HAAS BIOSCOOP. HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor lOct Radiomuziek der week ZATERDAG 30 JUNI 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 8 KUNST KENT GEEN GRENZEN. Zei U ietslMisschien hebt U bovendien hog gelijk ook. Maar de grenzen kennen kunst, dat is zeker. Er kan geen kunst meer over de grens komen of dorpelwachter-staat steekt er z-ijn kunstzinnige vingers naar uit. Nu sinds begin van dit jaar de omzetbelasting al aan de grenzen geheven wordt zijn de discussies over kunst daar ter plaatse natuurlijk amusant geworden. Ze zijn het trouwens altijd geweest, ook toen de tijden nog vriendelijker waren. Ik ga daar straks een paar herinneringen van boekstaven. „Kunst" was altijd vrij, vroeger en tot voor kort. Men kon met schilderijen en prenten en daarover alleen schrijf ik ditmaal het land vrij uit en in, en bij de buurstaten was het evenzoo. Alleen Amerika had al vroeg een in voerrecht op kunstwerken geheven en de vaak Iwild-romantische en uit den duim gezogen (verhalen, hoe die belasting ontdoken werd, zijn legio. Natuurlijk werd er inderdaad ge knoeid, maar in de verhalen daarover vermoe delijk sterk gefantaseerd. Doch hier in Europa ging het nog al. Mis schien was het nog niet eens zoozeer de groote liefde voor cultuurwaarden die bij den wet gever voorzat ais hij de kunst met rust liet, dan wel de moeilijkheid de materie juist te de- finieeren. Het was en is nog steeds een heele kunst om te weten wat kunst is. Eén der reddende formules was bij voorbeeld deze: Kunst was het wanneer de lijst minder waarde [had, dan het doek of paneel dat er in stak. Het object was dan vrij van inkomende rech- (ten en slechts aan een klein statistiek-recht onderworpen. Was de lijst méér waard dan de inhoud, dan verhuisde het object van de rubriek „Kunst" naar de rubriek „Kramerij" en was belast. Een vrij onnoozele onderschei ding overigens, want die kunst, die als krame rij gerubriceerd werd, reisde gewoonlijk per dozijn of per gros en was terstond herkenbaar. Wat weer niet wegneemt dat de zoogenaamde (kunst die in winkels en op vliegende veilingen wordt vertoond met „kramerij" akelig veel overeenkomst heeft, zijnde ook daar de lijst vaak van grooter waarde dan de inhoud. Moei lijke materie blijft het inderdaad de gelds waarde van kunst te bepalen, omdat feitelijk ieder object een afzonderlijke waardeering vereischt en het geen artikel is als tabak, pa tentolie. rundleer of andere begeerde zaken die bij de verhandeling niet aan zoo groote schommeling onderhevig zijn. Maar laten wij bij de grenzen blijven. Een aardige herinnering behield ik aan een reis met een klein schilderij van Matthijs Maris naar Zwitserland. Daar woonden, een kwart eeuw geleden, rondom het meer van Zürich een paar Delianen, Zwitsers en Hollan ders, die in de tabakscultuur in Deli een ver mogen vergaard hadden. Eén dier Zwitsers, de oude heer Fritz Meyer Fiertz kwam ieder jaar naai- Holland voor de groote Amsterdamsche tabaksinschrijvingen, en had er plezier in ge kregen daar telkens mooie werken van de Haagsche School vandaan mede te brengen. Het was niet uitsluitend uit sympathie voor het land in welks koloniën hij zoo gelukkig ge werkt had, dat hij Hollandsche kunst in zijn reusachtig huis aan het Züricher Meer wensch- te te zien hij had er, geleid door zijn Rot- terdamsche handelsvrienden en mede-verza melaars Tiele, Johs. L. Koch, Bosman e.a. een oprechte bewondering voor. Hij is later zijn Hollandsche vrienden voorbij gestevend en werd zelf reeds op leeftijd een der eerste Zwitsersche vereerders van Vincent en van Ferdinand Hodler, zijn landgenoot. De kunst handel in wiens dienst ik omstreeks 1910 was bezat een Matthijs Maris het prachtige kleine zelfportret, met den hautainen blik. dat hij op 13-jarigen leeftijd schilderde en dat zich thans in de Kröller-Collecties bevindt. Het moest zeven duizend gulden opbrengen en mij werd opgedragen het aan den heer Fritz Meyer te gaan voorstellen voor zijn collectie, waarin zich reeds eenige werken van Matthijs bevon den. Het paneeltje zelf, niet grooter dan een foto van 13 bij 24, zat in een kostbare, breede. palissander-museumlijst doch ging gemakke lijk in mijn handkoffer, dus.... vooruit maar weer. Je stapte 's middags om kwart voor vijf aan de Weesperpoort in den trein, kwam 's morgens half acht in Basel en zat tegen tien uur in Zürich waar het spel kon beginnen. Verdere bagage dan het noodzakelijkste voor een dag of acht nam ik niet mee, invoerrech ten of andere soesah kenden we niet: kunst was vrij. Je kocht je ticket en nam wat geld mee voor die paar dagende rest kwam vanzelf. 