Vaseline ^^^Chesebrough
HET TOONEEL
OM ACHT UUR AAN TAFEL
DONDERDAG 26 APRIL 1934
H
AARLEM'S DAGBLAD
9
Alles klaar?Halen!" door C. J. Pleters
en I-Ienri A. van Eijsden Jr. (A. J. G. Streng
holt's Uitgevers Mij).
Het mag wel als een bewijs van groeiende
belangstelling voor het liefhebberij-tooneel in
ons land gelden, dat in betrekkelijk korten tijd
drie boekjes zijn verschenen, welke gelijkelijk
tot doel hebben den amateur-tooneelspelers
practische wenken en raadgevingen te ver
strekken. De arbeiderspers te Amsterdam gaf
een boekwerk „Leekentooneelspel" van H. J.
van Wielink uit, bij de firma J. Heynis te
Zaandijk verscheen „Wat, Waarom en Hoe?"
van Frank Arnoldi en thans ontvingen wij van
Strengholt's Uitgevers-Maatschappij „Alles
klaar?.Halen!" door C. J. Fieters en Henri
A. van Eysden Jr., dat de schrijvers een prac
tische vraagbaak voor amateur-tooneelspelers
hebben genoemd.
Over „Wat, Waarom en Hoe" heb ik inder
tijd in deze rubriek geschreven. De „gids" van
Fieters en Van Eysden is lang niet zoo uitge
breid en volledig als die van Arnoldi. Er
komen wel eenige practische wenken in voor,
waaraan een leider van een amateur- tooneel-
club wat heeft, maar zeer veel zal hij uit dit
boekje toch niet leeren. Het meest merkwaar
dige is eigenlijk het korte „voorwoord" van
Eduard Veterman, waarin deze schrijft: „Het
dilettanten-tooneel kent vele kunstenaars. Het
beroepstooneel kent niet minder vele dilettan
ten".... een uitspraak die wel niet de volko
men instemming van de beroepsspelers zal
hebben verworven, maar die toch niet zoo
heel ver van de waarheid zou zijn, wanneer
Veterman het woordje „vele" had weggelaten.
Zeker is het, dat ook ik bij het dilettanten-
tooneel wel spelers heb gezien, die zich eerder
kunstenaar zouden mogen noemen dan ver
scheiden acteurs en actrices, van professie,
die in de meening verkeeren door hun beroep
alleen reeds „artist" te zijn.
In verschillende hoofdstukken geven de
heeren Pieters en Van Eysden wenken voor de
tooneel-amateurs en zij schrijven in hun boekje
over de taak van den regisseur, de keuze van
het stuk, de rolverdeeling, het regieboek, de
leesavonden en verder over alles, wat zoo voor
de voorbereiding van een tooneelvoorstelling
noodig is. Wanneer ik om eens een voor
beeld te noemen vergelijk, wat Frank Ar
noldi over tooneelbouw in zijn boekwerk
schrijft en wat daarvan staat in „Alles
klaar?"Halen!" dan blijkt wel klaar, hoe
veel gemakkelijker de schrijvers van dit laat
ste boekje het zich hebben gemaakt. Het is
als geheel nog al dilettanterig en ik mis er de
grondige studie en de ernstige voorbereiding-
in, waardoor de gids van Arnoldi zich onder
scheidt.
Natuurlijk zullen amateur-tooneelspelers
ook in dit boekje wel eenige raadgevingen vin
den, die hun van nut kunnen zijn. Het meeste
zullen zij nog hebben aan het hoofdstuk „Ver
schillende Wenken".. Het is niet alles bepaald
verrassend nieuw, wat in dat hoofdstuk wordt
verteld, maar wie, zooals ik, veel liefhebberij-
tooneel moet zien, zal in dat hoofdstuk dade
lijk den man van de praktijk, die weet, welke
fouten herhaaldelijk door amateurs op het
tooneel worden gemaakt, herkennen.
Wie bijvooi-beeld weet, hoe stuntelig en on
handig op de planken meestal „gevrijd" wordt,
zoo, dat liefde-scènes ongewild dikwijls ridi
cuul worden, zal het onmiddellijk met de
schrijvers eens zijn, dat ook „vrijages" ter dege
gerepeteerd dienen te worden. En ook de op
merkingen over de vele fouten in eet-scènes
en de te kortkomingen in de beleefdheidsvor
men op het tooneel zouden vele dilettanten ter
harte kunnen nemen.
