Vaseline ^^^Chesebrough HET TOONEEL OM ACHT UUR AAN TAFEL DONDERDAG 26 APRIL 1934 H AARLEM'S DAGBLAD 9 Alles klaar?Halen!" door C. J. Pleters en I-Ienri A. van Eijsden Jr. (A. J. G. Streng holt's Uitgevers Mij). Het mag wel als een bewijs van groeiende belangstelling voor het liefhebberij-tooneel in ons land gelden, dat in betrekkelijk korten tijd drie boekjes zijn verschenen, welke gelijkelijk tot doel hebben den amateur-tooneelspelers practische wenken en raadgevingen te ver strekken. De arbeiderspers te Amsterdam gaf een boekwerk „Leekentooneelspel" van H. J. van Wielink uit, bij de firma J. Heynis te Zaandijk verscheen „Wat, Waarom en Hoe?" van Frank Arnoldi en thans ontvingen wij van Strengholt's Uitgevers-Maatschappij „Alles klaar?.Halen!" door C. J. Fieters en Henri A. van Eysden Jr., dat de schrijvers een prac tische vraagbaak voor amateur-tooneelspelers hebben genoemd. Over „Wat, Waarom en Hoe" heb ik inder tijd in deze rubriek geschreven. De „gids" van Fieters en Van Eysden is lang niet zoo uitge breid en volledig als die van Arnoldi. Er komen wel eenige practische wenken in voor, waaraan een leider van een amateur- tooneel- club wat heeft, maar zeer veel zal hij uit dit boekje toch niet leeren. Het meest merkwaar dige is eigenlijk het korte „voorwoord" van Eduard Veterman, waarin deze schrijft: „Het dilettanten-tooneel kent vele kunstenaars. Het beroepstooneel kent niet minder vele dilettan ten".... een uitspraak die wel niet de volko men instemming van de beroepsspelers zal hebben verworven, maar die toch niet zoo heel ver van de waarheid zou zijn, wanneer Veterman het woordje „vele" had weggelaten. Zeker is het, dat ook ik bij het dilettanten- tooneel wel spelers heb gezien, die zich eerder kunstenaar zouden mogen noemen dan ver scheiden acteurs en actrices, van professie, die in de meening verkeeren door hun beroep alleen reeds „artist" te zijn. In verschillende hoofdstukken geven de heeren Pieters en Van Eysden wenken voor de tooneel-amateurs en zij schrijven in hun boekje over de taak van den regisseur, de keuze van het stuk, de rolverdeeling, het regieboek, de leesavonden en verder over alles, wat zoo voor de voorbereiding van een tooneelvoorstelling noodig is. Wanneer ik om eens een voor beeld te noemen vergelijk, wat Frank Ar noldi over tooneelbouw in zijn boekwerk schrijft en wat daarvan staat in „Alles klaar?"Halen!" dan blijkt wel klaar, hoe veel gemakkelijker de schrijvers van dit laat ste boekje het zich hebben gemaakt. Het is als geheel nog al dilettanterig en ik mis er de grondige studie en de ernstige voorbereiding- in, waardoor de gids van Arnoldi zich onder scheidt. Natuurlijk zullen amateur-tooneelspelers ook in dit boekje wel eenige raadgevingen vin den, die hun van nut kunnen zijn. Het meeste zullen zij nog hebben aan het hoofdstuk „Ver schillende Wenken".. Het is niet alles bepaald verrassend nieuw, wat in dat hoofdstuk wordt verteld, maar wie, zooals ik, veel liefhebberij- tooneel moet zien, zal in dat hoofdstuk dade lijk den man van de praktijk, die weet, welke fouten herhaaldelijk door amateurs op het tooneel worden gemaakt, herkennen. Wie bijvooi-beeld weet, hoe stuntelig en on handig op de planken meestal „gevrijd" wordt, zoo, dat liefde-scènes ongewild dikwijls ridi cuul worden, zal het onmiddellijk met de schrijvers eens zijn, dat ook „vrijages" ter dege gerepeteerd dienen te worden. En ook de op merkingen over de vele fouten in eet-scènes en de te kortkomingen in de beleefdheidsvor men op het tooneel zouden vele dilettanten ter harte kunnen nemen. Hoe goed dit boekje ook bedoeld