's Morgens in de vroegte sjouw ik dus, in de stemming van gemoedsrust die iemand kent, die niets op zijn geweten heeft en ook niets kwaads in den zin. met mijn koffer van de Badische Bahnhof door den doorgang, waar de Zwitsersche douane zetelt, om aan den an deren kant de Schweizerische Bahnhof d.w.z, Zwitserland te bereiken Een oude, dikke, zwaarbebaarde douanier kijkt me van over zijn toonbank vies aan. wijst op mijn koffer en zegt: „Nix zu verzolla?" Ik knik welgemoed van Ineen, maar daar neemt de baardman geen ge noegen mee, wijst op z'n toonbank en zegt „Machen Sie uf." Wat ik natuurlijk onmiddel lijk en gemakkelijk ten uitvoer breng. Tus- schen wat nachtgoed en verschooning ligt Thijs Maris, met den blik van hautaine min achting. Ik geloof dat die blik den baardman prikkelt, hij geeft Thijs dien blik even hautain terug en dan streng tot mij: „Was ist dös?" „Das ist ja 'n Jemalde" geef ik prompt ten antwoord, probeerend zelfs den man in een goed humeur te brengen door naar mijn beste krachten het gemoedelijk wollendeken-achtige van ziin Schweizer-Duitsch te imiteeren. De baardman kijkt weer vies. nu naar Thijs Maris, dien hij voorzichtig van uit mijn linge rie opheft, voor zich uithoudt en aandachtig, maar zonder bewondering, bekijkt. Eindelijk schijnt hij het met zichzelf en over Thijs eens te wezen, kijkt mij weer somber aan en zegt „Zollpflichtig". waarna hij met mijn kunstwerk gaat wandelen. Van mijn bovengeschetste gemoedsrust was geen sikkepit meer over. „Wat zulleme nou eten" zal ik, geboren Amsterdammer, allicht gepreveld hebben. Maar ik herinner mij heel goed dat bliksemsnel door mijn hoofd ging: Invoerrecht? Een nieuwtje misschien? Waarde aangeven? Wat voor waarde? Zeven duizend is veertien duizend franken. Al is het maar één procent, dan houd ik niet genoeg over voor mijn reis. Maar wat zéggen? Vijf honderd frankjes bijvoorbeeld? Ik weet de inkoopwaar- de niet eens. En het is toch nog niet verkocht! Riskeeren dat ze het achter houden? En dan? Reis voor niets. Onzin De baas woest. Ik heb toch vroeger heele ladingen kunst door Europa gesleept. Onzin. Ik zweette bloed, geloof ik, maar verloor Thijs niet uit het oog. De baard man was ermee bij een hooge lessenaar gaan staan en liet het aan een collega zien. een ma gere, spichtige bergbeklimmerstype, peper-en- zout-kleurig zijn geheele existentie. Beiden be studeerden nu Thijs' aangezicht maar spra ken niet. Dachten beiden vermoedelijk dat een beetje van hun berglucht dien man geen kwaad zou gedaan hebben. Toen gebeurde het nooit te vergeten mirakel. De baardman stapte met Thijs naar een andere tafel, lei hem daar voorzichtig op een bascule, en keek nauwkeu rig hoe de wijzer doorsloeg. Thijs Maris werd gewogen en per pond in Helvetie ingevoerd. Ik gevoel nu nog, hoe alle zwaarte op eens van mij afviel. Ik had den baardman de hand wil len schudden toen hij doodernstig weer voor mij kwam te staan met zijn „weloverwogen" oordeel „Dreizah franka fünfzik". Ik was te opgelucht om mijn vriend expli catie te vragen of te willen geven. Ik heb zel den met zooveel plezier 13 frank 50 uitgeteld, als daar in Basel bij de douaniers. Ik wist nu tenminste wat een Thijs Maris waard was door de mooie zware lijst die er omheen zat. Drie uur later zat ik in Zürich bij Baur-au-Lac een kleintje koffie te genieten. Alle verschrik king was vergeten. Een mensch kan zich soms te sappel maken voor iets dat niets om het lijf heeft en middelerwijl een levenskans laten passeeren. Dat zal U, lezer, natuurlijk nooit overkomen zijnmij wel. Als u er nieuws gierig naar bent, een volgend maal nog wat meer van die amusante, grenzenlooze grens- nonsens. Heusche historische. J. H. DE BOIS. Het Buitenlandsche Boek van deze maand. ,Abel mit der Mundharmonika" door Manfred Hausmann. U, Fischer Verlag. Berlin. De nog jonge Duitsche schrijver Manfred Hausmann heeft met zijn „Abel mit der Mund- harmonika" een boek geschreven, waarmee hij werkelijk verdient de wereld te veroveren. Het is een boek dat van zijn eerste tot zijn laatste bladzij zijn lezers zoo weldoet als het bijten in het sappige rinzige vleesch van een vrucht het een wandelaar na een langen tocht op een stoffigen weg doet. Het is al een paar maanden geleden sinds ik voor het eerst hapte van Manfred Haus- mann's appel, of, om van het doornige pad der beeldspraken terug te keeren, sinds ik zijn ,Abel mit der Mundharmonika" voor het eerst las, en nog steeds laaf ik mij eraan. Ik ken het al bijna uit mijn hoofd, bladzij na bladzij is mij zoo bekend, dat ik ternauwernood meer noodig heb ze op te slaan; niettemin gaat er bijna geen dag voorbij of ik moet mij even te goed doen aan den rijkdom ervan. Want wat gebeurt er heelemaal in dit boek van bijna driehonderd bladzijden? Niets wereldschok kends, en heel weinig bijzonders. Twee jon gens maken met de ..Scharhorn". de kotter van den vader van één hunner, hun eersten gezamenlïjken zeiltocht den Wezer af en de Noordzee op. Aan den avond van den eersten dag krijgen ze „Abel mit der Mundharmonika" aan boord, nadat hij met zijn vouwboot is om geslagen en in dienzelfden nacht meldt zich nog een tweede gast, een zestienjarig meisje uit Bremen, Corinna Storm, dat met twee an deren van Norderney terugkomende door den storm verrast werd en die voorloopig de eenige van de bemanning van hun boot is, waarvan we met alle zekerheid weten, dat ze in veilig heid is. En daar zitten ze dus met zijn vieren aan boord van de Scharhorn: Corinna, zestien jaar oud en het verwarrend element vrouw tusschen drie jongens vertegenwoordigend; verder de zestienjarige droomerige Abel wien van zijn schipbreuk niets anders bleef dan zijn harmonica, Peter Gildemeister, de verstandige, kalme philosoof van het gezelschap, en zijn vriend Christian Addicksen, alias Jumbo, de oudste en nuchterste van de vier. Kostelijk is geteekend hoe elk op zijn eigen manier rea geert op de aanwezigheid van de bijna in den letterlijken zin des woords aan boord-gespoelde Corinna: de kleine Abel, die aan het droomen slaat, de Lebemann Jumbo, die haastig zijn uiterlijk schoon en zijn weinig je galanterie met een poetsdoek bewerkt opdat de lang niet onaardige zeemeermin door hun glans ver blind worde en de wijze Peter, die alles stille tjes aanzien zonder zelf zijn evenwicht te verliezen, zoodat ten slotte alle drie de anderen, Corinna met haar eigen prille moeilijkheden incluis, instinctief steun zoeken bij en zich onderwerpen aan Peter's jonge, maar onwan kelbare levenswijsheid.Nog maar één nacht duurt het gansche avontuur; Corinna's ver haal van haar ballontocht, waarop haar geluk en haar moeilijkheden zoo tegelijkertijd gebo ren werden, brengt Peter het begrip van wat Corinna in zich zelf nog niet eens begreep, en Abel zijn eerste hartepijn; tegen den avond zeilen ze Bremerhaven binnen, waar Corinna haar toch geredden tochtgenoot en een klein beetje zichzelf vindt, en van boord gaat. De jongens zullen tot den volgenden dag blij ven liggen, om dan gedrieën nog eens met de Scharhorn de grijze Noordzee op te varen. Een verhaal van niets, zooals ge ziet, en juist daarom een verhaal van alles. Een verhaal, waarin op wonderlijk sterke wijze de merk waardige sfeer leeft, die jonge menschenkin- deren pleegt te omgeven in dien tijd van hun eerste rondtasten in het onbekende leven, hun merkwaardig door elkaar halen van droom en werkelijkheid, hun uiterlijke nonchalance en hun innerlijke overgevoeligheid. Buitenge woon mooi zijn de natuurbeschrijvingen, sterk suggestief is het verhaal van den bol- lontocht in het onweer, als „der liebe Gott persönlich" zich te midden van zijn machtigst natuurverschijnsel aan twee hulpelooze nietige menschen vertoont en het kleine, weerlooze meisje met al haar naïeve droomen en al haar mateloos vertrouwen in de armen van een tien jaar ouderen man drijft, die hoe kan het ook? geen notie heeft van de gevoelens, die haar bestormen zoodra ze in letterlijken en figuur lijken zin weer op aarde terug beland zijn. In het avontuur op zee culmineert Corrina's twijfel, bij het weerzien in Bremerhaven zijn plotseling al haar bange zwerftochten in ge bieden die ze niet kent en begrijpt, vergeten en staat nog maar één ding als een paal boven water: het feit dat ze liefheeft. Zoo pril en jong en teer is het allemaal, zoo kostelijk mal en zoo lief van tijd tot tijd. Manfred Hausmanns zijn er op deze wereld nog nooit genoeg geweest en zullen er mis schien ook nooit genoeg komen; maar zelden is een tijd zoo arm aan hen geweest als deze, en ook zelden had een tijd hen zoo noodig als WILLY VAN DER TAK. CINEMA PALACE. Je bent een schatje, Ros' Marie. De Ufa-film, welke deze week in Cinema Palace loopt, speelt in de Oostenrijksche Al pen. De entrée is aardig; onmiddellijk voelt zich de toeschouwer verplaatst onder het ge moedelijke bergvolk in deze schilderachtige omgeving, welke door het close up van een koe, waarmee de film opent, wordt getypeerd. In het lieflijke dorpje Traumkirchen ont wikkelt zich de roman, die het gebruikelijke thema tot onderwerp heeft: de liefde tusschen den rijken jonkman en het arme. eenvoudige meisje. De rijke jonkman is ditmaal een Amerikaan, natuurlijk niet minder dan millionnair en erf genaam van een autofabriek, die thans nog in handen van zijn goede grootmoeder is. In het hotel Splendid is de familie Quick met de familie Chester, die een autobanden- fabriek exploiteert, neergestreken en Lilian Chester heeft het er op gezet, als verloofde van Frank Quick in de Vereenigde Staten te rug te keeren. Op z'n Amerikaansch heeft zij hieromtrent een weddenschap aangegaan met het jacht van haar vader als inzet. Haar snoeplustige broer Tom en zijn ietwat onnoozele vriend Tim helpen haar, door den lichtzinnigen Frank als detectives te schaduwen. Zoo schijnt alles veilig in orde te zullen ko men. Maar het gezelschap heeft buiten den waard gerekend, of liever buiten de waardin. Ros' Marie is eigenlijk zelf nog wel geen waar din, doch als rechterhand van haar oom Thomas, den eigenaar van het berghotelletje de Almbliek toch in vak doorkneed. Tot spijt van haar oom en van een trouw lustigen buurman verlaat het meisje het berg dorp om als mannequin in Weenen haar brood te verdienen. De oom raakt door ver driet aan den drank en als Ros' Marie werk loos uit Weenen terugkeert, zal de Almbliek voor schuld publiek worden verkocht, Op dien triesten terugweg heeft het meisje met Frank kennis gemaakt, maar zij weet niet, dat deze vriend een Amerikaansche million nair is. Want Frank heeft, om aan de eeuwig durende vervolging van Tim en Tom te ont komen, zijn toevlucht tot een vermomming :enomen. Van een Alpengids heeft hij het landelijk costuum geleend en zoo heeft Ros' Marie hem voor een gewonen bergboer kunnen houden. Zij heeft geen vermoeden, dat de nieuwe eige naar, die de Almbliek herdoopt in het Kur ort Ros'marie vom Traumskirchen, niemand anders is dan Frank's kamerdienaar, die zich deze rol moet laten welgevallen terwïlle van zijns meesters plannen met het meisje. Schrikt u niet. lezer, er is geen kwaad bij; het loopt natuurlijk uit op een eerbaar huwe lijk, dat den zegen heeft van de goede groot moeder en zelfs van den eerst verbitterden bandenkoning, wiens dochter haar „happy end" inmiddels bij Tim heeft gevonden. Een dubbele bruiloft besluit derhalve de film. De regisseur Von Wolzogen heeft deze een voudige geschiedenis gelardeerd met vroo- lijke schouwspelen als een dorpskennis en een gymnastiek-uur van de kurende gasten, en met bekoorlijke natuurtafereelen. Wanneer wij ons maar niet afvragen, hoe de jonge millionnair zich na het huwelijk als Al- penboer of het Alpenmeisje zich als million- nairsgade zal gedragen, gaan wij tevreden en voldaan over het genolene, naar huis, De acteurs staan op één uitzondering na op het tweede plan. Begint zich de razzia op niet zuiver-Arische en politiek gelijkgeschakelde artisten door gebrek aan levend materiaal on der de kunstenaars in het Derde Rijk te wre ken Belangwekkend is onder deze bezetting- eigenlijk alleen maar Hans Stüwe, die in de rol van Frank een prettige jeune premiers- verschijning aan een ongekunstelde vlotte tooneelstijl paart. Alleen doet ook hij, evenals heel zoogenaamd Amerikaansche gezelschap, niet in het minst Amerikaansch aan. De vrouwelijke hoofdpersoon Herta Worell als Ros' Marie is al heel onbeduidend. Dan zit er in het gelaat van onze landgenoote Ery Bos die als Lilian Chester optreedt, althans nog heel wat meer pit Karakteristiek is de vergelijking tusschen Olga Engl als de goede grootmoeder in dit stuk en Adèle Sandrock, die een gelijksoortige figuur heeft belichaamd in Het schoone avon tuur, een Ufa-film, waaraan dit nieuwe pro duct nu en dan doet denken, maar welke in alle opzichten op beter peil stond. Het ver schil treedt inzonderheid in de beide groot- moeder-speelsters aan het licht. Op het tooneel vermaakt de komiek Pipijax, bijgestaan door het orkest, het publiek met zijn Humsti-Bumsti-grollen. Onder het filmnieuws trekken eenige mooie natuuropnamen de aandacht. H. G. CANNEGIETER. REMBRANDT THEATER. Dancing Lady. Wanneer een film van een bepaald genre succes heeft gehad, gaat het hiermee als met alle overige fabriekswerk: men vervaardigt e; series van op dezelfde manier als een mode magazijn dit doet met een geslaagd model das of pyjama. Zoo is het geen wonder, dat Gold- diggers 1933 de gangmaker is geworden van een reeks revue-films, welke eerst zal eindigen, zoodra wederom een nieuwe creatie het pu bliek heeft veroverd. Dancing Lady is een variatie op het oude thema, maar wel een bewijs, hoe voortreffe lijk het genre is, levert de ervaring dat deze nieuwe film, hoewel de verrassing er af is, toch ongemeen boeit. Behalve door de filmcompositie zelf, waarin de regisseur Robert Z. Leonard wel is waar ruimschoots partij heeft getrokken van de vondsten zijner voorgangers, maar waarin hij in hun stijl toch prachtige dingen heeft tot stand gebracht, is Dancing Lady belangrijk door het ongemeen goede spel von Joan Craw ford en Clark Gable, die in hun onderling sa menspel een karakteristiek staal van de nieu we Amerikaansche filmkunst aanbieden. Joan Crawford is in deze geschiedenis Janie Barlow, een danseresje in een achterbuurts theater van New York. Daar trekt zij de aan dacht van een jeugdig millionair, die haar protegeert en door zijn geld en invloed 'oe werkt, dat haar levenswensch, om in een groot theater als ster op te treden, in vervullin; gaat. (Adv. Ingez. Med.) EEN VOORBESPREKING DOOR KAREL DE JONG Het Kurhausprogramma van a.s. Zondag middag vermeldt naast veel bekends een werk van Bizet, dat ik nimmer gehoord heb en, wat meer zegt: waarvan ik den titel in geen enkel der mij ter beschikking staande boeken heb kunnen vinden. Ik bedoel de „Scènes bohémi- ennes". De beide uit de muziek bij Daudet's drama „1'Arlesigine" samengestelde orkest suites zijn in hooge mate populair geworden, de „Roma" suite wordt niet zelden uitgevoerd: we zullen dus met belangstelling beluisteren wat de geniale 'componist van „Carmen" in zijn Zigeuner-suite heeft weten te openbaren. Gezien de onbekendheid van het werk zou men het vermoeden kunnen uiten, dat het niet op dezelfde hoogte als de zooeven genoemde staat. Tot de bekende werken is in den laar- sten tijd ook het pianoconcert K.V. 595 van Mozart gaan behooren, dat tegenwoordig nog al eens gespeeld wordt, nadat het lang door de concerteerende pianisten zoo goed als onop gemerkt is gebleven. Het is het laatste der 27 die Mozart schreef; het voorlaatste is het z.g. Kroningsconcert (K.V. 537). Terwijl dit sterk op uiterlijke schittering van passagewerk be rekend is, bezit het werk 595 een meer intiem karakter. Misschien is dit wel de oorzaak der achterstelling van de zijde der virtuozen geweest. De zangeres Marion Anderson, die des avonds in het Kurhaus optreedt, heb ik door toeval lige omstandigheden dezer dagen op een repe titie met het orkest onder leiding van Carl Schuricht hooren zingen. Of haar stem „the rarest voice of this time", zooals op het aan- plakbüjet gedrukt stond, genoemd mag wor den, is tot üaaraantoe: de reclame bedient zich wel eens van superlatieven, die men niet op een chemische balans wegen moet. Maar dat zij een in haar soort uitzonderlijk mooie altstem bezit, erken ik gaarne, al hoor ik per- soonlijk het volle en weeker getimbreerde ge luid van Annie Woud nog liever. En in een aria van Mozart heb ik Marion Anderson een tril ler fis-gis hooren maken: een triller zooals ik nog nooit te voren van eenige zangeres ge hoord had en zooals men alleen op een instru ment in zuiverheid zou kunnen evenaren. Het Hilversumsche Strijktrio zal ons Zon- dagnam. via Huizen in de gelegenheid stellen kennis te maken met een werk van den jongen Nederlandschen componist van Otterloo, wiens Derde Orkestsuite in een vorig jaar bij een door het Concertgebouw uitgeschreven con cours bekroond werd. De litteratuur voor de bezetting viool, alt en cello is niet zeer uitge breid: het ontbreken van een vierde instru ment schijnen de meeste componisten als een ernstige handicap gevoeld te hebben. Mozart schreef voor strijktrio alleen zijn verrukkelijk Divertimento K.V. 563, dat wel de opperste welluidendheid bezit, die met het drietal in strumenten te bereiken is; Beethoven compo neerde er voor het niet zoo heel belangrijke uit zes hoofddeelen bestaand Trio op. 3, de Serenade op. 8 en de drie Trios op. 9, waarvan het derde, in c. kl. t. het meest beteekenend is. Na Beethoven schijnt deze kunstvorm niet meer de belangstelling der groote componis ten te hebben kunnen trekken, totdat Max Reger er zich weer eens toe aangetrokken ge voelde. Diens Strijktrio op. 124b nu zal ook Zondagnamiddag worden uitgezonden. Voor de liefhebbers van goede kamermuziek (ik hoop dat de radiouitzendingen hun aantal voortdurend doen toenemen) is er dien middag nog meer klokspijs: Weenen zendt de strijk kwintetten van Brahms (op. Ill in G. gr. t.) en Mozart (in C. gr. t., K.V. 515) uit. Het is jammer dat de uitzending van Brahms' kwin tet gedeeltelijk samenvalt met die van Reger's strijktrio. Het is ook jammer dat Weenen over dag vaak zoo slecht overkomt. Enfin, laten we hieromtrent eens optimistisch zijn: we zullen dan na Reger het grootste gedeelte van Brahms nog kunnen hooren en in elk geval het subtiele Menuetto en de geestige, min of meer Hongaarsch getinte Finale niet behoe ven te missen. En daarna zal men hart en geest kunnen verkwikken aan den melodischen rijk dom en prachtige thematische bewerkingen van Mozart's kwintet. In een vorig overzicht hadden we het over Bach's „parodieën". Het betrof toen de aan wending van twee hoofddeelen van zijn d. min.-klavierconcert in de Cantate „Wir müs- sen durch viel Trübsal". De Cantate nu, die a.s. Zondag te Leipzig uitgevoerd en door ver schillende Duitsche zenders uitgezonden wordt, levert een ander voorbeeld van een „parodie": de Introductie is aan het Eerste Branden- burgsche Concert ontleend. Dit laatste werk wordt (opzet of toeval?) 's avonds in zijn ge heel door München uitgezonden. De „violono piccolo", die voor de bezetting verlangd wordt, is een kleine, driesnarige viool, die destijds algemeen door dansmeesters gebruikt werd, en, omdat deze heeren het kleine instrument in den binnenzak van hun jas konden bergen, ook wel „pochette" heette. Een andere naam er voor was „Quartgeige", omdat de snaren een kwart hooger gestemd waren dan de laagste drie van de gewone viool, dus c, g en d. De Hamburgsche uitzending van Maandag avond geeft mij aanleiding om op Reger's „Lustspielouverture" op. 120 te wijzen. Juist omdat de naam Reger haast synoniem is met zwaar-op-de-handsche gecompliceerdheid is het van