AANCEKLEEDE KURKEN. VIOOLTJES. VRIJDAG 25 MEI 1934 HAARLEM' S DAGBLAD BIJVOEGSEL AAN ALLEN! Jullie hebt er natuurlijk wel van gehoord, dat telkens in Schotland een monsterdier werd waargenomen en wel in Locih Ness. 't Zou een soort zeeslang zijn. Je weet wel, hoe het imet zoo iets gaat. De een beweert het gezien te hebben, een ander gelooft het gezien te hebben. Tenslotte weet men niet imeer, wat waarheid of verdichting is Nu is het een feit, dat er op den bodem van de zee geweldige zeemonsters leven. Er is een inktvissühensoort, dat vangarmen bezit van 12 a 15 M. lengte. In 1875 zag de bemanning van het Engelsche schip Pauline een walvisch, die plotseling omvat werd door zulke reuzen armen. Toen verbreidde zich ook al spoedig het praatje, dat men een zeeslang had waar genomen. Het dier werd getypeerd als een zeer verschrikkelijk zeemonster. Dat was het dan ook. Maar na zorgvuldige studie is men tooh te weten gekomen, dat men met een reuze- inktvisch, de Arc hi tent is, te doen had. Natuur lijk zijn er nog andere zeemonsters. Door alle eeuwen heen, heeft men ze waargenomen en verschillende beschrijvingen zijn daarvan be waard gebleven. De dierenwereld der zee is thans zoo goed bestudeerd dat de geleerden gelooven, dat er geen nieuwe soorten meer ontdekt kunnen word'#i. Zeven jaar geleden heeft men echter aian de Schotsche kust een klein soort walvisch ontdekt, zoodat het nu best te begrijpen is. dat de Schotten gelooven, dat er nog meer ontdekkingen kunnen volgen. Nu zeggen de geleorden, dat de soorten van dieren in zee een verandering kunnen ondergaan. De ruim te is oneindig groot, voedsel is er altijd. De reeds genoemde Architeutis kan b.v. wel een gewicht bereiken van 500 Kilo. Een walvisch kan wel 30 M. lengte hebben. Nu ziet men der gelijke monsters zelden, omdat ze zeer zelden op de kust geworpen worden. Sterft het dier in zee, dan verteert het vleesch spoedig en het gebeente zakt naar den bodem. Eb leven in het water ook reusachtige donderpadden die door uitwendige kieuwen adem halen. Ze bezitten vier lange pooten, ieder voorzien van vijf flinke teenen. Sommige bezitten een staart net als onze salamanders. Volgens de beschrij ving zou in Loch Ness een dergelijk dier zijn waargenomen. Deze reuze-donderpadden pas sen zich aan alle levensomstandigheden aan. Ze kunnen leven met en zonder staart, zelfs met en zonder pooten. Sommige zijn zelfs blind en wonen in holen. Andere bezitten geen longen of kieuwen, maar ademen slechts door de huid. Je snapt, dat het heel moeilijk is om zoo bij 't eerste gezicht te- zeggen, of men werkelijk met een zeedon der pad te doen heeft- Het Britsch museum spaart daarom geen kos ten om dit moeilijk vraagstuk op te lossen. Tal van eeuwen heeft men zich met de zee monsters bezig gehouden. Niet alleen uit nieuwsgierigheid, maar in de eerste plaats om dat dergelijke dieren natuurlijk een groot ge vaar opleveren voor schepen en hun bevolking De visschers weten wel, hoe de gewone soort inktvisschen hun booten kunnen laten om kantelen. Het kan zelfs al gebeuren, omdat de verschillende soorten met elkaar in gevecht zijn. Ook onder de wateren is nog verdeeld heid. Er bestaat een teekening van het jaar 1747. waarop men een zeemonster ziet, of wel een soort slang. Vroeger sprak men altijd van zeeslang. Deze zeeslang is monsterachtig van afmeting en heeft geweldige breede, dikke vinnen. Aan den hals heeft hij een huidplooi, die doet denken aan een bos zeewier. De bis schop van Bergen, van wien