DE ROODE STREEP FEUILLETON „Heb je weer eens aan de deur geluisterd?" „Waarom niet, als mijn geluk op het spel stond? O, was ik maar binnen gekomen, dan had je John niet kunnen vermoorden. Dan had je het mij kunnen doen". „Ik heb John niet vermoord", riep Hilda. „Je hebt het wel gedaan". „Wim", gilde Hilda ineens, „weet je, wie John vermoord heeft? Hier, Willy, zijn eigen vrouw. Ze was jaloersch omdat John meer gaf om mij, dan om haar. Ze heeft zelf tegen John gezegd, dat ze liever wilde, dat hij dood ging, dan dat hij haar in den steek zou laten. Ze heeft hem vermoord, zeg ik. Nu heeft ze haar zin! Nn kan hij niet meer van mij houden „Hilda", kwam Grond tusschenbeide, „nu is het genoeg. Je kunt even goed zeggen, dat ik hem heb vermoord", „Wel ja, waarom niet", schreeuwde Hilda, die nu geheel overzenuwd was, „waarom zou jij hem niet hebben vermoord? Hij stond jou immers maar in den weg, de ellendeling, de echtbreker, die het vrouwtje, waar jij zoo op gesteld bent, zooveel verdriet deed? Nu is ze vrij, nu kan je met haar trouwen. Gauw dan man, gauw dan, ga haar troosten, Neem haar in je armen. Moordenaar!" „Hilda", zei Sestri, „nu kun je nog zeggen, dat ik John heb vermoord. Ik heb er evenveel redenen voor als Grond. Is het niet? Hij stond mij in den weg bij mijn carrière. Hij heeft de betrekking gekregen, die mij toekwam. Nu heb ik hem vermoord om den weg vrij te maken. Is het waar of niet Hilda? Toe zeg dar., dat ik hem heb vermoord". Hilda keek hem wezenloos aan, en viel toen jjitgeput in haar stoel. „Wij zijn allemaal moordenaars", klaagde zij. „Allemaal. Al hebben we hem niet met onze handen vermoord, in onze harten waren wij er allemaal toe in staat. En hijhij dacht dat wij zijn vrienden waren, stuk voor stuk. Hij kwam hier om onze vriendschap, en wij hebben hem vermoord". „Hilda", zei nu Grond, „je bent overspannen. Wij hebben John niet vermoord. Wij hadden misschien allemaal iets op hem aan te mer ken, maar wij haatten hem niet. Wij allen wisten, dat hij niet volmaakt was, jij ook. Blijf nu in godsnaam rustig, en laten wij iets doen. De politie moet worden gewaarschuwd. Die kan dan uitzoeken, wie hst heeft gedaan". En meteen was hij de kamer uit, en op weg naar de telefoon. Willy stond uit haar liggende houding op, en wankelde naar de stoel waar Hilda zat. „Hield je veel van hem?" fluisterde zij. „Ja", antwoordde Willy, nauwelijks hoor baar. „Ik ook. en nu hebben wij hem allebei ver loren. Allebei, Hilda". En zoo fluisterden de twee vrouwen haar liefde, en haar verlies tegen elkaar, de eene donker, en frêle, en buigzaam als een riet, de andere grooter. en blonder en rijziger. Annie Bellay zat in een hoek van de kamer, en droogde werktuigelijk haar wangen, waar op stil en traag de tranen druppelden. Arnold Sestri zat bij de speeltafel, en rookte zwijgend de eene sigaret na de andere. Hij keek de kamer rond, waarvan de hoeken in het halfduister verborgen waren. De rook golfde traag door het licht van de lamp en loste zich op in de schemering. De twee vrou wen bij den haard zaten stil, de hoofden naar elkaar geneigd, te kijken. De deur ging open, en Wim Grond trad de kamer binnen. Hij ging naast Sestri zitten, en schonk zich een glas whisky-soda in. „Jij ook?" vroeg hij met een hoofdknik naar Sestri. „Sterk", antwoordde deze. Annle Bellay kwam naderbij en ging tus- ,schen de twee in zitten. „Komt de politie?" vroeg zij. „Over vijf minuten is de inspecteur hier", zei Grond. Even later werd er gebeld. Iedereen keek verschrikt naar ae deur, maar Grond stond op en zei: „De politie". Toen ging hij de kamer ui,t de deur achter zich open latend. Met een afschuwelijk gepiep ging de voor deur open. en een man trad binnen. „Inspecteur Beitel van de recherche", stelde hij zich voor. „Komt U binnen", antwoordde Grond. De inspecteur hing jas en hoed aan de kap stok, en ging de kamer binnen. Bij de deur bleef hij staan, en keek onderzoekend naar het gezelschap. Alle oogen waren op hem ge richt. Hij had een vaalbleek, nogal pafferig gezicht, met een hangenden onderlip. Zijn kruin was kaal, maar op zij van zijn hoofd, groeiden lange toefen verward haar. Hij droeg een pince-nez, die hij onophoude lijk af nam, en zorgvuldig met een zeemleeren doekje schoon poetste. „Het spijt mij, dat ik U moet lastig vallen", sprak hij, eenigszins onhandig, en vervolgde toen op schoolmeesterachtigen toon. „Wie van U kan mij rustig en nauwkeurig vertellen, wat er hier is gebeurd?" Wim Grond wilde opstaan, maar Annie Bellay hield hem tegen. „Jij hebt genoeg gepraat vanavond", zei ze, „laat mij maar eens met den inspecteur mee gaan." Zonder verdere formaliteiten trok zij den man mee de kamer uit, en sloot achter zich de deur. „Ik ben hier den heelen avond geweest", legde zij uit, „en ik geloof dat ik de eenige ben, die den moord niet heeft gepleegd." „Daaruit maak ik op, dat tenminste vier menschen twee mannen en twee vrouwen erbij betrokken zijn", antwoordde de inspec teur, met