HEIN EN KAREL
VRIJDAG 15 JUNI 1934 HAARLEM' S DAGBLAD
AAN ALLEN!
Het wordt nu weer Artistijd en zooals de
gewoonte is ondervinden de apen altijd de
grootste belangstelling. Letten jullie nu voor
al eens op de gorilla. De gorilla is de grootste;
apensoort en gelijkt ook~ het meest op den
mensch. Een mannelijke gorilla bereikt een
lichaamslengte van 2 M. en een gewicht tot
300 KG. De vrouwtjes zijn kleiner en lichter.
De gorilla is lang geen mooi dier met zijn
breeden stompen neus en zijn scherpe hoek
tanden- De armen zijn net zoo lang als men-
schenarmen, maar de handen zijn veel grooter
en breeder met heel kleine duimpjes. Zijn huid
is rimpelig, donker van klem-, weinig be
ha?,rd. Ze leven in tropisch West-Afrika in
de boomen. Ze voeden zich met vruchten,
eieren, vogels en suikerriet. Een horde goril
la's eet eerst een veld met voedingsgewassen
kaal, voordat het weer verder trekt. Ze zijn
sluw en gaan voorzichtig te werk. Wordt hij
achtervolgd dan heft hij een ooi-verdoovend
gebrul aan een trommelt op zijn eigen buik,
terwijl hij allerafzichtelijkste grimassen trekt
om zijn vervolger vrees aan te jagen. Het
wordt soms een gevecht op leven en dood.
want de krachtige gorilila-armen kunnen den
tegenstander vermorzelen. Maar de mensah
laat het meestal zoo ver niet komen en ge
bruikt zijn wapens.
Jagers vertellen nog de afgrijselijkste ver
halen van gorilla s. Omdat er zooveel jacht op
gemaakt is, bestaat er werkelijk vrees, dat
deze diersoort uitsterft. Nu hebben natuur
vrienden in Belgisch Kongo een nationaal
park doen bouwen om binnen dit beschermde
gebied de levenswijze der gorilla te kunnen be-
studeeren en er meteen voor te zorgen, dat
deze apensoort niet uitsterft. Dit nationale
park omvat ondoordringbare wouden, berg
hellingen en meren. Erom heen is een berg
kegel van wel 3000 M. hoogte. In dit gebied
zijn reeds filmopnamen geschied en wel door
Dr. Bingham en zijn vrouw, die maanden lang
de gorilla horden hebben nagegaan en bestu
deerd. Zij beweren, dat gorilla's in den natuur
staat zeer vredelievende dieren zijn. Ze leven
ook uitsluitend van plantaardig voedsel.
Geen enkele gorilla heeft in dien langen tijd
eenig leed berokkend aan den dokter en zijn
vrouw, Er was zelfs een vriendschappelijke
verstandhouding. Van weerskanten vertrouw
de men elkaar, Een bijzondere lekkernij wa
ren de jonge bamboestruiken. Maai' was al het
jonge goed verorberd, dan stelden ze zich ook
met oudere bamboe tevreden. Een bamboe kan
wel'2 M. hoog worden. Ifi'een minimum van
tijd was zoo'n bamboe, als er tenminste geen
jonge plantjes in de buurt waren, verslonden
Omdat ze van de gezelligheid hielden en
zoon groote gorilla-familie heel wat noodig
had. bleven ze nooit lang op een plaats. Was
het gebied afgegraasd, dan trokken ze verder.
Tegen den nacht maakten ze hun eigen bed.
't Was een primitief leger, bestaande uit tak
ken en gras. Het geheel kwam overeen met
een ooievaarsnest, maar met dit verschil, dat
hun leger op den beganen grond stond, of in
een paar lage, neerhangende takken, 's Mor
gens verlaten ze het nest, om het misschien
nooit meer noodig te hebben, 's Avonds bou
wen ze op een andere plaats weer een nieuw.
Wat heel eigenaardig was: het vrouwtje en
de jongen sliepen met elkaar in het leger maar
de gorillaman sliep tegen een boom. 't Was,
of hij de geheele familie moest bewaken.
Dat is zeker een heel nobele trek van me
neer gorilla. Minder aardig is het, dat hij van
vrouw en kinderen eischt, dat ze voor zijn lie
velingskostjes mceten zorgen. Wordt er niet
vlug aan zijn eischen voldaan, dan deelt hij
links en rechts met zijn sterke armen en
groote handen gevoelige ooi-vijgen uit, zoodat
zijn familie aan den haal gaat.
