ZATERDAG 30 JUNI 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
7
Het Scheepvaartmuseum van Torekov.
Monument voor de stervende zeilvaart
(Van onzen correspondent)
Stockholm, Juni
Een witte kajuit bij een hoogen mast.... het
Scheepvaartmuseum van de jutters en
sloopers, de oude zeilvaarders van Torekov.
Tusschen de blauwe baai van Laholm en de
zonnevonkende Skalderviken steekt Hal-
landsasen zijn rondende hoogten en bran-
ding-ombruisende rotsen vooruit in de zee, die
hier Kattegat heet. En daar heel op de punt,
vóór de eerste glooiingen van het van rijpen
de rogge deinende land, vóór den gordel van
wind-gebogen dennen, op de lage kale kaap,
waar een reeks rotsblokken zich beschermend
buigt om een rimpelloos haventje vol witte
visschersschuitjes, ligt Torekov.
Wie van de landzij komt, ziet het eerst de
kerk. die niet mooi is, maar soms het beweeg
lijk lijnenspel van reflecties van zon op water
langs het witte gewelf heeft en voor de lichte
raamvlakken de silhouetten van koperen kro
nen en ouderwetsche scheepjes met bollende
zeilen hangt. Dan slingert de landweg verder
tusschen hellende akkers, komen er wat nieu
we huizen met „kamers te huur" voor bad
gasten, gaat het grinddek van den weg over
in de hobbelige keien van een straat, zijn er
wat zijstraatjes met nog grover keien en een
paarden paadje in 't midden, waar seringen
hun geurende trossen over schuttingen beuren
en een hond te slapen ligt. Volgt een pleintje
met verwaaide boomen, een pomp, een paar
winkels, een aardig hotelletje met een zeilend
scheepje in den gevelsteen boven de breede
eikendeur, twee gele autobussen en een roode.
benzinepomp; komt er nog een straatje waar
je in de dakgoten kijkt en de sterke geur dei-
seringen hangt, en dan sta je aan het haven
tje, waarachter de zee wijd en blauw zich
strekt naar den einder, die een langzaam
voortstoomende vrachtboot draagt.
Baedeker rept gelukkig niet van Torekov
en de gids van de streek weet behalve eenige
feitelijke bijzonderheden en het jaartal van
't vergeelde document, waarin Torekov het
eerst genoemd wordt, weinig meer te vertel
len dan dat men hier een bootje behoort te
nemen om naar Hallands Vaderö over te ste
ken, het slechts door een jachtopzichter en
een vuurtorenwachter bewoonde eiland, over
welks bezit de Zweedsche staat en de kerk
van Torekov nu al eeuwen lang hebben ge
procedeerd, zoodat het niemands eigendom is
en 't vrije schier ongerepte domein van
meeuwen en sterns en allerlei andere gevleu
gelde vrienden kon blijven. Maar de oude vis
scher, die je eerst een pruim uit z'n zilveren
tabaksdoos en vervolgens zijn boot voor een
overtocht is komen aanbieden en die, wanneer
je pruim noch boot wilt aanvaarden, sans
rancune een praatje begint over wind en weer
en varen en visschen vertelt al spoedig, dat
Torekov sedert eenige weken een scheepvaart
museum heeft, zooals hij er vroeger, toen hij
voer op een Halmstadschen bark naar verre
kusten, nog nergens een gezien heeft.
En hij wijst over z'n schouder naar het
dijkje langs den zeekant, waar een stuk van
een schip ligt met een witte kajuit aan den
voet van een hoogen mast.