een omhoog trekken van zijn wenk brauwen. ,Dat hebben zij gezegd, maar zij meenden het niet, en ik geloof het ook niet. Natuurlijk waren zij allemaal overspannen. Maar wilt U niet eerst het lijk zien?" „Graag, maar straks wil ik het verhaal toch wel verder hooren." Zij gingen nu samen de trap op, naar de werkkamer van Gys de Boom. Op de divan iag op zijn rug. John Gars, met een pijnlijke en verbaasde uitdrukking op zijn gezicht. Uit zijn borst, ter hoogte van het hart, stak het geciseleerde handvat van een kleinen dolk. Rondom was een donkere vlek bloed zichtbaar op de kleeren. Alles in de kamer was ordelijk en rustig, niets wees op een worsteling, of zelfs maar op verzet van het slachtoffer. „Dokter Sestri, die U beneden ook zag, de man met dat lange bleeke gezicht is al hier geweest", zei Annie, „Hij vertelde dat op de wond een kussen lag, zoodat er op het eerste gezicht niets opvallends was. Ik denk dat hij het kussen heeft weggenomen voor het onderzoek." „Dit moet het zijn geweest", merkte de in specteur op, en wees op een kussen, waarvan de onderzijde donkere plekken vertoonde. „Ja, de man is dood. en goed geraakt. Hij moet onmiddellijk zijn bezweken. Hebt U dat mes wel eens meer gezien?" Annie, die haar oogen niet had afgehouden van het gezicht van John Gars, en nauwelijks haar tranen kon bedwingen, bekeek nu aan dachtig het bewerkte handvat. „Ik geloof het wel", zei ze, „het is een oude Florentijnsche dolk, die mijnheer de Boom be- bruikte als briefopener. Hij zal hier op zijn bureau hebben gelegen." „Wie van de heeren beneden was meneer de Boom?" „Die is niet hier", verklaarde Annie, „hij is vanmorgen naar het buitenland gegaan, Enge land geloof ik." De inspecteur wierp nog een vluchtigen blik op het lijk, alsof hem dit verder niet interes seerde, en vroeg toen aan Annie: „Kunt U hier niet een laken vinden, om over het lijk te leggen?" En als een verdere uitlegging: „Ik vind het griezelig, zoo'n dood mensch in het volle licht. BovendienHij vol tooide den zin niet. Annie ging de kamer uit om een laken te halen. De inspecteur keek onder de divan, onder het bureau en in de kasten. Met zijn eiectrische zaklantaarn verlichtte hij de duis tere hoeken. Toen schoof hij de gordijnen open. maakte de sluiting van de schuiframen los, en schoof de vensters open. Met zijn zak lantaarn verlichtte hij de vensterbanken, be keek die zorgvuldig, sloot de vensters weer en schoof de gordijnen toe. „Nu gaan wij de rest van het huis eens be kijken", zei hij tegen Annie, „wilt u mij den weg wijzen?" Scrupuleus werden nu alle kamers, de bad kamer. de kelder, de gangen onderzocht. Geen kast bleef ongeopend, geen venster dat niet werd opengeschoven, en weer zorgvuldig gesloten. Tot zelfs onder het fornuis in de keuken richtte zich de straal van zijn krachtige eiec trische lantaarn. Hij wilde de deur openen, die van de keuken naar buiten leidde, doch zag hiervan blijkbaar na eenig nadenken af. „Waar is de dienstbode?" vroeg hij. „Die gaat 's avonds om een uur of zeven naar huis", antwoordde Annie. „Ze is oud. is het niet?" merkte hij op, met 1 eenige minachting in zijn stem, „humeurig en rheumatisch?" „Ja", antwoordde Annle en keek hem van terzijde aan. „O", zei hij, op zijn gewonen pedanten tocm, „daar steekt niets achter: alleen een oude humeurige en rheumatlsche keukenmeid stont de mrien van de k<uikocd<ui~ m<-t matten. Het zou me niet verbazen als het thermogéne watten waren". En met *n plot- selingen overgang: „Nu nog de zitkamer en de eetkamer". Zij gingen samen de zitkamer binnen. De twee vrouwen zaten nu bleek en uitgeput en zwijgend bij den haard; Wim Grond had een patience gelegd van de speelkaarten en Ar nold Sestri keek peinzend naar zijn branden- de sigaret. CWordt vervoledJ 1 Dr C. J K. van Aalst heeft In verband met zijn aftreden als president der Ned. Handel Maatschappij een bezoek gebracht aan minister Colijn. Dr. van Aalst verlaat het departement van Koloniën Stanley Baldwin, Ramsay Macdonald en sir John Simon Inspecteerden te Londen de filmauto's, welke in opdracht der regeering het land zullen doorkruisen en die complete installaties bevatten voor de vertooning van sprekende films betreffende het werk der Engelsche regeering en andere onderwerpen Drie wagons, ieder bevattend 2000 M3. waterstofgas, ge comprimeerd onder 100 at mosferen druk, worden van Brussel naar Hour-Havenne ge transporteerd voor de opstij ging der ballon van ir. Cosijns naar de stratosfeer. Het trans port staat onder strenge be waking Het bezoek van Hitier aan Mussolini. V.l.n.r.Suvich, Hitler, von Hassel, Starace, Mussolini en (geheel rechts) von Neurath De heer K. Harts, oud-direc teur der Rijkskweekschool te Leeuwarden, is op 68-jarigen leeftijd overleden De gasten begeven zich aan boord van het omgebouwde m s .Siantar" van den Rott Lloyd om vanuil Hoek van Hol land de officieele proefvaart mee te maken De lijntrekker

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 9