De jonge gorilla's, die men in Autis ziet, zijn
daai geboren Heel zelden heeft men de jonge
dieren levend over kunnen brengen naar
Europa.
In de 16de eeuw vernam men 't eerst iets
over gorilla's. Maar 't waren toen wondere ver
halen over aapmenschen. Na ,1840 hebben de
groote natuurvorschers Wilson, Savage en
Ford ons in hun geschriften doen kennisma
ken met deze apensoort.
Wanneer jullie nu straks in Artis zijn, sla
ze dan eens goed gade en heb ook een beetje
medelijden met ze, omdat ze uit hun warme
vaderland, waar de vrijheid was, zijn overge
bracht naar ons kikkerlandje, waar ze toch
eigenlijk gevangenen zijn.
W. B.—Z.
DE VLUGSTE MANIER.
Klaas moet een stapel papieren voorzien van
een indeeling. Het zijn er heel wat. Zuchtend
bekijkt Klaas den stapel, dan begint hij het
eerste vel met zijn liniaal te verdeelen.
Toevallig komt zijn oudere broer binnen.
„Maar Klaas, dat doet je verkeerd Dat
mort je zoo deen, dan gaat het toch veel
en veel vlugger!"
Hoe moet Klaas het dan wel doen?
TANTE TINE.
BARON VAN MUNCHHAUSEN AAN HET WOORD.
DE BEGEERIGE BEER
De geschiedenis, die ik nu ga vertellen,
speelde zich af tijdens mijn verblijf aan het
hof van den Turkschen sulian. De sultan had
in den tuin van zijn paleis vele korven met
bijen; want hij was dol op honing. Het was
mijn taak te letten op deze bijenkorven. Dat
zou vanzelf een heel gemakkelijk. baantje ge
weest zijn, als.er geen beer in de nabijheid
van het paleis geleefd had, die het mij erg
zuur maak.ie. lederen ochtend als ik de kor
ven inspecteerde, had de booswicht er 's nachts
een bezoek gebracht, eenige korven omgesme
ten en de honing opgelikt. Alle pogingen die
ik deed om te probeeren hem te vangen, mis
lukten. Bruintje Beer liet zich niet pakken.
Maar tenslotte gingen zijn roofpartijen mij
dusdanig vervelen, dat ik besloot krasser
maatregelen te nemen. Bovendien had de sul
tan al een paar keer leelijk gekeken, toen hij
vernam, dat er lederen ochtend van zijn ho
ning gesnoept was- Dat kon ik, de beroemde
Baron van Munchhausen toch niet op mij la
ten zitten en ik besloot een list te baat te
nemen. Vlak bij de bijenkorven zette ik een
kar neer, zooals de boeren op het land ge
bruiken. Een der boomen smeerde ik mu dik in
met honing. Toen verborg ik me in de boschjes
en wachtte af.
Weldra kwam de beer, aangelokt door de
honinglucht, naderbij Ik keek met spanning
vanuit mijn schuilplaats en ziewat ik ge
hoopt had, gebeurde. De beer begon begeerig
aan den met honing besmeerden boom te lik
ken. Zoo gulzig was hij, dat hij den heelen
boom naar binnen likte, tot deze er tenslotte
van achteren weer uitkwam. Nu was het mijn
beurt om handelend op te treden. Ik kwam
te voorschijn uit mijn schuilplaats en sloeg
fluks een grooten spijker door het achtereind
van dien boom, zoodat de beer er niet meer
af kon. Toen ging ik den sultan halen, die ver
schrikkelijk moest lachen om deze grap. Hij
beloonde mij met een zak goudstukken. In
dienzelfden tijd beleefde ik nog een ander
avontuur met een beer. Op een dag wandelde
ik door het bosch, toen ik plotseling tegenover
een reusachtig exemplaar stond. Meteen schoot
het mij door de gedachten, dat ik geen enkel
wapen bij me had; alleen twee vuursteenen.
Toen het monster nu met wijd geopenden
muil op mij afkwam, wist ik niets anders te
doen, dan met alle kracht een der vuurstee-
ren in den open bek te gooien. Verbluft ging
de beer een paar stappen achteruit en van
dat oogenblik maakte ik gebruik om ook den
anderen steen naar binnen te slingeren. Het
ging; prachtig; want door de enorme kracht
waarmee ik gegooid had, kwamen de steemen
op elkaar, gaven vuur, en de beer sprong met
een knal uit elkaar. Van het vleesch hebben
we 's middags in het paleis heerlijk gesmuld
En van de huid heeft de sultan een vloerkleed
laten maken voor zijn dochter.
