UDkG&WQMB PRO EN CONTRA VAN DE HENGELSPORT BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD IN CAMCAÏUUR H' ZATERDAG 7 JULI 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 7 Hm ttn Tcatischtncui cutdece*i inziek zdf ziet. DE CHOUCAS, DE ZWARTE KRAAIEN, VERTELLEN. mers uit de wolken naar beneden gehaald met dergelijke antwoorden? Samivel zelf. koelbloedig zijn eigen uiter lijk bespottende door zich den naam van Samovar toe te kennen, vult met zijn trou wen vrind Baculot menige bladzij. De maag- delijkè toppen heeft hij beklommen, hij heeft er trots zijn hart uitgestort tegen de wereld, die aan zijn voeten ligt. en vol geestdrift ge tuigd van het verheven gevoel, dat men krijgt als men de allereerste is, die dien top heeft bereikt. Hij weet nog niet, dat voor zijn neus een leeg sardine-blikje hem wacht, en hij hoort niet het spottend gekras van den choucas. die het ontdaan heeft van zijn laat ste restjes en zich nu grinnekend uit de voe ten maakt. Hij heeft ook in den mist uren en uren gezocht naar de berghut, het vruchte loos zoeken ten slotte opgegeven en zich moe deloos in de sneeuw neergezet, om bij het op trekken van den witten muur te moeten ont dekken. dat het veilig en warm onderdak zich op dertig meter afstand van zijn kille zit plaats bevond. Hij kent den nooit stilstaan- den mond van het vrouwendom, en het sub tiele antwoord van den gids op haar vraag: „Waar was ik ook weer? O! ja! ik had me zelf afgevraagdwat is er wel het allermooist in het hooggebergte?" ..De stilte, madame!" Hij geeft een serie specimen van de Alpen fauna: ..de gletschervloo (zeer vergroot', de gids (zeer verkleind); hij wordt wetenschap pelijk en hij geeft „Het alpinisme door de eeuwen heen". En tot slot geeft hij de verzuchting van de choucas, als het seizoen achter den rug is. als de alpinisten vertrokken zijn. en de bergen weer in grootsche eenzaamheid en verlaten heid voor hem liggen: .Eindelijk alleen!" Want zoo is het leven, gij Hollandsche va- cantiegangers-bergsportbeoefenaars: als gij juicht en uw bergschoenen en rugzak in uw koffer pakt dan stort de choucas een stille traan: als gij zwoegt op de flanken der ber gen. dan wreekt hij zich door ten uwen koste te leven en in zijn vuistje te lachen om u en uwe perikelen: en als gij zuchtend den bergen den rug toewendt en uw vlakke land en aa- gelijksch werk opzoekt, dan juicht de choucas als een lang op den proef gesteld minnaar: ..Eindelijk alleen!" WILLY VAN DER TAK „De stilte, madame!" olland is een vlak land, en eigenlijk' zijn wij Hollanders allemaal platte landers. Is het ten gevolge van de wet van actie en reactie dat een deel van Holland in den zomer naar de ber gen trekt, en daar als een eekhoorn aan het klauteren slaat, zijn heele vacantie, twee, drie vier weken lang? De Hollander, die plattelan der. is die weken zelfs één van de hartstoch- telijkste, verbeten beoefenaars van de berg sport die er bestaan, want moet hij niet in zijn vlakke land een heel jaar teren op wat hij in dien korten tijd tusschen de bergen, halverwege de bergen, boven op de bergen presteerde? Geen bergklimmer neemt zijn bergsport zoo serieus als de Hollander, be halve de Duitscher misschien, maar dat zegt weinig, want wat doet een Duitscher niet se rieus? Er is een ander volk, dat den roep heeft, vooral in Noordelijke landen, van weinig, ja, wel een beetje al te weinig serieus te zijn. De Franschen! Want wat neemt een Fransch- man nu au serieux? Niets ook zichzelf niet, en, laten we het toegeven, dat laatste is één van zijn beminnelijkste eigenschappen. En aangezien de Franschman niets ernstig neemt is de Franschman de caricaturist bij uitne mendheid, de grappigste, vriendelijkste, be minnenswaardigste caricaturist, die er maar op de heele wereld gevonden kan worden zoo'n caricaturist, dien men het onmogelijk kwalijk kan nemen, dat hij niets en niemand au serieux neemt. Dat is merkwaardig ontwa penend niemand, zelfs niet een ernstige, gewichtige» van zelfspot maar al te vaak ge speende Hollanderkan daar tegen op. Inte gendeel, de Hollander pleegt den Franschman en zijn voortbrengselen zeer te beminnen hulde aan den Franschman en den Hollander beiden! Er is nu een Franschman gekomen, die een bergbeklimmer was. Hij was en is trouwens nog een hartstochtelijk en zeer capabel beoefenaar van deze edele sport; hij was en hij is trouwens ook nog een caricaturist, en evenzeer als de bergsport hem in het merg en in de beenen zit, zoo zit de caricatuurkunst hem in het bloed en in de vingers. Wat een combinatie! De bergsport en de caricatuur! Beide beoefend door een Franschman! En het is dan ook een kostelijk boek met caricaturen, dat de Fransche caricaturist Sa mivel bij Delagrave in Parijs deed verschij nen. Tachtig caricaturen over de bergsport van een Fransch alpinist, uitgegeven onder den titel: ..Sous l'oeil des Choucas ou les Plaisirs de l'Alpinisme". De choucas zijn na melijk de zwarte kraaien, die de bergbeklim mers overal op hun tochten volgen en de res ten van hun proviand plegen op te pikken. Wat al tragi-comedies hebben stiekum in hun vuistje lachende choucas in hun leven niet meegemaakt. Honderden Alpinisten hebben ze wonderlijke dingen zien doen, merkwaar dige dingen hooren zeggen; bij die Alpinis ten waren zeker o bergenklimmend Holland vele Hollanders en Samivel was er zelf ook bij. Reden te meer. waarom de Hollanders Samivel zijn vele guitigheden maar niet kwa lijk moeten nemen en in plaats daarvan van zijn kostelijke teekeningen en hun snaaksche onderschriften moeten genieten .Vooral nu, nu de zomer en de vacantie en de bergsport weer voor vele Hollandsche deuren staan, en dus het tijdstip aangebroken is om zich op het laatste oogenblik nog even te spiegelen aan .anderen zullen we maar zeggen! Want waarlijk perfect en kostelijk zijn die simpele teekeningen. sommige wit-zwart, een stuk of wat andere wit-grijs-zwart. Gezien met het oog van een raakheid aan mildheid pa rend caricaturist zijn al die instantanés uit het leven van de onderscheiden soorten van bergbeklimmers, die de zomer en de vacanties plegen op te leveren: de dikke en de magere; de van het heilig vuur bezetene en de luie, die zich in het bergtreintjé naar boven laat sjorren; de amateur en de professional. En kostelijk zijn de onderschriften. Simavel kent al de kleine en groote moeilijkheden, al de vlsschers-latijn onder dc oogen kreeg, dat zich veel gemakkelijker baan heeft gebroken dan welke taal ook en het Esperanto, als wereld taal, ongetwijfeld naar do kroon steekt. In deze beknopte beschouwing, a .n de hen gelsport gewijd, hebben wij ook het wootd „sportbroeder" gebezigd, en da; waarlijk niet ten onrechte, want indien cr éér: liefhebbei ij is. waarbij alle stan den verschil wegvalt, is het wel het hengelen, waarvan tal van aardige staaltjes zouden kunnen worden aaneeha ili. Wijzen wij er dan tenslotte nog even op, dat het reeds meermalen de aandacht he?ft getrokken, dat de hengelsport nog betrekke lijk zoo weinig beoefenaarsters telt. Wel ziin er vrouwen, die met hunne echtvrienden er op itti'okkon of jonge meisjes, die hunne ver loofden op de vischvangst vergezellen, m \ar •an een op groote schaal beoefenen der hen- elsnort door het zoogenaamd zwakkere ge slacht is nog geen sprake. Waarom niet? Wij hebben er tweeërlei uitlegging aan hoo ter geven. De eene lezing luidt, dat het vrou welijk geslacht niet wreed genoeg Is, om een worm in tweeën te kninnen en dan aan -i -n haak te slaan. Er zijn er echter ook - maar dat •»ün de ondeuoenden die beweren dat der eerste vereischten om visch te vangen !s, dat dc hengelaars geen woord spreken, om dat immers het geluid der menschelijke stem de visch onmiddellijk op de vlucht doet slaan. JOH CHR WIJN AND. Onbegrensd hengelaars-optimisme. 