belang kennis te maken met een Re- ger-werk, waarvan een commentator schrijft, dat het „als meesterstuk en voorbeeld van een uit Bach gevormde modern gebouwde, spelend lichte zetkunst kan gelden". Dezelfde schijver wijst er op, „dat een dergelijk licht werk voor een persoon als Max Reger was, eigenlijk een zwaar stuk arbeid, een overwinning op zich zeiven, beteekende, en dat men er zich over verheugen moet, wijl de componist, die- vaak en heftig genoeg met de verwarring der mo derne ziel moest worstelen, er in geslaagd is een van alle ballast bevrijd en toch volwaar dig muziekstuk met de frischheid van een la chend kind te voltooien". Nu is alles in de wereld relatief, en dus moet men dergelijke uitspraken ook naar hun betrekkelijke waarde nemen. Ik denk althans dat er tusschen de lichtheid van b.v. een „Figaro-Ouverture" en die van Reger's werk nog wel een aanzienlijk verschil zal bestaan. Zoo is er ook een geweldig onderscheid tuS' schen Reger's Serenade op. 95 en b.v. die van Mozart, K.V. 375. De eerstgenoemde wordt Donderdagavond door Leipzig uitgezonden; zij is merkwaardig omdat het strijkorkest er in twee helften verdeeld is, waarvan de eene met, de andere zonder dempers speelt. Daar door zijn dus twee in klank verschillende strijkensembles aanwezig. Mozart's Serenade, waarin de luchtige toon overheerschend is, maar ook door. dwepende episodes afgewisseld wordt, komt Woensdagavond voor de micro foon te Straatsburg. AZIJN MOSTERD TAFELZURE.N (Adv. Ingez. Med.) De jonge rijkaard doet dit begrijpelijkerwijze niet louter uit belanglooze liefde voor de kunst. Volgens de traditiën der oude stuivers romans en der moderne filmdrama'a poogt hij het meisje voor een eerbaar huwelijk te winnen. Maar het „happy end" komt ditmaal anders dan men krachtens het gebruikelijke recept mag verwachten. Janie is zoozeer danseres en zoozeer vergroeid met het revue-leven, dat zij den rauwen regisseur Patch Gallegher ten slotte toch een veel belangwekkender wezen vindt dan de gladde, hoffelijke en oprecht- eerlijke jongeman, die haar zijn hart en zijn rijkdommen aanbiedt. Aan de strenge leiding van Patch, wien ze reeds erkentelijk is alleen wijl hij haar in de gelegenheid heeft gesteld haar kunst te ontwikkelen, dankt zij haar succes en omgekeerd is Patch in haar de hard werkende en aan haar vak toegewijde kunste nares gaan waardeeren. Deze twee begrijpen elkaar, geworteld als ze zijn in dezelfde sfeer en verbonden door de zelfde belangen. En juist als Patch door een goedbedoelde onhandigheid van den jongen maecenas tot een gebroken man is geworden, gevoelt zijn medewerkster zich door mede lijden en sympathie tot hem aangetrokken. Dan blijkt, dat Patch's verdriet om zijn werk tevens liefdesverdriet is geweest en dat ook de aanhankelijkheid van Janie niet alleen den kunstenaar maar ook den man heeft gegolden. Ook in deze film treft nogmaals de inge houden kracht, het wars van alle sentimenta liteit zich in electrische ontladingen openba rende gevoel, het pittige, zilt en bittere sma kende maar gezonde woord. Clark Gable is weer zoo'n taai en dapper met zichzelf en anderen vechtend vertegen woordiger van de moderne levenshouding. Een en al spanning, als van staaldraad, dat, tot het uiterste gerekt, toch niet afgeknapt, een dergelijken indruk maakt dit norsche ge zicht en dit pezige lichaam. Geen noodeloos woord, elke beweging verantwoord, elke slag raak. Zelfs in de inzinking, welke een oogen- blik ondergang dreigt te worden, openbaart zich een heldhaftige stijl. Joan Crawford is de vrouwelijke tegenhan ger van deze geconcentreerde strijdvaardig heid. Onvergetelijk blijft de tragische schoon heid van haar gelaat met die groote, open gesperde oogen, de nerveuze neusvleugels en den bitteren, wilskrachtigen mond. Maar wat men in Joan Crawford bovendien ook hier weer bewondert, is de zwier en de statigheid van het welgevormde dansende lichaam. Als centrum van de dansgroepen stuwt deze rasechte danseres het rhythme van de moderne levenshouding op tot een betoo- verende, meesleepende