deze teekening afkomstig is, zou het dier zoo hebben waar genomen. Er wordt nog bijvermeld, dat deze zeeslang telkens al blazende uit het water te voorschijn sprong. Tusschen 1750 en 1890 zijn er.telkens ver halen gekomen van zeeslangen, 'die overeen komst vertoonen met die zeeslang uit Bergen. Het eenige verschil is, dat men in plaats van de geplooide kraag om den hals, spreekt van trossen. Anderen vertellen van manen. Het is wel heel eigenaardig, dat men 24 van deze gevallen heeft opgeteekend. In 1845 hebben 4 Noren op het dier gescho ten. Het was 12 a 15 M. lang, maar helaas heeft men het niet kunnen vangen. In 1858 is een dergelijk dier weer waargenomen door kapitein Hope van het oorlogsschip Fly. Deze kapitein spreekt weer over die huidplooi, die gelijkt op een bosje zeewier. Wat zullen we nu verder hooren van het monster van Loch Ness? Misschien interesseeren jullie je er nu wat meer voor, W. B.—Z. Iets over muziekinstrumenten. De viool is al meer dan 700 jaar oud; men zegt dat ze eerst tijdens de regeering van Koning Karei II in Engeland ingevoerd werd. Nog altijd gelei Stradivarius uit Cremona in Italië als de beste vioolmaker. Zijn violen zijn tegenwoordig duizenden guldens waard. De fluit is veel ouder, en is in den loop der tijden zoo veran derd, dat de uitvinder zijn product zeer waar schijnlijk niet meer zou herkennen. Het meest lijkt op de fluit de flageolet, die omstreeks 1581 gemaakt werd. De harp is gemaakt naar het model van de lier, die een uitvinding is van Mercurius. Jubal maakte de harp onge veer 3875 jaren voor Chr. De Saksen en de Ieren waren bekend als goede harpspelers. Een der oudste bestaande harpen wordt ook ge vonden in het Dublin College en heeft behoort aan één der oudste koningen van Ierland. Het orgel heet voor 't eerst gemaakt te zijn door een barbier uit Alexandrië, omstreeks 250 v. Chr. De Grieken brachten het in Europa Ons Haarlemsch orgel is een van de grootste en meest bekende. Het heeft 60 registers en 8000 orgels. De grootste bloem. Deze groeit op Suma tra en heeft een doorsnede van 1 meter. Hoe lang kunnen onze centen mee? Wan neer onze centen dagelijks in omloop zijn, dan zijn ze in 40 jaar tijds zoo versleten, dat ze niet meer als cent te herkennen zijn. HET PLAN VAN OOM ED. Het is Pinkstervacantie; alle neefjes en nichtjes, acht in getal, logeerden op het groote landhuis bij Oma en Opa. Dat is op zich zelf al fijn; maar nog fijner is het, dat Oom Éd er is. Oom Ed, de eenige zoon van Oma en Opa, die nog ongetrouwd is, is zee officier. Als hij weer thuiskomt van zijn reizen is het feest voor alle kleinkinderen. Oom is dol op z'n nichtjes en neefjes; hij stoeit en ravot met ze; neemt ze mee uit en laat ze van allerlei pretjes genieten. Met blijde hartjes zijn de kinderen door hun ouders naar het groote landhuis ge bracht, waar ze de heele Pinkstervacantie mogen blijven. Dat zijn Tineke en haar broertje Nico, die meestal Nicky genoemd wordt; de zusjes Els, Rie en Ada; twee broer tjes Hans en Rob en tenslotte Bert, die eenig kind is. Een vroolijk spannetje. Na de begroeting van Oma en Opa en de meer on stuimige van Oom Ed, zegt Oma, dat ze eerst aan tafel moeten gaan, want dat de meesten wel hongerig zullen zijn van de reis. Maar eerst moeten Bet, de oude keuken meid, Teunis, de tuinman en Greetje het vriendelijke dienstmeisje nog even goeden dag gezegd worden. Dan gaat alles aan tafel; wat een drukte is dat! Hun mondjes staan geen oogenblik stil. Maar dan neemt Oom Ed het woord: „Jongelui", zegt hij, hij tikt met zijn mes tegen zijn glas en onmid dellijk is alles stil, „jongelui; zijnde kapitein van deze vroolijke schare wil ik beginnen jullie een verzoek te doen en wel het vol gende: in huis stil zijn en niet te veel lawaai maken, want daar kunnen Oma en Opa niet meer tege/i. In den tuin kun je net zooveel lawaai maken als je zelf wilt. Dat is dus goed begrepen en aangezien dit als een bevel geldt, moet het ook onmiddellijk opgevolgd worden. Jullie mogen allemaal vragen of wat vertellen; maar ieder op zijn beurt". Dat vonden de kinderen een pracht rege ling en Oma en Opa niet minder. Toen ieder zijn portie van de lekkere dingen, die Oma had klaargemaakt, op had, zei Oom Ed: „Jongelui, even handen wasischen en dan naar den tuin; dan zal ik jullie verteilen wat ik gedacht had te zullen doen van middag". Een paar minuten later stonden ze alle maal om Oom Ed, die plaats had genomen op de tuinbank. „Oom, wat gaan we doen?" „Wat was uw plan?" Oom hield lachend zijn handen voor de ooren: „Kinderen, kinderen, tegen zooveel lawaai kan ik niet op. Als jullie nu eens alle maal even je mondje hielden, zou ik mis schien de kans krijgen jullie te vertellen wat mijn plan was". Ze zwegen onmiddellijk. „Ik had dit gedacht: het ls zulk prachtig weer vandaag en we weten niet, wat de rest van de dagen ons zal brengen, daarom lijkt het mij het beste maar meteen vanmiddag den boottocht te gaan make,n dien ik mij had voorgenomen „Ohzeiden de kinderen. „We zullen meteen opstappen; met de auto gaan we naar de plaats, waar de boot ligt; en we komen niet terug voor vanavond een uur of acht. Eten doen we aan boord". Met open mondjes hadden ze allemaal toe gehoord; maar nog voor iemand iets kon zeggen, ging Oom Ed al verder; „Bert loopt naar de garage en zegt, dat Teunis den wagen voor de deur rijdt; Els, Rie en Ada gaan naar de keuken en vragen de mand met etenswaren, die ik Bet van ochtend heb laten klaarmaken; Tineke en Nicky vragen Oma de groote picknickmand en een tafellaken; Hans en Rob gaan het tuinhek vast openmaken, dan kan ik er da delijk uitrijden". De kinderen hollen weg. Even later wordt alles in de auto gedra gen; lachend en stoeiend zoeken de kinderen een plaats. Maar oom Ed is er ook nog: „Jongens ik ben kapitein; luisteren naar mijn bevelen. Ongehoorzaamheid is muiterij en wordt gestraft met het verrichten van corvéedienst straks aan boord!" Dat helpt. „Zoo, Bert en Els mogen naast mij zitten. De andere meisjes op de achterbank en de jongens op de klapstoeltjes", Oom Ed heeft zijn uniformpet opgezet. „Net de kapitein", vindt blond Tineke. Oom zet zich achter het stuur; tikt aan zijn pet als groet voor Oma en Opa, aie op het bordes zijn verschenen; de kinderen wui ven en roepen; dan snort de wagen het die naast hem zit. open tuinhek door, den weg op.. „Gaan we zeilen, Oom Ed", vraagt Els, „Neen, Elzekind, daarvoor zijn we met te veel menschen. Ik heb vanmiddag de be schikking gekregen over een groote motor boot met kajuit, van een vriend van mij. We zullen wat gaan varen op de plassen; om een uur of zes kijken we dan eens, wat de inhoud van de mand is, die Bet klaarge maakt heeft. Als we om een uur of half acht dan weer in de jachthaven komen, gaan we een kopje thee drinken daar. Hoe lijkt je dat?" „Geweldig!" zei Els, met stralende oogen. Ondertusschen waren de anderen gaan zingen. Vroolijk schalden hun stemmetjes en menig voorbijganger wuifde lachend naai de vroolijke groep. Ze reden nu op een