HEIN EN KAREL VRIJDAG 15 JUNI 1934 HAARLEM' S DAGBLAD AAN ALLEN! Het wordt nu weer Artistijd en zooals de gewoonte is ondervinden de apen altijd de grootste belangstelling. Letten jullie nu voor al eens op de gorilla. De gorilla is de grootste; apensoort en gelijkt ook~ het meest op den mensch. Een mannelijke gorilla bereikt een lichaamslengte van 2 M. en een gewicht tot 300 KG. De vrouwtjes zijn kleiner en lichter. De gorilla is lang geen mooi dier met zijn breeden stompen neus en zijn scherpe hoek tanden- De armen zijn net zoo lang als men- schenarmen, maar de handen zijn veel grooter en breeder met heel kleine duimpjes. Zijn huid is rimpelig, donker van klem-, weinig be ha?,rd. Ze leven in tropisch West-Afrika in de boomen. Ze voeden zich met vruchten, eieren, vogels en suikerriet. Een horde goril la's eet eerst een veld met voedingsgewassen kaal, voordat het weer verder trekt. Ze zijn sluw en gaan voorzichtig te werk. Wordt hij achtervolgd dan heft hij een ooi-verdoovend gebrul aan een trommelt op zijn eigen buik, terwijl hij allerafzichtelijkste grimassen trekt om zijn vervolger vrees aan te jagen. Het wordt soms een gevecht op leven en dood. want de krachtige gorilila-armen kunnen den tegenstander vermorzelen. Maar de mensah laat het meestal zoo ver niet komen en ge bruikt zijn wapens. Jagers vertellen nog de afgrijselijkste ver halen van gorilla s. Omdat er zooveel jacht op gemaakt is, bestaat er werkelijk vrees, dat deze diersoort uitsterft. Nu hebben natuur vrienden in Belgisch Kongo een nationaal park doen bouwen om binnen dit beschermde gebied de levenswijze der gorilla te kunnen be- studeeren en er meteen voor te zorgen, dat deze apensoort niet uitsterft. Dit nationale park omvat ondoordringbare wouden, berg hellingen en meren. Erom heen is een berg kegel van wel 3000 M. hoogte. In dit gebied zijn reeds filmopnamen geschied en wel door Dr. Bingham en zijn vrouw, die maanden lang de gorilla horden hebben nagegaan en bestu deerd. Zij beweren, dat gorilla's in den natuur staat zeer vredelievende dieren zijn. Ze leven ook uitsluitend van plantaardig voedsel. Geen enkele gorilla heeft in dien langen tijd eenig leed berokkend aan den dokter en zijn vrouw, Er was zelfs een vriendschappelijke verstandhouding. Van weerskanten vertrouw de men elkaar, Een bijzondere lekkernij wa ren de jonge bamboestruiken. Maai' was al het jonge goed verorberd, dan stelden ze zich ook met oudere bamboe tevreden. Een bamboe kan wel'2 M. hoog worden. Ifi'een minimum van tijd was zoo'n bamboe, als er tenminste geen jonge plantjes in de buurt waren, verslonden Omdat ze van de gezelligheid hielden en zoon groote gorilla-familie heel wat noodig had. bleven ze nooit lang op een plaats. Was het gebied afgegraasd, dan trokken ze verder. Tegen den nacht maakten ze hun eigen bed. 't Was een primitief leger, bestaande uit tak ken en gras. Het geheel kwam overeen met een ooievaarsnest, maar met dit verschil, dat hun leger op den beganen grond stond, of in een paar lage, neerhangende takken, 's Mor gens verlaten ze het nest, om het misschien nooit meer noodig te hebben, 's Avonds bou wen ze op een andere plaats weer een nieuw. Wat heel eigenaardig was: het vrouwtje en de jongen sliepen met elkaar in het leger maar de gorillaman sliep tegen een boom. 