kracht. Een der aardigste vondsten in de revue- scenes is de metamorfose van het verleden met zijn oude kleederdrachten en voertuigen in het heden, een overgang, die verrassend en geestig is geënsceneerd. Na zoo'n in de perfectie voorbereid schouw spel moet een ballet in natura wel tegenvallen. Dat .het dit niet doet en integendeel de aan dacht ongemeen boeit, is wel de beste toets steen voor het vijftal levende danseressen, dat de entre-acte op het tooneel ditmaal voor zijn rekening neemt. Een voortreffelijk variété nummer, dat deze lenige en bekoorlijke meis jes te genieten geven! Ook met de teekenfilm „Let's sing like de birdies sing", heeft de directie van het Rem- brandt-theater een goede greep gedaan. Deze dolle historie van een drietal katten op stroop tocht in het magazijn van een vogelkoopman, is een geraffineerd stukje teekenfilmtechniek en hoogst amusant. Polygoon geeft o.a. een belangwekkende op name van de Amsterdamsche ruiterfeesten en het motor-concours te Assen. H. G. CANNEGIETER. LUXOR SOUND-THEATER. De Sensatie Correspondent met Lee Tracy in de hoofdrol. Het is een eigenaardig verschijnsel, maar nóch in tooneelstukken. nóch in de film komt de journalist er goed af. Mét detectives, die nog iets lager getaxeerd worden, vormen ze over het algemeen een minderwaardige, uiterst burgerlijke categorie van het menschdom, die dikwijls ook nog hoogst onbetrouwbaar is. Waar die weinige waardeering door de too- neelschrijvers aan toe te schrijven is. we we ten het niet. De journalist die in „De Sensa tie Correspondent" gegeven wordt, is wel het summum van onbetrouwbaarheid. Collegiali teit ként hij niet. Om zijn krant primeurs en sensatieberichten te geven, verlaagt hij zich tot de grofste leugens, als er geen nieuws is, maakt hij het, of ensceneert hij het. Hij ziet er zelfs niet tegen op een moordaanslag in elkaar te zetten om de gunst van zijn uitge ver, die hij door een kleine liefdes-affaire in het vaarwater heeft gezeten, te herwinnen. Hij is een man met een geweldige flair, die zich herhaaldelijk uit de neteligste posities weet te redden, die ontzettend vlug een be sluit kan nemen en inzicht heeft om de on gunstigste omstandigheden toch nog aan zich dienstbaar te maken. Een man met derge lijke capaciteiten en karaktereigenschapjoen maakt een mooie kans om te slagen in de maatschappij De sensatie correspondent Buckley Joyce Thomas, gespeeld door Lee Tracy is correspon dent van een groot Amerikaansch Dagblad. Voor zijn krant leeft hij en heeft hij alles over, hij begeeft zich in gevaar en in leugens. Hij staat in hoog aanzien bij zijn hoofdre dacteur, totdat het vriendinnetje van dezen het gezelschap van Thomas in Moscou ver kiest boven dat van den hoofdredacteur in Amerika. Dan krijgt hij zijn ontslag. Om nu zijn uitgever weer eens te overtuigen van zijn. belangrijkheid voor zijn krant, zet hij met zijn secretaris een moordaanslag in elkaar, die tot zijn ongeluk den verkeerde treft. De twee mannen komen in de gevangenis, waar uit ze door een. van het standpunt van Tho mas gezien, handige zet van Thomas „on schuldig" ontslagen worden. Een telegram meldt hem, dat zijn ontslag is ingetrokken en dat hij als oorlogscorrespondent naar China moet. Het is een film, die ondanks het onsympa thieke gedoe en dito uiterlijk van den hoofd persoon, verbazend boeit. De film is rijk aan afwisseling en geeft spanning genoeg. Lee Tracy speelt uitstekend, vooral de scène, waar de commissaris od bezoek komt heeft zeer groote speelwaarde. Men ga' de film zien, maar vergete niet, dat het geen Hollandsch journalist is. die hierin afgebeeld is. De film. die aan de Sensatiejournalist voor af gaat, met Charly Chase, is natuurlijk een allerdolst «ding. waarvan 't leeuwendeel 'van 't succes aan Charly Chase toekomt, Daarvoor gaat een Amerikaansche smijtfilm, die bü het publiek ook bijzonder in de smaak viel. Een reisfilm, het Luxor-Nieuws en muziek vol t/ooien het programma, dat ieder, die het ziet, veel genoegen zal geven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 14