weg, waarvan zich aan beide kanten de groote plassen uit strekten. „Zijn dit de plassen, waar we varen gaan, Oom?" „Ja, Els; kijk daar is het clubhuis al!" Gepiep van de remmen en de auto stond stil voor den ingang, waar de vlag vroolijk wapperde. Lachend en joelend stapten de jongens en meisjes uit; de jongens droegen de manden; de meisjes de kleine dingen. Binnengekomen keken ze verbaasd rond; allemaal lange steigers, waaraan de booten gemeerd lagen, zeil- en motorbooten. „Waar ligt onze boot, Oom?" danste Elsje. „Even geduld, juffrouw Onrust", antwoord- „Volg me maar, kinderen! Voorzichtig, dat je niet van de steigers valt". Aan het uiterste puntje van een steiger lag de boot, een groote motorboot met ka juit. „Snip" stond er op geschilderd. „Bert, jongen, jij bent de oudste, help me eens even het dekzeil los te maken". Toen dit gebeurd was, sprong Oom handig aan boord en zei: „Zoo kinderen, welkom op de Snip. Ik zal de plank uitleggen, dan kunnen jullie binnenkomen. Geef me meteen de ba gage aan, dan zal ik die in de kajuit bergen". Even later was de vroolijke groep aan boord. De meisjes, „echt meisjesachtig", vond Rob, waren dadelijk in het kajuitje gekropen en bewonderden daar de keurige orde, die in de kastjes heerschte. De jongens de Oom Ed. „Wachten jullie maar even; ik ga me eerst even verkleeden". En Oom Ed verdween in een deur, waar: „Heeren-kleedkamer" op stond. De kinderen keken nieuwsgierig om zich heen. Er heerschte een gezellige drukte in de haven; overal waren menschen bezig met hun booten; daar werden de touwen losge maakt, het zeil geheschen en een zeilbootje kooi? het sop. Daar was Oom Ed al weer; hij had een witte broek aan en oude tennisschoenen, interesseerde zich meer voor de machine en vroegen Oom Ed van alles. „Nu moet de vlag geheschen worden; Nicky pak de vlag eens; die ligt in het kastje onder de banken in de kajuit. En ga hem voorop zetten; je ziet wel, waar hij in moet". Dat liet Nicky zich geen tweemaal zeggen en weldra wapperde de rood-wit-blauwe vlag lustig in den wind. „Alles wel aan boord?" riep Oom Ed „Jongens we gaan!" De machine begon te werken; Oom greep het stuurrad: „Bert, gooi het touw los!" en daar keerde de Snip haar neus en tufte de plassen op. Om het grappige manneke te maken, dat rechts afgebeeld staat, heb je twee flinke kurken noodig, een lange stevige speld en een noot. De eerste teekening laat duidelijk zien, hoe je het' poppetje in elkaar zet. Op een stuk je wit papier teeken je dan het vest met de knoopjes enz. Bij het in elkaar zetten prik je dat gelijk met de noot vast. Je plakt nu ook nog een puntmuts van een stukje papier en lijmt die op zijn hoofd. Met zwarte inkt heb je het gezicht op de noot geteekend en het manneke is klaar. Je kunt hem natuurlijk ook andere kleeren aan trekken, dar moet je zelf maar zien. Je weet nu in elk geval het maniertje om ze te maken. Een aardig idee is om er menuhoudertjes van te maken als Moeder eters heeft. Het menu- of het naamkaartje steek je dan in de muts. Je kunt het ook op zijn jasje schrijven, dat is nog aardiger. Maar netjes doen, hoor. OOM KEES. Telkens als ze een andere boot voorbijgin gen tikte Oom aan zijn pet en de kinderen riepen en wuifden. ,Oom", vleide blond Tineke, „mag ik Uw pet. op?" Tineke was Ooms lieveling en hij weigerde haar nooit iets. Ook nu niet; Tineke kreeg de pet en zette hem op het blonde haar. Lachend keek Oom toe. ..Nu ben ik de ka pitein". zei Tineke trots. Ze stak haar hoofd door de reddingsboei