HAAS
BIOSCOOP.
HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor lOct
Radiomuziek der week
ZATERDAG 30 JUNI 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
8
KUNST KENT GEEN GRENZEN.
Zei U ietslMisschien hebt U bovendien
hog gelijk ook. Maar de grenzen kennen kunst,
dat is zeker. Er kan geen kunst meer over de
grens komen of dorpelwachter-staat steekt er
z-ijn kunstzinnige vingers naar uit. Nu sinds
begin van dit jaar de omzetbelasting al aan
de grenzen geheven wordt zijn de discussies
over kunst daar ter plaatse natuurlijk amusant
geworden.
Ze zijn het trouwens altijd geweest, ook toen
de tijden nog vriendelijker waren. Ik ga daar
straks een paar herinneringen van boekstaven.
„Kunst" was altijd vrij, vroeger en tot voor
kort. Men kon met schilderijen en prenten
en daarover alleen schrijf ik ditmaal het
land vrij uit en in, en bij de buurstaten was het
evenzoo. Alleen Amerika had al vroeg een in
voerrecht op kunstwerken geheven en de vaak
Iwild-romantische en uit den duim gezogen
(verhalen, hoe die belasting ontdoken werd,
zijn legio. Natuurlijk werd er inderdaad ge
knoeid, maar in de verhalen daarover vermoe
delijk sterk gefantaseerd.
Doch hier in Europa ging het nog al. Mis
schien was het nog niet eens zoozeer de groote
liefde voor cultuurwaarden die bij den wet
gever voorzat ais hij de kunst met rust liet,
dan wel de moeilijkheid de materie juist te de-
finieeren. Het was en is nog steeds een
heele kunst om te weten wat kunst is. Eén der
reddende formules was bij voorbeeld deze:
Kunst was het wanneer de lijst minder waarde
[had, dan het doek of paneel dat er in stak.
Het object was dan vrij van inkomende rech-
(ten en slechts aan een klein statistiek-recht
onderworpen. Was de lijst méér waard dan
de inhoud, dan verhuisde het object van de
rubriek „Kunst" naar de rubriek „Kramerij"
en was belast. Een vrij onnoozele onderschei
ding overigens, want die kunst, die als krame
rij gerubriceerd werd, reisde gewoonlijk per
dozijn of per gros en was terstond herkenbaar.
Wat weer niet wegneemt dat de zoogenaamde
(kunst die in winkels en op vliegende veilingen
wordt vertoond met „kramerij" akelig veel
overeenkomst heeft, zijnde ook daar de lijst
vaak van grooter waarde dan de inhoud. Moei
lijke materie blijft het inderdaad de gelds
waarde van kunst te bepalen, omdat feitelijk
ieder object een afzonderlijke waardeering
vereischt en het geen artikel is als tabak, pa
tentolie. rundleer of andere begeerde zaken
die bij de verhandeling niet aan zoo groote
schommeling onderhevig zijn. Maar laten wij
bij de grenzen blijven.
Een aardige herinnering behield ik aan een
reis met een klein schilderij van Matthijs
Maris naar Zwitserland. Daar woonden, een
kwart eeuw geleden, rondom het meer van
Zürich een paar Delianen, Zwitsers en Hollan
ders, die in de tabakscultuur in Deli een ver
mogen vergaard hadden. Eén dier Zwitsers, de
oude heer Fritz Meyer Fiertz kwam ieder jaar
naai- Holland voor de groote Amsterdamsche
tabaksinschrijvingen, en had er plezier in ge
kregen daar telkens mooie werken van de
Haagsche School vandaan mede te brengen.
Het was niet uitsluitend uit sympathie voor
het land in welks koloniën hij zoo gelukkig ge
werkt had, dat hij Hollandsche kunst in zijn
reusachtig huis aan het Züricher Meer wensch-
te te zien hij had er, geleid door zijn Rot-
terdamsche handelsvrienden en mede-verza
melaars Tiele, Johs. L. Koch, Bosman e.a. een
oprechte bewondering voor. Hij is later zijn
Hollandsche vrienden voorbij gestevend en
werd zelf reeds op leeftijd een der eerste
Zwitsersche vereerders van Vincent en van
Ferdinand Hodler, zijn landgenoot. De kunst
handel in wiens dienst ik omstreeks 1910 was
bezat een Matthijs Maris het prachtige
kleine zelfportret, met den hautainen blik. dat
hij op 13-jarigen leeftijd schilderde en dat zich
thans in de Kröller-Collecties bevindt. Het
moest zeven duizend gulden opbrengen en mij
werd opgedragen het aan den heer Fritz Meyer
te gaan voorstellen voor zijn collectie, waarin
zich reeds eenige werken van Matthijs bevon
den. Het paneeltje zelf, niet grooter dan een
foto van 13 bij 24, zat in een kostbare, breede.
palissander-museumlijst doch ging gemakke
lijk in mijn handkoffer, dus.... vooruit maar
weer. Je stapte 's middags om kwart voor vijf
aan de Weesperpoort in den trein, kwam
's morgens half acht in Basel en zat tegen tien
uur in Zürich waar het spel kon beginnen.