Weven. Eerst sinds 1801 in het mogelijk
zijde met allerlei patronen te weven.
met schetsjes te schrijven, die een voor een
als onplaatsbaar van de verschillende tijd
schriften, waarnaar hij ze zond, geretourneerd
werden, doch toen kwam de oplossing in den
vorm van een Berlijnsche oom en tante.
Oom Kees, vader's eenige broer, was Hol-
landsch verslaggever aan een der grootste
Berlijnsche Dagbladen. Hij was het, die tante
Suzarma voorstelde Puck naar Berlijn te stu
ren, waar hij bij hen in huis kon komen, en
waar een mooi plaatsje voor hem was bij de
„Berliner Zeitung".
Alzoo vertrok Puck veertien dagen later
naar Berlijn en twee dagen daarna kreeg Ge
rard Pucks eersten brief, waarmee de corres
pondentie was geopend.
Berlijn, Mei 1934.
Dear Friend.
Nu ik eindelijk na veel geharrewar bij mijn
oom en tante hier in Berlijn ben aangekomen,
is mijn eerste epistel aan jouw adres. Eerlijk
gezegd vind ik brieven schrijven maar meisjes
werk en zou het idealer wezen voor jouw zus
ter Annie en mijn zusje Truus, maar aange
zien deze nog terzelfder plaatse vertoeven,
treft dat geen doel en zou b.v. eerst jouw zusje
Annie hier naar Berlijn moeten komen.
Aangezien en afgezien ik bang ben, dat
jouw brief den inhoud zou bevatten: „Schrijf
alsjeblieft niet meer!" wil ik hiermede mijn
inleiding staken.
Zooals ik reeds vermeldde, ben ik met ge
harrewar in Berlijn gekomen. Dat kwam zoo:
In Amersfoort, waar ik over moest stappen,
nam ik den verkeerden trein, ondanks jouw
raadgevingen, daar vooral op te letten, waar
bij je indertijd de onnoodige mededeeling aan
toevoegde, dat de verkeerde trein mij op de
verkeerde plaats zou brengen. Deze verkeer
de trein dan bracht mij in een stad, die ik
eerst uitschold voor Berlijn, hoewel ik me niet
kon begrijpen, dat ik geen douane had gezien
en ik voor de tweede maal begon te schelden
op jou, omdat jij gezegd had, dat Berlijn
enorm druk was, terwijl de drukte in het ge
waande Berlijn uit twee autobussen, een
vrachtauto met een lekken band en een ver
keersagent bestond, die een jonge man met rij
wiel op den bon schreef.
Na informatie bij den stationschef kwam ik
tot de ontdekking, dat ik niet in Berlijn, maar
in Apeldoorn was beland. Ik vroeg den goe
den man, hoe ik dan wel in genoemde stad
kon komen.
Eerlijk gezegd, had ik natuurlijk ioopend
kunnen gaan, maar daar zag ik toch wel een
klein beetje tegen op. De chef was echter heel
De „jongens van Zaal" zooals Hein en Ka-
rel door hun vrienden en bekenden genoemd
werden, golden nu niet bepaald als voorbeeld
van een ideaal broederpaar. Vanaf dat ze kon
den praten en loopen waren ze gaan kibbelen.
Wat Vader en Moeder ook gedaan hadden om
hen die leelijke gewoonte af te leeren. het had
niets geholpen. En nu was Hein dertien en
Karei twaalf jaar en hun kibbelpartijtjes wa
ren langzamerhand overgegaan in formeeie
gevechten. Of Vader al straf gaf. of Moeder
hen al vriendelijk vroeg toch wat verdraag
zamer te zijn tegen elkander, niet zoodra wa
ren de jongens in eikaars buurt of om een
kleinigheid vlogen ze elkander in de haren. In
den vrienden- en kennissenkring waren ze
spreekwoordelijk geworden. „Zoo onverdraag
zaam als Hein en Karei Zaal" te worden ge
noemd was niet bepaald een complimentje.
En het rare was, hun ruzies waren nooit om
iets ernstigs; maar altijd om iets onbedui
dends! Ze zijn bijvoorbeeld beide hun huis
werk aan "t maken in de voorkamer; het is
rustig. Moeder zat te naaien, genietend van het
oogenblik, dat haar zoons eens geen herrie
maakten.