en salueerde heel eigenwijs, als ze langs een ander schip gin gen. Iedereen moest er om lachen. De zon scheen heerlijk aan den hemel; de kinderen lagen languit op de banken „Hans slaapt", zei Ada op eens. En ja, met zijn hoofd op zijn armen was Hans in slaap gevallen. Ondertusschen mocht Rie de mand open maken; er een trommel koekjes uithalen. „Laat Hans maar slapen", zei Oom Ed; maar.toen zat die ondeugd meteen, klaar wakker, rechtop. Toen ze een paar uurtjes op het water ge weest waren, stelde Oom voor om aan den kant te gaan liggen en daar te eten. Dat voorstel vond algemeenen bijval. Even later lag de Snip netjes gemeerd. Els en Rie de oudste meisjes moesten zorgen, dat ieder zijn deel kreeg. Wat een lekkers zat er in de mand! Van alles had die goede Bet er in gestopt; be legde boterhammen, limonade, koek, alles!! Ze smulden. Toen ieder zijn buikje dik ge geten had, moesten de meisjes keurig oprui men. Dat deden ze. Ondertusschen was de zon prachtig onder gegaan als een vuurroode bol. Het werd don ker en Oom Ed vond het tijd om weg te varen. Bovendien werden de kleinsten: Ti neke en Ada een beetje slaperig. In het clubhuis mochten ze nog een kopje thee drinken; toen naar de auto. Ze zongen nu niet als op den heenweg; Tineke lag vast te slapen en Ada'tje zat met haar oogen te knipperen. Het was een slaperig, maar tevreden stel letje, dat Oom naar huis reed. Oma, Bet en Greetje brachten ze meteen naar bed; maar daarover waren ze het den volgenden dag allemaal eens: dat was een fijne tocht geweest en Oom Ed was de liefste Oom, die er bestond! Met een blij, verwachtingsvol hartje daalt Mies de trap af naar de huiskamer om daal de vriendinnetjes te ontvangen, die ter eere van haar verjaardag mogen komen. Ze ver heugt. zich nu al op de cadeautjes, die ze zonder twijfel krijgen zal; want ze heeft veel vriendinnen. Daar gaat de bel en Jannie, de eerste, brengt haar een bos kostbare kasbloemen. Tineke, die erna komt, een paar prachtige geborduurde zakdoekjes, Lies een armband, Coba een shawl. Ans een boek. De cadeaux stapelen zich op en Mies, danig in haar schik, bedankt al haar vriendinnen hartelijk. Het laatste komt Elisabeth; verlegen geeft ze Mies een bos snoezige voorjaarsviooltjes, versch geplukt, die een lieflijke geur uit stralen. De ouders van Elisabeth zijn niet rijk; het meisje is de oudste van zes kinderen; maar haar moeder heeft haar geleerd, dat er geen geld noodig is om iemand een pleizier of een genoegen te bereiden. Dien ochtend is Elisabeth met haar twee broers, Jan en Joop het bosch ingegaan en daar hebben ze viooltjes geplukt, in alle kleuren. Er waren er nog niet veel en zij hebben lang moeten zoeken voor ze een mooie bos hadden. Elisabeth heeft ze met moeders hulp geschikt tot een allerliefst ruikertje, dat in zijn lieflijkheid en frisch- heid een lust voor de oogen werd. Elisabeth geeft het aan Mies met een har telijke felicitatie. „Wat een klein geschenk!" De jarige ont vangt het met een minachtend gezichtje, bedankt met een onverstaanbaar gemompel en toen, alsof het te min voor haar was, legde ze het onverschillig op den schoor steen. Elisabeth is heel rood geworden en de tranen zijn in haar oogen gesprongen. Vindt Mies de viooltjes, die zij met zooveel zorg geplukt en geschikt heeft, dan heelemaal niet mooi? Het liefst zou Elisabeth haar viooltjes teruggepakt hebben en naar huis gehold zijn. Anne-Marie, de groote nicht van Mies, die net na Elisabeth gekomen is, heeft het heele tooneeltje gezien en