't Was, of hij de geheele familie moest bewaken. Dat is zeker een heel nobele trek van me neer gorilla. Minder aardig is het, dat hij van vrouw en kinderen eischt, dat ze voor zijn lie velingskostjes mceten zorgen. Wordt er niet vlug aan zijn eischen voldaan, dan deelt hij links en rechts met zijn sterke armen en groote handen gevoelige ooi-vijgen uit, zoodat zijn familie aan den haal gaat. De jonge gorilla's, die men in Autis ziet, zijn daai geboren Heel zelden heeft men de jonge dieren levend over kunnen brengen naar Europa. In de 16de eeuw vernam men 't eerst iets over gorilla's. Maar 't waren toen wondere ver halen over aapmenschen. Na ,1840 hebben de groote natuurvorschers Wilson, Savage en Ford ons in hun geschriften doen kennisma ken met deze apensoort. Wanneer jullie nu straks in Artis zijn, sla ze dan eens goed gade en heb ook een beetje medelijden met ze, omdat ze uit hun warme vaderland, waar de vrijheid was, zijn overge bracht naar ons kikkerlandje, waar ze toch eigenlijk gevangenen zijn. W. B.—Z. DE VLUGSTE MANIER. Klaas moet een stapel papieren voorzien van een indeeling. Het zijn er heel wat. Zuchtend bekijkt Klaas den stapel, dan begint hij het eerste vel met zijn liniaal te verdeelen. Toevallig komt zijn oudere broer binnen. „Maar Klaas, dat doet je verkeerd Dat mort je zoo deen, dan gaat het toch veel en veel vlugger!" Hoe moet Klaas het dan wel doen? TANTE TINE. BARON VAN MUNCHHAUSEN AAN HET WOORD. DE BEGEERIGE BEER De geschiedenis, die ik nu ga vertellen, speelde zich af tijdens mijn verblijf aan het hof van den Turkschen sulian. De sultan had in den tuin van zijn paleis vele korven met bijen; want hij was dol op honing. Het was mijn taak te letten op deze bijenkorven. Dat zou vanzelf een heel gemakkelijk. baantje ge weest zijn, als.er geen beer in de nabijheid van het paleis geleefd had, die het mij erg zuur maak.ie. lederen ochtend als ik de kor ven inspecteerde, had de booswicht er 's nachts een bezoek gebracht, eenige korven omgesme ten en de honing opgelikt. Alle pogingen die ik deed om te probeeren hem te vangen, mis lukten. Bruintje Beer liet zich niet pakken. Maar tenslotte gingen zijn roofpartijen mij dusdanig vervelen, dat ik besloot krasser maatregelen te nemen. Bovendien had de sul tan al een paar keer leelijk gekeken, toen hij vernam, dat er lederen ochtend van zijn ho ning gesnoept was- Dat kon ik, de beroemde Baron van Munchhausen toch niet op mij la ten zitten en ik besloot een list te baat te nemen. Vlak bij de bijenkorven zette ik een kar neer, zooals de boeren op het land ge bruiken. Een der boomen smeerde ik mu dik in met honing. Toen verborg ik me in de boschjes en wachtte af. Weldra kwam de beer, aangelokt door de honinglucht, naderbij Ik keek met spanning vanuit mijn schuilplaats en ziewat ik ge hoopt had, gebeurde. De beer begon begeerig aan den met honing besmeerden boom te lik ken. Zoo gulzig was hij, dat hij den heelen boom naar binnen likte, tot deze er tenslotte van achteren weer uitkwam. Nu was het mijn beurt om handelend op te treden. Ik kwam te voorschijn uit mijn schuilplaats en sloeg fluks een grooten spijker door het achtereind van dien boom, zoodat de beer er niet meer af kon. Toen ging ik den sultan halen, die ver schrikkelijk moest lachen om deze grap. Hij beloonde mij met een zak goudstukken. In dienzelfden tijd beleefde ik nog een ander avontuur met een beer. Op een dag wandelde ik door het bosch, toen ik plotseling tegenover een reusachtig exemplaar stond. Meteen schoot het mij door de gedachten, dat ik geen enkel wapen bij me had; alleen twee vuursteenen. Toen het monster nu met wijd geopenden muil op mij afkwam, wist ik niets anders te doen, dan met alle kracht een der vuurstee- ren in den open bek te gooien. Verbluft ging de beer een paar stappen achteruit en van dat oogenblik maakte ik gebruik om ook den anderen steen naar binnen te slingeren. Het ging; prachtig; want door de enorme kracht waarmee ik gegooid