Karei klapt zijn boek dicht en wil een an
der van tafel pakken. En omdat hij het niet
gauw vindt, kijkt hij eens of het soms tus-
schen Heins werk ligt, die aan den anderen
kant van de tafel zit te schrijven. Dat is al
voldoende voor Hein om op te stuiven:
„Ik heb jouw rommel niet. Blijf van mijn
boeken af!"
„Jongens, jongens," vermaant Moeder ver
drietig.
Maar ze luisteren niet.
„Rommel, rommel? Jij hebt rommel; maar
ik niet" ruziede Karei terug. „Ik kaft mijn
boeken altijd netjes, terwijl jij vlekken op de
kaften hebt!"
.Bemoei je niet met mij. Mijn boeken gaan
jou niets aan." Ze staan nu tegenover elkaar,
nog een woord en de vechtpartij begint. Dan
trekken ze elkaar aan de haren en de kleeren.
slaan en trappen, tot ze van vermoeidheid
niet meer kunnen.
Als ze dan op school kwamen, Hein met een
blauw oog en Karei met een buil, lachten de
jongen^ in de klas al.
„En. lekker gevochten?" vroeg de een.
„Jullie zijn er allebei niet erg mooi afgeko
men." spotte een ander.
„Waarom heb je geen twee blauwe oogeen,
Hein? Eén siaat zoo raar," riep de derde.
Innerlijk schaamden ze zich dan; maar om
zich groot te houden, zei Karei: „Ik wil hem
het tweede blauwe oog er wel bij geven!"
„Durf eens," tartte Hein. En onder het ge
schreeuw der anderen vlogen ze dan weer op
e!kaar af.
„Toe Karei, gééf hem!"
Het was een gejoel en gegil van jewelste.
Op een middag, toen ze weer gescheurd en
gehavend naar huis kwamen, keek Vader hen
aan tafel zoo eigenaardig aan, dat ze niet
goed wisten wat er van te denken.
Na het eten, zei Vader:
„Blijf eens even zitten, jongens; ik heb iets
met jullie te bespreken!" en toen ze verwon
derd, en een beetje ongerust, omdat Vaders
stem zoo ernstig had geklonken, bleven zitten,
ging hij verder:
„Jullie begrijpen natuurlijk wel waarover
het gaat. Over jullie zelf! Hein is nu dertien
jaar en Karei twaalf; zoo oud jullie zijn kib
belen jullie al. Moeder en ik hebben getracht
jullie van dat gebrek te genezen; het ging niet.
Toen dachten we dat het vanzelf wel over
zou gaan. als jullie ouder en verstandiger ge
worden zoudt zijn. Inplaats daarvan wordt 't
steeds erger. De toestand is onhoudbaar ge
worden en daarom heb ik nu een oplossing
gevonden. Hein, de oudste gaat naar kost
school- Het zal ons wel veel geld kosten; maar
er zit niets anders op. Op deze manier is het
voor Moeder en mij niet meer uit te houden!"
Vader zag bleek. De jongens hadden stil voor
zich uitgekeken; nu waagden ze naar Moeder
te zien. Die hield het hoofd gebogen; maar de
jongens zagen hoe een paar tranen langzaam
op haar handen drupten. „Volgende week gaat
Hein weg; alles is al in orde gemaakt en be
sproken. De kostschool is een heel eind weg;
alleen in de groote vaca-ntie mag hij thuis ko
men. Ondertusschen krijgt Karei hier geen
enkel pretje. Hij gaat alleen naar school en
moet verder aldoor thuis of in den tuin blij
ven! Het heeft me moeite genoeg gekost om
tot zulke krasse maatregelen over te gaan;
maar we zullen hopen, dat het helpt!"
Even later waren de jongens alleen. Hein
stond met zijn neus tegen het venster gedrukt
naar buiten te kijken; Karei zat stil aan ta
fel. „Jij begint ook altijd!" zei hij plotseling.
Met een ruk keerde Hein zich om. „Dat is niet
waar. Jij bent altijd diegeen, die het eerste
begint te vechten."
„Niet waar. jij!"
„Nee, jij!En het duurde niet lang, of ze
rolden weer over den grond.
Het zal dien nacht ongeveer drie uur ge
weest zijn, toen er plotseling op de cfcur van
hun kamertje geklopt werd. Het was Vader.
