVEN.
ZATERDAG 21 APRIL 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
3
Mijn mislukt debuut. Kermis in Zaandam.
Bohème. American. Dirk de kellner.
•De Betuwe bloeit!
De bongerds in de Betuwe hebben hun vale
en kale winterkleed afgelegd en zich gehuld
in het vlokkige wit en teere groen van een
juichende Lente. Zij lagen daar maanden
achtereen levenloos en kleurloos tusschen
grijze heggen en grauwe landerijen, gelaten
wachtend in den te is terenden winter. En de
boomen stonden ver van elkaar, ineengedo
ken, gerimpeld en als afgeleefd, en niemand
bekommerde zich om hen.
Maar de Lente is gekomen en de zcrn en de
zoele winden. En de boomen ademden vrijer
en rekten zich weer uit. Zij durfden zich weer
te vertoonen in al hun pracht en schoonheid
en zij breidden hun takken uit, die bloesems
droegen en blaadjes. Door hun frissche, jeug
dige kronen sloten de afzonderlijke en afge
zonderde boomen zich aanéén, als gaven ze
elkaar de hand voor een overmoedigen vreug
dedans, tot bongerds, tot kussens van groen
en wit, die verspreid door de Betuwe liggen,
tusschen weiden en slootjes en tegen de hel
lingen van de dijken.
En nu komen de menschen weer en in
drommen willen ze dat klaterende Leven
aanschouwen. Want de bloeiende Betuwe
geeft niet alleen de schoonheid van de bloe-
semende boomgaarden en beperkt zich niet
tot het vertoonen van de pracht van bloeien
de kersen en peren neen, men voelt er het
groote wonder in van het ontwaken van de
heele natuur, van het ontluiken van alles.
Er is niet die enorme verscheidenheid van
kleuren, die de bollenstreken kenmerkt.
Groen en wit overheerschen.
Maar er is ook niet die betrekkelijke een
zijdigheid van den bollentijd. waarin de bloe
men reeds het volle leven hebben, doch het
opgaande gewas nog slaapt.
Er is niet die ononderbrokenheid, die de
aaneengesloten bollenvelden bieden al
heeft de teeltbeperking hierin wel eenige ver
andering gebracht.
Maar er is ook niet dat ontbreken van het
vele dierlijke leven. Want in de weilamden en
ln de boomgaarden dartelen lammeren, gra
zen koeien en zoeken varkens en kippen hun
voedsel.
De bloeiende Betuwe wil zeggen het Ont
wakende Leven,
Het Is uiterst moeilijk het hoogtepunt van
dien bloeitijd aan te geven. Denk niet. dat er
een dag is. waarop alle boomgaarden in bloei
staan en de Betuwe dus bedekt is met één
groot wit tapijt, geweven uit bloesems. Er
worden verschillende soorten vruchten ge
kweekt, die allen verschillende bloeitijden
hebben. En de eene boom van een bepaald
soort komt weer eerder uit dan de andere, al
naar gelang er meer beschutting was, min
der wind en andere factoren een rol hebben
gespeeld. Maar van het oogenblik af, dat de
eerste pruim (de Engelsche kroozen) of kers
bloeit, tot aan de bloeiperiode van den laat-
sten appel toe kan men genieten van dat
wonderschoone verschijnsel, dat het ontstaan
van vruchten is. We zijn nu midden in dat
bloeitraject, dat een dag of tien geleden be
gonnen is en dat nog enkele weken aan zal
houden.
Eerst kwamen de pruimen en late kersen
(de volgers), en hiervan is het mooie vrijwel
af. Nu komen de peren en Meikersen. Het
eigenaardige hiervan is, dat deze Meikersen
later bloeien dan de volgers, doch eerder tot
vruchten worden. En over een dag of tien
zullen de appelen gaan bloeien, de goudrei-
netten als eersten en dan de bellefleurs, die
nu nog dood lijken. Deze laatsten bloeien niet
wit, zooals de kersen, doch rose en lichtpaars.