moge zijn, zoo meen ik toch, dat het na de verschijning van „Wat. Waarom en Hoe" vrijwel overbodig genoemd kan worden. Alles, wat in deze vraag baak van Pieters en Van Eysden staat, vindt men ook en uitgebreider in het boek van Arnoldi. Leekenspel, door Dirk van der Poel (uitg. Brusse - Rotterdam). Dit boekje is een voorbeeld, hoe een schrij ver beknopt en toch volledig kan zijn. De heer Dirk van der Poel heeft wel degelijk van zijn onderwerp een grondige studie gemaakt, voor dat hij zich aan het schrijven zette en van deze serieuze voorbereiding geeft het boekje bijna op elke bladzijde het bewijs. De schrijver vermeldt telkens de bronnen waaruit hij heeft geput en die zijn velen. Zelden heb ik een werkje gelezen .waarin de auteur een dergelijk belangrijk, veelomvattend onderwerp als het leekenspel zoo beknopt het boekje telt slechts 43 bladzijden en toch zoo volledig heeft behandeld. Het geeft een klaar en duidelijk begrip van het leekenspel. van zijn geschiedenis en zijn ontwikkeling in andere landen en in Neder land. Niemand, die dit boekje met ernst ge lezen heeft, zal er meer in twijfel over zijn, wat het leekenspel wil en wat het van het dilettanten-tooneel onderscheidt. Wanneer Van der Poel schrijft: „Beroeps acteurs en dilettanten spelen om tooneel te spelen, met principiëel geen anderen grond slag dan de rol. De leekespeler echter speelt van uit de idee. Plet leekenspel ontstaat op den grondslag van religieuse en sociale ideeën, van een sterk geloof in die ideeën, van een sterke behoefte ze te verkondigen," dan heeft hij in enkele regels de grondidee van het leekenspel helder en klaar aangegeven. Voor allen, die met belangstelling het lee kenspel, zooals zich dat in ons land met de opvoeringen van de snelen ven Henriëtte Ro land Holst en Anthonie Donker, van de zomer spelen der studenten en de graalspelen heeft ontwikkeld, hebben gevolgd, zal dit boekje van Van der Poel een waardevol bezit zijn, zoowel om den belangrijken, verklarenden tekst als om de vele fraaie foto's, die er in zijn op genomen. De Geboorte onder het Kruis, door Else Moegelin. vertaald door Joh. Frevel. ïUitg. Van Gorcum C. - Assen). Dit Kerstspel is een voorbeeld van de vele In de laatste jaren verschenen leekenspelen. Het is hier te Haarlem bekend geworden dooi de wijdingsvolle opvoeringen, die de Jonge Vrijzinnigen, onder leiding van den heer Joh. Frevel er "indertijd in het gebouw van den Pro testantenbond van hebben gegeven. Wij hebben spel en onvoerïng toen uitvoerig be sproken en mogen daar dus thans naar ver wijzen. Eduard Veterman Nova Zemhla (A. J. G. Strengholt's Uitge vers Mij). Bij Strengholt's Uitgevers Mij. is in druk verschenen Eduard Veterman's Nova Zambia, het heldendrama, dat door Het Groot Neder- landsch Tooneel ook te Haarlem deze maand werd gespeeld en toen uitvoerig in ons blad reeds besproken is. J. B. SCHUIL. Haarl. Tooneelvereeniging T.O.N.E.V.O. EEN DOLLE DAG. De Haarlemsche Tooneelvereeniging T. O. N. E. V. O. heeft gisteravond in den schouw burg aan den Jansweg een feestvoorstelling gegeven ten bate van de Vereeniging tot be strijding der tuberculose. Men had hiervoor een blijspel uitgekozen, getiteld „Een dolle dag", en geschreven door A. Anno. Afgaande op de namen van de personen uit het stuk en uit de omstandigheid, dat het in Amsterdam speelt, waar een familie uit Leeuwarden lo- geeft. moet men den indruk krijgen, hier met Nederlandsch fabrikaat te doen te heb ben gehad, al heeft de schrijver geheel ge werkt in den geest en volgens het procédé van de Duitsche kluchtspel-leveranciers van het slag Blu.menthal, Kadelburg