had, kwamen de steemen op elkaar, gaven vuur, en de beer sprong met een knal uit elkaar. Van het vleesch hebben we 's middags in het paleis heerlijk gesmuld En van de huid heeft de sultan een vloerkleed laten maken voor zijn dochter. Weven. Eerst sinds 1801 in het mogelijk zijde met allerlei patronen te weven. met schetsjes te schrijven, die een voor een als onplaatsbaar van de verschillende tijd schriften, waarnaar hij ze zond, geretourneerd werden, doch toen kwam de oplossing in den vorm van een Berlijnsche oom en tante. Oom Kees, vader's eenige broer, was Hol- landsch verslaggever aan een der grootste Berlijnsche Dagbladen. Hij was het, die tante Suzarma voorstelde Puck naar Berlijn te stu ren, waar hij bij hen in huis kon komen, en waar een mooi plaatsje voor hem was bij de „Berliner Zeitung". Alzoo vertrok Puck veertien dagen later naar Berlijn en twee dagen daarna kreeg Ge rard Pucks eersten brief, waarmee de corres pondentie was geopend. Berlijn, Mei 1934. Dear Friend. Nu ik eindelijk na veel geharrewar bij mijn oom en tante hier in Berlijn ben aangekomen, is mijn eerste epistel aan jouw adres. Eerlijk gezegd vind ik brieven schrijven maar meisjes werk en zou het idealer wezen voor jouw zus ter Annie en mijn zusje Truus, maar aange zien deze nog terzelfder plaatse vertoeven, treft dat geen doel en zou b.v. eerst jouw zusje Annie hier naar Berlijn moeten komen. Aangezien en afgezien ik bang ben, dat jouw brief den inhoud zou bevatten: „Schrijf alsjeblieft niet meer!" wil ik hiermede mijn inleiding staken. Zooals ik reeds vermeldde, ben ik met ge harrewar in Berlijn gekomen. Dat kwam zoo: In Amersfoort, waar ik over moest stappen, nam ik den verkeerden trein, ondanks jouw raadgevingen, daar vooral op te letten, waar bij je indertijd de onnoodige mededeeling aan toevoegde, dat de verkeerde trein mij op de verkeerde plaats zou brengen. Deze verkeer de trein dan bracht mij in een stad, die ik eerst uitschold voor Berlijn, hoewel ik me niet kon begrijpen, dat ik geen douane had gezien en ik voor de tweede maal begon te schelden op jou, omdat jij gezegd had, dat Berlijn enorm druk was, terwijl de drukte in het ge waande Berlijn uit twee autobussen, een vrachtauto met een lekken band en een ver keersagent bestond, die een jonge man met rij wiel op den bon schreef. Na informatie bij den stationschef kwam ik tot de ontdekking, dat ik niet in Berlijn, maar in Apeldoorn was beland. Ik vroeg den goe den man, hoe ik dan wel in genoemde stad kon komen. Eerlijk gezegd, had ik natuurlijk ioopend kunnen gaan, maar daar zag ik toch wel een klein beetje tegen op. De chef was echter heel De „jongens van Zaal" zooals Hein en Ka- rel door hun vrienden en bekenden genoemd werden, golden nu niet bepaald als voorbeeld van een ideaal broederpaar. Vanaf dat ze kon den praten en loopen waren ze gaan kibbelen. Wat Vader en Moeder ook gedaan hadden om hen die leelijke gewoonte af te leeren. het had niets geholpen. En nu was Hein dertien en Karei twaalf jaar en hun kibbelpartijtjes wa ren langzamerhand overgegaan in formeeie gevechten. Of Vader al straf gaf. of Moeder hen al vriendelijk vroeg toch wat verdraag zamer te zijn tegen elkander, niet zoodra wa ren de jongens in eikaars buurt of om een kleinigheid vlogen ze elkander in de haren. In den vrienden- en kennissenkring waren ze spreekwoordelijk geworden. „Zoo onverdraag zaam als Hein en Karei Zaal" te worden ge noemd was niet bepaald een complimentje. En het rare was, hun ruzies waren nooit om iets ernstigs; maar altijd om iets onbedui dends! Ze zijn bijvoorbeeld beide hun huis werk aan "t maken in de voorkamer; het