Torekov leeft van de zee. Tegenwoordig
brengen de badgasten en de dagjesmenschen
seld in 't oude visschersdorp. levert de vangst
onder de kust net genoeg op, dat eenvoudige
lieden er 't leven bij kunnen houden en varen
de jongkerels op schoeners en galjassen in de
kustvaart of op de vrachtschepen van Hal-
singborg en Gothenburg. Maar vroeger, in
den tl|d van de groote zeilvaart, had Torekov
een paar eigen familiereederij.en, die brikken
en barken over de zeeën zonden, woonden er
hier in deze lage houten huisjes schippers en
schepelingen, die de Golf van Biscaye en de
Noord-Afrikaansche kust even goed kenden
als de eigen baai van Laholm of de golvende
lijn van 't schiereiland Kullen. En als de man
nen oud geworden waren, trokken ze er met
hun scherp-zeilende bootjes op uit om te vis
schen natuurlijk, maar ook om vreemde sche
pen langs de banken te loodsen, om te jutten
op Hallands VadeitL dat er met zijn klippen
en platen zoo verraderlijk dicht bij het groote
vaarwater ligt.
Van dien tijd dateert „Torekovs Bergeralag"
de coöperatieve bergings-vereeniging, die in
stormachtige herfstnachten de booten uit
zond naar het Vaderö om af te wachten oi
niet een uit den koers geraakte schuit daar
aan den grond zou loopen. om hulp en redding
te brengen, wanneer aan een gehavenden
mast het noodsein geheschen werd.
Wrakken zijn er voor rekening van den
reeder leeggehaald, oude schepen zijn op het
strand gezet en gesloopt en sedert op het Va
derö een vuurtoren werd gebouwd en de zoo
veel snellere stoom- en motorschepen de taak
van de oude zeilers al meer en meer overna
men, hebben de visschers van Torekov, de af
stammelingen van de schippers van de fiere
hooggetuigde zeilschepen van voorheen, juist
veel te sloopen gehad aan afgedankte gal
jassen en brikken, barken en schoeners en
hoe zij meer mogen heeten.
Toen geviel het van 't winter, dat iemand
van het nieuwe historische scheepvaartmu
seum te Stockholm naar Torekov kwam en er
een deel kocht van een schip dat daar juist
gesloopt werd. En daar het oude schippers-
dorp niet voor de koninklijke hoofdstad
wenscht onder te doen, wanneer het 't bewa
ren van herinneringen aan de oude zeilvaart
geldt, besloten de mannen van het Bergare-
lag en een paar oude zeekapteins, een ander
deel van het schip in stand te houden en tot
museum in te richten.
En daar ligt nu de kajuit achter den groo-
ten mast bij het dijkje met de oude scheeps-
kanonnen, met een deel van het hellende dek
er om heen en het klare licht van de zee dooi
de patrijspoorten. Naast het deurtje hangt een
bordje, waarvan het opschrift begint met den
eersten regel van een veel-gezongen zeemans-
wals: ,.Kom eens binnen in ons kleine ka
juitjeen dan vervolgt: „Geef wat, al
naar ge 't missen kunt. Nadat loods- en ha
vengelden en de nieuwe hoed van den schip
per betaald zijn, wordt een eventueel over
schot onder arme visschers, zeelieden en we
duwen van zeelieden verdeeld. De voorwerpen
kunnen aangeraakt worden, maar leg ze s.v.p.
op hun plaats terug. De kajuit is nog niet half
klaar, doch kom maar eens over een maandje
terug. Dan houden we ons voor deskundige
kritiek aanbevolen, maar van aanmerkingen
van onbevoegden trekken we ons niets aan.
Hoogachtend, Inwoners van Torekov, die wil
len redden wat er wellicht nog van de scheep
vaart in oude tijden, van haar geschiedenis
en dergelijke overgebleven is".
Een bus met een gleuf hangt er naast en op
de tafel in 't kajuitje ligt het kasboek, dat een
batig saldo over de eerste maand van bijna
twee-honderd kronen aanwijst. Hetgeen voor
een museum wel iets heel bijzonders is. Maar
dit scheepvaartmuseum is ook heel bijzonder.
