Minister de Wilde bezoekt Limburg. H. K. H. Prinses Juliana in Engeland. Adolf Hitler in Italië.
DE ROODE STREEP
Het Roma-elftal, dat Zondag tegen het Nederlandsch voetbalelftal speelt, arriveerde Vrijdag
in de hoofdstad
Een der nieuwe Curagaoherdenkingszegels, die 2 Juli a.s. ver*
krijgbaar worden gesteld
De vlolist Andries Roodenburg (rechts) Is
Vrijdag van zijn Indisch tournee te Amster
dam teruggekeerd
Adolf Hitler Inspecteert de eere-
wacht van piloten bij zijn a< omst
op het vliegveld te Venetié. Naast
hem Mussolini
z Exc minister de Wilde heeft Vrijdag een bezoek aan Roermond gebracht - Op |_j prjn$es Juliana in Engeland. De Prinses bij aankomst te Gravesend in gezelschap van haar kamerheer
het stadhuis. f js de commissaris der Ko.-ngin baron van Hövell tot Wesleimer; n u j- l ii
rechts minister de Wilde baron baud en de hofdames, die haar vergezellen
FEUILLETON
FETlAiN.
4)
Jk kom alleen maar even kijken", zei de
inspecteur haastig. ..Blijft u allemaal rustig
zitten. Ik ben direct klaar. Straks wil ik nog
graag even komen praten. Vind u het nie:
erg, dat Ik hier zoo onbescheiden rondneus?'
En zonder antwoord af te wachten, onder
zocht hij ook in deze kamer- a'le«-
onder banken opende de vensters en door
zocht de kasten. Alles was ord?'!ik
werp stond op zijn gewone plaats. Geen van
de aanwezigen sprak een woord, maar iedei
blikken volgden den man die rustig en nauv.
gezet alle hoekjes doorsnuffelde In de eet
kamer gekomen, wenkte hij Annie, hem t'
volgen.
„Is door deze deur", vroeg hij, wijzend or
de tuindeur, „vanavond iemand naar buiten
gegaan?"
„Neen", antwoordde Annie beslist, „ik bei
den heelen avond in de zitkamer geweest, ev
ik zat zóó. dat ik de eetkamer kon over---
Als er iemand naar buiten was gegaan, had
ik het moeten merken. Ik weet zekm-
deze deur niet open is geweest"
„Ik zou nu graag willen dat u mij eens pre
cies vertelde wat er vanavond is gebeurd. Hei
ls beter niet hier te blijven. Iedereen is na
tuurlijk nerveus en zij zouden u voortdurend
ln de rede vallen. Hebt u er bezwaar tegen
nog eens mee naar boven te gaan en daar
een poosjes rustig te praten?"
Annie maakte hoewel zh doodmoe was
geen bezwaar en volgde hem naar de gang.
„Is er iemand de voordeur uitgegaan
vroeg hij.
J>at kan ik niet zeggen", zei Annie, „ik ben
és kamer niet uit geweest".
,U hadt het moeten hooren", insisteerde
hij. „die deur piept zoo hartverscheurend, da
het op een kilometer afstand te hooren is
Heb u de voordeur hooren opengaan?"
Annie dacht even na. „Neen", zei ze einde
lijk, „ik heb de voordeur nier gehoord van
avond".
„U weet het zeker?" drong hii aan en za
haar schuin van terzijde aan. „U weet het
zeker?"
„Absoluut zeker" antwoordde zij.
„Welbegon hij. maar toen. met ee?
plotselingen overgang, alsof het eigenlijk var
geen belang was, „kom, laten we nu naar b
ven gaan".
Ze bereikten weer de kamer waar ond
het laken nu. het lijk van John Gars lag.
De inspecteur schoof voor Annie een stoe'
bij het bureau en ging zelf in den stoel var,
Gys de Boom er achter zitten.
„Vertelt u nu eens...." begon hij en toen
zichzelf onderbrekend greep hij naar iets da'
op het bureau lag.
Het was een geel notitieboekje dat open
seslagen lag op de tafel. Op de openliggende
bladzijde was een zin met rood potlood aar
gestreept.