Hoe goed dit boekje ook bedoeld moge zijn,
zoo meen ik toch, dat het na de verschijning
van „Wat. Waarom en Hoe" vrijwel overbodig
genoemd kan worden. Alles, wat in deze vraag
baak van Pieters en Van Eysden staat, vindt
men ook en uitgebreider in het boek van
Arnoldi.
Leekenspel, door Dirk van der
Poel (uitg. Brusse - Rotterdam).
Dit boekje is een voorbeeld, hoe een schrij
ver beknopt en toch volledig kan zijn. De heer
Dirk van der Poel heeft wel degelijk van zijn
onderwerp een grondige studie gemaakt, voor
dat hij zich aan het schrijven zette en van
deze serieuze voorbereiding geeft het boekje
bijna op elke bladzijde het bewijs. De schrijver
vermeldt telkens de bronnen waaruit hij heeft
geput en die zijn velen. Zelden heb ik een
werkje gelezen .waarin de auteur een dergelijk
belangrijk, veelomvattend onderwerp als het
leekenspel zoo beknopt het boekje telt
slechts 43 bladzijden en toch zoo volledig
heeft behandeld.
Het geeft een klaar en duidelijk begrip van
het leekenspel. van zijn geschiedenis en zijn
ontwikkeling in andere landen en in Neder
land. Niemand, die dit boekje met ernst ge
lezen heeft, zal er meer in twijfel over zijn,
wat het leekenspel wil en wat het van het
dilettanten-tooneel onderscheidt.
Wanneer Van der Poel schrijft: „Beroeps
acteurs en dilettanten spelen om tooneel te
spelen, met principiëel geen anderen grond
slag dan de rol. De leekespeler echter speelt
van uit de idee. Plet leekenspel ontstaat op
den grondslag van religieuse en sociale ideeën,
van een sterk geloof in die ideeën, van een
sterke behoefte ze te verkondigen," dan heeft
hij in enkele regels de grondidee van het
leekenspel helder en klaar aangegeven.
Voor allen, die met belangstelling het lee
kenspel, zooals zich dat in ons land met de
opvoeringen van de snelen ven Henriëtte Ro
land Holst en Anthonie Donker, van de zomer
spelen der studenten en de graalspelen heeft
ontwikkeld, hebben gevolgd, zal dit boekje van
Van der Poel een waardevol bezit zijn, zoowel
om den belangrijken, verklarenden tekst als
om de vele fraaie foto's, die er in zijn op
genomen.
De Geboorte onder het Kruis,
door Else Moegelin. vertaald
door Joh. Frevel. ïUitg. Van
Gorcum C. - Assen).
Dit Kerstspel is een voorbeeld van de vele
In de laatste jaren verschenen leekenspelen.
Het is hier te Haarlem bekend geworden dooi
de wijdingsvolle opvoeringen, die de Jonge
Vrijzinnigen, onder leiding van den heer Joh.
Frevel er "indertijd in het gebouw van den Pro
testantenbond van hebben gegeven. Wij
hebben spel en onvoerïng toen uitvoerig be
sproken en mogen daar dus thans naar ver
wijzen.
Eduard Veterman Nova Zemhla
(A. J. G. Strengholt's Uitge
vers Mij).
Bij Strengholt's Uitgevers Mij. is in druk
verschenen Eduard Veterman's Nova Zambia,
het heldendrama, dat door Het Groot Neder-
landsch Tooneel ook te Haarlem deze maand
werd gespeeld en toen uitvoerig in ons blad
reeds besproken is.
J. B. SCHUIL.
Haarl. Tooneelvereeniging T.O.N.E.V.O.
EEN DOLLE DAG.
De Haarlemsche Tooneelvereeniging T. O.
N. E. V. O. heeft gisteravond in den schouw
burg aan den Jansweg een feestvoorstelling
gegeven ten bate van de Vereeniging tot be
strijding der tuberculose. Men had hiervoor
een blijspel uitgekozen, getiteld „Een dolle
dag", en geschreven door A. Anno. Afgaande
op de namen van de personen uit het stuk en
uit de omstandigheid, dat het in Amsterdam
speelt, waar een familie uit Leeuwarden lo-
geeft. moet men den indruk krijgen, hier
met Nederlandsch fabrikaat te doen te heb
ben gehad, al heeft de schrijver geheel ge
werkt in den geest en volgens het procédé
van de Duitsche kluchtspel-leveranciers van
het slag Blu.menthal, Kadelburg en Co.