Geen vitrines, geen nummers en opschriften,
geen koorden en wachters, alleen maar een
kajuit, zooals die er op de nog varende barken
moet uitzien, met roode kussens op de ban
ken en een dik kleed over de glimmend ma
honiehouten tafel, met een koperen lamp in
de koekoek en geblokte gordijntjes voor de
kooien, met een zak voor den Bijbel en het
Psalmboek, met een kijker en een sextant en
een barometer naast de kooi van den schip
per, met prenten van theeklippers en be
roemde zeilers, kleurige briefkaarten van
sohoonen uit verre landen, blommetjes van
vogelveeren en banale, maar hier haast ro
mantisch wordende souvenirs uit Rio. Algiers,
Colombo en New-York. En de „tand" van een
zwaardvisch ontbreekt evenmin als stoffige
brokken koraal, terwijl in 't nauwe kombuisje
het keteltje op het fornuisje staat en de kof-
fiemokken en jeneverglaasjes aan hun rekken
hangen. En schoon omlijsten de koperen ran
den van de patrijspoorten stukken zee en
zonnige lucht, zooals zij dat jaren lang in de
wijde ruimte hebben gedaan.
Een eindje verderop aan den waterkant is
het „annex" van dit wellicht unieke museum,
een loods van wrakhout in elkaar getimmerd,
waar wanden en zoldering volgehangen zijn
met de naamborden van gestrande en gesloop-
te schepen, waar de spiegel is opgesteld van 1
de bark „Nordlyset", het laatste zeilschip van
het Groenlandsche Handelsmonopolie. har
poenen en nemen, een log en een anker, een
barometer en meer resten van gestrande
schepen een plaats vonden. Een galjoensbeeld
van een heer met vadermoorders, een ander
van een krijgsman met vervaarlijke snor sta
ren uit over de zee, geverniste consoletjes
schragen de banken langs de wanden, waarop
's avonds de oude schippers wat zitten te boo
men of alleen maar zitten en pruimen en
droomerig kijken naar den einder.
Binnen een kunstig gesneden houten lijst
hangt een opsomming van al de schepen die
bij menschenheugenis hier voor de kust ver
gaan of door Torekovs Bergarelag gesloopt
zijn.
Daarnaast zit achter een stukje glas een
bruin geworden krantenknipseltje met de
prachtigste zeemansvertelling die ik ken. Het
verhaal van schipper Mattson over z'n zeilage
in den Griekschen archipel, waar 't zoo storm
de en het zoo nauw was tusschen de eilanden
dat je vijftig maal in de minuut moest keeren,
zoodat de roerganger scheel werd en tenslotte
niemand meer bakboord en stuurboord uit el
kaar kon houden. Nou, toen ging er aan bak
boord en aan stuurboord iemand staan, die
voortdurend riep „hier bakboord" of „hier
stuurboord". En toen we weer in open water
kwamen merkten we. dat we achteruit zeilden
en dat de katrollen den verkeerden kant op
liepen. En toenverder valt de historie
moeilijk na te vertellen, maar zij is prachtig
en de oude loods, die er in de schuur zijn
pijp zit te rooken, verzekert me, dat Mattson
hier van Torekov was en dat de oude schip
pers en visschers daarom geen verhalen meer
vertellen over hun avonturen op de zeilages
van vroeger. Want tegen Mattson kan nie
mand op, zelfs Petter Bruse niet, die vier maal
de wereld omgezeild is en zijn portret als
briefkaart in alle winkeltjes van Torekov
heeft hangen.
C. G. B.
HUWELIJKSADVERTENTIES
UIT TOKIO.
ZOO BESCHEIDEN ALS EEN PIOENROOS.
In een Japansch blad werd onlangs de aan
dacht gevestigd op het feit, dat in ieder van
de groote te Tokio verschijnende dagbladen en
dit zijn er meer dan twintig, eiken ochtend
opnieuw tientallen huwelijksadvertenties voor
komen. Een kleine bloemlezing laten wij hier
volgen:
Weduwe van een rijk man. slechts 35 jaar
oud. van ongewone schoonheid, bekoorlijk en
geestig, die een eigen thuis bezit en een be-
hagelijk leven leidt, wenscht te hertrouwen.
