De Hollandia-roeiwedstrijden te Alphen
aan den Rijn
MIDDERNACHT
Na een afwezigheid van 15 jaar is Aartshertog Eugen weder naar Oostenrijk terugge
keerd, waar hij te Weenen door Aartshertog Anton van Habsburg en Prinses lleane
verwelkomd werd
De werkzaamheden voor het grondwerk en den onderbouw der pijlers van de
nieuwe voetbrug over het Hollandsch Diep aan den Moerdijk zijn begonnen
De Nederlandsche bond van den diensthond hield te Overveen wed*
strijden bij gelegenheid van het eerste lustrum. Een fraaie sprong
D« voetballer Joop van Nellen vertrok Vrijdag van Na zijn herkiezing als president van Tsjecho
den Haag naar Milaan, om Mijnders plaats in het Slowakije maakte prof. Masarijk een rit
Nederlandsch elftal voor den wedstrijd van Zondag door Praag
s. te bezetten
De mode
de negentiende eeuw. Onder dezen titel wordt te Londen een tentoonstel
ling gehouden, waarvan hierboven een aardig detail
De Hollandia-roeiwedstrijden te Alphen aan den Rijn zijn Vrijdag aangevangen. Een snapshot tijdens het nummer
vierriemsgieken-stijlroeien voor dames. De strijd ging tusschen .De Hoop" en .Delftsche Sport"
FEUILLETON
Detective Roman uit Donker Amsterdam
.ix.T KLOPPERS.
11)
Van uit het telefoonhokje kon men de breede
gang tot aan de voordeur overzien, en het
duurde geen vijf minuten, of daar daalde de
kamenier met haar hoed op en een regen
mantel aan, de trap af. Middernacht knikte
de pensioenhoudster en de bleeke telefoniste
goeden dag, en volgde het meisje naar buiten.
Zonder op of om te zien begaf zij zich naar het
Frederiksplein, waar de dichtstbijzijnde stand
plaats voor taxi's was; de detective volgde
haar als haar schaduw, en zag haar wegrijden
door het Oosteinde.
Snel sprong hij in de volgende taxi, en gaf
den chauffeur zijn instructies.
„Volg dien wagen, maar rijd er niet te dicht
achter." Hij hield tusschen duim en vinger den
man een rijksdaalder voor, en stak het geld
stuk weer in zijn vestzak. „Begrepen meneer!"
Weldra had de chauffeur zijn collega inge
haald. Voort ging het langs de Stadhouders
kade, den Amstel op; bij de Centuurbaan, waar
de verkeersagent juist het stopbord omdraai
de. stond de taxi van den detective bijna tegen
die van de achtervolgde aan. en het bleeke,
ontdane gezicht van Nellie, de kamenier, keek
door het achterruitje.
Vermoedde zij dat zij gevolgd werd?
Daar draaide het stopbord weer en de rit
ging verder, den Amstel langs, tot in de buurt
van den Zuidelijken Wandelweg, waar Midder-
nacht's chauffeur zijn wagen met een ruk
deed stlstaan. Iets verder stond de andere
taxi voor een rood baksteenen huls, waarvan wel waar is, ziet U....I"
de oude muren grootendeels met klimop wa
ren bedekt. De meid sprong eruit, en liet haar
taxi wachten; de detective rekende op zijn
beurt af met zijn chauffeur en zond den
wagen weg.
Inmiddels had Nellie aangebeld en was bin
nengelaten, de detective had geen seconde te
verliezen. Tegen de auto geleund, stond de
chauffeur en stak een sigaret op. Middernacht
wierp de zijne half opgerookt weg, en liep,
alsof hij er thuis hoorde, het hek in, en dooi
den tuin naar de achterzijde van het huis.
De verwaarloosde tuin vol rommel en on
kruid zag er troosteloos uit; de detective liep
dicht langs den muur en ondervond aan den
achterkant van het perceel dat het geluk de
stoutmoedigen nog altijd dient. Twee groote
serredeuren, uitkomend op een zitje, waarop
een paar vervelooze rieten stoelen door den
wind waren omver geworpen, stonden half
open: op een paar stoelen er achter lag bedde-
goed te luchten.