Mooier, volgens de kenners, al geven zij niet
dat dikke en smettelooze wit van de kersen.
„U bent te laat", riep een boer onzen foto
graaf toe. toen deze tijdens ons bezoek aan
de Betuwe op Vrijdag een geschikte plaats
voor een opneming zocht. „Het mooie is er
al af. van de kersen!"
„U bent te vroeg", zei een ander en wees
ons een reinet aan, die vol aanstaande bloe
sems zat. ..Kloar knop!"
Deze tijden zijn de bloeitijden, eenige we
ken achtereen en toch is het wonderlijk-
mooie van elke bloesem zoo gauw verdwenen.
Eén dag. twee dagen duurt het, dan vermin
dert het zienderoogen.
„Verleden Zondag was de kersenbloei op
zijn schoonst", vertelde de heer Baert, be-
bij een boerderijtje, tegen
pluimvee stapt en kak<
stuurslid van de Vereeniging voor Vreemde
lingenverkeer in Tiel. ..Toen waren in één
nacht de bloesems uitgekomen, terwijl de
blaadjes zich nog niet buiten hadden ge
waagd. Maar de regen van de laatste dagen
heeft- die groene spruiten te voorschijn ge
jaagd en daardoor het heldere wit weggeno
men".
Inderdaad dat is jammer, al neemt dat
niet weg, dat er nog veel schoons is overge
bleven. De regens torm. die over die streken
gewoed heeft, richtte ook onheilen aan! Tak
ken braken af. We zagen nog een enkele tak
met reeds verwelkende bloemen op den
grond liggen. Een enkele boom werd ontwor
teld.
„Maar na deze kleine inzinking, die we nu
doormaken, komt er nog meer moois, nog
mooier zelfs dan het bloeien der kersen. En
dat is, als over tien dagen de appelbloesems
aan de boomen komen. Dan moet u den Ap-
peldijk eens langs gaan! Die loopt langs de
Linge westwaarts tot Beesd. Voor auto's is die
weg eigenlijk niet berijdbaar. Het is daar
heerlijk!"
De A.N.W.B. publiceerde reeds in ons blad
een kaartje met aangegeven autotochten
dpor de Betuwe. Een weg "niet voor autover
keer geschikt) die buitengewoon mooie kijk
jes geeft op de bloeiende vruchbboomen, is
die van Eek en Wiel langs den Rijndijk naar
Kesteren. Trouwens het heele gebied om Tiel
heen tot ver Oostwaarts toe en aan de an-
LANGS DE STRAAT.
Twee bazen.
Op een hoek van de markt waar men allerlei
huisdieren, van katten en honden tot kippen
en kalkoenen verkoopt, staat een Amsterdam-
sche „toffe" jongen, die gewend is zijn dagen
met stempelen en veel gijn-met-vrienden
slenterend langs de straten, te slijten en
kijkt alsof hij den smaak van een grap voor
goed heeft verloren. Hij staat daar vandaag
om zijn hond te verkoopen, een glanzenden
zwarten herder, die dicht tegen hem blijft
staan, en af en toe eens met een blik van ver
standhouding omhoog kijkt. Soms wordt de
hond wat ongeduldig, blaft eens onrustig, om
dat hij niet begrijpt, waarom ze zoolang op die
zelfde saaie plaats blijven, waar immers niets
van beteekenis voorvalt. Hij wil er weer op uit,
hij lieeft evenveel plezier in avonturen als zijn
baas en hij blaft kort en ontevreden, als die
een paar vrienden, die hem een vertrouwelijk
en uitnoodigend „Hei, Arie" toeroepen, afwijst
met een luien groet, een handgebaar en hen
dan voorbij laat loopen. Hij is gewend, dat er
dan direct meegedaan wordt, dat zijn baas
handenwrijvend mee op stap gaat, dat er op
eikaars schouders wordt geslagen. Hij wil er
al meteen op af. zijn tong hangt uit zijn bek,
zijn oogen fonkelen van plezier, maar de baas
hooischelf aan, waaromheen het
i voedsel zoekt
dere zijde ongeveer tot de lijn Geldermalsen-
Culemborg (daarachter komt het Zuid-Hoi-
landsche laagland) is in deze tijden een be
zoek overwaard, met uitzondering van een
driehoek ten N. van Tiel, dat te laag ligt voor
vruchtbooinen. Hier schijnt vroeger een arm
van den Rijn gelegen te hebben.