Jonge dame. 23 jaar oud, met een rond ge
zicht, dat verfraaid wordt door een voortdu-
renden glimlach, zoekt iemand, die met haar
wil trouwen. Leeftijd, positie of zaak spelen
geen rol. Vriendelijkheid alléén is een ver-
eischte.
Een jonge man in den schitterenden leeftijd
van 23 jaar, buitengewoon knappe verschij
ning, zoekt een eenzame dame tot vriendin in
de hoop daarvoor een huwelijk als tegemoet
koming te mogen ontvangen.
Jongedame, 24 jaar oud, met academische
opleiding, wier schoonheid weergaloos is. zoekt
een sympathieken echtgenoot, dien zij des
noods als een slavin wil dienen.
Jonge dame, 32 jaar oud, met academische
graad, schoon en bescheiden als de pioenroos
in den winter, laat het onverschillig hoeveel
kinderen haar eventueele echtgenoot heeft of
welke positie hij bekleedt.
Hoogleeraarsdochter, 35 jaar oud, vrij bekoor
lijk, ongehuwd, wenscht zoo spoedig mogelijk
te trouwen.
Dame, 45 jaar oud, maar veel jonger uitzien
de, aan het hoofd van een zaak staande en
geen kinderen tot haar last hebbende, ziet
met vrees den ouden dag tegemoet en wenscht
daarom te trouwen met één die zich óók een
zaam voelt.
Ik ben 30 jaar oud, mijn bezittingen worden
op 3000 yen geschat, ik ben tandtechnicus en
wensch met een vrouwelijke tandarts te trou
wen.
Negentienjarige jonge dame. lief en bekoor
lijk, die met haar moeder in armoedige om
standigheden verkeert, wenscht te trouwen
met iemand, bereid zijnde om ook haar moe
der in huis te nemen.
Dame uit aristocratische familie, 29 jaar
oud, ongetrouwd, is bereid een jong student
financieel te steunen, indien hij haar trouwt.
Het is een heele toer hier in het Noorden van
Zuid-Amerika hoekjes te vinden, waar de
hand van den mensch het landschap en zijn
bewoners nog niet veranderd heeft. Maar het
is mij toch gelukt. Heel in het Zuiden van de
Golf van Maraciabo monden een paar rivieren
uit, die haast nooit worden bevaren, omdat
ze nergens heen leiden en vrijwel onbegaan
baar zijn. Daar stevende ik heen in den vroe
gen morgen. Wij voeren op een halven kilo
meter van den kust, van den oerwoudzoom kun
je ook zeggen, om den tel niet kwijt te raken
van de riviertjes, die er monden en waarvan
de Rio Guachi een heel eind bevaarbaar
moest zijn. En dat was hij ook. Na een kwar
tiertje zoeken en peilen met den vlaggenstok
voeren wij halve kracht den honderd meter
breeden riviermond binnen, op zoek naar een
paar lagunen, groote plassen van stilstaand
water, maar vooral op zoek naar vogels. En
die waren er. Dicht bij de monding was de
rivier vrij schoon en rees eerst struikgewas,
daarachter boomen, dadelijk uit het water op.
In en op de struiken zaten reigers, onze ge
wone blauwe, een dito maar tweemaal zoo
groot, een purperreigertje, een nachtreiger en
een soort roerdomp. In bonte afwisseling. En
de meeste lieten zich vrij goed naderen, zoo
tot op een 25 M. Wat verder, waar de rivier
sterk begint te kronkelen, liggen aan de bin-
nenbochten groote velden waterhyacinthen
ook drijvende grasvlakten en daaruit schiet
een paar maal een kaaiman met zwaren plons
het water in. Dan komt er ook leven in de
boomen. Wevervogelnesten, schetterende par
kieten, krijschende papegaaien en overal een
groote staalblauw glanzende koevogel. Op de
drijvende planten roode waterhoen- of ral
achtige vogels met mooie witte snavelplaat
en in de lage struiken, wat je een dubbele
karakiet zoudt kunnen noemen met helder
gele borst. Weer veel bloeiende slingerplanten,
maar ook veel wilde palmen en blauwige berg
ruggen van de Anden op den achtergrond.