„Sta vlug op; jullie moeten naar den dok
ter. Moeder is ziek." Dat is voldoende om hen
meteen rechtop te doen zitten.
Moeder ziek; dat was nog nooit gebeurd!
„Erg?" stamelde Hein, en Karei keek Va
der met groote angstige oogen aan. Die
knikte alleen maar.
Het was erg; toen dokter kwam. zei hij dat
moeder absolute rust moest hebben. Er kwam
een verpleegster. Geen geluid werd in huis
gehoord. Den eersten keer. dat Hem en Karei
wilden gaan vechten, had de verpleegster hen
verontwaardigd van elkaar getrokken en ge
zegd: „Schaam jullie je niet; terwijl je moe
der zoo ziek is!"
Den tweeden keer, was de verpleegster niet
in de buurt; maar net toen ze beginnen wil
den, dachten ze er tegelijker tijd aan en zei
den: „Moder!" Ze vochten niet.
„Hein," zei Vader een paar dagen later. „Ik
heb den directeur van de kostschool geschre
ven, dat, zoolang Moeder ziek is, je nog hier
blijft."
De heele volgende week vochten ze niet.
Toen kwam het oogenblik, dat Moeder een
paar minuten op mocht.
welwillend en gat mij den raad naar Amers
foort te re tourneer en, wat ik verstandiglijk
hoe zeg ik dat? deed. Aan mijn oom en
tante, die mij af zouden komen halen, dacht
ik niet meer. Ik vroeg, of ik even het stadje
mocht bekijken, wat mij werd toegestaan.
Twee uur later stond ik weer in Amersfoort
en nu nam ik Annie's raad op om aan den chef
te vragen, welke trein naar Berlijn ging. Deze
man wat zijn het allemaal goeie menschen
bij de spoor lichtte me heelemaal in.
Ik kwam in den goeden trein, maar bij de
douane had je het spul weer gaande. Er was
daar een klein oponthoud en ik slingerde me
uit de coupé op het perron, liep wat langs de
verschillende interland-wagons, zoodat ik één
minuut voor het vertrek mijn coupé niet meer
kon vinden. De portieren werden al dicht ge
slagen en ik stapte maar vlug in een geopende
deur vlak voor mijn neus. Gelukkig waren het
doorloopende rijtuigen zoodat ik mijn speur
tocht in den rijdenden trein kon beginnen. Ik
keek nauwlettend in elke coupé en negeerde
uitspraken als: Wat mot jij? en Wollen Sie
machen.. das Sie fortkommen. Ik weet niet of
ik het Duitsch zoo goed heb geschreven, maar
dat vertel jij me maar eens.
Na lang zoeken en snuffelen, waardoor ik
met verscheidene passagiers ruzie kreeg, vond
ik eindelijk mijn coupé terug, waarin mijn
koffer geopend op de bank stond. Verschil
lende voorwerpen waren onderste boven ge
haald.
In Berlijn was de toestand nog erger. Daar
stonden mijn oom en tante in radelooze angst
op mij te wachten, want ik was met dat al een
dikke twee uur later aangekomen, dan ik had
geschreven.
Ik geloof, dat Oom al een S. O. S. door de
radio heeft laten omroepen, want ik vond, dat
de dienders op straat me verdacht scherp aan
keken en als ik alleen had geloopen, was ik
zeker opgepikt.
Ik word geroepen om te eten, wat voor mij
een sein is, mijn elegante handteekening on
der dit epistel te zetten. Ik doe dat dan ook,
met de groeten erbij voor jouw zuster Annie
en je ouders en mijn zuster Truus en tante
Suzanna, die ik zoo dadelijk van mijn avon-
tuurvolle reis zal vertellen.
Met heel veel groetjes van je vriend
Puck.
P S. een Post Scriptum staat deftig en daar
om schrijf ik hieronder, of je me gauw terug
schrijft. Bah, dat is tweemaal „schrijft". Echt
„on-journalistiek", vind je niet. Bonjour.
Hun kibbelpartijen werden steeds erger, tot er
iets gebeurde, dat hun genas.
Heel bleek zat ze in den leunstoel voor het
raam, toen de jongens thuis kwamen. Ze
glimlachte.
Vader heeft me verteld, dat jullie zoo rustig
zijn geweest al den tijd, dat ik in bed heb ge
legen. Dat doet me zoo n plezier jongens.