't „Kruikie" hoort er niet meer bij Hengelaarstaai en visscherslatijn. De gletschervloo (zeer vergroot). „Waar was ik ook weer? O. jaik had me zelf afgevraagdrvat is er wel het allermooiste in het hooggebergte?" kleine en groote onverwachtheden, die het pad des Alpinisten zoo van tijd tot tijd tot een pad met weinig rozen, maar zeer vele door nen plegen te maken, uit eigen onuitputtelijke ervaring; geen kans heeft hij onbenut gelaten. Wie kent er niet de gevaren waar de would-be Alpinist zich nolens volens aan blootstelt, als zijn eega onmogelijk dit leven verder kan leven als ze de Edelweiss, groeiend en bloeiend op den rand van den duizeling- wekkenden afgrond niet de hare mag noe men. Wie kent niet den malicieuzen spotlach van de luiaards, die in de tandradbaan pas- seeren, terwijl gij zelf. eenzaam en onbegre pen. gewapend met pickel en rugzak, door de sneeuw zwoegt? Wie heeft nooit verbaasd en ontsteld gestaan, als hij in een alpenhut hoog in de sneeuw, waar hij verwachtte in supe rieure eenzaamheid den nacht te zullen doorbrengen, een honderdtal andere supe rieure eenzamen aantrof, die zich overigens, te oordeelen naar het lawaai, dat zij maak ten. in het minst niet eenzaam voelden? En welke werkelijk eenzame kent niet de be hoefte aan een medemensch op zijn tochten, en heeft in stilte niet eens verzucht; ,.Het zou zoo veel mooier zijn als ik iemand had om het tegen te zeggen?" Ook de bekende' „nuchterling" krijgt zijn beurt: ,.Wat zeg je van dien prachtigen zonsopgang?" vraagt verrukt een natuurminnaar. ,.Ik heb kouwe voeten", is het klassieke antwoord des nuch- terlings op dergelijke supreme momenten en zijn wij Hollanders niet de nuchter- lingen bij uitstek, en hoevelen van ons heb ben niet met satansch genoegen medeklim- We zitten er thans midden in; dat wil zeg gen: in het hengelseizoen, want al moge het voor de baars nog wat vroeg zijn en al gaan de snoekvisschers er nog niet op uit, omdat het weer nog niet ruw genoeg is, de brasem is des te „grager" en wij zien de gelukkige hen gelaars met „mooie netten" huis-toe gaan. Ook de voorn en de blei happen in dezen tijd gretig aan de lekkere beetjes, welke met listig overleg worden neergelaten op de plekjes, waar de geschubde gasten vermoedelijk sa menscholen, al zal dan ook de ras- en wasch- echten hengelaar de vorengenoemde leden der visschenfamilie met onmiskenbare ge ringschatting behandelen, tenzij ze „een .slechten dag" nog eenigszins moeten goed maken. Ook voor den peueraar, die, sinds Nicolaas Beets zijn onsterfelijke „Camera Obscura" schreef, in één adem genoemd wordt met 't al-oude Leiden alsof het genus „peueraar" identiek zou zijn met de grijze Sleutelstad is het nu een goede tijd. De peueraar trekt er bij voorkeur op uit, als het avonddonker zijn schaduwen over vaarten en plassen werpt, en in de stille eenzaamheid van het dan verlaten watervlak tuurt de palingvisscher naar zijn hengelstok en de geringste besnuffeling van den wormentros door gragen aal- of paling- bek ontgaat niet aan de gevoelzenuwen in de, daarop zoo bij uitstek getrainde henge laarshand. Zoo wordt het visschenheir zoowel bij dag als nacht „belaagd" door een leger van hen gelaars, dat een waar arsenaal op zijn speurtochten met zich voert. Er is wel geen liefhebberij of sport, zooals ge het noemen wilt, welke zóó verschillend beoordeeld wordt, als het hengelen en het zou al een zeer ingewikkelde puzzle vormen te moeten vaststellen, wie het numeriek winnen, de voor- dan wel de tegenstanders van deze veel-begeerde, maar ook veelvuldig gelaakte ontspanningsbezigheid. Wij willen eens een stoute slag slaan, en het vermoeden uitspre ken, dat in het algemeen gesproken het aantal liefhebbers en verdedigers der hengel sport het wint van de bestrijders dier liefheb berij. Teneinde aan de veronderstelde minderheid alle recht te 'aten wedervaren, willen wij haar het eerst aan het woord laten. Waarin bestaan wel hoofdzakelijk de grie ven van de hengelarij-tegenstanders? Kom, ge wéét het wel, Hebt ge niet vaak genoeg ge hoord, dat, een hengelaar een luiaard is, dat het „dwaasheid is, uren te zitten wachten op iemand, dien men nog nooit gezien heeft" dat de hengelsport beoefend wordt met be hulp van „een langen stok, waaraan zich aan het eene einde het een of ander aas bevindt en aan het andere een leeglooper"? Ja, al d:3 klachten tegen hen, die er vermaak in scheppen, den geschubden buit te be machtigen, zijn van prae-historischen ouder dom. Maarook van even eerwaardigen leef tijd zijn de bewijsvoeringen van het tegen deel door de verstokte liefhebbers van de hengelsport, welke vooral déze kenmerkende eigenschap heeft, dat de beoefening er van niet afhankelijk is van een bepaalden leef tijd. Maak een wandeling langs onze binnenwa teren in het „hoog-seizoen" der hengelsport en ge zult de bevestiging ontwaren van het geen ik zooeven neerschreef. Er zijn mannen wier haren lang niet meer toereikend zijn, om hun schedel te bedekken, maar er staan ook bengels van nog geen 10 jaar, die als de dobber maar ondergaat even handig de gefopte visch er uit weten te zwiepen als welke oudere hengelaar ook. Alleen ontbreekt ét bij 't jongere geslacht in de meeste gevallen aan den machtigen factor, welke bij de hen gelarij zoo'n niet te onderschatten rol speelt: nu. het geduld. Een 6-jarige kleuter, die zoowaar ook reeds een hengel hanteerde,, heb ik eens zijn hen gelende vader hooren adviseeren: „Kom va der, laten we maar een eindje verder roeien, waar de visschen er gauwer uitkomen." Ge glimlacht wellicht om de naïveteit van dat 6-jarig manneke. Maar tóchkwam daar al zij het ook onbewust tot uiting een typische eigenschap, welke schier alle hengelaars, van welken leeftijd zij ook mo gen zijn. steeds weer karakteriseert: het opti misme. Want er is geen hengelaar, of hij is tevens optimist en dan wel in den overtreffen- den trap. Bedekte lucht en Noorden wind. 't Is 's morgens 5 uur. De bedelaar staat op, gluurt door de vensters. Een dikke drijgend- zwart-e lucht. „Aha!" zegt of denkt hij. Ten minste bedekte lucht dus geen last van dc zon. Dat begint al goed." Als hij eenmaal buiten komt en hij ontdekt dat de wind uit het Noorden waalt (de door alle hengelaar., zoo gevreesde windrichting) zegt hij met iets van auto-suggestie in zich- zelven: „Die zal wel doorschieten naar 't Zuien." (Let wel er bestaat geen hengel tar die van 't Zuiden spreekt). Op zijn operatie-terrein gekomen, maakt hij z'n ..spulletjes" klaar, en legt in. Geen drei gende wolken, geen Noordenwind, kunnen hem nog zijn optimisme ontnemen, ook al' komt er niet de minste beweging in zijn vischtuig, en al laat daar in de diepte geen enkele visch blijken, dat hij of zij uit het visschenrijk voorgoed wenscht te verdwijnen. De uren verstrijken, de hengelaar heeft 'n paar witvischjes bemachtigd, die onder de maat zijn... nog geen 15 c.Men die hij daarom weer aan het natte element heeft teruggegeven. Er passeert een wandela.u-, klaarblijkelijk óók een liefhebber, want hij blijft bij den hengelaar staan en tuurt mee naar het snoer, dat daar op eenigen afstand op de golfjes heen en weer wiegt. Maar hij spreekt voorloopig niet. 't Zekerste teeken, dat hij ook tot het groote leger behoort. Na een poosje stelt hij de. in visscherskrlngen zoo bekende vraag.. Wil 't nog wat?" De hengelaar schudt langzaam 't hoofd en antwoordt: „Nog niet, alleen een paar klein tjes, maar waar kleintjes zijn, kurmen ook ;rooten zitten." En hij tuurt verder, onafgebro kenAlweer het onverwoestbare optimisme van den hengelaar. En meen nu niet. dat. als deze liefhebber 's middags tegen een uur of vier. vijf. z'n „boeltje bij mekaar pakt" en de vangst niet meegevallen is, het optimisme voor pessimisme zou hebben plaats gemaakt. Geen sprake van! Hoor maar, wat hij In zichzelven zegt. ter wijl hij huiswaarts gaat: „Dat was vandaag niet wat 't wezen moest, maar die Noorden wind heeft me te pakken gehad. Hij wou niet uitschieten. Nou. volgende week beter". En de volgende week gaat hij met even veel opgewektheid er op uit. om te trachten, „wat goeds thuis te brengen". Als die enorme doorzettingskracht, dat schier onbegrensde uithoudingsvermogen eens te allen tijde ook ten nutte kon worden ge maakt aan hoofd- en handenarbeid.... Wat zou er nog veel. nog véél méér gepresteerd kunnen worden! Maar stil. laat ons bij den hengelaar blijven, en er even aan herinneren hoe in lang vervlogen dagen een hengeld tg niet volmaakt was. als, 't kruikie" er niet aan te pas kwam. Maar ook in dit opzicht heeft zich een evolutie voltrokken, en tegenwoordig geldt als parool: „Een goed hengelaar zorgt dat hij één dobber ziet en niet twee", hetgeen voor de hengelliefhebbers zeer verstaanbare taal is Van taal gesproken, hebt gij wel eens opge merkt, dat hengelaars er in vele gevallen een eigen taaltje op na houden? Een enkel voor beeld: Géén beoefenaar der hengelsport zal er ooit over denken, kort na de opening van het visch seizoen aan een „sportbroeder" te vragen, of hij al gevlscht heeft, of hij al heeft gehengeld, Ja. zelfs niet. of hij er al op uit ls geweest. Neen. voor die vraag bestaat maar één „vak term" en die luidt: ..Ben je al wég geweest?' En het Is geen hengelaar, die niet weet, wat die vraag zou beteekenen. Dat een amateur-visscher. wanneer! de be geerde bult niet heeft willen bijten verklaart, dat hij .geen stootje gezien heeft", of wel „geen sikkepit" leven heeft gehad", mogen wij als vrij algemeen bekend veronderstellen. In den brasem-tijd welke wij thans door maken) en ook als de karper of ..korreper' aar. de beurt !.s. neemt de hengelaars-conver satie den volgenden vorm aan: „Was 't nog wat vandaae?" „Ik kreeer me daar vanochtend 'n steek, dat ik dacht, dat ik er een van 6 pond aan had. Maar 't lien me4 een 3-nonder af ..Dat is nóg een beste knaan „Och Ja. niet slecht, maar dat b'nne zoo wat mijn vaste klantjes; soms d'r effe onder maar tochvéél minder dan *n 3-pondo; breng ik niet thuis." U hebt zeker reeds begrepen, geduldige le zer. dat om van hengelaarstaal te spreken U hier een staaltje van het onvervalscht EEN ZINKENDE BERG IN HONDURAS. De 2700 meter hooge Erapuca in Honduras is aan het verzinken. Een sensatie voor het land. Het proces begon daarmede, dat de aarde aan de berghellingen vaneenschoof en in plaats van een vergeeld grasveld een bruinachtig zwarte grond naar buiten kwam De menschen. die hier