„Wat is dat?" vroeg de inspecteur, en ga<
het boekje aan Annie,
„O, mijn God", riep zij en staarde ri
de onderstreepte woorden. Zij vormden den
titel van het laatste vers, dat John Gars had
gemaakt: „De vroege dood".
ra.
Annie Bellay keek wezenloos naar het gele
boekje in haar handen. Zij zag weer John Gars
zooals hij in het begin van den avond hoe
lang scheen dat al geleden bij den haard
zat, en. zijn linkerhand woelend in zijn blonde
haar, het vers voorlas. Zij herinnerde zich de
schampere woorden van zijn vrouw, de stille,
glimlachende goedkeuring van Hilda, en de
abrupte woorden van Wim Grond.
Wat had John bewogen, dezen avond dit
vers voor te lezen? Wist hij, wat hem boven
het hoofd hing? Zij huiverde, en keek naar de
divan, waar nu zijn lichaam lag, strak onder
het witte laken.
Zij zag ook weer zijn gezicht, lichtelijk pijn
lijk verrast, maar niet boos. en niet angstig.
Toen keek zij verstrooid naar den inspecteur
Beitel, die haar aandachtig opnam.
„Wat is dat?" vroeg deze, met gedempte
stem, en reikte naar het boekje. Zij gaf het
hem, en zei. na een korte aarzeling:
„Hij, John Gars, schreef zijn verzen hij
maakte verzen, die niemand begreep in dit
boekje. Dit. de vroege dood. was zijn laatste. Ik
denk, dat hij het in den loop van den dag heeft
gemaakt. Dezen avond, vóór hij naar boven
ging, las hij het voor. Hij las altijd zijn verzen
voor, maar niemand bewonderde ze erg. Alleen
Hilda misschien."
„Wie is Hilda?" vroeg de detective.
„Hilda, mevrouw de Boom, de blonde dame,
die U bij den haard hebt gezien."
„Waarom schrok u zoo, toen U dat boekje
hier zag liggen?"
„Ik weet het eigenlijk niet. Hoe komt het op
dit bureau?"
„Hoe het er komt weet ik niet. Ik weet wel
waarom het er is neergelegd. Om de roode
streep onder den titel van het laatste vers te
zetten. Het is met dit potlood gebeurd." En hij
weer naar een zilveren vulpotlood met roode
stift, dat op het bureau lag.
Annie strekte haar hand naar het potlood uit,
maar hij voorkwam haar.
„Laat U het liever liggen, er kunnen vinger
afdrukken op staan," zei hij rustig, en ver
volgde: „Weet U van wie dit potlood is? Was
het van mijnheer Gars?"
Annie dacht even na.
„Ik geloof het niet," zei ze eindelijk. ,.ik weet
vrij zeker, dat het niet van hem was. Hij hield
niet van zilveren potlooden. Hij hield er in het
geheel niet van, alle mogelijke dingen bij zich
te dragen. Hij zei altijd, dat hij afstand had
gedaan van alle luxe. Zijn horloge, zijn siga
rettenkoker, zijn potlood en zijn Vulpen lagen
ergens bij hem thuis in een la. Ik weet niet,
waarom hij dat eigenlijk deed. Punt zooveel
van zijn repertoire zou Sestri zeggen,"
„Vertelt U mij eens alles, wat U weet van
meneer Gars," vroeg Beitel, „maar eerst nog
even dit. Weet U, van wie het potlood dan wel
was?"
Annie schudde het hoofd. „Ik zou het niet
kunnen zeggen", antwoordde zij.
„Enfin", zei hij eenigszins ongeduldig, „ver
feit U mij nu eerst wat U weet van meneer
Gars. U kent hem goed, en zijn vrouw?"
„Ik ken hen beiden al jaren," antwoordde
Annie, maar. meneer Beitel, mag ik U eerst
iets vragen? Het zal nu wel over twaalven zijn.
Beneden zitten de menschen nog altijd te
wachten. U kunt U voorstellen, hoe Willy er
aan toe is. En Hilda zal ook dood op zijn."
