DE ROODE STREEP Een overzicht tijdens de internationale tenniswedstrijden, welke op het oogenblik te Wimbledon (Eng.) ge houden worden De kampioen der krulstaarten op de internatio nale landbouw- en veeteelttentoonstelling, die Dinsdag te Peterborough werd geopend Door hel te vroeg omhelen ven een wisiel derollleerde Dinsdag op het emplacement ven het Centraal Station te Amsterdam een wagen van een electrischen trein Een „slangenbrug". Door de Amsterdamsche brandweer werd Dinsdag gedemonstreerd met een zgn. .slangenbrug", waardoor het mogelijk is, gedurende het blusschen van branden het tram- en rijverkeer door gang te laten vinden De nieuwe gemeentelijke markthallen in Amsterdam-West naderen hun voltooiing. Een overzicht van het gebouwencomplex De betonpalen voor de pijlers van de verkeersbrug over de Waal te Nijmegen, die in aanbouw is, worden ingeheid De tentoonstelling „Stad Tilburg 1934" is gereed. De hoofdingang De massalessen op Frankendaal te Amsterdam voor de hoogste leerjaren der openbare en bij zondere scholen zijn weer begonnen. Wethouder Vos geeft een verklaring van natuurschoon FEUILLETON 13) Met tegenzin betrad hij de kamer van Lin- geman, een korte, dikke stevige man, met een rood, verweerd gezicht en slordige dun ge plante blonde haren Hij beet juist met aan dacht de punt van zijn sigaar af en begroette Beitel daarna met een min of meer overdre ven hartelijkheid. T,i5 ,.Ga zitten kerel, ga zitten,' noodigde hij hem uit, ..een sigaar?". t „Dank je. ik zal een sigaret opsteken zei Beitel, en stak een van de abominalste produc ten van de Amerikaansche sigarettenindustrie tusschen zijn lippen. Lingeman," begon hij daarna langzaam, ik kom eens met je praten over het geval Gars De zaak is au fond heel eenvoudig, al leen ontbreken mij nog enkele gegevens om haar geheel tot klaarheid te brengen.' „Ik luister," zei Lingeman en kneep zijn helblauwe oogen dicht. Beitel vertelde nu het verloop van de ge- heele zaak uitvoerig. Hij beschreef alle de: tails, hij somde alle omstandigheden op. ny wist de plaats v .n elk voorwerp, de wijze waarop elk raam werd geopend uit zijn hoofd. Hij noemde nauwgezet de motieven, die elk van de aanwezigen kon hebben gehad, en die tot de daad zou kunnen hebben geleid, hij be- scbrce? de houding en de stemming van de ve. ciachte bij elke ondervraging. Hier heb je alles, wat er van te zeggen is. besloot hij. „zijn mijn conclusies juist of niet?" Ik moet denken," antwoordde Lingeman, en'bleef geruknen tijd naar het puntje van zijn -uitgedoofde sigaar etexm. Beitel rookte zwijgend de eene sigaret na de andere. Plotseling sprong Lingeman op van zijn stoel. „Alle duivels," riep hij, „wat stinkt het hier allergruwelijkst." Toen keek hij berouwvol naar Beitel. „Neem me niet kwalijk Beitel," zei hij, „ik bedoelde het zoo niet. Maar ik zal toch het raam een klein beetje open zetten." Daarna ging hij, rustiger weer zitten. „Kijk eens," betoogde hij, met zijn dikken rooden rechterwijsvinger in de lucht slaand, alsof hij een orkest dirigeerde, „ik geloof, dat je een Daar dingen over het hoofd hebt gezien. „Eigenlijk", vervolgde hij met een schuinen blik op zijn collega, „geloof ik dat jijNeem nu bijvoorbeeld dat geluid, dat die verpleeg ster hoe heet ze daarboven 's avonds op de kamer hoort. Daar neem je eenvoudig geen notitie van. Het past niet in je theorie, en daarom schakel je het eenvoudig uit." „Ze kan het zich toch hebben verbeeld," wierp Beitel tegen, „ze zei zelf, dat ze nerveus was, en dat het verbeelding was geweest." „Ik weet het niet, ik weet het niet," zei Lingeman peinzend, „verbeelding is ook wel eens een uitvlucht. En dan dat telefoonge sprek van dien dokter Sesni, wat weet je daar van?" „Niets" antwoordde Beitel somber, „ik weet alleen, dat hij met geen van zijn kennissen heeft getelefoneerd. Dat stond den eersten dag al vast." „Dan heeft hij dus gesproken met iemand, die niet tot zijn dagelijksche kennissen be hoorde. Wat denk je daarvan?" „Niets alleen, dat het hem verdacht maakt." „Of die kennis". „Die kennis is dan zeker een spookverschij ning geweest," merkte Beitel ironisch op, „er kon dien avond immers niemand in of uit." „Daar heb jij weer gelijk in. Zeg. Beitel, wat ik je nog zeggen wilde, de motieven die jij hebt bedacht, waren zwakjes hoor. Neem de vrouw van John Gars. Wat kan zij erbij winnen, als zij haar man vermpordde? Niets. Zij was hem in elk geval kwijt. Zoolang hij leefde had zij een kans, dat hij weer be rouwvol bij haar zou terugkomen. „Die kans is nu in elk geval weg." „Zij was jaloersch", mompelde Beitel. „Een jaloersche vrouw pleegt geen moord. Zij gooit een man vitriool in zijn gezicht, zoo dat hij niet meer naar andere, vrouwen zal kijken, of een sauskom, om hem aan zijn hui selijke plichten te herinneren, of zij loopt weg, maar zij vermoordt hem niet." Beitel antwoordde niet. „Voor mevrouw