Verdere bagage dan het noodzakelijkste voor
een dag of acht nam ik niet mee, invoerrech
ten of andere soesah kenden we niet: kunst
was vrij. Je kocht je ticket en nam wat geld
mee voor die paar dagende rest kwam
vanzelf.
's Morgens in de vroegte sjouw ik dus, in de
stemming van gemoedsrust die iemand kent,
die niets op zijn geweten heeft en ook niets
kwaads in den zin. met mijn koffer van de
Badische Bahnhof door den doorgang, waar
de Zwitsersche douane zetelt, om aan den an
deren kant de Schweizerische Bahnhof d.w.z,
Zwitserland te bereiken Een oude, dikke,
zwaarbebaarde douanier kijkt me van over zijn
toonbank vies aan. wijst op mijn koffer en zegt:
„Nix zu verzolla?" Ik knik welgemoed van
Ineen, maar daar neemt de baardman geen ge
noegen mee, wijst op z'n toonbank en zegt
„Machen Sie uf." Wat ik natuurlijk onmiddel
lijk en gemakkelijk ten uitvoer breng. Tus-
schen wat nachtgoed en verschooning ligt
Thijs Maris, met den blik van hautaine min
achting. Ik geloof dat die blik den baardman
prikkelt, hij geeft Thijs dien blik even hautain
terug en dan streng tot mij: „Was ist dös?"
„Das ist ja 'n Jemalde" geef ik prompt ten
antwoord, probeerend zelfs den man in een
goed humeur te brengen door naar mijn beste
krachten het gemoedelijk wollendeken-achtige
van ziin Schweizer-Duitsch te imiteeren. De
baardman kijkt weer vies. nu naar Thijs
Maris, dien hij voorzichtig van uit mijn linge
rie opheft, voor zich uithoudt en aandachtig,
maar zonder bewondering, bekijkt.
Eindelijk schijnt hij het met zichzelf en over
Thijs eens te wezen, kijkt mij weer somber
aan en zegt „Zollpflichtig". waarna hij met
mijn kunstwerk gaat wandelen.
Van mijn bovengeschetste gemoedsrust was
geen sikkepit meer over. „Wat zulleme nou
eten" zal ik, geboren Amsterdammer, allicht
gepreveld hebben. Maar ik herinner mij heel
goed dat bliksemsnel door mijn hoofd ging:
Invoerrecht? Een nieuwtje misschien? Waarde
aangeven? Wat voor waarde? Zeven duizend
is veertien duizend franken. Al is het maar
één procent, dan houd ik niet genoeg over voor
mijn reis. Maar wat zéggen? Vijf honderd
frankjes bijvoorbeeld? Ik weet de inkoopwaar-
de niet eens. En het is toch nog niet verkocht!
Riskeeren dat ze het achter houden? En dan?
Reis voor niets. Onzin De baas woest. Ik heb
toch vroeger heele ladingen kunst door Europa
gesleept. Onzin. Ik zweette bloed, geloof ik,
maar verloor Thijs niet uit het oog. De baard
man was ermee bij een hooge lessenaar gaan
staan en liet het aan een collega zien. een ma
gere, spichtige bergbeklimmerstype, peper-en-
zout-kleurig zijn geheele existentie. Beiden be
studeerden nu Thijs' aangezicht maar spra
ken niet. Dachten beiden vermoedelijk dat een
beetje van hun berglucht dien man geen
kwaad zou gedaan hebben. Toen gebeurde het
nooit te vergeten mirakel. De baardman stapte
met Thijs naar een andere tafel, lei hem daar
voorzichtig op een bascule, en keek nauwkeu
rig hoe de wijzer doorsloeg. Thijs Maris werd
gewogen en per pond in Helvetie ingevoerd. Ik
gevoel nu nog, hoe alle zwaarte op eens van
mij afviel. Ik had den baardman de hand wil
len schudden toen hij doodernstig weer voor
mij kwam te staan met zijn „weloverwogen"
oordeel
„Dreizah franka fünfzik".
Ik was te opgelucht om mijn vriend expli
catie te vragen of te willen geven. Ik heb zel
den met zooveel plezier 13 frank 50 uitgeteld,
als daar in Basel bij de douaniers. Ik wist nu
tenminste wat een Thijs Maris waard was
door de mooie zware lijst die er omheen zat.