Vanaf dat Vader het me vertelde ben ik veel
gauwer beter geworden."
Hein en Karei hadden een kleur gekregen
en keken elkaar aan.
„En", ging Moeders zachte stem verder. „Ik
zou het zoo naar vinden, als mijn oudste zoon
het huis uit moest om de kinderachtige reden
dat hij altijd vecht en kibbelt met zijn broer.
Zeg eens eerlijk, jongens, is het nu zoo
moeilijk voor jullie geweest deze week eens
een beetje verdraagzamer te zijn en niet te
vechten met elkaar?"
En toen geen van twee antwoord gaf pakte
Moeder hen elk bij de kin en hief zoo hun ge
zichten naar haar toe.
„Antwoordt eens jongens!"
„Nee, moeder," zei Hein heel rood en „Nee,
Mam", fluisterde Karei.
„Zouden jullie dan niet kunnen probeeren
om in het vervolg nooit meer te vechten, om
mij een plezier te doen. Dan zal ik met Vader
bespreken dat Hein niet naar buiten hoeft.
Het zou toch veel en veel prettiger zijn, als
jullie als goede vrienden met elkaar om gin
gen en niet als vijanden. Zou hei gaan. jon
gens?"
Toen keerde Hein en Karei de hoofden naar
elkaar toe. keken elkaar even aan en..
„Het zal gaan, Mam!"
Twee handen grepen elkaar.
„Afgesproken Karei!"
^Afgesproken, Hein!"
RITA VAN B
„Ben je er zeker van. dat er geen krokodil
len in deze rivier zijn?" vroeg de toerist <hc
een bad nam, aan den inboorling, die aan den
kant zat.
„Ja zeker, mijnheer; de krokodillen zijn veel
te bang voor de neushoorns en de nijlpaarden.
Jan: Hè, wat is het water koud, eigenlijk te
koud om te zwemmen.
Piet: Ik zou het ook vast niet doen, als moe
dei" het me niet verboden had.
Een woordje vooraf!
Puck Ver straten, het jongimensch, waar
over ik het hebben wil, is een echte, jolige
rondborstige knaap van 15 jaar, Sinds een
goed jaar is hij van school af, omdat hij ten
eenen male geen studiehoofd had en Puck wist
nog precies te vertellen, dat het op 13 April
was geweest, toen hij met zijn H- B. S. rap
port was thuisgekomen, waarop zeven onvol
doendes en twee voldoendes, zegge voor gym
nastiek en Nederl. Taal, prijkten, terwijl de
rest twijfelachtige vijfjes waren. Én toen was
zijn vader zoo onverstandig geweest, om te
zeggen, dat Puck voor journalist in de wieg
was gelegd, en dat de H B. S. af loopen tijd
verspilling beteekende. Dat vader Verstraten
zooveel heil zag in Puck's journalistieken aan
leg, zat 'm hierin, dat het jongemensch altijd
achten en negens voor opstellen kreeg.
Puck nam de gelegenheid te baat, om zijn
vader voor te stellen hem „met een sneltrein-
vaartje" van de H. B. S. te nemen en hem met
een even groote snelheid bij een courant te
deponeer en. Het eerste ging uiterst gemakke
lijk, maar het laatste slaagde helaas niet.
Doch het gaat dikwijls zoo anders in de we
reld. dan wij denken.
Drie maanden, nadat Puck met veel zwier en
een tractatie op ijshoorns aan zijn medeleer
lingen, van ae H. B. S. afscheid had genomen,
werden zijn ouders het slachtoffer van een
treinramp in Noord-Frankrijk en waxen Puck
en zijn oudere zusje Truus in één slag weezen,
Diep bedroefd kwam het tweetal eerst bij
tante Suzanna, een zuster van Puck's moe
der, in huis, maar wat kon het goede mensch
begrijpen van Pucks idealen, om eens jour
nalist (dagbladschrijver) te mogen zijn?
Gerard Valders, het tweede jongmensch uit
„Puck s Correspondentie" was ook op de H. B
S.. maar had een beter stel hersens, dan zijn
vriend. Zusje Annie was door den vriend
schapsband PuckGerard vanzelf heel intiem
geworden met Truus en in haar bitter ver
driet, begreep Truus pas. hoe innig zij van
Annie hield, die haar in neerslachtige buien
kwam troosten.
Ondertusschen vond tante Suzanna het wel
een beetje bar, dat Puck zijn tijd doorbracht