de Boom geldt precies het zelfde", vervolgde zijn collega, „zij kon er al leen maar bij verliezen, door hem te vermoor den; zij kon alleen winnen door de zaak te rekken". „Hij had haar dien avond gezegd, dat hij nooit zijn vrouw en kinderen in den steek zou laten." „Dat geloofde zij niet. Welke vrouw gelooft zoo iets? Den volgenden dag zou hij hebben toegegeven. Uit zijn beschrijving krijg ik den indruk, dat hij een zwak karakter had." „Dat scheen hij zelf te pas en te onpas te beweren". „Zie je wel. Dus waarschijnlijk was hij den volgenden dag bij haar terug gekomen. Neen, het motief is zwak. En Sestri? Een man zou om een baantje een moord plegen? Een man, die een reputatie heeft, geld genoeg verdient, en misschien den volgenden dag directeur van een ander ziekenhuis kon worden? Er zijn veel ziekenhuizen in dit land, Beitel, veel zieken huizen." Bij de laatste woorden keek hij Beitel ge heimzinnig aan. „Een werklooze," vervolgde Lingeman, „gooit een ruit in als hij honger krijgt, en een schip breukeling eet misschien zijn kapitein of den koksjongen op, maar ik geloof niet dat iemand, dien het meeloopt in de wereld, om een baan tje een moord pleegt. Bovendien, wat een ri sico!" „Hij was ambitieus", zei Beitel, „en teleur gesteld, doordat hij gepasseerd was." Lingeman was al weer verder met zijn ge dachten en negeerde de laatste opmerking. „Nu meneer Grond," betoogde hij, „hij was verliefd op de vrouw van Gars. Waarom in hoofdzaak? Omdat hij medelijden met haar had. Waarom had hij medelijden met haar? Omdat zij bezig was haar man dien zij veraf goodde, te verliezen. Wat zou dus irrationeeler zijn dan dat hij zijn medelijden toonde door haar man heelemaal te laten verdwijnen. Neen Beitel, uitgesloten, uitgesloten." „Hij was driftig. Vergeet niet, dat zij samen twistten dien avond. Het was beneden in de zitkamer te hooren." „Ik geloof het niet, ik geloof het niet," zei Lingeman geïrriteerd. „Dus," concludeerde Beitel, „één van de vier heeft het gedaan, maar niemand had reden om het te doen. Daaruit volgt met zekerheid, dat degeen, die den moord heeft gepleegd rede loos was. Je kunt nu een goedkoop succes heb ben Lingeman. Bezoek ze alle vier, pik de rede- looze eruit, en reken hem in. Ik hoor dan mor gen wel wie het is." Hij stond op en verliet de kamer, terwijl Lingeman hem verbijsterd nastaarde. Driftig stampte hij op den grond. „Ik ga toch eens kijken", mompelde hij, trok zijn jas en hoed aan, greep zijn dikken wan delstok en verliet het vertrek. VHI De korte, robuste gestalte van den inspec teur Lingeman stapte kordaat de straten door. De ijzeren taats van zijn massieven wandel stok tikte klinkend op de steenen. Na een klein half uur stond hij voor het huis van de Boom. Hij bekeek den gevel snufte in de lucht als een tevreden hond, ging naar den overkant van de straat, bekeek aandach tig nog eens het heele huis, ging toen resoluut naar de voordeur en belde aan. Ongeduldig tikte zijn wandelstok op de stoep toen de oude Mina wat lang uitbleef. Hij wilde juist voor de tweede maal aanbellen toen een geslof in de gang de komst van de oude dienstbode aankondigde. „Zoo, zus", zei hij joviaal, „ia meneer thuis?" „Je tante", antwoordde Mina, die blijkbaar de familiebetrekking wilde verschuiven. .,Op een houtvlot, is het niet?" informeerde hij vriendelijk. „Meneer is niet thuis", zei de oude meid bits, „kom over een paar dagen maar eens terug". „Mijn snoesje", vleide Lingeman, „ik ben geen reiziger in stofzuigers, al lijk ik er wel wat op. ik ben ook geen verzekeringsagent. Ik ben van de politie". „Is het nu nog niet afgeloopen?" vroeg Mina „Neen, mijn engel. Wij kunnen nog niet van je scheiden. Laat mij maar eens gauw binnen". „Ik weet niet, of mevrouw u zal ontvangen", zei Mina dubieus, maar de inspecteur stond al binnen en hing zonder daartoe te zijn uitge- noodigd zijn jas, hoed en wandelstok aan den kapstok. „Ik kan het zonder mevrouw ook wel af", zei hij kortaf, „ik kom alleen maar eens een beetje rondneuzen". „Jullie steekt je neus overal in". „Het vak meisje, het vak. Kom ga mij eens aandienen bij mevrouw", a De meid liet hem zonder verdere compli menten op de mat staan en verdween in de zitkamer. Even latei: kwam zij terug met de mededee- li'ng, dat hij zou worden ontvangen. Hilda keek hem onderzoekend aan, en ont ving hem niet onvriendelijk. Hij ging zitten in den stoel tegenover haar. „Een vrouw, om een moord voor te ple gen". dacht hij, „die meneer Gars mag een zwak karakter hebben gehad, maar hij had een duivelsch goeden smaak". ,.Ik zal u niet lang lastig vallen, mevrouw", onderbrak hij zijn eigen gedachten toen hij merkte, dat zij hem half ernstig, half spot tend opnam. „Mijn collega Beitel heeft "het groote werk al gedaan, ik kom alleen nog maar eens de omgeving opnemen. CWordt vervolgd.).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 10