Drie uur later zat ik in Zürich bij Baur-au-Lac
een kleintje koffie te genieten. Alle verschrik
king was vergeten. Een mensch kan zich soms
te sappel maken voor iets dat niets om het lijf
heeft en middelerwijl een levenskans laten
passeeren. Dat zal U, lezer, natuurlijk nooit
overkomen zijnmij wel. Als u er nieuws
gierig naar bent, een volgend maal nog wat
meer van die amusante, grenzenlooze grens-
nonsens. Heusche historische.
J. H. DE BOIS.
Het Buitenlandsche Boek van
deze maand.
,Abel mit der Mundharmonika"
door Manfred Hausmann. U,
Fischer Verlag. Berlin.
De nog jonge Duitsche schrijver Manfred
Hausmann heeft met zijn „Abel mit der Mund-
harmonika" een boek geschreven, waarmee hij
werkelijk verdient de wereld te veroveren. Het
is een boek dat van zijn eerste tot zijn laatste
bladzij zijn lezers zoo weldoet als het bijten in
het sappige rinzige vleesch van een vrucht het
een wandelaar na een langen tocht op een
stoffigen weg doet.
Het is al een paar maanden geleden sinds
ik voor het eerst hapte van Manfred Haus-
mann's appel, of, om van het doornige pad der
beeldspraken terug te keeren, sinds ik zijn
,Abel mit der Mundharmonika" voor het eerst
las, en nog steeds laaf ik mij eraan. Ik ken het
al bijna uit mijn hoofd, bladzij na bladzij is
mij zoo bekend, dat ik ternauwernood meer
noodig heb ze op te slaan; niettemin gaat er
bijna geen dag voorbij of ik moet mij even te
goed doen aan den rijkdom ervan. Want
wat gebeurt er heelemaal in dit boek van bijna
driehonderd bladzijden? Niets wereldschok
kends, en heel weinig bijzonders. Twee jon
gens maken met de ..Scharhorn". de kotter
van den vader van één hunner, hun eersten
gezamenlïjken zeiltocht den Wezer af en de
Noordzee op. Aan den avond van den eersten
dag krijgen ze „Abel mit der Mundharmonika"
aan boord, nadat hij met zijn vouwboot is om
geslagen en in dienzelfden nacht meldt zich
nog een tweede gast, een zestienjarig meisje
uit Bremen, Corinna Storm, dat met twee an
deren van Norderney terugkomende door den
storm verrast werd en die voorloopig de eenige
van de bemanning van hun boot is, waarvan
we met alle zekerheid weten, dat ze in veilig
heid is. En daar zitten ze dus met zijn vieren
aan boord van de Scharhorn: Corinna, zestien
jaar oud en het verwarrend element vrouw
tusschen drie jongens vertegenwoordigend;
verder de zestienjarige droomerige Abel wien
van zijn schipbreuk niets anders bleef dan zijn
harmonica, Peter Gildemeister, de verstandige,
kalme philosoof van het gezelschap, en zijn
vriend Christian Addicksen, alias Jumbo, de
oudste en nuchterste van de vier. Kostelijk is
geteekend hoe elk op zijn eigen manier rea
geert op de aanwezigheid van de bijna in den
letterlijken zin des woords aan boord-gespoelde
Corinna: de kleine Abel, die aan het droomen
slaat, de Lebemann Jumbo, die haastig zijn
uiterlijk schoon en zijn weinig je galanterie
met een poetsdoek bewerkt opdat de lang niet
onaardige zeemeermin door hun glans ver
blind worde en de wijze Peter, die alles stille
tjes aanzien zonder zelf zijn evenwicht te
verliezen, zoodat ten slotte alle drie de anderen,
Corinna met haar eigen prille moeilijkheden
incluis, instinctief steun zoeken bij en zich
onderwerpen aan Peter's jonge, maar onwan
kelbare levenswijsheid.Nog maar één nacht
duurt het gansche avontuur; Corinna's ver
haal van haar ballontocht, waarop haar geluk
en haar moeilijkheden zoo tegelijkertijd gebo
ren werden, brengt Peter het begrip van wat
Corinna in zich zelf nog niet eens begreep, en
Abel zijn eerste hartepijn; tegen den avond
zeilen ze Bremerhaven binnen, waar Corinna
haar toch geredden tochtgenoot en een klein
beetje zichzelf vindt, en van boord gaat.
De jongens zullen tot den volgenden dag blij
ven liggen, om dan gedrieën nog eens met de
Scharhorn de grijze Noordzee op te varen.
Een verhaal van niets, zooals ge ziet, en juist
daarom een verhaal van alles. Een verhaal,
waarin op wonderlijk sterke wijze de merk
waardige sfeer leeft, die jonge menschenkin-
deren pleegt te omgeven in dien tijd van hun
eerste rondtasten in het onbekende leven, hun
merkwaardig door elkaar halen van droom en
werkelijkheid, hun uiterlijke nonchalance en
hun innerlijke overgevoeligheid. Buitenge
woon mooi zijn de natuurbeschrijvingen,
sterk suggestief is het verhaal van den bol-
lontocht in het onweer, als „der liebe Gott
persönlich" zich te midden van zijn machtigst
natuurverschijnsel aan twee hulpelooze nietige
menschen vertoont en het kleine, weerlooze
meisje met al haar naïeve droomen en al haar
mateloos vertrouwen in de armen van een tien
jaar ouderen man drijft, die hoe kan het ook?
geen notie heeft van de gevoelens, die haar
bestormen zoodra ze in letterlijken en figuur
lijken zin weer op aarde terug beland zijn. In
het avontuur op zee culmineert Corrina's
twijfel, bij het weerzien in Bremerhaven zijn
plotseling al haar bange zwerftochten in ge
bieden die ze niet kent en begrijpt, vergeten
en staat nog maar één ding als een paal boven
water: het feit dat ze liefheeft.
Zoo pril en jong en teer is het allemaal, zoo
kostelijk mal en zoo lief van tijd tot tijd.
Manfred Hausmanns zijn er op deze wereld
nog nooit genoeg geweest en zullen er mis
schien ook nooit genoeg komen; maar zelden is
een tijd zoo arm aan hen geweest als deze, en
ook zelden had een tijd hen zoo noodig als
WILLY VAN DER TAK.
CINEMA PALACE.
Je bent een schatje, Ros' Marie.
De Ufa-film, welke deze week in Cinema
Palace loopt, speelt in de Oostenrijksche Al
pen. De entrée is aardig; onmiddellijk voelt
zich de toeschouwer verplaatst onder het ge
moedelijke bergvolk in deze schilderachtige
omgeving, welke door het close up van een
koe, waarmee de film opent, wordt getypeerd.
In het lieflijke dorpje Traumkirchen ont
wikkelt zich de roman, die het gebruikelijke
thema tot onderwerp heeft: de liefde tusschen
den rijken jonkman en het arme. eenvoudige
meisje.
De rijke jonkman is ditmaal een Amerikaan,
natuurlijk niet minder dan millionnair en erf
genaam van een autofabriek, die thans nog
in handen van zijn goede grootmoeder is.
In het hotel Splendid is de familie Quick
met de familie Chester, die een autobanden-
fabriek exploiteert, neergestreken en Lilian
Chester heeft het er op gezet, als verloofde
van Frank Quick in de Vereenigde Staten te
rug te keeren.
Op z'n Amerikaansch heeft zij hieromtrent
een weddenschap aangegaan met het jacht
van haar vader als inzet. Haar snoeplustige
broer Tom en zijn ietwat onnoozele vriend
Tim helpen haar, door den lichtzinnigen
Frank als detectives te schaduwen.
Zoo schijnt alles veilig in orde te zullen ko
men. Maar het gezelschap heeft buiten den
waard gerekend, of liever buiten de waardin.
Ros' Marie is eigenlijk zelf nog wel geen waar
din, doch als rechterhand van haar oom
Thomas, den eigenaar van het berghotelletje
de Almbliek toch in vak doorkneed.
Tot spijt van haar oom en van een trouw
lustigen buurman verlaat het meisje het berg
dorp om als mannequin in Weenen haar
brood te verdienen. De oom raakt door ver
driet aan den drank en als Ros' Marie werk
loos uit Weenen terugkeert, zal de Almbliek
voor schuld publiek worden verkocht,
Op dien triesten terugweg heeft het meisje
met Frank kennis gemaakt, maar zij weet niet,
dat deze vriend een Amerikaansche million
nair is. Want Frank heeft, om aan de eeuwig
durende vervolging van Tim en Tom te ont
komen, zijn toevlucht tot een vermomming
:enomen.
Van een Alpengids heeft hij het landelijk
costuum geleend en zoo heeft Ros' Marie hem
voor een gewonen bergboer kunnen houden.
Zij heeft geen vermoeden, dat de nieuwe eige
naar, die de Almbliek herdoopt in het Kur
ort Ros'marie vom Traumskirchen, niemand
anders is dan Frank's kamerdienaar, die zich
deze rol moet laten welgevallen terwïlle van
zijns meesters plannen met het meisje.
Schrikt u niet. lezer, er is geen kwaad bij;
het loopt natuurlijk uit op een eerbaar huwe
lijk, dat den zegen heeft van de goede groot
moeder en zelfs van den eerst verbitterden
bandenkoning, wiens dochter haar „happy
end" inmiddels bij Tim heeft gevonden. Een
dubbele bruiloft besluit derhalve de film.
De regisseur Von Wolzogen heeft deze een
voudige geschiedenis gelardeerd met vroo-
lijke schouwspelen als een dorpskennis en een
gymnastiek-uur van de kurende gasten, en
met bekoorlijke natuurtafereelen.