Hoog in de boomen zitten slangenhalsvogels,
en een pauwachtige vogel met aardig kuifje
op den kop, pawa zeggen ze hier. Hij lijkt op
pauwies van Suriname, maar is tweemaal
zoo groot.
En al dat gedierte zat even verwonderd te
kijken naar ons aanpuffende bootje en ging
er van door. Een uurtje voeren wij zoo stroom-
op en ondertusschen steeg de zon hooger en
om acht uur hield ik het niet langer uit.
Stoppen! En de kapitein kreeg order een
kwartier te blijven liggen en dan langzaam
te volgen en ik ging met een Inlandsch
matroos in de vouwboot er op uit. Er stond net
genoeg stroom om langzaam peddelende flink
vooruit te komen en al gauw had ik de eerste
reigers onder schot. Van de filmcamera dan
altijd hoor. Reigers, papagaaien, karakieten
toen de reuze pauwies. Maar dan begonnen
de moeilijkheden. Die wou niet weg en in een
film moet beweging zitten. Handgeklap,
schreeuwen, fluiten, wuiven met zakdoeken,
niets hielp. Hij vond het eene al interessanter
dan het andere van zijn veiligen uitkijkpost,
een meter of tien hoog in een boom. Zijn
vrouw zat hem vijftig meter verder te roepen,
Die vertrouwde mij niet. En de krokodillen
evenmin. Telkens als wij kalm om een hoek
kwamen drijven zag en hoorde je ze in het
water plonsen. Of de roode boothuid hen ver
joeg? Vaak blijven ze liggen tot de golf van
de motorboot ze van de zandbank afspoelt!
Vlugger dan mij lief was, waren wij weer
dicht bij de monding en voeren nog een heel
eind de lagune in. Prachtig helder water hier
en weer overal witte zilverreigers, of groote
blauwe dito, als uit papier geknipte silhouet
ten afstekend tegen de groene boschrand.
Maar nergens een kans om het bosch in te
komen. Alle kreekjes en zijriviertjes zijn ver
stopt door hoopen takken. Maar daar kwam de
D 67 al aanpuffen, dus wij besloten maar
eens een andere rivier te probeeren. De boot
aan boord geheschen, mooi tijd om nieuwe
films in te leggen en een half uurtje langs de
kust opgestoomd naar de Rio Santa Rosa. Die
bleek onbevaarbaar voor de D boot, een goed
ding en dus voor anker in de Golf en wij in
de vouwboot de rivier op. Een welkomstgroet
van een paar groote sterntjes, met forschen
gelen snavel. Een sterke stroom, modderbruin
water, maar als wij een honderd meter de
rivier op zijn, komt daar al een glashelder
stroompje uit het bosch zetten. Een poort
opent zich in den boschrand, half door neer
hangende slingerplanten afgesloten, die uit
een wijken voor den boeg en ons doorlaten.
Het gordijn valt achter ons en meteen drijven
wij in het groene schemerdonker van het
oerbosch. Een snauw, een gebrul en twee brul
apen gaan er met een vaart vandoor hollende
over de takken. Zware stammen hier. met
kolossale plankwortels, geweldig breed uit
loopend als eenig mogelijke verankering van
den zwaren stam in den mat water verza
digden bodem. Spiegelglad is het donker
bruine boschwater. Langzaam trekken wij ons
voort aan de in bogen neerhangende klim
planten. Dan een plons, dat het water op het
voordek spat, een bellenbaan onder de boot
door. Een krokodil die ons weer eerder zag
dan wij hem!