Middernacht bedacht zich geen seconde en
glipte naar binnen. Hij bevond zich in een
groote slaapkamer, de helft van een suite,
door schuifdeuren van de andere helft aan
den voorkant gescheiden. De detective hoorde
stemmen, hij sloop naar de schuifdeuren, die
kierden, zoodat de speurhond alles kon hoo-
ren en zien wat er zich afspeelde in het an
dere vertrek, maar door de nauwe spleet tus
schen de deuren kon hij slechts een deel van
het vertrek overzien, en hij moest geduld heb
ben voor hij de identiteit kon vaststellen van
een der beiden die daar in gesprek waren. Het
geduld van den detective werd niet lang op
proef gesteld, na eenige oogenblikken keerde
de man met wien de kamenier sprak, zijn ge
laat in de richting van de schuifdeuren, en
Middernacht herkende Willem Snoeck, den
man dien hij al eens in zijn leven ontmoet
had, en die Jetje Karspels het hoofd zoo on
herroepelijk op hol had gebracht.
„Ja," zei Nellie, „er was niets aan te doen,
ze moesten mee. En juffrouw Karspels lachte
eerst, maar later bekende ze dat ze zich aan
diefstallen had schuldig gemaakt maar of dat
„Aan diefstallen"herhaalde Snoeck,
„wat zeg je, aan diefstallen?!"
Aan den toon van den jongen man kon de
detective hooren dat hij ontsteld was door wat
hij vernam, maar die ontsteltenis kon even
goed voortspruiten uit het nieuws van haar
arrestatie, als uit het nieuws dat zijn vriendin
een dievegge was.
„Juffrouw Karspels kon me nog juist toe
fluisteren, dat ik u alles dadelijk moest gaan
meedeelen", ging Nellie voort, „daarom heb ik
u opgezocht."
„H'm, zoo. We zullen zien wat ons te doen
staat. Maar ik moet om mezelf denken. Ga jij
nu maar terug, en mondje stijf dicht tegen
iedereen, denk eraan. Hier heb je wat voor je
moeite."
„Dank u meneer. Ik ga nu terug; met me
neer Heeringa heb ik al telefonisch gesproken,
hij zei dat hij voor een advocaat zou zorgen."
„Waar was meneer Heeringa?"
„In de bodega op het Damrak, een klein half
uur geleden was hij er tenminste nog."
Middernacht zag dat de kamenier vertrok;
Willem Snoeck nam een sigaret uit zijn koker,
blies dikke rookwolken uit, en liep door de
kamer heen en weer als een tijger in een
kooi die hem benauwt.
De detective dacht na. De man was blijk
baar zeer ontsteld door de arrestatie, en scheen
niet goed te weten hoe te handelen.
Plotseling hoorde de luisteraar weer zijn
stem.
„Hallo Jan, ben jij het? Willem hier. Ik heb
juist bezoek gehad van Nellie, die me alles
heeft meegedeeld. Een mooie boel. Wat zullen
we doen?"
Heeringa's antwoord kon de detective na
tuurlijk niet verstaan, maar het duurde lang
voor Snoeck weer aan het woord kwam.
„Je moet het tenslotte allemaal zelf weten."
zei de laatste eindelijk. „Als het misloopt voor
je, kan ik het niet helpen. Ik hou mijn mond
zoolang als het mogelijk is, maar ik verdraai
het om er zelf in te loopen. Ik geld? Ook een
vraag, Jan. Ik ben al verhuisd naar deze afge
legen gemeubileerde kamer om de goedkoopte.
Zie dat je aan wat geld komt, ouwe jongen.
Ja, ik bel wel weer".
Willem Snoeck hing de telefoon op, en begon
weer door de kamer te ijsberen, terwijl de
detective achter de deur zijn gedachten liet
gaan over wat hij gehoord had. Wat bedoelde
Snoeck met zijn vaag dreigement: ik hou mijn
mond zoolang het mogelijk is. In welk opzicht
kon hij er zelf inloopen.