en Co. Het is een onwaarschijnlijke en vrij onbe holpen lneenzittende geschiedenis, maar welke aanleiding geeft tot grappig spel. De heer G. H. Pollé, die de regie voerde en te vens een der hoofdrollen voor zich had gere serveerd, heeft uit dit kluchtspel gehaald wat er uit te halen valt en de acteurs, die hem terzijde stonden, hebben zich naar vermo gen van hun dankbare taak gekweten. Voornamelijk door de verschijning van den genoemden heer Pollé, die dank zij zijn voor treffelijke grimeering en zijn droog snaaksch spel een koddig type van zijn rol had ge maakt, duurde de pret in de zaal onafgebro ken voort. Maar ook de overige spelers, die minder markant optraden, prikkelden de lachzenuwen door de malle situaties, waarin het spel der misverstanden hen bracht. Het is onbegonnen werk, deze verwikke lingen in kort bestek uiteen te zetten. De aanleiding tot de grap was de komst van den Leeuwarder zakenvriend (gespeeld door den heer J. C. van Elten) bij den fabrikant Buttinger (de heer H. Meier). Die zaken vriend heeft een dochter Johanna (mevrouw A. J. PolléHendrikx), die het geval aldus aan een der omstanders uitlegt: „mijn vader heeft in zijn pakhuis een dochter en mijn heer Buttinger een zoon; deze waren liggen daar onverkoopbaar, maar nu probeeren ze tot transactie te geraken en nu laten ze elkaar de monsters zien en als die goed lijken, wordt op termijn drie maanden na dato ge leverd." Nu wil het noodlot, dat juist een andere va der met dochter in het huis van den fabri kant belanden, voordat de heer des huizes met zijn logé's heeft kennis gemaakt. Deze vader is een arme steenklopper (de heer G. H. Pollé), wiens dochter Lize (mevr. G. de Graal'- Schipper) een heimelijke liefdesbetrekking onderhoudt met Buttinger Jr., (de heer N. Handgraaf). Buttinger Senior ziet dit stel voor zijn logé's aan en vandaar alle misver stand, dat mevrouw Buttinger (mevr. C. van KouterenZaayer) in den waan brengt, als zou haar echtgenoot een zedeloos individu zijn. Natuurlijk wordt alles tenslotte opgehel derd. waarna de zaak tot ieders bevrediging afloopt. Behalve de genoemde acteurs en actrices traden nog in het stuk op de heer J. Helle- mink als bedrijfsleider, de heer F. H. van der Schaaf als klerk, de heer K. Hellemink als huisknecht en mevrouw A. van der Schaaf Stinne, als kamermeisje. H. G. CANNEGIETER. CRAALSPEL. NU GAAT DE HEER VOORBIJ. In „Das kirchliche Spiel" schrijft Wilhelm Stahlin. dat het leekenspel een zuivere reli gieuse bekentenis kan zijn, gespeeld noch om de te verwachten werking noch tot eigen bevrediging van de spelers, maar alleen tot verheerlijking van God en Zijn openbaring. In dezen zin zijn de „Pinksterzegen" en thans het Paaschspel „Nu gaat de Heer voorbij", beide door de Graal gegeven, zuivere en voortreffelijk geslaagde leekenspe len. Pinksterzegen was een openlucht-spel, „Nu gaat de Heer voorbij" is bestemd voor een schouwburgzaal en stelt dus geheel andere eischen. Aan het woord kon thans een veel grootere plaats worden ingeruimd en het was nu niet meer noodig enkel en alleen met koren te werken. Zoo kon men een spel geven, waarin ook het individueele woord tot zijn recht kwam. Dit woord bracht ons mevrouw Ellen Russe, de „verhalende stem" in dit Paaschspel. Zij had in dit moderne Passie-spel want zoo zouden wij „Nu gaat de Heer voorbij" kunnen noemen de taak die in de Matheus en Johannes Passion de Evangelist vervult, al wordt dan ook het Evangelie meer „verteld" dan woordelijk ge volgd. En als in de Passion worden Christus' lijdenswoorden gesproken door een afzonderlijk persoon, diei wij in dit spel