Wij ploeteren nog wat voort, maar de groote
boomen staan al dichter bijeen en de apen
hebben alles wat vlug bewegen kon gewaar
schuwd. Doodstil is het in het bosch. Je hoort
de druppels van onze peddels in het water
plompen. Wij draaien met veel geplas en net
liggen wij weer recht of daar ploft weer een
kaaiman te water. Die ellendelingen zie je
blijkbaar slecht tusschen de kronkelende gril
lige boomwortels. Ongezellig idee! Maar zie
daar beweegt toch wat. Allemenschen wat
een tor. Hercules kever heet hij in Afrika. Mijn
matroos noemt hem elephantbeetle, dat is
blijkbaar het eenige Er.gelsch dat hij kent.
Hij, dat is de tor, heeft een groot uitsteeksel
op den kop en is daarmee ruim 12 c.M. lang
Het lichaam is zoo groot als een flink ei, maar
platter. Voorzichtig kom ik nader. Een snelle
greep met de pincet en meteen in den pot.
Wacht even! Daar heb je mevrouw ook; zonder
slurf maar toch een stevig beest! In den dood
vereenigd dan maar. Bij de tarantula, die
geen kwaad meer doet!
Wij varen weer door het groene gordijn Ir»
het barnende zonlicht en zwaaien stroom-
op. Dat is hard werken hour, als je tenminste
wat opschieten wil en al gauw biggelen de
zweetdruppels langs borst, rug en beenen.
Wat kun je zoo een water kwijt raken, maar
de zon staat ook loodrecht boven ons en er is
geen zuchtje te bekennen. En de stroom
glijdt geluidloos langs ons heen en neemt ons
mee terug als wij, maar even, willen rusten.
Een goed uur gaat het zoo stroomop, bij ver
takkingen telkens den breedsten stroom
volgend. Telkens plonzen krokodillen in het
water voor wij er iets van te zien krijgen, de
vogels laten zich aardig naderen, maar ein
delijk besluit ik het voorbeeld van de dieren
van het woud te volgen, die alle zoo van 12
tot 2 uur rusten. Een schaduwplekje ondei>
overhangend struikgewas is gauw gevonden
met een doorkijkje over de rivier, maar er is
niets te zien of ie hooren. Geen muskieten ook
hier op de rivier.'terwijl je in de boschkreeken
levend leeggezogen wordt! Een uur liggen wij
daa- stil en niets beweegt, behalve wat
schaatsloopers op het water. Dan komt een
wolk voor de zon en meteen schreeuwen ara's
in de boomen aan den overkant en komt een
reiger langs vliegen, die bijna vlak tegenover
ons streek. Maar hij zag mij naar den kijker
grijpen. Dan laten wij ons meedrijven met
den snellen stroom, af en toe een zijtak in-
roeiend tot hij zich in moeras en bosch ver
liest. Eén keer, terwijl wij draaien hoor ik
een gekef en geen vijf meter van mij al' kijkt
een oolijk snuitje over een palmblad heen.
Een roodbruin aapje met vleeschkleurig
menschengezichtje en steil op staande pruik.
Geweldig opgewonden was dat kleine ding.
Even later verschijnen vader en moeder, broers
en zusjes, zes stuks in het geheel, allemaal
binnen tien meter. Kijken en nog eens kijken.
Wij zitten doodstil. Dan springt het kleine
ding ineens bovenop het palmblad en begint
dreigbewegingen te maken. Net of hij op ons
af wil springen. Voorzichtig houd ik hem een
sinaasappel voor. Groote opwinding maar
dichter kwamen zij toch niet. Tot een reiger
over vloog met schrillen waarschuwingskreet
en de idylle verstoorde.
Even later ligt een kaaiman, van een meter
of vijf op een modderbank een honderd meter
voor ons. Maar op 80 meter laat hij zich zacht
jes in het water glijden. Een tijdje zie ik nog
neus en ooren en dan niets meer. Ook weer
mis. Twee slangenhalsvogels, een teuze reiger,
weer een paar meter film. Wij sturen af en toe
even bij met de pagaai. Daar nadert een boom
stronk net onder water. Even afstooten. Een
klap, een plens water in de boot nog een
forsche staartslag en de boomstam, die een
krokodil was, is ook al weer voorbij. Even
later krijg ik een forsche klap om mijn ooren
en er valt iets met een smak op mijn film
toestel. Een visch, zoo groot als mijn hand,
die uit het water opsprong voor mijn peddel.