Men kan zich dus over een uitgestrekt ter
rein bewegen bij het bezichtigen van de Be
tuwe in deze dagen. Het kan geschieden, door
dat men in snelle vaart per auto rondtoert en
slechts een vluchtigen indruk van het ge
heel krijgt. Dan zal men ongetwijfeld zeg
gen. dat „de Betuwe tegengevallen is". Dan
is het geen bewonderen geweest.
Dat wordt het pas, wanneer men rondgaat,
de mooie plekjes opzoekt en rustig voor de
schoonheid van den enkelen boom blijft
staan, voor een boerderijtje met gekalkten
muur en strooien dak. tegen een hooischelf
aan. waaromheen het pluimvee stapt en ka
kelt, aan den voet van een dijk of den kant
van een slootje. En als men dan een praatje
maakt met een van die vriendelijke boeren,
die in zoo'n sappig en voor ons eerst wat on
wennig dialect over het weer en het „zunne-
ken" spreekt en over zijn „boogers". dan
krijgt men dingen te hooren. waarlangs men
in zijn snellen wagen voorbijgegaan zou zijn.
Dan vertelt hij van het spuiten met carboli-
neum tegen de luis en later met Bordeausche
pap (kalk en kopervitriool) op de perenbloe
sem en met Californische op de appels tegen
de „piersteek" en schurft. Deze praeparaten
zijn niet vergiftig en het vee mag dan ook
blijven loopen onder de behandelde boomen.
Als er echter gespoten wordt met lood-arse-
naat na den bloei tegen de rups dan wordt
het vee vastgehouden, tot dat mengsel on
schadelijk is geworden door opdrogen. Want
dat is vergif, volgens een deskundige zelfs in
erge mate. Deze waarschuwde dan ook tegen
het ongeschild eten van appels, want ofschoon
aangenomen wordt, dat het gif op de rijpe
vrucht niet meer aanwezig is. wist hij toch
de gebruikte arsenicum van een zoodanige
kwantiteit, dat voorzichtigheid altijd gebo
den blijft.
We kwamen in Tiel terug langs den Waal
dijk. Links was de rivier bij bochten telkens
even zichtbaar. Een steenfabriek strekte zich
langs den oever uit, een enkel witgekalkt huis
stond op een terp op den uiterwaard, zeven
of acht hooge boomen er naast. In de verte,
die wazig was tegen de zon in, verloren zich
onze blikken over de vlakke weiden.
En rechts, binnendijks, kroop boomgaard
op boomgaard tegen den hoogen dijk aan en
verborg half de boerderijen, die tot aan den
einder toe over de Betuwe verspreid lagen.
Over de Betuwe, die bloeit.
A. J. C. VI.
trekt kortaf aan zijn riem en het blijft: staan
op de plaats. Dan wordt hij vriendelijk geaaid
en medelijdend beklopt, alsof hem verdrietig
excuus gevraagd wordt voor een onhartelijke
daad.
„Kost die hond?" zegt een grove kerel. „Is
niet te koop", zegt de jongen, na een korte
aarzeling, omdat de man hem zoo weinig be
valt. En ze loopen samen onverschillig een
eindje rond, hij en de hond. Dan staan ze weer
op dezelfde plaats. „Arie" ziet verdrietig naar
beneden, naar den hond, die nu ook in het be
wustzijn van akelige dingen, dicht tegen zijn
beenen komt aankruipen en hem af en toe
aankijkt met een schuine kop en een stillen,
droevigen knipoog.
„Arie wacht tot laat op den dag. Dan ver
koopt hij den hond aan een vriendelijken me
neer, die netjes aan een ketting met hem weg
wandelt. Hij loopt hen stilletjes achterna om
te weten, waar z'n beste vriendje terecht komt,
heimelijk en ongemerkt. En de meneer be
grijpt niet waarom de hond steeds maar on
rustig blijft, soms stilstaat, snuffelt en snuift,
jankt en omkijkt
Hij heeft een wit poedelt je onder zijn jas,
zoo wit, dat zijn smerige handen er vlekken
op maken. Hij rookt een piraatje en fluit een
deuntje. Hij heeft een lachend gezicht en zijn
oogen zijn geen oogenblik in rust. Ze spieden
naar alle kanten, maar vinden toch nog tijd
om ieder aardig meisje een knipoog toe te
werpen en nog een grap er bij, als hij ver
wacht dat ze zal blozen. Hij loopt ongedurig
rond, vraagt iedereen vertrouwelijk of „ie niet
een pracht van een beestje" wil koopen. slaat
dan zijn jasje open en doet vriendelijk tegen
het rillende, schuwe, poedeldiertje, dat zich
geen raad weet van angst. Hij heeft zijn hand
nonchalant in zijn zak. maar houdt met zijn
arm het poedelt je stevig vastgekneld. Hij staat
geen- oogenblik op dezelfde plaats, scharrelt
rond tusschen de menschen en herhaalt steeds
zijn vertrouwelijk aanbod. Hij wil het dier ten
slotte ook wel voor een klein prijsje kwijt.
Dan krijgt hij een druk gebarende juffrouw
in de gaten, een juffrouw die luid misbaar
maakt over haar gestolen hondje en die hem
blijkbaar ook al heeft ontdekt. In een wip
staat het kleine, rillende angstige poedeltje
vol koddige smoezelige vlekken, op de straat,
weggeschoven tusschen de menschen, waar-
tusschen ook de jongen met de altijd vroolijk
lonkende oogen is verdwenen.
Als de juffrouw haar schat weer heeft ge
vonden en nog jeremieert over het leed haar
honneponnetje aangedaan en over den boos-
aardigen kerel, die hem zijn roze halsstrikje
heeft afgestolen bovendien loopt de jongen
weer in zijn eentje en smijt nijdig zijn piraatje
weg omdat hem dit buitenkansje weer door
den neus is geboord. Op een brug blijft hij
staan, kijkt wat in het water, zijn handen in
den zak. En vindt heel onder in zijn broekzak
het verfrommelde roze zijden lintje terug, dat
hij met minachting van zich afslingert.
Om het dan toch na een poosje weer op te
rapen en glad te strijken, omdat er tenslotte
heel wat meisjes zijn die er graag een lachje
voor zullen geven.
's Avonds ging je dus naar American en
het Honk, maar alvorens daar iets van te
vertellen, ben ik den lezer het relaas van
mijn debuut als professional schuldig.
Na mijn eindexamen vond ik, dat ik zoo
gauw mogelijk carrière moest maken. Dus
liet ik mij inschrijven bij den Bond en kwa
men daar zoo nu en dan informeeren of er
iets te doenr was. Op een goeien middag liep
ik in de>" val.
Laat es kijkeja, als u vrij bent ken
u van avond spele op de „kerremes" in Zaan
dam.
Zoo, hm, wat is het?
Dansmuziek in café „Populair".
Alleen?
Nee, met een viool en een fagot.
De combinatie beloofde niet veel schoons.
Is dat alles?
Nou ja, ook nog een paar artiesten be
geleiden. u weet wel, een nummer, het ge
wone werk.