niet alleen hooren, maar ook zien, als is het dan ook niet zooals in de realistische Passiespelen te Oberammergau en Freiburg in een nabootsing van Christus. De koren, die in dit spel bewegings-, zang- en spreekkoren» zijn. kunnen wij vergelijken met de koralen in de Passions en hebben voornamelijk het meditatieve het beschouwende deel in dit spel; zij geven de stemmingen van ons, menschenkinderen, aan. Zooals altijd bij de opvoeringen door de Graal, troffen ook in Nu gaat de Heer voorbij", de diepe ernst, de devotie, den toewijding in het spel. Maar ook en daarom zijn deze graalspelen in de ontwikkeling van het leekenspel zoo belang rijk de kleurenweelde, de gedisciplineerd heid in de groepen, de zekerheid in de uit voering en de artistieke zin. Want niet al- 'een om de religieuse en diepere gedachte van „Nu gaat de Heer voorbij", dat een medi tatie over Jezus' Leven, Zijn Lijden en Glo- rieuse Verrijzenis wil zijn heeft dit Paasch spel een vooral voor Katholieken groote beteekenis, de opvoering is ook een artistieke manifestatie, welke tot bewondering dwingt. Zelden hebben wij spreekkoren zoo goed hooren zeggen als gisteravond in dit graal- spel. Voortreffelijk bijvoorbeeld was het Kruiskoor blijkbaar overgenomen uit de Pinksterzegen - 'n dubbelkoor, dat op de grens Zachte handen" (Adv. Ingez. Med.) stond van zang en spreekkoor een enkele keer ging het gesproken woord zelfs over in het gezongen woord en dat den geestelijken tekst nu en dan ondersteund door een gestileerd gebaar kleur, toon en bezieling gaf, en zeer mooi was ook het beschouwende koor bij het Miserere, dat met gesluierde stem sprak en de mineur-stemming in dit tafereel ook in het gesproken woord tot uitdrukking wist te brengen. Hoe indrukwekkend was ook het in kracht telkens toenemend en tot een sterken climax stijgend: „Waakt en bidt, opdat gij niet valt in de bekoring" door de verschillende groepen en welk een wijding ging er uit van het „Onze Vader", zooals dit „gespeeld' en gezegd werd door het koor. Mevrouw Ellen Russe met haar klankrijke stem zei haar tekst bezield en voortreffelijk dynamisch geschakeerd. Het was door die schakeering vooral, dat zij aldoor wist te boeien. Haar voordracht stond op een artis tiek hoog peil. In het teere wist zij zich steeds te hoeden voor het overgevoelige, het forsche en krachtige werd bij haar geen oogenblik tot ruwheid. De Vox Christi trof door reinheid en zui verheid, maar de stem was wat zwak, zoodat zij in tegenstelling met de „verhalende stem" van Ellen Russe soms moeilijk was te verstaan. Artistiek hebben de dansgroepen ons de grootste vreugde geschonken. Hoe joyeus van kleur en mooi van loswegen was reeds dade lijk het gedanste loflied op Gods Barmhartig heid. Vooral de opkomst, vlug, licht en ijl van de verschillende groepen was indrukwekkend. Ondanks gedisciplineerdheid, die bleek uit de zekerheid van opstelling en groepeering, was er een heerlijke lichtheid in de bewegin gen die toch aldoor gestileerd bleven. Maar nog grooter was de indruk van den boete- dans: „Miserere". Dit werd voor mij het hoogte punt van den avond. De dans was hier sterk expressief en toch waren de bewegingen steeds eenvoudig en beheerscht. Zeer mooi was hier de groepeering om die eene centrale wanhoopsfiguur. die vooral aan het slot prachtig van plastiek was. Men verwonderde er zich over, dat dit „lee- ken" waren. Van sterke werking was ook de „Kuisgang" in dat Rembandtieke licht. Ook hier geen realistische nabootsing als te Oberammergau, maar enkel het oproepen van een visioen bij ons, toeschouwers, een visioen, dat ook ar tistiek