Dan weer kleine apen. Wij laten de boot in
den wal loopen en wachten. Ze komen weer
tot op een meter of acht met dezelfde leuke
dreigbewegingen. Hier schijnen niet veel
menschen te komen. Een niooie streek om in
den broedtijd eens een maandje door te bren
gen. Voor vandaag is het genoeg. Van acht
tot drie in het zonnetje gezeten in de open
vouwboot. Ik krijg zoo'n gevoel of mijn laatste
beetje hersens gesmolten langs mijn rugge-
graat afdruipt. Even den kop onder water in
een helder zijstroompje, dat helpt. Dan varen
wij uit naar het meer. Er is wat wind opge
stoken, die een venijnigen golfslag geeft, waar
wind en stroom elkaar ontmoeten. Voor de
veiligheid het spatdek maar weer heeleinaal
dicht, maar ons bootje danst als een kurk
over de omkrullende golftoppen heen. Wij
komen aan bakboord aan boord, ik leg mijn
camera's binnen en stap aan stuurboord weer
uit om mijn kleeren te wassehen. Ze waren
tóch kletsnat, maar het water is lauw en de
ijskast is leeg. Maar er was warme thee en
dat is altijd het beste! Daarbij een dalend
zonnetje en een koele avond op het meer, dat
ons in slaap schommelde, terwijl wij oversta
ken naar Laguenillas. Daar wou ik het nog
eens op een andere manier probeeren. Captain
Br. zette mij in zijn auto. „Uitstekende weg
hoor, misschien een beetje vochtig" en dit
zeggende legde hij een zware houthakkers
bijl in den wagen. Tien minuten later beoe
fenden wij de geliefde sport van ex. keizer
Wilhelm. Een boom van een voet dik, lag
dwars over den weg. Even verder hebben wij
bijna twee krokodillen overreden, die in het
wagenspoor lagen te slapen en die ellendelin
gen gaan er dan met zoo'n vaart vandoor, dat
aan achterhalen geen denken is in het dichte
bosch. Op den weg staat het gras tot boven
den radiatorknop. De sneeuwkettingen liggen
allang om anders waren wij al tien maal in
de modder blijven steken. Telkens slaan er
takken in den wagen. De voorruit is omhoog
gewipt, anders slaat die stuk; wij kunnen
bukken. Lianen trekken de Ford makkelijk
stuk, maar als wij weer met een 30 K.M. vaart
je door een gordijn van slingerplanten willen
heen rijden, blijkt dat opgehangen te zijn aan
een omgevallen boom, met dat gevolg, dat
onze radiator op drie plaatsen lek is en éé.i
tak het deksel van den stoomverdeeler afwipte.
Een eekhoorn die tusschen de takken zat, be
stierf het haast van schrik en sloeg toen een
kwartier lang zeer onbehoorlijke taal uit. Drie
kwartier repareeren met ijzerdraad cn klei
voor den chauffeur en even lang houthakken
voor mij. Toen nog een wilde jacht in den
wagen, die vol afgerukte bladeren en takken
lag. naar een groote gift-spin, die ik net had
zien weg kruipen en toen wij bij de rivier
kwamen begon het net te regenen, zoodat de
krokodillen hun zonnebadplaatsjes juist had
den verlaten
Maar een fijnen dag gehad samen. Good
sport noemen de Englschen dat. Op den
terugweg een ketting verloren en toen drie
maal vast gezeten en ónder de modder thuis.
En net op tijd in Maraciabo terug voor de big
dance in de club en dus niet eens kunnen
slapen! En toch: het leven is een lolletje, ten
minste voor
Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN,