ZATERDAG 30 JUNI 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 7 Het Scheepvaartmuseum van Torekov. Monument voor de stervende zeilvaart (Van onzen correspondent) Stockholm, Juni Een witte kajuit bij een hoogen mast.... het Scheepvaartmuseum van de jutters en sloopers, de oude zeilvaarders van Torekov. Tusschen de blauwe baai van Laholm en de zonnevonkende Skalderviken steekt Hal- landsasen zijn rondende hoogten en bran- ding-ombruisende rotsen vooruit in de zee, die hier Kattegat heet. En daar heel op de punt, vóór de eerste glooiingen van het van rijpen de rogge deinende land, vóór den gordel van wind-gebogen dennen, op de lage kale kaap, waar een reeks rotsblokken zich beschermend buigt om een rimpelloos haventje vol witte visschersschuitjes, ligt Torekov. Wie van de landzij komt, ziet het eerst de kerk. die niet mooi is, maar soms het beweeg lijk lijnenspel van reflecties van zon op water langs het witte gewelf heeft en voor de lichte raamvlakken de silhouetten van koperen kro nen en ouderwetsche scheepjes met bollende zeilen hangt. Dan slingert de landweg verder tusschen hellende akkers, komen er wat nieu we huizen met „kamers te huur" voor bad gasten, gaat het grinddek van den weg over in de hobbelige keien van een straat, zijn er wat zijstraatjes met nog grover keien en een paarden paadje in 't midden, waar seringen hun geurende trossen over schuttingen beuren en een hond te slapen ligt. Volgt een pleintje met verwaaide boomen, een pomp, een paar winkels, een aardig hotelletje met een zeilend scheepje in den gevelsteen boven de breede eikendeur, twee gele autobussen en een roode. benzinepomp; komt er nog een straatje waar je in de dakgoten kijkt en de sterke geur dei- seringen hangt, en dan sta je aan het haven tje, waarachter de zee wijd en blauw zich strekt naar den einder, die een langzaam voortstoomende vrachtboot draagt. Baedeker rept gelukkig niet van Torekov en de gids van de streek weet behalve eenige feitelijke bijzonderheden en het jaartal van 't vergeelde document, waarin Torekov het eerst genoemd wordt, weinig meer te vertel len dan dat men hier een bootje behoort te nemen om naar Hallands Vaderö over te ste ken, het slechts door een jachtopzichter en een vuurtorenwachter bewoonde eiland, over welks bezit de Zweedsche staat en de kerk van Torekov nu al eeuwen lang hebben ge procedeerd, zoodat het niemands eigendom is en 't vrije schier ongerepte domein van meeuwen en sterns en allerlei andere gevleu gelde vrienden kon blijven. Maar de oude vis scher, die je eerst een pruim uit z'n zilveren tabaksdoos en vervolgens zijn boot voor een overtocht is komen aanbieden en die, wanneer je pruim noch boot wilt aanvaarden, sans rancune een praatje begint over wind en weer en varen en visschen vertelt al spoedig, dat Torekov sedert eenige weken een scheepvaart museum heeft, zooals hij er vroeger, toen hij voer op een Halmstadschen bark naar verre kusten, nog nergens een gezien heeft. En hij wijst over z'n schouder naar het dijkje langs den zeekant, waar een stuk van een schip ligt met een witte kajuit aan den voet van een hoogen mast. Torekov leeft van de zee. Tegenwoordig brengen de badgasten en de dagjesmenschen seld in 't oude visschersdorp. levert de vangst onder de kust net genoeg op, dat eenvoudige lieden er 't leven bij kunnen houden en varen de jongkerels op schoeners en galjassen in de kustvaart of op de vrachtschepen van Hal- singborg en Gothenburg. Maar vroeger, in den tl|d van de groote zeilvaart, had Torekov een paar eigen familiereederij.en, die brikken en barken over de zeeën zonden, woonden er hier in deze lage houten huisjes schippers en schepelingen, die de Golf van Biscaye en de Noord-Afrikaansche kust even goed kenden als de eigen baai van Laholm of de golvende lijn van 't schiereiland Kullen. En als de man nen oud geworden waren, trokken ze er met hun scherp-zeilende bootjes op uit om te vis schen natuurlijk, maar ook om vreemde sche pen langs de banken te loodsen, om te jutten op Hallands VadeitL dat er met zijn klippen en platen zoo verraderlijk dicht bij het groote vaarwater ligt. Van dien tijd dateert „Torekovs Bergeralag" de coöperatieve bergings-vereeniging, die in stormachtige herfstnachten de booten uit zond naar het Vaderö om af te wachten oi niet een uit den koers geraakte schuit daar aan den grond zou loopen. om hulp en redding te brengen, wanneer aan een gehavenden mast het noodsein geheschen werd. Wrakken zijn er voor rekening van den reeder leeggehaald, oude schepen zijn op het strand gezet en gesloopt en sedert op het Va derö een vuurtoren werd gebouwd en de zoo veel snellere stoom- en motorschepen de taak van de oude zeilers al meer en meer overna men, hebben de visschers van Torekov, de af stammelingen van de schippers van de fiere hooggetuigde zeilschepen van voorheen, juist veel te sloopen gehad aan afgedankte gal jassen en brikken, barken en schoeners en hoe zij meer mogen heeten. Toen geviel het van 't winter, dat iemand van het nieuwe historische scheepvaartmu seum te Stockholm naar Torekov kwam en er een deel kocht van een schip dat daar juist gesloopt werd. En daar het oude schippers- dorp niet voor de koninklijke hoofdstad wenscht onder te doen, wanneer het 't bewa ren van herinneringen aan de oude zeilvaart geldt, besloten de mannen van het Bergare- lag en een paar oude zeekapteins, een ander deel van het schip in stand te houden en tot museum in te richten. En daar ligt nu de kajuit achter den groo- ten mast bij het dijkje met de oude scheeps- kanonnen, met een deel van het hellende dek er om heen en het klare licht van de zee dooi de patrijspoorten. Naast het deurtje hangt een bordje, waarvan het opschrift begint met den eersten regel van een veel-gezongen zeemans- wals: ,.Kom eens binnen in ons kleine ka juitjeen dan vervolgt: „Geef wat, al naar ge 't missen kunt. Nadat loods- en ha vengelden en de nieuwe hoed van den schip per betaald zijn, wordt een eventueel over schot onder arme visschers, zeelieden en we duwen van zeelieden verdeeld. De voorwerpen kunnen aangeraakt worden, maar leg ze s.v.p. op hun plaats terug. De kajuit is nog niet half klaar, doch kom maar eens over een maandje terug. Dan houden we ons voor deskundige kritiek aanbevolen, maar van aanmerkingen van onbevoegden trekken we ons niets aan. Hoogachtend, Inwoners van Torekov, die wil len redden wat er wellicht nog van de scheep vaart in oude tijden, van haar geschiedenis en dergelijke overgebleven is". Een bus met een gleuf hangt er naast en op de tafel in 't kajuitje ligt het kasboek, dat een batig saldo over de eerste maand van bijna twee-honderd kronen aanwijst. Hetgeen voor een museum wel iets heel bijzonders is. Maar dit scheepvaartmuseum is ook heel bijzonder. Geen vitrines, geen nummers en opschriften, geen koorden en wachters, alleen maar een kajuit, zooals die er op de nog varende barken moet uitzien, met roode kussens op de ban ken en een dik kleed over de glimmend ma honiehouten tafel, met een koperen lamp in de koekoek en geblokte gordijntjes voor de kooien, met een zak voor den Bijbel en het Psalmboek, met een kijker en een sextant en een barometer naast de kooi van den schip per, met prenten van theeklippers en be roemde zeilers, kleurige briefkaarten van sohoonen uit verre landen, blommetjes van vogelveeren en banale, maar hier haast ro mantisch wordende souvenirs uit Rio. Algiers, Colombo en New-York. En de „tand" van een zwaardvisch ontbreekt evenmin als stoffige brokken koraal, terwijl in 't nauwe kombuisje het keteltje op het fornuisje staat en de kof- fiemokken en jeneverglaasjes aan hun rekken hangen. En schoon omlijsten de koperen ran den van de patrijspoorten stukken zee en zonnige lucht, zooals zij dat jaren lang in de wijde ruimte hebben gedaan. Een eindje verderop aan den waterkant is het „annex" van dit wellicht unieke museum, een loods van wrakhout in elkaar getimmerd, waar wanden en zoldering volgehangen zijn met de naamborden van gestrande en gesloop- te schepen, waar de spiegel is opgesteld van 1 de bark „Nordlyset", het laatste zeilschip van het Groenlandsche Handelsmonopolie. har poenen en nemen, een log en een anker, een barometer en meer resten van gestrande schepen een plaats vonden. Een galjoensbeeld van een heer met vadermoorders, een ander van een krijgsman met vervaarlijke snor sta ren uit over de zee, geverniste consoletjes schragen de banken langs de wanden, waarop 's avonds de oude schippers wat zitten te boo men of alleen maar zitten en pruimen en droomerig kijken naar den einder. Binnen een kunstig gesneden houten lijst hangt een opsomming van al de schepen die bij menschenheugenis hier voor de kust ver gaan of door Torekovs Bergarelag gesloopt zijn. Daarnaast zit achter een stukje glas een bruin geworden krantenknipseltje met de prachtigste zeemansvertelling die ik ken. Het verhaal van schipper Mattson over z'n zeilage in den Griekschen archipel, waar 't zoo storm de en het zoo nauw was tusschen de eilanden dat je vijftig maal in de minuut moest keeren, zoodat de roerganger scheel werd en tenslotte niemand meer bakboord en stuurboord uit el kaar kon houden. Nou, toen ging er aan bak boord en aan stuurboord iemand staan, die voortdurend riep „hier bakboord" of „hier stuurboord". En toen we weer in open water kwamen merkten we. dat we achteruit zeilden en dat de katrollen den verkeerden kant op liepen. En toenverder valt de historie moeilijk na te vertellen, maar zij is prachtig en de oude loods, die er in de schuur zijn pijp zit te rooken, verzekert me, dat Mattson hier van Torekov was en dat de oude schip pers en visschers daarom geen verhalen meer vertellen over hun avonturen op de zeilages van vroeger. Want tegen Mattson kan nie mand op, zelfs Petter Bruse niet, die vier maal de wereld omgezeild is en zijn portret als briefkaart in alle winkeltjes van Torekov heeft hangen. C. G. B. HUWELIJKSADVERTENTIES UIT TOKIO. ZOO BESCHEIDEN ALS EEN PIOENROOS. In een Japansch blad werd onlangs de aan dacht gevestigd op het feit, dat in ieder van de groote te Tokio verschijnende dagbladen en dit zijn er meer dan twintig, eiken ochtend opnieuw tientallen huwelijksadvertenties voor komen. Een kleine bloemlezing laten wij hier volgen: Weduwe van een rijk man. slechts 35 jaar oud. van ongewone schoonheid, bekoorlijk en geestig, die een eigen thuis bezit en een be- hagelijk leven leidt, wenscht te hertrouwen. Jonge dame. 23 jaar oud, met een rond ge zicht, dat verfraaid wordt door een voortdu- renden glimlach, zoekt iemand, die met haar wil trouwen. Leeftijd, positie of zaak spelen geen rol. Vriendelijkheid alléén is een ver- eischte. Een jonge man in den schitterenden leeftijd van 23 jaar, buitengewoon knappe verschij ning, zoekt een eenzame dame tot vriendin in de hoop daarvoor een huwelijk als tegemoet koming te mogen ontvangen. Jongedame, 24 jaar oud, met academische opleiding, wier schoonheid weergaloos is. zoekt een sympathieken echtgenoot, dien zij des noods als een slavin wil dienen. Jonge dame, 32 jaar oud, met academische graad, schoon en bescheiden als de pioenroos in den winter, laat het onverschillig hoeveel kinderen haar eventueele echtgenoot heeft of welke positie hij bekleedt. Hoogleeraarsdochter, 35 jaar oud, vrij bekoor lijk, ongehuwd, wenscht zoo spoedig mogelijk te trouwen. Dame, 45 jaar oud, maar veel jonger uitzien de, aan het hoofd van een zaak staande en geen kinderen tot haar last hebbende, ziet met vrees den ouden dag tegemoet en wenscht daarom te trouwen met één die zich óók een zaam voelt. Ik ben 30 jaar oud, mijn bezittingen worden op 3000 yen geschat, ik ben tandtechnicus en wensch met een vrouwelijke tandarts te trou wen. Negentienjarige jonge dame. lief en bekoor lijk, die met haar moeder in armoedige om standigheden verkeert, wenscht te trouwen met iemand, bereid zijnde om ook haar moe der in huis te nemen. Dame uit aristocratische familie, 29 jaar oud, ongetrouwd, is bereid een jong student financieel te steunen, indien hij haar trouwt. Het is een heele toer hier in het Noorden van Zuid-Amerika hoekjes te vinden, waar de hand van den mensch het landschap en zijn bewoners nog niet veranderd heeft. Maar het is mij toch gelukt. Heel in het Zuiden van de Golf van Maraciabo monden een paar rivieren uit, die haast nooit worden bevaren, omdat ze nergens heen leiden en vrijwel onbegaan baar zijn. Daar stevende ik heen in den vroe gen morgen. Wij voeren op een halven kilo meter van den kust, van den oerwoudzoom kun je ook zeggen, om den tel niet kwijt te raken van de riviertjes, die er monden en waarvan de Rio Guachi een heel eind bevaarbaar moest zijn. En dat was hij ook. Na een kwar tiertje zoeken en peilen met den vlaggenstok voeren wij halve kracht den honderd meter breeden riviermond binnen, op zoek naar een paar lagunen, groote plassen van stilstaand water, maar vooral op zoek naar vogels. En die waren er. Dicht bij de monding was de rivier vrij schoon en rees eerst struikgewas, daarachter boomen, dadelijk uit het water op. In en op de struiken zaten reigers, onze ge wone blauwe, een dito maar tweemaal zoo groot, een purperreigertje, een nachtreiger en een soort roerdomp. In bonte afwisseling. En de meeste lieten zich vrij goed naderen, zoo tot op een 25 M. Wat verder, waar de rivier sterk begint te kronkelen, liggen aan de bin- nenbochten groote velden waterhyacinthen ook drijvende grasvlakten en daaruit schiet een paar maal een kaaiman met zwaren plons het water in. Dan komt er ook leven in de boomen. Wevervogelnesten, schetterende par kieten, krijschende papegaaien en overal een groote staalblauw glanzende koevogel. Op de drijvende planten roode waterhoen- of ral achtige vogels met mooie witte snavelplaat en in de lage struiken, wat je een dubbele karakiet zoudt kunnen noemen met helder gele borst. Weer veel bloeiende slingerplanten, maar ook veel wilde palmen en blauwige berg ruggen van de Anden op den achtergrond. Hoog in de boomen zitten slangenhalsvogels, en een pauwachtige vogel met aardig kuifje op den kop, pawa zeggen ze hier. Hij lijkt op pauwies van Suriname, maar is tweemaal zoo groot. En al dat gedierte zat even verwonderd te kijken naar ons aanpuffende bootje en ging er van door. Een uurtje voeren wij zoo stroom- op en ondertusschen steeg de zon hooger en om acht uur hield ik het niet langer uit. Stoppen! En de kapitein kreeg order een kwartier te blijven liggen en dan langzaam te volgen en ik ging met een Inlandsch matroos in de vouwboot er op uit. Er stond net genoeg stroom om langzaam peddelende flink vooruit te komen en al gauw had ik de eerste reigers onder schot. Van de filmcamera dan altijd hoor. Reigers, papagaaien, karakieten toen de reuze pauwies. Maar dan begonnen de moeilijkheden. Die wou niet weg en in een film moet beweging zitten. Handgeklap, schreeuwen, fluiten, wuiven met zakdoeken, niets hielp. Hij vond het eene al interessanter dan het andere van zijn veiligen uitkijkpost, een meter of tien hoog in een boom. Zijn vrouw zat hem vijftig meter verder te roepen, Die vertrouwde mij niet. En de krokodillen evenmin. Telkens als wij kalm om een hoek kwamen drijven zag en hoorde je ze in het water plonsen. Of de roode boothuid hen ver joeg? Vaak blijven ze liggen tot de golf van de motorboot ze van de zandbank afspoelt! Vlugger dan mij lief was, waren wij weer dicht bij de monding en voeren nog een heel eind de lagune in. Prachtig helder water hier en weer overal witte zilverreigers, of groote blauwe dito, als uit papier geknipte silhouet ten afstekend tegen de groene boschrand. Maar nergens een kans om het bosch in te komen. Alle kreekjes en zijriviertjes zijn ver stopt door hoopen takken. Maar daar kwam de D 67 al aanpuffen, dus wij besloten maar eens een andere rivier te probeeren. De boot aan boord geheschen, mooi tijd om nieuwe films in te leggen en een half uurtje langs de kust opgestoomd naar de Rio Santa Rosa. Die bleek onbevaarbaar voor de D boot, een goed ding en dus voor anker in de Golf en wij in de vouwboot de rivier op. Een welkomstgroet van een paar groote sterntjes, met forschen gelen snavel. Een sterke stroom, modderbruin water, maar als wij een honderd meter de rivier op zijn, komt daar al een glashelder stroompje uit het bosch zetten. Een poort opent zich in den boschrand, half door neer hangende slingerplanten afgesloten, die uit een wijken voor den boeg en ons doorlaten. Het gordijn valt achter ons en meteen drijven wij in het groene schemerdonker van het oerbosch. Een snauw, een gebrul en twee brul apen gaan er met een vaart vandoor hollende over de takken. Zware stammen hier. met kolossale plankwortels, geweldig breed uit loopend als eenig mogelijke verankering van den zwaren stam in den mat water verza digden bodem. Spiegelglad is het donker bruine boschwater. Langzaam trekken wij ons voort aan de in bogen neerhangende klim planten. Dan een plons, dat het water op het voordek spat, een bellenbaan onder de boot door. Een krokodil die ons weer eerder zag dan wij hem! Wij ploeteren nog wat voort, maar de groote boomen staan al dichter bijeen en de apen hebben alles wat vlug bewegen kon gewaar schuwd. Doodstil is het in het bosch. Je hoort de druppels van onze peddels in het water plompen. Wij draaien met veel geplas en net liggen wij weer recht of daar ploft weer een kaaiman te water. Die ellendelingen zie je blijkbaar slecht tusschen de kronkelende gril lige boomwortels. Ongezellig idee! Maar zie daar beweegt toch wat. Allemenschen wat een tor. Hercules kever heet hij in Afrika. Mijn matroos noemt hem elephantbeetle, dat is blijkbaar het eenige Er.gelsch dat hij kent. Hij, dat is de tor, heeft een groot uitsteeksel op den kop en is daarmee ruim 12 c.M. lang Het lichaam is zoo groot als een flink ei, maar platter. Voorzichtig kom ik nader. Een snelle greep met de pincet en meteen in den pot. Wacht even! Daar heb je mevrouw ook; zonder slurf maar toch een stevig beest! In den dood vereenigd dan maar. Bij de tarantula, die geen kwaad meer doet! Wij varen weer door het groene gordijn Ir» het barnende zonlicht en zwaaien stroom- op. Dat is hard werken hour, als je tenminste wat opschieten wil en al gauw biggelen de zweetdruppels langs borst, rug en beenen. Wat kun je zoo een water kwijt raken, maar de zon staat ook loodrecht boven ons en er is geen zuchtje te bekennen. En de stroom glijdt geluidloos langs ons heen en neemt ons mee terug als wij, maar even, willen rusten. Een goed uur gaat het zoo stroomop, bij ver takkingen telkens den breedsten stroom volgend. Telkens plonzen krokodillen in het water voor wij er iets van te zien krijgen, de vogels laten zich aardig naderen, maar ein delijk besluit ik het voorbeeld van de dieren van het woud te volgen, die alle zoo van 12 tot 2 uur rusten. Een schaduwplekje ondei> overhangend struikgewas is gauw gevonden met een doorkijkje over de rivier, maar er is niets te zien of ie hooren. Geen muskieten ook hier op de rivier.'terwijl je in de boschkreeken levend leeggezogen wordt! Een uur liggen wij daa- stil en niets beweegt, behalve wat schaatsloopers op het water. Dan komt een wolk voor de zon en meteen schreeuwen ara's in de boomen aan den overkant en komt een reiger langs vliegen, die bijna vlak tegenover ons streek. Maar hij zag mij naar den kijker grijpen. Dan laten wij ons meedrijven met den snellen stroom, af en toe een zijtak in- roeiend tot hij zich in moeras en bosch ver liest. Eén keer, terwijl wij draaien hoor ik een gekef en geen vijf meter van mij al' kijkt een oolijk snuitje over een palmblad heen. Een roodbruin aapje met vleeschkleurig menschengezichtje en steil op staande pruik. Geweldig opgewonden was dat kleine ding. Even later verschijnen vader en moeder, broers en zusjes, zes stuks in het geheel, allemaal binnen tien meter. Kijken en nog eens kijken. Wij zitten doodstil. Dan springt het kleine ding ineens bovenop het palmblad en begint dreigbewegingen te maken. Net of hij op ons af wil springen. Voorzichtig houd ik hem een sinaasappel voor. Groote opwinding maar dichter kwamen zij toch niet. Tot een reiger over vloog met schrillen waarschuwingskreet en de idylle verstoorde. Even later ligt een kaaiman, van een meter of vijf op een modderbank een honderd meter voor ons. Maar op 80 meter laat hij zich zacht jes in het water glijden. Een tijdje zie ik nog neus en ooren en dan niets meer. Ook weer mis. Twee slangenhalsvogels, een teuze reiger, weer een paar meter film. Wij sturen af en toe even bij met de pagaai. Daar nadert een boom stronk net onder water. Even afstooten. Een klap, een plens water in de boot nog een forsche staartslag en de boomstam, die een krokodil was, is ook al weer voorbij. Even later krijg ik een forsche klap om mijn ooren en er valt iets met een smak op mijn film toestel. Een visch, zoo groot als mijn hand, die uit het water opsprong voor mijn peddel. Dan weer kleine apen. Wij laten de boot in den wal loopen en wachten. Ze komen weer tot op een meter of acht met dezelfde leuke dreigbewegingen. Hier schijnen niet veel menschen te komen. Een niooie streek om in den broedtijd eens een maandje door te bren gen. Voor vandaag is het genoeg. Van acht tot drie in het zonnetje gezeten in de open vouwboot. Ik krijg zoo'n gevoel of mijn laatste beetje hersens gesmolten langs mijn rugge- graat afdruipt. Even den kop onder water in een helder zijstroompje, dat helpt. Dan varen wij uit naar het meer. Er is wat wind opge stoken, die een venijnigen golfslag geeft, waar wind en stroom elkaar ontmoeten. Voor de veiligheid het spatdek maar weer heeleinaal dicht, maar ons bootje danst als een kurk over de omkrullende golftoppen heen. Wij komen aan bakboord aan boord, ik leg mijn camera's binnen en stap aan stuurboord weer uit om mijn kleeren te wassehen. Ze waren tóch kletsnat, maar het water is lauw en de ijskast is leeg. Maar er was warme thee en dat is altijd het beste! Daarbij een dalend zonnetje en een koele avond op het meer, dat ons in slaap schommelde, terwijl wij oversta ken naar Laguenillas. Daar wou ik het nog eens op een andere manier probeeren. Captain Br. zette mij in zijn auto. „Uitstekende weg hoor, misschien een beetje vochtig" en dit zeggende legde hij een zware houthakkers bijl in den wagen. Tien minuten later beoe fenden wij de geliefde sport van ex. keizer Wilhelm. Een boom van een voet dik, lag dwars over den weg. Even verder hebben wij bijna twee krokodillen overreden, die in het wagenspoor lagen te slapen en die ellendelin gen gaan er dan met zoo'n vaart vandoor, dat aan achterhalen geen denken is in het dichte bosch. Op den weg staat het gras tot boven den radiatorknop. De sneeuwkettingen liggen allang om anders waren wij al tien maal in de modder blijven steken. Telkens slaan er takken in den wagen. De voorruit is omhoog gewipt, anders slaat die stuk; wij kunnen bukken. Lianen trekken de Ford makkelijk stuk, maar als wij weer met een 30 K.M. vaart je door een gordijn van slingerplanten willen heen rijden, blijkt dat opgehangen te zijn aan een omgevallen boom, met dat gevolg, dat onze radiator op drie plaatsen lek is en éé.i tak het deksel van den stoomverdeeler afwipte. Een eekhoorn die tusschen de takken zat, be stierf het haast van schrik en sloeg toen een kwartier lang zeer onbehoorlijke taal uit. Drie kwartier repareeren met ijzerdraad cn klei voor den chauffeur en even lang houthakken voor mij. Toen nog een wilde jacht in den wagen, die vol afgerukte bladeren en takken lag. naar een groote gift-spin, die ik net had zien weg kruipen en toen wij bij de rivier kwamen begon het net te regenen, zoodat de krokodillen hun zonnebadplaatsjes juist had den verlaten Maar een fijnen dag gehad samen. Good sport noemen de Englschen dat. Op den terugweg een ketting verloren en toen drie maal vast gezeten en ónder de modder thuis. En net op tijd in Maraciabo terug voor de big dance in de club en dus niet eens kunnen slapen! En toch: het leven is een lolletje, ten minste voor Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 13