voldoening schonk, omdat het ons in schoonheid gegeven werd. Als tegenstelling was daar weer het blijde en lichte in de vreugdedans na Christus' opstanding aan het slot. En verrassend was ook de kleurenweelde in de „Kruishulde", toen de graal met haar kleurrijke, breed-uitwaaiende vlaggen in pro cessie optrok naar het Kruis. Zeer groot was de indruk, die „Nu gaat de Heer voorbij" op het publiek, dat onzen Stads schouwburg geheel vulde, heeft gemaakt. In stille, diepe aandacht en met ontroering heeft men dit Paaschspel, dat zonder pauzeering werd gegeven, gevolgd. Aan het slot klonk enthousiast applaus, wat ik na een zoo wij dingsvol, religieus spel eigenlijk heel jammer vond. De spelers reageerden hierop gelukkig niet en lieten het gordijn gesloten. Er was voor dit graalspel zeer veel belang stelling ook van den kant der geestelijkheid en van autoriteiten. Zoo waren de vicaris- generaal van het Bisdom, Monseigneur Möll- mann en Monseigneur Vlaming, met den Ple baan, Westerwoudt en drie Belgische geestelijken onder wie Mons, Picard in de met Perzische tapijten versierde eereloge gezeten. Voorts waren aanwezig Profess. Ste ger, Profess. Vollaerts, directeur van de Graal, Mr. Heerkens Thijssen, M. Bomans en de wet houder Van Liemt. Ook de dichteres Henriette Roland Holst, die zoo veel voor het leekenspel in Nederland heeft gedaan, was uïtgenoodigd en tegenwoordig. Zoo heeft de Graal met dit leekenspel, dat ook dank zij de stijlvolle decors en de stem mingsvolle belichting geen moment een dilettantischen indruk maakte ons gisteren een avond van schoonheid geschonken. J. B. SCHUIL. EEN BELANGRIJKE TOONEELVOOR STELLING. Mannen in 't wit. De heer Deinum deelt ons mede. dat Mannen in 't Wit, het medische tooneelstuk, dat in Amsterdam en ook in den Haag een zoo groot succes heeft gehad. Dinsdag 1 Mei door Het Centraal Tooneel onder leiding van Cees Laseur in den Stadsschouwburg zal worden gegeven. MUZIEK. Uitvoering van drie Gereformeerde koren. De gereformeerde koren hebben een anderen een beteren weg ingeslagen. Twee jaren ge leden is het begonnen. Toen werd op den jaar- Ljkschen wedstrijddag van gereformeerde koren, het was te Bennebroek, een begin ge maakt met de programma's grondig te herzien. De muziekcriticus Casper Höweler gaf daartoe den stoot, door.een uitvoerige, zeer interes sante en vruchtdragende uiteenzetting te geven der polyfone muziek. Palestrijnsche mu ziek hoorde men nooit uitvoeren door de koren van deze richting, maar op dien dag kwamen er reeds, dus tegelijk met de lezing door Höwe ler, eenige zangkoren naar het podium, waar naar men met blijde verrassing.luisterde. Wel was het den dirigenten aan te zien, dat zij zich vooralsnog beter thuisgevoelden in de muziek-met-de-maatstrepen, er waren er zelf die ook Palestrina nog dirigeerden op de wijze van neer-links-rechts-op (wat natuurlijk op een mislukking uitliep), maar het begin was er. Men ging de koorleden inwijden in de mu ziek met de zelfstandige stemmen, de dirigen ten ook zochten den weg in die voorheen on bekende oorden, en het gevolg was' dat de koren zïenderoogen vooruitgingen, nu ook de middenstemmen eindelijk iets beters en mooiers kregen te doen dan alleen accoorden aan te vullen en geestelooze wijsjes af te zin gen, waaraan melodie vreemd was. Ook de heer F. Pijlman heeft den beteren weg ingeslagen. Bij „O crux, ave" van Pales trina kon men met vreugde luisteren, hoe daal de kunstige veelstemmigheid van den ouden meester, bij wlen de harmonieën zoo wonder lijk aaneensluiten zonder eiken schoolschen regel, den indruk wekt als zongeir er in plaats van vier, wel zes of meer stemmen samen. En daarvoor mag men dirigent en koor prijzen. Wel kwam het verlangen op naar een nog zuiverder ingestelde tenorpartijEen drietal mooie tenorstemmen zouden al wonderen doen, en zij zullen op den duur ook kwalijk gemist kunnen worden. Het vroLiwenkoor is deze vernieuwing alleszins waard- Zoo mocht men vooral den klank der vrouwenstemmen hartelijk bewonderen in het na de pauze ge zongen „Meidans" van Adr. van Tetterode, een mooi en frïsch stuk muziek, maar dat met een mooi bezette tenorpartij, stellig nog meer had voldaan. Dit gemengd koor evenwel was niet het voornaamste element dat deze uitvoering- hielp vormen. Het gaf slechts zijn medewerking aan twee andere koren van den heer Pijlman, n.l. Haarl. Gereformeerd kinderkoor en Haarl. Geref. meisjeskoor. Het koor der grootere meis jes hebben we meermalen met genoegen gere censeerd. Men zingt er met mooie klankvor ming. doorgaans heel zuiver (hoewel ditmaal in het moeilijke „Scheppingslied" van Rich. Hol de tweede sopranen nog al eens onder te gen den toon aan zongen) maar vooral met goede intentie (zooals in Lentegroet van Ca bh. van Rennes). Ook het tweestemmige „In Mei" van Hendrika van Tussenbroek had die zon nige blijheid van het juistgenoem.de werkje. En waren wij niet juist daarvoor gekomen? Daar stond immers ook het groote koor der kinderen, waarop Ds. A. M. Boeyinga onze aandacht vestigde, nu het Lente is geworden en wij in 't ontluikend groen en in de dui zend stemmen der natuur ons jong weten en kind alweer voor de zóóveelste maal. Zoo zon gen eigenlijk ook wij al die frissche liedjes mee, van Dopper, van Theo v. d. Bijl en Nico v. d. Linden. En het speet ons eigenlijk, dat in de lange, hoewel toch zoo mooie Cantate ,,'t Ouderhuis" van Rich. Hol de muziek eigen lijk wat boven de krachten ging dezer kinder stemmen, die zich zoo graag wilden uitzingen in goede harmonie met de partij aan den vleu gel. Mej, J. M. Pijlman speelde hier heel vaar dig en ook met kleur, zoadat zij 't geheel zeer loffelijk steunde. Het groote koor werd aan den vleugel begeleid door den heer B- Hooge- veen uit Amsterdam, die ook zijn taak geheel naar eisch vervulde. G. J. KALT. DOOPSCEZIND ZANGKOOR. Het was ditmaal in het kerkgebouw der Doopsgezinde Gemeente, dat het D. Z. een uitvoering, de tweede van dit jaar, gaf. De in de Gem. Concertzaal gegeven eerste, waarop o.a. het grootste deel van Brahms' „Ein deut.- sches Requiem" ten gehoore gebracht werd, ligt nog versch in het geheugen. Een drietal koren daarvan werden Woensdagavond weder om gezongen. Sedert de vorige uitvoering is de band tus- schen zangkoor en Gemeente nauwer aange haald door de benoeming van den predikant Ds. J. M. Leendertz tot eerevoorzitter van het Doopsgezind Zangkoor. Ds. Leendertz wees daarop in de woorden, die hfi na de eerste orgelsolo tot de aanwezigen richtte; hartelijke opwekkende woorden, waarin ook op het aan staand 40-jarig jubileum van het koor ge wezen werd. De genoemde orgelsolo was het Concert m d kl. t. van Handel en de organist der Ge meente, Jacob Bijster .vertolkte het. Er is in deze kolommen al eens gezegd dat de droge acoustiek van de Doopsgezinde Kerk niet bij zonder gunstig werkt; het orgel is bovendien beperkt in zijn hulpbronnen. Bijster's spel im poneerde dus noodwendig minder dan toen we hem hoorden spelen op het groote orgel ln de Gem. Concertzaal een instrument dat aan zijn groote bekwaamheid evenredig is. Maar de organist scheen ook niet gunstig gedis poneerd; ik miste althans zijn gewone cor rectheid. De zangen uit den Doopsgez. Liederenbun del. waarmede