Wanneer wij ons maar niet afvragen, hoe de
jonge millionnair zich na het huwelijk als Al-
penboer of het Alpenmeisje zich als million-
nairsgade zal gedragen, gaan wij tevreden en
voldaan over het genolene, naar huis,
De acteurs staan op één uitzondering na op
het tweede plan. Begint zich de razzia op niet
zuiver-Arische en politiek gelijkgeschakelde
artisten door gebrek aan levend materiaal on
der de kunstenaars in het Derde Rijk te wre
ken Belangwekkend is onder deze bezetting-
eigenlijk alleen maar Hans Stüwe, die in de
rol van Frank een prettige jeune premiers-
verschijning aan een ongekunstelde vlotte
tooneelstijl paart. Alleen doet ook hij, evenals
heel zoogenaamd Amerikaansche gezelschap,
niet in het minst Amerikaansch aan.
De vrouwelijke hoofdpersoon Herta Worell
als Ros' Marie is al heel onbeduidend. Dan zit
er in het gelaat van onze landgenoote Ery Bos
die als Lilian Chester optreedt, althans nog
heel wat meer pit
Karakteristiek is de vergelijking tusschen
Olga Engl als de goede grootmoeder in dit
stuk en Adèle Sandrock, die een gelijksoortige
figuur heeft belichaamd in Het schoone avon
tuur, een Ufa-film, waaraan dit nieuwe pro
duct nu en dan doet denken, maar welke in
alle opzichten op beter peil stond. Het ver
schil treedt inzonderheid in de beide groot-
moeder-speelsters aan het licht.
Op het tooneel vermaakt de komiek Pipijax,
bijgestaan door het orkest, het publiek met
zijn Humsti-Bumsti-grollen.
Onder het filmnieuws trekken eenige mooie
natuuropnamen de aandacht.
H. G. CANNEGIETER.
REMBRANDT THEATER.
Dancing Lady.
Wanneer een film van een bepaald genre
succes heeft gehad, gaat het hiermee als met
alle overige fabriekswerk: men vervaardigt e;
series van op dezelfde manier als een mode
magazijn dit doet met een geslaagd model das
of pyjama. Zoo is het geen wonder, dat Gold-
diggers 1933 de gangmaker is geworden van
een reeks revue-films, welke eerst zal eindigen,
zoodra wederom een nieuwe creatie het pu
bliek heeft veroverd.
Dancing Lady is een variatie op het oude
thema, maar wel een bewijs, hoe voortreffe
lijk het genre is, levert de ervaring dat deze
nieuwe film, hoewel de verrassing er af is,
toch ongemeen boeit.
Behalve door de filmcompositie zelf, waarin
de regisseur Robert Z. Leonard wel is waar
ruimschoots partij heeft getrokken van de
vondsten zijner voorgangers, maar waarin hij
in hun stijl toch prachtige dingen heeft tot
stand gebracht, is Dancing Lady belangrijk
door het ongemeen goede spel von Joan Craw
ford en Clark Gable, die in hun onderling sa
menspel een karakteristiek staal van de nieu
we Amerikaansche filmkunst aanbieden.
Joan Crawford is in deze geschiedenis Janie
Barlow, een danseresje in een achterbuurts
theater van New York. Daar trekt zij de aan
dacht van een jeugdig millionair, die haar
protegeert en door zijn geld en invloed 'oe
werkt, dat haar levenswensch, om in een groot
theater als ster op te treden, in vervullin;
gaat.
(Adv. Ingez. Med.)
EEN VOORBESPREKING
DOOR KAREL DE JONG
Het Kurhausprogramma van a.s. Zondag
middag vermeldt naast veel bekends een werk
van Bizet, dat ik nimmer gehoord heb en, wat
meer zegt: waarvan ik den titel in geen enkel
der mij ter beschikking staande boeken heb
kunnen vinden. Ik bedoel de „Scènes bohémi-
ennes". De beide uit de muziek bij Daudet's
drama „1'Arlesigine" samengestelde orkest
suites zijn in hooge mate populair geworden,
de „Roma" suite wordt niet zelden uitgevoerd:
we zullen dus met belangstelling beluisteren
wat de geniale 'componist van „Carmen" in
zijn Zigeuner-suite heeft weten te openbaren.
Gezien de onbekendheid van het werk zou
men het vermoeden kunnen uiten, dat het niet
op dezelfde hoogte als de zooeven genoemde
staat. Tot de bekende werken is in den laar-
sten tijd ook het pianoconcert K.V. 595 van
Mozart gaan behooren, dat tegenwoordig nog
al eens gespeeld wordt, nadat het lang door de
concerteerende pianisten zoo goed als onop
gemerkt is gebleven. Het is het laatste der 27
die Mozart schreef; het voorlaatste is het z.g.
Kroningsconcert (K.V. 537). Terwijl dit sterk
op uiterlijke schittering van passagewerk be
rekend is, bezit het werk 595 een meer intiem
karakter. Misschien is dit wel de oorzaak der
achterstelling van de zijde der virtuozen
geweest.
De zangeres Marion Anderson, die des avonds
in het Kurhaus optreedt, heb ik door toeval
lige omstandigheden dezer dagen op een repe
titie met het orkest onder leiding van Carl
Schuricht hooren zingen. Of haar stem „the
rarest voice of this time", zooals op het aan-
plakbüjet gedrukt stond, genoemd mag wor
den, is tot üaaraantoe: de reclame bedient
zich wel eens van superlatieven, die men niet
op een chemische balans wegen moet. Maar
dat zij een in haar soort uitzonderlijk mooie
altstem bezit, erken ik gaarne, al hoor ik per-
soonlijk het volle en weeker getimbreerde ge
luid van Annie Woud nog liever. En in een aria
van Mozart heb ik Marion Anderson een tril
ler fis-gis hooren maken: een triller zooals ik
nog nooit te voren van eenige zangeres ge
hoord had en zooals men alleen op een instru
ment in zuiverheid zou kunnen evenaren.
Het Hilversumsche Strijktrio zal ons Zon-
dagnam. via Huizen in de gelegenheid stellen
kennis te maken met een werk van den jongen
Nederlandschen componist van Otterloo, wiens
Derde Orkestsuite in een vorig jaar bij een
door het Concertgebouw uitgeschreven con
cours bekroond werd. De litteratuur voor de
bezetting viool, alt en cello is niet zeer uitge
breid: het ontbreken van een vierde instru
ment schijnen de meeste componisten als een
ernstige handicap gevoeld te hebben. Mozart
schreef voor strijktrio alleen zijn verrukkelijk
Divertimento K.V. 563, dat wel de opperste
welluidendheid bezit, die met het drietal in
strumenten te bereiken is; Beethoven compo
neerde er voor het niet zoo heel belangrijke
uit zes hoofddeelen bestaand Trio op. 3, de
Serenade op. 8 en de drie Trios op. 9, waarvan
het derde, in c. kl. t. het meest beteekenend
is. Na Beethoven schijnt deze kunstvorm niet
meer de belangstelling der groote componis
ten te hebben kunnen trekken, totdat Max
Reger er zich weer eens toe aangetrokken ge
voelde. Diens Strijktrio op. 124b nu zal ook
Zondagnamiddag worden uitgezonden.
Voor de liefhebbers van goede kamermuziek
(ik hoop dat de radiouitzendingen hun aantal
voortdurend doen toenemen) is er dien middag
nog meer klokspijs: Weenen zendt de strijk
kwintetten van Brahms (op. Ill in G. gr. t.)
en Mozart (in C. gr. t., K.V. 515) uit. Het is
jammer dat de uitzending van Brahms' kwin
tet gedeeltelijk samenvalt met die van Reger's
strijktrio. Het is ook jammer dat Weenen over
dag vaak zoo slecht overkomt. Enfin, laten we
hieromtrent eens optimistisch zijn: we zullen
dan na Reger het grootste gedeelte van
Brahms nog kunnen hooren en in elk geval
het subtiele Menuetto en de geestige, min of
meer Hongaarsch getinte Finale niet behoe
ven te missen. En daarna zal men hart en geest
kunnen verkwikken aan den melodischen rijk
dom en prachtige thematische bewerkingen
van Mozart's kwintet.
In een vorig overzicht hadden we het over
Bach's „parodieën". Het betrof toen de aan
wending van twee hoofddeelen van zijn d.
min.-klavierconcert in de Cantate „Wir müs-
sen durch viel Trübsal". De Cantate nu, die
a.s. Zondag te Leipzig uitgevoerd en door ver
schillende Duitsche zenders uitgezonden wordt,
levert een ander voorbeeld van een „parodie":
de Introductie is aan het Eerste Branden-
burgsche Concert ontleend. Dit laatste werk
wordt (opzet of toeval?) 's avonds in zijn ge
heel door München uitgezonden. De „violono
piccolo", die voor de bezetting verlangd wordt,
is een kleine, driesnarige viool, die destijds
algemeen door dansmeesters gebruikt werd,
en, omdat deze heeren het kleine instrument
in den binnenzak van hun jas konden bergen,
ook wel „pochette" heette. Een andere naam
er voor was „Quartgeige", omdat de snaren
een kwart hooger gestemd waren dan de
laagste drie van de gewone viool, dus c, g en d.
De Hamburgsche uitzending van Maandag
avond geeft mij aanleiding om op Reger's
„Lustspielouverture" op. 120 te wijzen. Juist
omdat de naam Reger haast synoniem is met
zwaar-op-de-handsche gecompliceerdheid is
het van belang kennis te maken met een Re-
ger-werk, waarvan een commentator schrijft,
dat het „als meesterstuk en voorbeeld van een
uit Bach gevormde modern gebouwde, spelend
lichte zetkunst kan gelden". Dezelfde schijver
wijst er op, „dat een dergelijk licht werk voor
een persoon als Max Reger was, eigenlijk een
zwaar stuk arbeid, een overwinning op zich
zeiven, beteekende, en dat men er zich over
verheugen moet, wijl de componist, die- vaak
en heftig genoeg met de verwarring der mo
derne ziel moest worstelen, er in geslaagd is
een van alle ballast bevrijd en toch volwaar
dig muziekstuk met de frischheid van een la
chend kind te voltooien". Nu is alles in de
wereld relatief, en dus moet men dergelijke
uitspraken ook naar hun betrekkelijke waarde
nemen. Ik denk althans dat er tusschen de
lichtheid van b.v. een „Figaro-Ouverture" en
die van Reger's werk nog wel een aanzienlijk
verschil zal bestaan.
Zoo is er ook een geweldig onderscheid tuS'
schen Reger's Serenade op. 95 en b.v. die van
Mozart, K.V. 375. De eerstgenoemde wordt
Donderdagavond door Leipzig uitgezonden;
zij is merkwaardig omdat het strijkorkest er
in twee helften verdeeld is, waarvan de eene
met, de andere zonder dempers speelt. Daar
door zijn dus twee in klank verschillende
strijkensembles aanwezig. Mozart's Serenade,
waarin de luchtige toon overheerschend is,
maar ook door. dwepende episodes afgewisseld
wordt, komt Woensdagavond voor de micro
foon te Straatsburg.
AZIJN
MOSTERD
TAFELZURE.N
(Adv. Ingez. Med.)
De jonge rijkaard doet dit begrijpelijkerwijze
niet louter uit belanglooze liefde voor de
kunst. Volgens de traditiën der oude stuivers
romans en der moderne filmdrama'a poogt hij
het meisje voor een eerbaar huwelijk te
winnen.
Maar het „happy end" komt ditmaal anders
dan men krachtens het gebruikelijke recept
mag verwachten. Janie is zoozeer danseres en
zoozeer vergroeid met het revue-leven, dat zij
den rauwen regisseur Patch Gallegher ten
slotte toch een veel belangwekkender wezen
vindt dan de gladde, hoffelijke en oprecht-
eerlijke jongeman, die haar zijn hart en zijn
rijkdommen aanbiedt. Aan de strenge leiding
van Patch, wien ze reeds erkentelijk is alleen
wijl hij haar in de gelegenheid heeft gesteld
haar kunst te ontwikkelen, dankt zij haar
succes en omgekeerd is Patch in haar de hard
werkende en aan haar vak toegewijde kunste
nares gaan waardeeren.
Deze twee begrijpen elkaar, geworteld als ze
zijn in dezelfde sfeer en verbonden door de
zelfde belangen. En juist als Patch door een
goedbedoelde onhandigheid van den jongen
maecenas tot een gebroken man is geworden,
gevoelt zijn medewerkster zich door mede
lijden en sympathie tot hem aangetrokken.
Dan blijkt, dat Patch's verdriet om zijn werk
tevens liefdesverdriet is geweest en dat ook
de aanhankelijkheid van Janie niet alleen den
kunstenaar maar ook den man heeft gegolden.
Ook in deze film treft nogmaals de inge
houden kracht, het wars van alle sentimenta
liteit zich in electrische ontladingen openba
rende gevoel, het pittige, zilt en bittere sma
kende maar gezonde woord.
Clark Gable is weer zoo'n taai en dapper
met zichzelf en anderen vechtend vertegen
woordiger van de moderne levenshouding. Een
en al spanning, als van staaldraad, dat, tot
het uiterste gerekt, toch niet afgeknapt,
een dergelijken indruk maakt dit norsche ge
zicht en dit pezige lichaam. Geen noodeloos
woord, elke beweging verantwoord, elke slag
raak. Zelfs in de inzinking, welke een oogen-
blik ondergang dreigt te worden, openbaart
zich een heldhaftige stijl.
Joan Crawford is de vrouwelijke tegenhan
ger van deze geconcentreerde strijdvaardig
heid. Onvergetelijk blijft de tragische schoon
heid van haar gelaat met die groote, open
gesperde oogen, de nerveuze neusvleugels en
den bitteren, wilskrachtigen mond.
Maar wat men in Joan Crawford bovendien
ook hier weer bewondert, is de zwier en de
statigheid van het welgevormde dansende
lichaam. Als centrum van de dansgroepen
stuwt deze rasechte danseres het rhythme van
de moderne levenshouding op tot een betoo-
verende, meesleepende kracht.