Ik wist niets want ik had het nog nooit
gedaan. Die dansmuziek zou wel gaan; dank
zij het Honk kende ik vrijwel alle tango's,
steps en fox-trots van die dagen uit het
hoofd, maar dat „nummer"
Een vage knagende onrust bekroop me. maar
met het gedegageerde air van den routine-
muzikant die zijn heele leven niets anders
doet dan het begeleiden van „nummers", ac
cepteerde ik.
De mooie zomeravond en het fijne boot
tochtje naar Zaandam hadden me mijn zelf
vertrouwen terugbezorgd toen ik om half
acht het café. binnenstapte. Een lange, lage
open pijpenla, met achterin een podium en
een oude piano.
De muziek zou om 8 uur beginnen, maar
het was er al aardig vol feestgangers, die
zich in afwachting van de komst voorloopig
achter een biertje zaten te vervelen.
Bent u den pianist? La-we dan effe dat
nummer repeteeren.
Het „numtoer" was een duo en heette
„Teun en Sien" op klompen, in Volendam-
merpakjes en zoo. Teun was snip verkouden
en in een vreeselijk humeur. Hij duwde me
nijdig een gescheurd gevlekt, volstrekt <vi-
leesbaar manuscript onder mijn neus.
Vooruit, we motte opschiete. Kijk, je
begint hier, bij de dubbele streep, de eerste
reprise maken we niet, de tweede en derde
wel, de laatste niet. Rn den tweeden keer
begin je heelemaal van voren, behalve die
drie eerste maten natuurlijk. Dan speel je de
vamp net zoolang tot ik met het couplet in
val. want daar maakt ik een gijntje, en dan
spring je hier over naar de laatste bladzij,
refrein, en dan sla je gauw terug, want ik ga
ineens door, hier, bij die vetvlek ja. en dan
neem je het derde couplet en zonder reprise,
dan wacht je weer op mijn gijntje en dan
gaan we van hier, nee wacht effe, hier
vandaan recht door naar het slot, met re
prise en heel vlug, en met die drie maten er-
tusschen. Gesnapt? En als me partner invalt
gaat 't net andersom, dat wil zeggen je begint
bij het laatste couplet en de rest gewoon
zonder reprises, behalve de eerste en dan van
hier direct op het slot. Doodeenvoudig. Daar
gaat-ie.
Het was zoo eenvoudig dat ik na 10 maten
al geen heg of steg meer wist. Teun werd
woest.
Nee stommeling, daar mot je niet be
ginnen en die reprise maken we ook niet. Al
lemachtig, Professor Beethoven, dat zal me
een mooie avond worre met die gooser! Voor
uit, over!
Het duizelde me, muziek zag ik al lang
niet meer, wel als maar heel veel zwart en
sterretjes. Maar ik spéélde door, net zoo lang
tot ik merkte dat zoowel Teun als Sien ston
den te vloeken in plaats van te zingen. Teun
was nu bepaald gevaarlijk geworden. Toen
hield ik ook maar op en het werd doodstil
achter me, angstig stil. Ik voelde het onaf
wendbaar onheil al in mijn rug schroeien.
Daar kwamen harde voetstappen door de
zaal en de stem van den patroon priemde in
de stilte:
Dat kennne we niet accepteere! Ik heb
den Bond om een pianist gevraagd en niet
om een idioot. Hier hei-je zeve stuivers voor
de boot en nou d'r uit. Ze zelle d'r wel van
hoore op den Bond.
Daar ging ik, met mijn einddiploma Con
servatorium. Afgekeurd en eruitgezet door
Teun plus kastelein. En ik moest nog spits
roeden loopen ook, de heele lange zaal tus
schen de rijen tafeltjes met lachende kin
kels door. Aan den uitgang kon ik nog net
hooren hoe een inderhaast gehaalde juf
frouw begon te timmeren. Die vond het wel
doodeenvoudig.
Onderweg terug stelde ik vast, dat er voor
het vak blijkbaar nog wat anders noodig is
dan een einddiploma. Pas jaren later heb
ik dit penibele avontuur aan mijn vrienden
durven vertellen, jaren later, toen ook voor
mij het begeleiden van nummers dagwerk ge
worden was.