het doet haar verdriet de verwarring en de verlegenheid van Elisa beth te zien. Zonder iets te zeggen, pakt ze de viooltjes, kiest het mooiste vaasje, dat zij vinden kan, vult het met water en zet er de bloempjes in. Dan gaat ze naar de kamer, waar de tafel met lekkernijen gedekt staat en waar de meisjes zich straks te goed aan zul len doen. Ze zet de vaas met viooltjes in het midden, vlak voor de plaats waar Mies straks komt te zitten. De meisjes gaan aan tafel; ze verlangen er naar om te snoepen van de koekjes, de choco- laadjes, de taart en de verdere lekkernijen. Mina, het meisje, staat klaar om thee te schenken. Met één oogopslag ziet Mies de viooltjes en ontevreden fronst ze de wenk brauwen. Wie heeft die bloemen van niets de eereplaats op tafel durven geven? Ze wil Mina een teeken geven, zeggen, dat die bloemen weggenomen moeten worden, Maar Anna- Marie voorkomt de woorden, die een kinder hart tot in het diepst moeten treffen en zegt: „Ik zag, dat je deze-snoezige viooltjes apart had gelegd en ik dacht wel naar je zin te handelen met ze hier op tafel te zetten, zoodat je het volle gezicht hebt op hun schoonheid en je hun geur goed kunt ruiken. Niet waar, meisjes, is het geen allerliefst bouquetje? Ik heb nog nooit zulke mooie en frissche viooltjes gezien. Elisabeth moet zich heel wat moeite getroost hebben, om je zulke mooie te kunnen geven, Mies!" Een welsprekende blik vergëzelt deze woor den. Al is ze soms een beetje onaardig en ver wend, toch heeft Mies een goed hart en ze begrijpt, dat ze Elisabeth door haar houding verdriet heeft gedaan. Ze keerde zich glim lachend naar het meisje: „Wat een goed idee van Anna-Marie om de mooiste bloemen te kiezen voor de tafelver siering. Nu heb je niet alleen mij een plezier gedaan, Elisabeth, maar ons allemaal!" Later bedankte Mies Anna-Marie hartelijk, dat ze haar de gelegenheid heeft gegeven, goed te maken, wat zij in een oogenblik van trots had misdaan. M. B. KUNSTJES. Het klinkt haast onmogelijk: ee.n flesch met een stroohalm optillen. En toch is het heel goed te doen! Onze afbeelding toont dui delijk hoe het gaat. Zelfs als de flesch nog voor een gedeelte met water gevuld is, gaat het nog. Probeer het maar eens! Jullie hebben natuurlijk allemaal wel eens van het „ei van Columbus" gehoord. Columbus vroeg of iemand een ei met de punt op tafel kon zetten en toen niemand daartoe in staat bleek nam hij het ei en zette het niet geweld neer. zoodat de schaal kapot ging. I-Iet is echter ook nog op een andere wijze te doen. Luister maar. Je maakt van zout een klein hoopje, net groot genoeg om het ei er recht met de punt in te zetten. Dan neem je een penseel en veegt het zout er om weg. Net zoolang tot er geen zout meer omheen is. En toch blijft het ei keurig staan- Ik wed, dat Columbus jaloersch zou zijn, als hij kon zien, hoe jullie het ei zonder de schaal stuk te maken, neer kunnen zetten. Dit zijn van die leuke kunstjes, die zich zoo goed lee- nen om uitgevoerd te worden als je met een stel vriendjes of vriendinnetjes bent en jullie zijn moe gespeeld en geravot. De rust wordt dan prettig onderbraken. OOM KEES. Nu is het de tijd, dat derijp wordem Verbind de cijfertjes en je hebt het. ant woord. WELKEN KANT UIT? Oplossing. Ze wisten den naam van het stadje, waar ze vandaan gekomen waren. Het was dus hee lemaal niet moeilijk den wegwijzer zoodanig op te richten, dat de goede richtingen aange wezen werden. TANTE TINE,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 15