Een mooi stelletje bij elkaar," bromde de
detective. „Nog een beetje pressie, en de een
verraadt den ander!"
Hij verliet het huis langs denzelfden weg als
hij het was binnengekomen, en liep naar de
voordeur. De chauffeur stond nog altijd tegen
zijn wagen geleund, maar hij had zich omge
draaid en staarde naar de hooggaande golven
van den opgezweepten Amstel. De wind gierde
nog heftiger dan te voren, dreigende zwarte
wolken kwamen opzetten, en er vielen al een
paar groote regendroppels.
De detective belde aan; een bejaarde vrouw,
keurig in de kleeren,*deed hem open.
„Het spijt me dat ik onbeleefd moet zijn,"
zei Middernacht. „Maar ik kan me niet laten
aandienen."
Hij liep langs de verbaasde vrouw naar de
kamer van den man dien hij zocht en die, als
Norman Ray hem juist beoordeeld had, dade
lijk van zijn stuk zou raken als hij onverwacht
en onomwonden zou worden beschuldigd.
De detective was een menschenkenner;
vrouwen mochten er al eens in slagen hem om
den tuin te leiden, omdat vrouwen nu eenmaal
meer intuitie en meer sluwheid bezitten, in
mannen vergiste hij zich zelden. Middernacht
liep regelrecht naar de deur van de kamer
waar hij moest zijn, deed haar zonder kloppen
open, en trad met een revolver in de hand
binnen.
„Willem Snoeck," zei hij bedaard, „handen
op, en geen kunsten, of ik schiet je neer!"
Norman Ray had zich niet vergist in zijn
man. De onverwachte verschijning van den
detective, de revolver die op hem gericht werd,
het kletteren van den regen nu de dreigende
wolken zich eindelijk ontlastten boven de stad,
de hulpelooze toestand waarin hij zich bevond,
alles werkte samen om het beetje tegenwoor
digheid van geest dat Willem Snoeck nog over.
had, reddeloos verloren te doen gaan.
Hij deinsde achteruit, zijn niet onknap ge-'
zicht werd aschgrauw, zijn oogen, waarin
felle angst te lezen stond, sperden zich wijd
open. Hij keek naar den detective alsof de
duivel voor hem stond, en terwijl hij gehoor
zaam zijn handen ophief, riep hij met schorre
stem: „Ik weet niets van den moord, ik ben
onschuldig!"
Onwillekeurig dacht Middernacht aan Dolle
Bult, den inbreker, die precies zóó gereageerd
had toen hij in de val zat, en al droeg Willem
Snoeck wat betere kleeren en al sprak hij wat
beschaafder, in wezen waren deze twee van
hetzelfde laken één pak.
„Ga zitten," beval de detective, en de ander
liet zich als lamgeslagen neerzinken op den
stoel die het dichtst bij hem stond.
„Een verdachte beweging, en je krijgt een
kogel, begrepen?"
„Ik ben onschuldig, ik heb niets gedaan,"
jammerde Snoeck. i
„Wat heb je niet gedaan?"
„Ik heb den huisknecht niet vermoord. Ik
weet dat u probeert klaarheid te brengen in
deze zaak, en ik hoop, dat het u gelukt, maar
werkelijk, ik heb er niets mee te maken!"
„Er zijn verschillende omstandigheden, die
sterk tegen u pleiten, zóó sterk dat u, voor
zoover ik het kan bekijken, er tamelijk zeker
voor twintig jaar achter gaat."
Middernacht zei dit met veel aplomb, maar
hij had natuurlijk niet meer reden om Snoeck
van den moord te betichten, dan alle andere
verdachten: uitsluitend om alles u;t den man
te krijgen wat deze mocht weten, volgde de
detective de oude beproefde methode van
schrikaanjaging.
„Waarom deed u het?" vroeg hij. „Was het
nóódig het bloed van den ouden man te ver
gieten?"
„Ik deed het niét, zeg ik u!"
.(Wordt vervolgd).