Maar zoover zijn we nog niet. Eerst American.
In die dagén van mijn debuut kwam de voor
hoede van Amsterdams bohème 's avonds
bijeen in American. Leidsche Plein. Men vond
daar steevast en altijd aan dezelfde stam-
tafeitjes, letterkundigen, dichters, musici,
schilders, beeldhouwers, verder een schedel-
meter een paar amateur-psychologen, een
artistieke chemicus en eenige ..uitvreters" die
ook aan kunst en filosofie deden, of heetten
te doen.
De uitvreters dronken kopjes koffie, die
ze iemand anders lieten betalen en leenden
„even een gulden" dien ze nooit teruggaven.
Als u overigens precies wilt weten wat een
uitvreter is, lees dan het prachtige verhaal
van Nescio. Bohème zonder uitvreters is on
denkbaar.
In American werd en wordt misschien
nog? de grondslag gelegd voor de kunst
ih,.- toekomst.
Daar en nergens anders maakten we pre
cies uit hoe het moest en vooral hoe het niet
moest. Dirk was onze kellner. Het is hier de
plaats om een paar regels te wijden aan de
nagedachtenis van Dirk.
Tientallen kellners heb ik gekend, dikwijls
van zeer nabij. Jarenlang waren het kellners
van allerlei soort, rang en stand waarmee ik
dagelijks en nachtelijks omging. Mijn zon
derling bestaan van zwervend muzikant
bracht dat mee. Zoo heb ik ze door en door
leeren kennen in al hun geledingen en nuan
ces, van den suffen bordenspoeler uit het
volkseethuis tot den brillanten chef de récep-
tion in Savoy.
Van den zwarten smerigen kombuisjongen
op een Afrikaanschen kustvaarder tot den
vlotten, zelfverzekerden steward aan boord
van een Imperial Airways-machine. Van den
schelen bonkigen uitsmijter voor een duistere
boevenkroeg in Tanger, tot den zeven talen
sprekenden heer die schatten verdient als
portier van een luxe-palace in Deauville.
Welnu, van al die kellners mot hun ver
schillende maskers en nooit varieerende con-
fectie-namen: Jean. Henri. Jules. Hendrik,
Johan, Pierre, staat er mij niet één zoo dui
delijk en ongerept voor den geest als onze
pretcntielooze Dirk.
Dirk was het ideale type van den artisten-
kellner vlug van begrip, rustig, accuraat, ge
duldig. tactvol en begenadigd met een op
merkelijk fijn begrip voor ons aller eigenaar
digheden En aangezien wc er in dien tijd
zoowat niets anders op na hielden dan juist
„eigenaardigheden", moest hij minstens zoo
veel kunnen onthouden en op het eerste ge
zicht begrijpen als een psycho-analiticus.
Dirk een bestelling opgeven was eigenlijk
overbodig. Hij keek je aan en wist wat je
noodig had.
Dirk!
Ss-ss. ik kom bij u. meneer.
Dirk opende, interpuncteerde of besloot
vrijwel elke mededeeling door een tweemaal
herhaald snel en vertrouwelijk gesis achter
den rug van zijn hand. Goed beschouwd kan
Dirk geen normale kellner geweest zijn. want
als hij zei: Ik kom bij u, dan kwam hij ook
inderdaad.
Andere kellners doen dat nooit Hebt u
óók opgemerkt, dat een echte kellner. zoodra
hij door middel van die stereotype uitdrukking
zijn spoedige komst aan uw tafeltje heeft
toegezegd altijd zoo hard en zoo ver moge
lijk wegrent?
Dirk. jaik weet het nieteen
koffie maar
Nee meneer, vanavond niet.
Hé? En waarom niet?
Omdat U buikpijn heeft.
Hoe weet je dat?