het koor als steeds zijn taak begint, werden met de gewone welluidend heid en zuiverheid gezongen, kregen in deze omgeving te meer beteekenis. ..De Stilte", een jeugdwerk van Hendr. Andriessen, ging niet geheel zoo onberispelijk: cr warer. een paar minder mooie oogenbllkken in. Dit werkje moge oorspronkelijk voor een zangconcours bestemd geweest zijn, den echten concours stijl troffen we pas aan in het „Exaudi Deus" van Balthazar Florence, een stuk, waarin al les op uiterlijk effect berekend is en waarin men tevergeefs naar eenlg innerlijk verband tusschen woord en toon of naar wat eenheid zoekt. In het zoetig-pathetische „Abendlied" van Reinecke werkte de tenor Willem Schansman goed met het koor samen. Gosse Kroese ver vulde hier de pianobegeleiding en moest zich door tal van conventioneele wendingen heen slaan, wat hij met goeden smaak deed De koren uit het Requiem van Brahms wa ren. zooals gezegd is, een herhaling, die groo- tendeels de goede indrukken van de vorige uitvoering bestendigde. Enkele malen werd de klank eenigszins geforceerd. De klavierbege leiding van Gosse Kroese was uitstekend; de zang van Schansman was te prijzen, die van de sopraan Dini van Daalen was echter in elk opzicht- onvoldoende. Schansman droeg verder nog voor een Duit sche adaptatie van Stradêlla's Kerkaria, waarin zijn uitspraak niet steeds correct was, en een aria uit Mendelssohn's „Paulus". Bijster begeleidde en speelde als solo behalve het con cert van Handel een orgelsonate van Jos. Rheinberger. die voor onzen tijd een goed deel van haar belangrijkheid verloren heeft. De kerk was zeer goed bezet. K. DE JONG. FILMKUNST. Velen onzer lezers zullen het tooneelstuk van den naam kennen. Het daarin ten too- aeele gebrachte gegeven is door den Amerikaan- schen regisseur George Cukor voor de film verwerkt en alle ster ren van de Metro Gold- wyn hebben hierbij te zijner beschikking ge staan. De uitkomst van deze samenwerking, welke onder voortref felijke leiding geschied de, is van dien aard, dat men in dit geval jonder overdrijving van jen „super-film" kan spreken. Misschien leent zich het gegeven ook nog beter voor de film, die geconcentreerder kan werken dan het tooneel. Zooveel menschelijke ellende van verschillenden aard binnen een kort bestek te demonstreeren en uit één ge zichtpunt te bezien, vergt een niet alledaagsch compositorisch talent. Men heeft een derge lijke methode meer toegepast, o.a. in Menschen in het Hotel, het klassieke voorbeeld van dit genre. Vereenigt al wat onze moderne tijd aan smart en verscheurdheid oplevert zich daar onder het gastvrije dak van den hotelier, hier is de eetzaal van een dame uit de uitgaande wereld het middelpunt. Mevrouw Jordan is de echtgenoote van den eigenaar eener oude, welbeklante stoomvaart maatschappij. welke echter thans door de crisis tegen den grond ligt. Oliver Jordan, die een gevaarlijke ziekte onder de leden heeft, krijgt door de zorgen een inzinking, welke hem den dood nabij brengt. Zijn .dochter Paula, type van het moderne meisje, is voor de we reld verloofd met Ernest De Graff, die in aan tocht is om de bruiloft voor te bereiden. Maar heimelijk bezoekt zij geregeld den bijna vijf- tigjarigen acteur Larry Renault, die een crisis doorleeft, omdat zijn roem is getaand en die door den drank zijn volkomen ineenstorting verhaast. In een smartelijk cynische uiteen zetting neemt hij van het geheel op hem ver trouwende meisje afscheid en pleegt daarna zelfmoord. Een van de ontelbaar veel treffende détail scènes is het oogenblik, waarop Jordan (Lionel Barrymore), zijn vrouw (Billie Burke) en zijn