Het is een onwaarschijnlijke en vrij onbe
holpen lneenzittende geschiedenis, maar
welke aanleiding geeft tot grappig spel. De
heer G. H. Pollé, die de regie voerde en te
vens een der hoofdrollen voor zich had gere
serveerd, heeft uit dit kluchtspel gehaald wat
er uit te halen valt en de acteurs, die hem
terzijde stonden, hebben zich naar vermo
gen van hun dankbare taak gekweten.
Voornamelijk door de verschijning van den
genoemden heer Pollé, die dank zij zijn voor
treffelijke grimeering en zijn droog snaaksch
spel een koddig type van zijn rol had ge
maakt, duurde de pret in de zaal onafgebro
ken voort. Maar ook de overige spelers, die
minder markant optraden, prikkelden de
lachzenuwen door de malle situaties, waarin
het spel der misverstanden hen bracht.
Het is onbegonnen werk, deze verwikke
lingen in kort bestek uiteen te zetten. De
aanleiding tot de grap was de komst van
den Leeuwarder zakenvriend (gespeeld door
den heer J. C. van Elten) bij den fabrikant
Buttinger (de heer H. Meier). Die zaken
vriend heeft een dochter Johanna (mevrouw
A. J. PolléHendrikx), die het geval aldus
aan een der omstanders uitlegt: „mijn vader
heeft in zijn pakhuis een dochter en mijn
heer Buttinger een zoon; deze waren liggen
daar onverkoopbaar, maar nu probeeren ze
tot transactie te geraken en nu laten ze
elkaar de monsters zien en als die goed lijken,
wordt op termijn drie maanden na dato ge
leverd."
Nu wil het noodlot, dat juist een andere va
der met dochter in het huis van den fabri
kant belanden, voordat de heer des huizes
met zijn logé's heeft kennis gemaakt. Deze
vader is een arme steenklopper (de heer G. H.
Pollé), wiens dochter Lize (mevr. G. de Graal'-
Schipper) een heimelijke liefdesbetrekking
onderhoudt met Buttinger Jr., (de heer N.
Handgraaf). Buttinger Senior ziet dit stel
voor zijn logé's aan en vandaar alle misver
stand, dat mevrouw Buttinger (mevr. C. van
KouterenZaayer) in den waan brengt, als
zou haar echtgenoot een zedeloos individu
zijn.
Natuurlijk wordt alles tenslotte opgehel
derd. waarna de zaak tot ieders bevrediging
afloopt.
Behalve de genoemde acteurs en actrices
traden nog in het stuk op de heer J. Helle-
mink als bedrijfsleider, de heer F. H. van der
Schaaf als klerk, de heer K. Hellemink als
huisknecht en mevrouw A. van der Schaaf
Stinne, als kamermeisje.
H. G. CANNEGIETER.
CRAALSPEL.
NU GAAT DE HEER VOORBIJ.
In „Das kirchliche Spiel" schrijft Wilhelm
Stahlin. dat het leekenspel een zuivere reli
gieuse bekentenis kan zijn, gespeeld noch
om de te verwachten werking noch tot eigen
bevrediging van de spelers, maar alleen tot
verheerlijking van God en Zijn openbaring.
In dezen zin zijn de „Pinksterzegen" en
thans het Paaschspel „Nu gaat de Heer
voorbij", beide door de Graal gegeven, zuivere
en voortreffelijk geslaagde leekenspe
len.
Pinksterzegen was een openlucht-spel, „Nu
gaat de Heer voorbij" is bestemd voor een
schouwburgzaal en stelt dus geheel andere
eischen. Aan het woord kon thans een veel
grootere plaats worden ingeruimd en het was
nu niet meer noodig enkel en alleen met
koren te werken. Zoo kon men een spel
geven, waarin ook het individueele woord
tot zijn recht kwam. Dit woord bracht ons
mevrouw Ellen Russe, de „verhalende stem"
in dit Paaschspel. Zij had in dit moderne
Passie-spel want zoo zouden wij „Nu gaat
de Heer voorbij" kunnen noemen de taak
die in de Matheus en Johannes Passion de
Evangelist vervult, al wordt dan ook het
Evangelie meer „verteld" dan woordelijk ge
volgd. En als in de Passion worden
Christus' lijdenswoorden gesproken door een
afzonderlijk persoon, diei wij in dit spel
niet alleen hooren, maar ook zien, als is
het dan ook niet zooals in de realistische
Passiespelen te Oberammergau en Freiburg
in een nabootsing van Christus. De koren, die
in dit spel bewegings-, zang- en spreekkoren»
zijn. kunnen wij vergelijken met de koralen
in de Passions en hebben voornamelijk het
meditatieve het beschouwende deel in dit
spel; zij geven de stemmingen van ons,
menschenkinderen, aan. Zooals altijd bij de
opvoeringen door de Graal, troffen ook in
Nu gaat de Heer voorbij", de diepe ernst,
de devotie, den toewijding in het spel. Maar
ook en daarom zijn deze graalspelen in de
ontwikkeling van het leekenspel zoo belang
rijk de kleurenweelde, de gedisciplineerd
heid in de groepen, de zekerheid in de uit
voering en de artistieke zin. Want niet al-
'een om de religieuse en diepere gedachte
van „Nu gaat de Heer voorbij", dat een medi
tatie over Jezus' Leven, Zijn Lijden en Glo-
rieuse Verrijzenis wil zijn heeft dit Paasch
spel een vooral voor Katholieken groote
beteekenis, de opvoering is ook een artistieke
manifestatie, welke tot bewondering dwingt.
Zelden hebben wij spreekkoren zoo goed
hooren zeggen als gisteravond in dit graal-
spel. Voortreffelijk bijvoorbeeld was het
Kruiskoor blijkbaar overgenomen uit de
Pinksterzegen - 'n dubbelkoor, dat op de grens
Zachte handen"
(Adv. Ingez. Med.)
stond van zang en spreekkoor een enkele
keer ging het gesproken woord zelfs over in
het gezongen woord en dat den geestelijken
tekst nu en dan ondersteund door een
gestileerd gebaar kleur, toon en bezieling
gaf, en zeer mooi was ook het beschouwende
koor bij het Miserere, dat met gesluierde stem
sprak en de mineur-stemming in dit tafereel
ook in het gesproken woord tot uitdrukking
wist te brengen. Hoe indrukwekkend was
ook het in kracht telkens toenemend en tot
een sterken climax stijgend: „Waakt en bidt,
opdat gij niet valt in de bekoring" door de
verschillende groepen en welk een wijding
ging er uit van het „Onze Vader", zooals dit
„gespeeld' en gezegd werd door het koor.
Mevrouw Ellen Russe met haar klankrijke
stem zei haar tekst bezield en voortreffelijk
dynamisch geschakeerd. Het was door die
schakeering vooral, dat zij aldoor wist te
boeien. Haar voordracht stond op een artis
tiek hoog peil. In het teere wist zij zich
steeds te hoeden voor het overgevoelige, het
forsche en krachtige werd bij haar geen
oogenblik tot ruwheid.
De Vox Christi trof door reinheid en zui
verheid, maar de stem was wat zwak, zoodat
zij in tegenstelling met de „verhalende
stem" van Ellen Russe soms moeilijk was
te verstaan.
Artistiek hebben de dansgroepen ons de
grootste vreugde geschonken. Hoe joyeus van
kleur en mooi van loswegen was reeds dade
lijk het gedanste loflied op Gods Barmhartig
heid. Vooral de opkomst, vlug, licht en ijl van
de verschillende groepen was indrukwekkend.
Ondanks gedisciplineerdheid, die bleek uit
de zekerheid van opstelling en groepeering,
was er een heerlijke lichtheid in de bewegin
gen die toch aldoor gestileerd bleven. Maar
nog grooter was de indruk van den boete-
dans: „Miserere". Dit werd voor mij het
hoogte punt van den avond. De dans was hier
sterk expressief en toch waren de bewegingen
steeds eenvoudig en beheerscht.
Zeer mooi was hier de groepeering om die
eene centrale wanhoopsfiguur. die vooral
aan het slot prachtig van plastiek was.
Men verwonderde er zich over, dat dit „lee-
ken" waren.