„Van de mannen spreekt U niet," antwoord
de hij sarcastisch.
„Zij hebben niet den schok gehad, die Willy
heeft gehad, en misschien Hilda ook."
„Ik kan hen nog niet laten gaan, maar ik
zal hen niet lang laten wachten. Ik zal even
mijn excuses beneden gaan maken."
De inspecteur ging de kamer uit en de trap
af. Annie werd angstig in de stilte van de
kamefr, waar John Gars onder het witte laken
lag. Een huivering beving haar; zij zag angstig
om zich heen. Plotseling was het. of zij een
geluid hoorde, een lange zucht of een zacht
gekreun. .Zij vloog met een gil op van haar
stoel, en rende naar de deur. Daar liep zij juist
in de armen van den inspecteur Beitel, die
weer van beneden was gekomen.
„Wat is er, wat is er?" vroeg deze ernstig.
„Ik werd zoo bang," bekende zij hijgend,
.alleen in de kamer. En toen was het net, of
ik iets hoorde, een zucht, of zoo iets. Toen
schrok ik zoo, dat ik hard wegliep. Het zal wel
verbeelding zijn geweest."
De inspecteur zag haar onderzoekend aan,
en schudde toen het hoofd. „Was het hier in
de kamer?" vroeg hij.
„Ik weet het niet, het leek wel zoo. Maar ik
heb het mij zeker verbeeld."
Beitel leek hierdoor niet bevredigd. Hij
lichtte het laken op, dat over het lijk van John
Gars was uitgespreid, en keek oplettend naar
het gelaat van den doode. Toen liep hij vlug
naar de vensteps en keek naar buiten. Mis
moedig sloot hij weer de gordijnen, keek nog
eens alle kasten na, maakte weer een ronde
door de belendende vertrekken, en kwam toen
terug.
„Uw zenuwen zullen u parten hebben ge
speeld". zei hij, „leek het een zucht?"
Annie antwoordde niet.
„Vertelt u mij nu van mijnheer Gars", noo-
digde hij haar uit.
„Wel," zei Annie, nu een weinig rustiger,
„John Gars was eigenlijk een merkwaardig
man. Zijn huis stond altijd voor mij open.
Eigenlijk stond het voor iedereen open. Hij zei
altijd, dat gastvrijheid de grootste deugd was,
die er bestond. Ik heb geen familie; wanneer
ik dus een dag vrij had uit het ziekenhuis,
ging ik naar John en Willy toe. Zij waren een
voorbeeldig echtpaar. Er waren twee kinderen
een jongen en een meisje. Zij begreep hem
volkomen, en .verdroeg niet alleen zijn bizar-
reriën, maar moedigde ze zelfs aan. En hij had
er veel. „Le bizarre c'est le beau", zei hij altijd.
Hij deed dan ook van alles. U weet wel. dat hij
verzen maakte. Hij musiceerde ook, hij tee-
kende, hij schilderde, enfin van alles. Hij be
weerde, dat ieder mensch kon doen, wat hij
wilde. Dat had hij weer van een of andere lang
vergeten dichter uit de Fransche romantiek.
Het gevolg was natuurlijk, dat hij in niets
werkelijk excelleerde. Hij deed nu en dan
éclatante dingen, die den indruk wekten dat
hij reclame maakte voor zich zelf, maar meest
al bleef het middelmatig of daar beneden.
Merkwaardig is, dat hij in zijn vak juist an
dersom was. Hier was hij bijzonder nauwgezet,
en degelijk. Ook deed hij hier geen pogingen
om door opvallende dingen naam te maken.
Sestri, die als medicus misschien minder was
dan hij, stond wetenschappelijk ver boven
hem.
X (Wordt vervolgd.).
Mevrouw C. de VIugt-Flentrop, echtgenoote van den burgemeester van Amsterdam, Is Vrijdag met een barer zoon*,
den heer J, de Vlugt, met het s.c. .Costa Rica" van de K.N.S.M. vertrokken voor een reis naar Madeira