dochter (Madge Evans) samen zijn. Mevrouw is overstuur, omdat de Femcliffe's, te wier eere zij een diner wil geven, op 't laatste oogenblik hebben afgebeld. Jordan, van wiens positie Mevrouw niets weet, wankelt, een flauwte nabij, op haar toe, om haar in te wij den en tegelijkertijd vraagt Paula haar te spreken, wijl zij het terwille van haar liefde voor den acteur, wil afmaken met Ernest. Me vrouw, die ook van het heimelijke leven harer dochter evenmin het flauwste vermoeden heeft, windt zich op. „Jelui klagen?!", verwijt zij man en dochter, „de één omdat hij een beetje hoofdpijn heeft en de ander omdat ze ruzie heeft met haar verloofde! En daarmee komen jelui nu mij lastig vallen, m ij, die alle reden heb om uit mijn humeur te zijn. Weten jelui, wat mij is overkomen? De Femcliffe's hebben afgebeld!" Gaat het zoo niet in 't leven, dat menschen. die in hetzelfde huis samenwonen en elkaar ten nauwste verwant zijn, van eikaars harts geheimen niets gissen voordat het onherroe pelijk te laat isl Marie Dressier en Lionel Barrymore, twee der groote sterren van het witte doek, in de Metrofilm „Om acht uur aan tafel" (Dinner at Eight). Maar het diner moet doorgaan. Inplaats van de Ferguson's worden nu in allerijl een neef en nicht ontboden. Maar een van de genoodigden, Dan Packard, ziet door het wegblijven van den rijken Engelschen lord zijn kansen bedorven. Hij was juist gekomen met het tweeledig doel, Jordan de aandeelen van zijn stoomvaart maatschappij te ontfutselen en Ferguson's kapitaal meteen in de wacht te sleepen. Als men weet. dat Wallace Beery deze figuur ver persoonlijkt, kan men zich meteen voorstellen, wat voor soort man Packard is. Een ordinaire bruut van een kerel, die door schurkenstreken a la Kreuger, Stavisky envult u maar aantot een machtig man is geworden. dank zij de voortreffelijke organisatie onzer moderne maatschappij. Maar de machtige Packard heeft thuis een wezen, dat hem dwars zit; het charmante parasietje (Jean Harlow), dat hij uit een tingeltangel getrouwd heeft en nu de zenuw zieke speelt om met dei) dokter te kunnen flirten. Ook deze dokter (Edmund Lowe) is niet gelukkig; zijn erotisch temperament maakt hem slachtoffer van zijn vrouwelijke patiënten, en hierdoor bederft hij zijn huwelijk met een lieve en nobele echtgenoote (Karen Morley). Al deze aldus met elkaar in contact staande personen ontmoeten elkaar op het diner, waar van ook de oude actrice Charlotte Vance de gast zal zijn. Als mère noble is zij met haar door levenservaring gerijpte ironische resig natie het middelpunt van den kring. Marie Dressier verpersoonlijkt deze figuur op zoo in drukwekkende wijze, dat zij alles, wat wij nog van haar gezien hebben, overtreft. Het van leven en geest tintelende markante masker van deze actrice laat den toeschouwer niet los. Trouwens al de sterren in deze film zijn stuk voor stuk bewonderenswaardig om de sobere, ingehouden kracht van hun uitbeel ding. John Barrymore als de tot wanhoop ge brachte acteur en Lionel als de op zooveel stiller wijze aan het leven tegronde gaande zakenman geven de smartelijkheid van het moderne bestaan even waardig en welsprekend weer als de tragische helden van Sofocles dat ten opzichte van de oudheid hebben gedaan. De sfeer van het klassieke Noodlot doordrenkt dit met de uiterste zorg tot ln alle détails ge construeerde filmdrama, en maakt het aan grijpend. De directie van het Luxor-theater, dat in de komende week deze film ter vertooning zal aanbieden, heeft met dit stuk een gelukkige greep gedaan. H. G. CANNEGIETER,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 11