Van sterke werking was ook de „Kuisgang"
in dat Rembandtieke licht. Ook hier geen
realistische nabootsing als te Oberammergau,
maar enkel het oproepen van een visioen bij
ons, toeschouwers, een visioen, dat ook ar
tistiek voldoening schonk, omdat het ons in
schoonheid gegeven werd. Als tegenstelling
was daar weer het blijde en lichte in de
vreugdedans na Christus' opstanding aan het
slot. En verrassend was ook de kleurenweelde
in de „Kruishulde", toen de graal met haar
kleurrijke, breed-uitwaaiende vlaggen in pro
cessie optrok naar het Kruis.
Zeer groot was de indruk, die „Nu gaat de
Heer voorbij" op het publiek, dat onzen Stads
schouwburg geheel vulde, heeft gemaakt. In
stille, diepe aandacht en met ontroering heeft
men dit Paaschspel, dat zonder pauzeering
werd gegeven, gevolgd. Aan het slot klonk
enthousiast applaus, wat ik na een zoo wij
dingsvol, religieus spel eigenlijk heel jammer
vond. De spelers reageerden hierop gelukkig
niet en lieten het gordijn gesloten.
Er was voor dit graalspel zeer veel belang
stelling ook van den kant der geestelijkheid
en van autoriteiten. Zoo waren de vicaris-
generaal van het Bisdom, Monseigneur Möll-
mann en Monseigneur Vlaming, met den Ple
baan, Westerwoudt en drie Belgische
geestelijken onder wie Mons, Picard in
de met Perzische tapijten versierde eereloge
gezeten. Voorts waren aanwezig Profess. Ste
ger, Profess. Vollaerts, directeur van de Graal,
Mr. Heerkens Thijssen, M. Bomans en de wet
houder Van Liemt. Ook de dichteres Henriette
Roland Holst, die zoo veel voor het leekenspel
in Nederland heeft gedaan, was uïtgenoodigd
en tegenwoordig.
Zoo heeft de Graal met dit leekenspel, dat
ook dank zij de stijlvolle decors en de stem
mingsvolle belichting geen moment een
dilettantischen indruk maakte ons gisteren
een avond van schoonheid geschonken.
J. B. SCHUIL.
EEN BELANGRIJKE TOONEELVOOR
STELLING.
Mannen in 't wit.
De heer Deinum deelt ons mede. dat
Mannen in 't Wit, het medische tooneelstuk,
dat in Amsterdam en ook in den Haag een zoo
groot succes heeft gehad. Dinsdag 1 Mei door
Het Centraal Tooneel onder leiding van Cees
Laseur in den Stadsschouwburg zal worden
gegeven.
MUZIEK.
Uitvoering van drie
Gereformeerde koren.
De gereformeerde koren hebben een anderen
een beteren weg ingeslagen. Twee jaren ge
leden is het begonnen. Toen werd op den jaar-
Ljkschen wedstrijddag van gereformeerde
koren, het was te Bennebroek, een begin ge
maakt met de programma's grondig te herzien.
De muziekcriticus Casper Höweler gaf daartoe
den stoot, door.een uitvoerige, zeer interes
sante en vruchtdragende uiteenzetting te
geven der polyfone muziek. Palestrijnsche mu
ziek hoorde men nooit uitvoeren door de koren
van deze richting, maar op dien dag kwamen
er reeds, dus tegelijk met de lezing door Höwe
ler, eenige zangkoren naar het podium, waar
naar men met blijde verrassing.luisterde. Wel
was het den dirigenten aan te zien, dat zij
zich vooralsnog beter thuisgevoelden in de
muziek-met-de-maatstrepen, er waren er zelf
die ook Palestrina nog dirigeerden op de wijze
van neer-links-rechts-op (wat natuurlijk op
een mislukking uitliep), maar het begin was
er. Men ging de koorleden inwijden in de mu
ziek met de zelfstandige stemmen, de dirigen
ten ook zochten den weg in die voorheen on
bekende oorden, en het gevolg was' dat de
koren zïenderoogen vooruitgingen, nu ook de
middenstemmen eindelijk iets beters en
mooiers kregen te doen dan alleen accoorden
aan te vullen en geestelooze wijsjes af te zin
gen, waaraan melodie vreemd was.
Ook de heer F. Pijlman heeft den beteren
weg ingeslagen. Bij „O crux, ave" van Pales
trina kon men met vreugde luisteren, hoe daal
de kunstige veelstemmigheid van den ouden
meester, bij wlen de harmonieën zoo wonder
lijk aaneensluiten zonder eiken schoolschen
regel, den indruk wekt als zongeir er in plaats
van vier, wel zes of meer stemmen samen. En
daarvoor mag men dirigent en koor prijzen.
Wel kwam het verlangen op naar een nog
zuiverder ingestelde tenorpartijEen drietal
mooie tenorstemmen zouden al wonderen
doen, en zij zullen op den duur ook kwalijk
gemist kunnen worden. Het vroLiwenkoor is
deze vernieuwing alleszins waard- Zoo mocht
men vooral den klank der vrouwenstemmen
hartelijk bewonderen in het na de pauze ge
zongen „Meidans" van Adr. van Tetterode,
een mooi en frïsch stuk muziek, maar dat
met een mooi bezette tenorpartij, stellig nog
meer had voldaan.
Dit gemengd koor evenwel was niet het
voornaamste element dat deze uitvoering-
hielp vormen. Het gaf slechts zijn medewerking
aan twee andere koren van den heer Pijlman,
n.l. Haarl. Gereformeerd kinderkoor en Haarl.
Geref. meisjeskoor. Het koor der grootere meis
jes hebben we meermalen met genoegen gere
censeerd. Men zingt er met mooie klankvor
ming. doorgaans heel zuiver (hoewel ditmaal
in het moeilijke „Scheppingslied" van Rich.
Hol de tweede sopranen nog al eens onder te
gen den toon aan zongen) maar vooral met
goede intentie (zooals in Lentegroet van Ca bh.
van Rennes). Ook het tweestemmige „In Mei"
van Hendrika van Tussenbroek had die zon
nige blijheid van het juistgenoem.de werkje.
En waren wij niet juist daarvoor gekomen?
Daar stond immers ook het groote koor der
kinderen, waarop Ds. A. M. Boeyinga onze
aandacht vestigde, nu het Lente is geworden
en wij in 't ontluikend groen en in de dui
zend stemmen der natuur ons jong weten en
kind alweer voor de zóóveelste maal. Zoo zon
gen eigenlijk ook wij al die frissche liedjes
mee, van Dopper, van Theo v. d. Bijl en Nico
v. d. Linden. En het speet ons eigenlijk, dat in
de lange, hoewel toch zoo mooie Cantate
,,'t Ouderhuis" van Rich. Hol de muziek eigen
lijk wat boven de krachten ging dezer kinder
stemmen, die zich zoo graag wilden uitzingen
in goede harmonie met de partij aan den vleu
gel. Mej, J. M. Pijlman speelde hier heel vaar
dig en ook met kleur, zoadat zij 't geheel zeer
loffelijk steunde. Het groote koor werd aan
den vleugel begeleid door den heer B- Hooge-
veen uit Amsterdam, die ook zijn taak geheel
naar eisch vervulde.
G. J. KALT.
DOOPSCEZIND ZANGKOOR.
Het was ditmaal in het kerkgebouw der
Doopsgezinde Gemeente, dat het D. Z. een
uitvoering, de tweede van dit jaar, gaf. De in
de Gem. Concertzaal gegeven eerste, waarop
o.a. het grootste deel van Brahms' „Ein deut.-
sches Requiem" ten gehoore gebracht werd,
ligt nog versch in het geheugen. Een drietal
koren daarvan werden Woensdagavond weder
om gezongen.
Sedert de vorige uitvoering is de band tus-
schen zangkoor en Gemeente nauwer aange
haald door de benoeming van den predikant
Ds. J. M. Leendertz tot eerevoorzitter van het
Doopsgezind Zangkoor. Ds. Leendertz wees
daarop in de woorden, die hfi na de eerste
orgelsolo tot de aanwezigen richtte; hartelijke
opwekkende woorden, waarin ook op het aan
staand 40-jarig jubileum van het koor ge
wezen werd.
De genoemde orgelsolo was het Concert m
d kl. t. van Handel en de organist der Ge
meente, Jacob Bijster .vertolkte het. Er is in
deze kolommen al eens gezegd dat de droge
acoustiek van de Doopsgezinde Kerk niet bij
zonder gunstig werkt; het orgel is bovendien
beperkt in zijn hulpbronnen. Bijster's spel im
poneerde dus noodwendig minder dan toen
we hem hoorden spelen op het groote orgel ln
de Gem. Concertzaal een instrument dat aan
zijn groote bekwaamheid evenredig is. Maar
de organist scheen ook niet gunstig gedis
poneerd; ik miste althans zijn gewone cor
rectheid.
De zangen uit den Doopsgez. Liederenbun
del. waarmede het koor als steeds zijn
taak begint, werden met de gewone welluidend
heid en zuiverheid gezongen, kregen in deze
omgeving te meer beteekenis. ..De Stilte", een
jeugdwerk van Hendr. Andriessen, ging niet
geheel zoo onberispelijk: cr warer. een paar
minder mooie oogenbllkken in. Dit werkje
moge oorspronkelijk voor een zangconcours
bestemd geweest zijn, den echten concours
stijl troffen we pas aan in het „Exaudi Deus"
van Balthazar Florence, een stuk, waarin al
les op uiterlijk effect berekend is en waarin
men tevergeefs naar eenlg innerlijk verband
tusschen woord en toon of naar wat eenheid
zoekt.
In het zoetig-pathetische „Abendlied" van
Reinecke werkte de tenor Willem Schansman
goed met het koor samen. Gosse Kroese ver
vulde hier de pianobegeleiding en moest zich
door tal van conventioneele wendingen heen
slaan, wat hij met goeden smaak deed
De koren uit het Requiem van Brahms wa
ren. zooals gezegd is, een herhaling, die groo-
tendeels de goede indrukken van de vorige
uitvoering bestendigde. Enkele malen werd de
klank eenigszins geforceerd. De klavierbege
leiding van Gosse Kroese was uitstekend; de
zang van Schansman was te prijzen, die van
de sopraan Dini van Daalen was echter in elk
opzicht- onvoldoende.
Schansman droeg verder nog voor een Duit
sche adaptatie van Stradêlla's Kerkaria,
waarin zijn uitspraak niet steeds correct was,
en een aria uit Mendelssohn's „Paulus". Bijster
begeleidde en speelde als solo behalve het con
cert van Handel een orgelsonate van Jos.
Rheinberger. die voor onzen tijd een goed deel
van haar belangrijkheid verloren heeft.
De kerk was zeer goed bezet.
K. DE JONG.
FILMKUNST.
Velen onzer lezers
zullen het tooneelstuk
van den naam kennen.
Het daarin ten too-
aeele gebrachte gegeven
is door den Amerikaan-
schen regisseur George
Cukor voor de film
verwerkt en alle ster
ren van de Metro Gold-
wyn hebben hierbij te
zijner beschikking ge
staan. De uitkomst van
deze samenwerking,
welke onder voortref
felijke leiding geschied
de, is van dien aard,
dat men in dit geval
jonder overdrijving van
jen „super-film" kan
spreken.
Misschien leent zich het gegeven ook nog
beter voor de film, die geconcentreerder kan
werken dan het tooneel. Zooveel menschelijke
ellende van verschillenden aard binnen een
kort bestek te demonstreeren en uit één ge
zichtpunt te bezien, vergt een niet alledaagsch
compositorisch talent. Men heeft een derge
lijke methode meer toegepast, o.a. in Menschen
in het Hotel, het klassieke voorbeeld van dit
genre. Vereenigt al wat onze moderne tijd aan
smart en verscheurdheid oplevert zich daar
onder het gastvrije dak van den hotelier, hier
is de eetzaal van een dame uit de uitgaande
wereld het middelpunt.
Mevrouw Jordan is de echtgenoote van den
eigenaar eener oude, welbeklante stoomvaart
maatschappij. welke echter thans door de
crisis tegen den grond ligt. Oliver Jordan, die
een gevaarlijke ziekte onder de leden heeft,
krijgt door de zorgen een inzinking, welke hem
den dood nabij brengt. Zijn .dochter Paula,
type van het moderne meisje, is voor de we
reld verloofd met Ernest De Graff, die in aan
tocht is om de bruiloft voor te bereiden. Maar
heimelijk bezoekt zij geregeld den bijna vijf-
tigjarigen acteur Larry Renault, die een crisis
doorleeft, omdat zijn roem is getaand en die
door den drank zijn volkomen ineenstorting
verhaast. In een smartelijk cynische uiteen
zetting neemt hij van het geheel op hem ver
trouwende meisje afscheid en pleegt daarna
zelfmoord.
Een van de ontelbaar veel treffende détail
scènes is het oogenblik, waarop Jordan (Lionel
Barrymore), zijn vrouw (Billie Burke) en zijn
dochter (Madge Evans) samen zijn. Mevrouw
is overstuur, omdat de Femcliffe's, te wier
eere zij een diner wil geven, op 't laatste
oogenblik hebben afgebeld. Jordan, van wiens
positie Mevrouw niets weet, wankelt, een
flauwte nabij, op haar toe, om haar in te wij
den en tegelijkertijd vraagt Paula haar te
spreken, wijl zij het terwille van haar liefde
voor den acteur, wil afmaken met Ernest. Me
vrouw, die ook van het heimelijke leven harer
dochter evenmin het flauwste vermoeden
heeft, windt zich op. „Jelui klagen?!", verwijt
zij man en dochter, „de één omdat hij een
beetje hoofdpijn heeft en de ander omdat ze
ruzie heeft met haar verloofde! En daarmee
komen jelui nu mij lastig vallen, m ij, die alle
reden heb om uit mijn humeur te zijn. Weten
jelui, wat mij is overkomen? De Femcliffe's
hebben afgebeld!"
Gaat het zoo niet in 't leven, dat menschen.
die in hetzelfde huis samenwonen en elkaar
ten nauwste verwant zijn, van eikaars harts
geheimen niets gissen voordat het onherroe
pelijk te laat isl
Marie Dressier en Lionel Barrymore, twee der groote sterren van het
witte doek, in de Metrofilm „Om acht uur aan tafel"
(Dinner at Eight).
Maar het diner moet doorgaan. Inplaats van
de Ferguson's worden nu in allerijl een neef en
nicht ontboden. Maar een van de genoodigden,
Dan Packard, ziet door het wegblijven van den
rijken Engelschen lord zijn kansen bedorven.
Hij was juist gekomen met het tweeledig doel,
Jordan de aandeelen van zijn stoomvaart
maatschappij te ontfutselen en Ferguson's
kapitaal meteen in de wacht te sleepen. Als
men weet. dat Wallace Beery deze figuur ver
persoonlijkt, kan men zich meteen voorstellen,
wat voor soort man Packard is. Een ordinaire
bruut van een kerel, die door schurkenstreken
a la Kreuger, Stavisky envult u maar
aantot een machtig man is geworden.
dank zij de voortreffelijke organisatie onzer
moderne maatschappij.
Maar de machtige Packard heeft thuis een
wezen, dat hem dwars zit; het charmante
parasietje (Jean Harlow), dat hij uit een
tingeltangel getrouwd heeft en nu de zenuw
zieke speelt om met dei) dokter te kunnen
flirten. Ook deze dokter (Edmund Lowe) is
niet gelukkig; zijn erotisch temperament
maakt hem slachtoffer van zijn vrouwelijke
patiënten, en hierdoor bederft hij zijn huwelijk
met een lieve en nobele echtgenoote (Karen
Morley).
Al deze aldus met elkaar in contact staande
personen ontmoeten elkaar op het diner, waar
van ook de oude actrice Charlotte Vance de
gast zal zijn. Als mère noble is zij met haar
door levenservaring gerijpte ironische resig
natie het middelpunt van den kring. Marie
Dressier verpersoonlijkt deze figuur op zoo in
drukwekkende wijze, dat zij alles, wat wij nog
van haar gezien hebben, overtreft. Het van
leven en geest tintelende markante masker
van deze actrice laat den toeschouwer niet los.
Trouwens al de sterren in deze film zijn
stuk voor stuk bewonderenswaardig om de
sobere, ingehouden kracht van hun uitbeel
ding. John Barrymore als de tot wanhoop ge
brachte acteur en Lionel als de op zooveel
stiller wijze aan het leven tegronde gaande
zakenman geven de smartelijkheid van het
moderne bestaan even waardig en welsprekend
weer als de tragische helden van Sofocles dat
ten opzichte van de oudheid hebben gedaan.
De sfeer van het klassieke Noodlot doordrenkt
dit met de uiterste zorg tot ln alle détails ge
construeerde filmdrama, en maakt het aan
grijpend.
De directie van het Luxor-theater, dat in de
komende week deze film ter vertooning zal
aanbieden, heeft met dit stuk een gelukkige
greep gedaan.
H. G. CANNEGIETER,