U kijkt zoo moe en u zit voorover. Een
brandewijntje met nootmuskaat zal u op
knappen. SS-SS.
E enhalf uur later was de buikpijn weg.
Brave Dirk.
Een half uur later was de buikpijn weg.
half drie American binnenstrompelen. voet
je voor voetje en heel voorzichtig, wantt er
was den vorigen nacht een zware fuif ge
weest in het Honk Met bonzend hoofd, een
flauwtje nabij, liet ik me op een stoel zak
ken. De groote zaal was gelukkig leeg. Ergens
heel in de wazige verte, bij het buffet, stond
Dirk. Ik probeerde in zijn richting te kijken,
alleen maar kijken. Maar als je een kater
hebt, kun je je hoofd niet naar rechts of
links draaien, zonder dat de cosmos daarop
reageert door een kanonschot in je gemartel
de schedel af te vuren en n' halven slag om
zijn as te wentelen. Dus gaf ik het op en
bleef maar doodstil zitten in de hoop dat
En zoo waar: Ss-ss klonk het bemoedigend
aan mijn suizend oor en zonder er verder een
syllabe over vuil te maken, zette Dirk voor
me neer2 zure haringen en een flesch
sodawater. Mijn redding. Wat een genie!
Behalve onze kellner, vriend en dokter,
was Dirk ook onze bankier. We poften niet
alleen eindeloos bij hem, hij leende ons zelf
geld als het noodig was, en het was altijd
noodig. Vrij hooge bedragen vaak.
Jaren later in Marokko, heben eens geld ge
leend van een Arabier, een keurige vent, vol
strekt geen woekeraar, maar hij vroeg 25%
rente. Dirk vroeg niets en wachtte met enge
lengeduld tot hij het terugkreeg. Ofschoon
het voor hem. gezien de omstandigheid, dat
hij met louter vage, uit den aard der zaak
financieel hoogst onbetrouwbare artistieke-
lingen te maken had. een riskante liefheb
berij geweest moest zijn, geloof ik toch niet,
dat iemand er ooit misbruik van gemaakt
heeft.
Melkboerenhondehaar had hij, lachende
oogen en een scheeven neus boven zijn hou
ten vierkante kinnebak met stoppeltjes. Toen
we eens vol Weltschmerz zaten te grübeln
achter ons kleintje koffie, irriteerde me
plotseling zijn gezapige grijns en vroeg ik
hem:
Zeg Dirk, heb jij nou nooit de p.in?
Hier niet meneer, hier kan dat niet ziet
u, maar thuis.... is het niet zoo lollig.
Thuis, wie denkt er eigenlijk ooit aan een
kellner thuis?
Zoo, herrie met je vrouw of zoo?
Mijn vrouw is vorige maand aan de
griep weggegaan meneer, en mijn kleine jon
gen ook.
En nou ben ik thuis alleen ss-ss. Een uit
smijter had u gezegd meneer, ham of ros?
Neem me niet kwalijk Dirk
Maar hij was al weer weg. Voor het eerst
van ons leven beseften wij, dat ook een kell
ner iemand kan zijn die ergens woont, thuis
komt. zijn jasje uittrekt en aan een tafel
gaat zitten. Alleen.
Zoo erg lang zou Dirk trouwens niet al
leen blijven. Een tijd later misten we hem
een paar dagen; een van de* andere kellners
bediende aan ons tafeltje.
Waar zit Dirk toch? Vacantie genomen
soms?
Ja. Dirk had vacantie genomen. En het
gaskraantje opengezet.
MUSICUS.
De Armenische aartsbisschop Stephanus
Howagimian is in Sophia op 90 jarigen leef
tijd gestorven tengevolge van een honger
staking die hij inzette toen de kerkeraad hem
wilde afzetten en een jongere opvolger
Wilde kiezen.
Het blauwachtige mengsel van kalk en kopervitriool wordt over den
boom gespoten om de komende vruchten te zuiveren van eventueele
schurft of piersteek.