is rustig. Moeder zat te naaien, genietend van het oogenblik, dat haar zoons eens geen herrie maakten. Karei klapt zijn boek dicht en wil een an der van tafel pakken. En omdat hij het niet gauw vindt, kijkt hij eens of het soms tus- schen Heins werk ligt, die aan den anderen kant van de tafel zit te schrijven. Dat is al voldoende voor Hein om op te stuiven: „Ik heb jouw rommel niet. Blijf van mijn boeken af!" „Jongens, jongens," vermaant Moeder ver drietig. Maar ze luisteren niet. „Rommel, rommel? Jij hebt rommel; maar ik niet" ruziede Karei terug. „Ik kaft mijn boeken altijd netjes, terwijl jij vlekken op de kaften hebt!" .Bemoei je niet met mij. Mijn boeken gaan jou niets aan." Ze staan nu tegenover elkaar, nog een woord en de vechtpartij begint. Dan trekken ze elkaar aan de haren en de kleeren. slaan en trappen, tot ze van vermoeidheid niet meer kunnen. Als ze dan op school kwamen, Hein met een blauw oog en Karei met een buil, lachten de jongen^ in de klas al. „En. lekker gevochten?" vroeg de een. „Jullie zijn er allebei niet erg mooi afgeko men." spotte een ander. „Waarom heb je geen twee blauwe oogeen, Hein? Eén siaat zoo raar," riep de derde. Innerlijk schaamden ze zich dan; maar om zich groot te houden, zei Karei: „Ik wil hem het tweede blauwe oog er wel bij geven!" „Durf eens," tartte Hein. En onder het ge schreeuw der anderen vlogen ze dan weer op e!kaar af. „Toe Karei, gééf hem!" Het was een gejoel en gegil van jewelste. Op een middag, toen ze weer gescheurd en gehavend naar huis kwamen, keek Vader hen aan tafel zoo eigenaardig aan, dat ze niet goed wisten wat er van te denken. Na het eten, zei Vader: „Blijf eens even zitten, jongens; ik heb iets met jullie te bespreken!" en toen ze verwon derd, en een beetje ongerust, omdat Vaders stem zoo ernstig had geklonken, bleven zitten, ging hij verder: „Jullie begrijpen natuurlijk wel waarover het gaat. Over jullie zelf! Hein is nu dertien jaar en Karei twaalf; zoo oud jullie zijn kib belen jullie al. Moeder en ik hebben getracht jullie van dat gebrek te genezen; het ging niet. Toen dachten we dat het vanzelf wel over zou gaan. als jullie ouder en verstandiger ge worden zoudt zijn. Inplaats daarvan wordt 't steeds erger. De toestand is onhoudbaar ge worden en daarom heb ik nu een oplossing gevonden. Hein, de oudste gaat naar kost school- Het zal ons wel veel geld kosten; maar er zit niets anders op. Op deze manier is het voor Moeder en mij niet meer uit te houden!" Vader zag bleek. De jongens hadden stil voor zich uitgekeken; nu waagden ze naar Moeder te zien. Die hield het hoofd gebogen; maar de jongens zagen hoe een paar tranen langzaam op haar handen drupten. „Volgende week gaat Hein weg; alles is al in orde gemaakt en be sproken. De kostschool is een heel eind weg; alleen in de groote vaca-ntie mag hij thuis ko men. Ondertusschen krijgt Karei hier geen enkel pretje. Hij gaat alleen naar school en moet verder aldoor thuis of in den tuin blij ven! Het heeft me moeite genoeg gekost om tot zulke krasse maatregelen over te gaan; maar we zullen hopen, dat het helpt!" Even later waren de jongens alleen. Hein stond met zijn neus tegen het venster gedrukt naar buiten te kijken; Karei zat stil aan ta fel. „Jij begint ook altijd!" zei hij plotseling. Met een ruk keerde Hein zich om. „Dat is niet waar. Jij bent altijd diegeen, die het eerste begint te vechten." „Niet waar. jij!" „Nee, jij!En het duurde niet lang, of ze rolden weer over den grond. Het zal dien nacht ongeveer drie uur ge weest zijn, toen er plotseling op de cfcur van hun kamertje geklopt werd. Het was Vader. „Sta vlug op; jullie