Een der aardigste vondsten in de revue-
scenes is de metamorfose van het verleden
met zijn oude kleederdrachten en voertuigen
in het heden, een overgang, die verrassend
en geestig is geënsceneerd.
Na zoo'n in de perfectie voorbereid schouw
spel moet een ballet in natura wel tegenvallen.
Dat .het dit niet doet en integendeel de aan
dacht ongemeen boeit, is wel de beste toets
steen voor het vijftal levende danseressen, dat
de entre-acte op het tooneel ditmaal voor zijn
rekening neemt. Een voortreffelijk variété
nummer, dat deze lenige en bekoorlijke meis
jes te genieten geven!
Ook met de teekenfilm „Let's sing like de
birdies sing", heeft de directie van het Rem-
brandt-theater een goede greep gedaan. Deze
dolle historie van een drietal katten op stroop
tocht in het magazijn van een vogelkoopman,
is een geraffineerd stukje teekenfilmtechniek
en hoogst amusant.
Polygoon geeft o.a. een belangwekkende op
name van de Amsterdamsche ruiterfeesten en
het motor-concours te Assen.
H. G. CANNEGIETER.
LUXOR SOUND-THEATER.
De Sensatie Correspondent met
Lee Tracy in de hoofdrol.
Het is een eigenaardig verschijnsel, maar
nóch in tooneelstukken. nóch in de film komt
de journalist er goed af. Mét detectives, die
nog iets lager getaxeerd worden, vormen ze
over het algemeen een minderwaardige, uiterst
burgerlijke categorie van het menschdom, die
dikwijls ook nog hoogst onbetrouwbaar is.
Waar die weinige waardeering door de too-
neelschrijvers aan toe te schrijven is. we we
ten het niet. De journalist die in „De Sensa
tie Correspondent" gegeven wordt, is wel het
summum van onbetrouwbaarheid. Collegiali
teit ként hij niet. Om zijn krant primeurs en
sensatieberichten te geven, verlaagt hij zich
tot de grofste leugens, als er geen nieuws is,
maakt hij het, of ensceneert hij het. Hij ziet
er zelfs niet tegen op een moordaanslag in
elkaar te zetten om de gunst van zijn uitge
ver, die hij door een kleine liefdes-affaire in
het vaarwater heeft gezeten, te herwinnen.
Hij is een man met een geweldige flair, die
zich herhaaldelijk uit de neteligste posities
weet te redden, die ontzettend vlug een be
sluit kan nemen en inzicht heeft om de on
gunstigste omstandigheden toch nog aan zich
dienstbaar te maken. Een man met derge
lijke capaciteiten en karaktereigenschapjoen
maakt een mooie kans om te slagen in de
maatschappij
De sensatie correspondent Buckley Joyce
Thomas, gespeeld door Lee Tracy is correspon
dent van een groot Amerikaansch Dagblad.
Voor zijn krant leeft hij en heeft hij alles
over, hij begeeft zich in gevaar en in leugens.
Hij staat in hoog aanzien bij zijn hoofdre
dacteur, totdat het vriendinnetje van dezen
het gezelschap van Thomas in Moscou ver
kiest boven dat van den hoofdredacteur in
Amerika. Dan krijgt hij zijn ontslag. Om nu
zijn uitgever weer eens te overtuigen van zijn.
belangrijkheid voor zijn krant, zet hij met
zijn secretaris een moordaanslag in elkaar,
die tot zijn ongeluk den verkeerde treft. De
twee mannen komen in de gevangenis, waar
uit ze door een. van het standpunt van Tho
mas gezien, handige zet van Thomas „on
schuldig" ontslagen worden. Een telegram
meldt hem, dat zijn ontslag is ingetrokken en
dat hij als oorlogscorrespondent naar China
moet.
Het is een film, die ondanks het onsympa
thieke gedoe en dito uiterlijk van den hoofd
persoon, verbazend boeit. De film is rijk aan
afwisseling en geeft spanning genoeg. Lee
Tracy speelt uitstekend, vooral de scène, waar
de commissaris od bezoek komt heeft zeer
groote speelwaarde. Men ga' de film zien,
maar vergete niet, dat het geen Hollandsch
journalist is. die hierin afgebeeld is.
De film. die aan de Sensatiejournalist voor
af gaat, met Charly Chase, is natuurlijk een
allerdolst «ding. waarvan 't leeuwendeel 'van 't
succes aan Charly Chase toekomt, Daarvoor
gaat een Amerikaansche smijtfilm, die bü het
publiek ook bijzonder in de smaak viel. Een
reisfilm, het Luxor-Nieuws en muziek vol
t/ooien het programma, dat ieder, die het ziet,
veel genoegen zal geven.