moeten naar den dok ter. Moeder is ziek." Dat is voldoende om hen meteen rechtop te doen zitten. Moeder ziek; dat was nog nooit gebeurd! „Erg?" stamelde Hein, en Karei keek Va der met groote angstige oogen aan. Die knikte alleen maar. Het was erg; toen dokter kwam. zei hij dat moeder absolute rust moest hebben. Er kwam een verpleegster. Geen geluid werd in huis gehoord. Den eersten keer. dat Hem en Karei wilden gaan vechten, had de verpleegster hen verontwaardigd van elkaar getrokken en ge zegd: „Schaam jullie je niet; terwijl je moe der zoo ziek is!" Den tweeden keer, was de verpleegster niet in de buurt; maar net toen ze beginnen wil den, dachten ze er tegelijker tijd aan en zei den: „Moder!" Ze vochten niet. „Hein," zei Vader een paar dagen later. „Ik heb den directeur van de kostschool geschre ven, dat, zoolang Moeder ziek is, je nog hier blijft." De heele volgende week vochten ze niet. Toen kwam het oogenblik, dat Moeder een paar minuten op mocht. welwillend en gat mij den raad naar Amers foort te re tourneer en, wat ik verstandiglijk hoe zeg ik dat? deed. Aan mijn oom en tante, die mij af zouden komen halen, dacht ik niet meer. Ik vroeg, of ik even het stadje mocht bekijken, wat mij werd toegestaan. Twee uur later stond ik weer in Amersfoort en nu nam ik Annie's raad op om aan den chef te vragen, welke trein naar Berlijn ging. Deze man wat zijn het allemaal goeie menschen bij de spoor lichtte me heelemaal in. Ik kwam in den goeden trein, maar bij de douane had je het spul weer gaande. Er was daar een klein oponthoud en ik slingerde me uit de coupé op het perron, liep wat langs de verschillende interland-wagons, zoodat ik één minuut voor het vertrek mijn coupé niet meer kon vinden. De portieren werden al dicht ge slagen en ik stapte maar vlug in een geopende deur vlak voor mijn neus. Gelukkig waren het doorloopende rijtuigen zoodat ik mijn speur tocht in den rijdenden trein kon beginnen. Ik keek nauwlettend in elke coupé en negeerde uitspraken als: Wat mot jij? en Wollen Sie machen.. das Sie fortkommen. Ik weet niet of ik het Duitsch zoo goed heb geschreven, maar dat vertel jij me maar eens. Na lang zoeken en snuffelen, waardoor ik met verscheidene passagiers ruzie kreeg, vond ik eindelijk mijn coupé terug, waarin mijn koffer geopend op de bank stond. Verschil lende voorwerpen waren onderste boven ge haald. In Berlijn was de toestand nog erger. Daar stonden mijn oom en tante in radelooze angst op mij te wachten, want ik was met dat al een dikke twee uur later aangekomen, dan ik had geschreven. Ik geloof, dat Oom al een S. O. S. door de radio heeft laten omroepen, want ik vond, dat de dienders op straat me verdacht scherp aan keken en als ik alleen had geloopen, was ik zeker opgepikt. Ik word geroepen om te eten, wat voor mij een sein is, mijn elegante handteekening on der dit epistel te zetten. Ik doe dat dan ook, met de groeten erbij voor jouw zuster Annie en je ouders en mijn zuster Truus en tante Suzanna, die ik zoo dadelijk van mijn avon- tuurvolle reis zal vertellen. Met heel veel groetjes van je vriend Puck. P S. een Post Scriptum staat deftig en daar om schrijf ik hieronder, of je me gauw terug schrijft. Bah, dat is tweemaal „schrijft". Echt „on-journalistiek", vind je niet. Bonjour. Hun kibbelpartijen werden steeds erger, tot er iets gebeurde, dat hun genas. Heel bleek zat ze in den leunstoel voor het raam, toen de jongens thuis kwamen. Ze glimlachte. Vader heeft me verteld, dat jullie zoo rustig zijn geweest al den tijd, dat ik in bed heb ge legen. Dat doet me zoo n plezier jongens. Vanaf dat Vader het me vertelde ben ik veel gauwer beter geworden." Hein en Karei hadden een kleur gekregen en keken elkaar aan. „En", ging Moeders zachte stem verder. „Ik zou het zoo naar vinden, als mijn oudste zoon het huis uit moest om de kinderachtige reden dat hij altijd vecht en kibbelt met zijn broer. Zeg eens eerlijk, jongens, is het nu zoo moeilijk voor jullie geweest deze week eens een beetje verdraagzamer te zijn en niet te vechten met elkaar?" En toen geen van twee antwoord gaf pakte Moeder hen elk bij de kin en hief zoo hun ge zichten naar haar toe. „Antwoordt eens jongens!" „Nee, moeder," zei Hein heel rood en „Nee, Mam", fluisterde Karei. „Zouden jullie dan niet kunnen probeeren om in het vervolg nooit meer te vechten, om mij een plezier te doen. Dan zal ik met Vader bespreken dat Hein niet naar buiten hoeft. Het zou toch veel en veel prettiger zijn, als jullie als goede vrienden met elkaar om gin gen en niet als vijanden. Zou hei gaan. jon gens?" Toen keerde Hein en Karei de hoofden naar elkaar toe. keken elkaar even aan en.. „Het zal gaan, Mam!" Twee handen grepen elkaar. „Afgesproken Karei!" ^Afgesproken, Hein!" RITA VAN B „Ben je er zeker van. dat er geen krokodil len in deze rivier zijn?" vroeg de toerist <hc een bad nam, aan den inboorling, die aan den kant zat. „Ja zeker, mijnheer; de krokodillen zijn veel te bang voor de neushoorns en de nijlpaarden. Jan: Hè, wat is het water koud, eigenlijk te koud om te zwemmen. Piet: Ik zou het ook vast niet doen, als moe dei" het me niet verboden had. Een woordje vooraf! Puck Ver straten, het jongimensch, waar over ik het hebben wil, is een echte, jolige rondborstige knaap van 15 jaar, Sinds een goed jaar is hij van school af, omdat hij ten eenen male geen studiehoofd had en Puck wist nog precies te vertellen, dat het op 13 April was geweest, toen hij met zijn H- B. S. rap port was thuisgekomen, waarop zeven onvol doendes en twee voldoendes, zegge voor gym nastiek en Nederl. Taal, prijkten, terwijl de rest twijfelachtige vijfjes waren. Én toen was zijn vader zoo onverstandig geweest, om te zeggen, dat Puck voor journalist in de wieg was gelegd, en dat de H B. S. af loopen tijd verspilling beteekende. Dat vader Verstraten zooveel heil zag in Puck's journalistieken aan leg, zat 'm hierin, dat het jongemensch altijd achten en negens voor opstellen kreeg. Puck nam de gelegenheid te baat, om zijn vader voor te stellen hem „met een sneltrein- vaartje" van de H. B. S. te nemen en hem met een even groote snelheid bij een courant te deponeer en. Het eerste ging uiterst gemakke lijk, maar het laatste slaagde helaas niet. Doch het gaat dikwijls zoo anders in de we reld. dan wij denken. Drie maanden, nadat Puck met veel zwier en een tractatie op ijshoorns aan zijn medeleer lingen, van ae H. B. S. afscheid had genomen, werden zijn ouders het slachtoffer van een treinramp in Noord-Frankrijk en waxen Puck en zijn oudere zusje Truus in één slag weezen, Diep bedroefd kwam het tweetal eerst bij tante Suzanna, een zuster van Puck's moe der, in huis, maar wat kon het goede mensch begrijpen van Pucks idealen, om eens jour nalist (dagbladschrijver) te mogen zijn? Gerard Valders, het tweede jongmensch uit „Puck s Correspondentie" was ook op de H. B S.. maar had een beter stel hersens, dan zijn vriend. Zusje Annie was door den vriend schapsband PuckGerard vanzelf heel intiem geworden met Truus en in haar bitter ver driet, begreep Truus pas. hoe innig zij van Annie hield, die haar in neerslachtige buien kwam troosten. Ondertusschen vond tante Suzanna het wel een beetje bar, dat Puck zijn tijd doorbracht

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 15