wonen, die hier hun velden bebouwen en hun vee weiden, zagen wel deze teekenen der natuur, maar ze konden ze niet verklaren. De regeering te Tegucipalga. stelde zich gerust met de gedachte, dat het wel niet zoo erg zou zijn en dat de fantasie der negerbevolking ge noegzaam bekend was. Maar weldra verscheen een blanke bij de autoriteiten, wiens mededeelingen de regeering aanleiding gaven tot het zenden van een com missie van deskundigen naar den Erapuca. „De palmbosschen meer beneden aan de hellingen", verklaarde deze farmer, „bewogen zich. Aanvankelijk zwaaiden de boomen slechts lichtelijk hoen en weer. Groote zwer men vogels vluchtten onder groot lawaai van den berg weg. Dit was reeds eenigen tijd gele den en de berg kwam daarna weer tot rust. Maar nu is de toestand zeer ernstig. Naar schatting zijn reeds 1300 H.A. akkerland ver zonken en de velden op de hellingen zijn vol komen verwoest. Het is een luguber schouw spel en het is treurig om aan te zien, hoe de inboorlingen geleidelijk van hun land worden beroofd. Dc huizen zijn gemakkelijk weer op te bouwen en de plantenwereld herstelt zich vanzelf, maar de slachtoffers lijden enorme schade". Slechts weinige Europeanen hebben dc Era puca gezien. Zelfs van do 600 blanken, die zich in het heete Honduras hebben gevestigd, ken nen de meeste den berg slechts van naam. En intusschen blijft hij zinken. De beweging dei- aarde is heftiger geworden en heeft hier en daar catastrofale afmetingen aangenomen. Geheele rijen rotsblokken zijn omlaag gestort, alles raakt aan het glijden. Volgens mede deelingen van ooggetuigen is de omgeving ge huld in een somberen nevel van roodbruin stof. AARDAPPELEN ALS MOTOR BRANDSTOF. De Chineesche scheikundige Liang Soong- Nlen werkt sedert jaren aan verschillende destillatiemethodcn, die ten doel hebben China onafhankelijk te maken van den in voer van moterbrandstof. De moeilijkheden, die zich daarbij voordoen zijn ook den Europeeschen onderzoekers be kend. Maar Liang Soong-Nien heeft een in- lerrestante oplossing bedacht. Hij combineerde uit aardappelspiritus en een ander alcoholproduct een mengsel, dat goed geschikt is voor het aandrijven van motorrijwielen en auto's. Daarbij behoeven in de motorconstructie slechts eenige minder belangrijke wijzigingen te worden gebracht. Later kwam hij tot de conclusie, dat het aardappelproduct bij deze methode de hoofd zaak is. En zoo werkt hij sedert eenige weken aan een systeem, waardoor motoren met be hulp van aardappelen zouden aangedreven kunnen worden. DRAADLOOZE BESTURING. Men is ver gevorderd met het probleem van het automatische sturen van schepen, vlieg tuigen enz. Het probleem is langzamerhand overgebracht naar een ander gebied, n.l. dat van de draadlooze overbrenging van energie en aandrijving. Te Boisecity in Oklahoma zijn daarmee zeer Interessante proeven genomen. Men heeft daar een trein geconstrueerd, die over een' traject van 10 K M. loopt, die niet alleen van uit de verte bestuurd wordt, dus stept en rijdt als men het in de centrale wil, maar die ook zijn geheele energie direct aan de cen trale ontleent. Hoewel er geen officieele mededeelingen over de proefnemingen worden gedaan, weet men toch, dat de uitgezonden korte golven worden opgevangen met behulp van seleniumcellen. PETROLEUM-LEISTEEN MANDSJOERIJE. IN Mandsjoerije is een land, dat met talrijke mineralen gezegend ls. Terwijl een groot deel daarvan reeds systematisch ontgonnen wordt heeft men eerst thans het plan oorrevat. do 'alrijke voorraden petroleum-'.e;<:teen te or.t- •lnnen teneinde op goedkoone v: 'ze pe'ro- "um te verkrijgen De directie der Zuid- Mandsjoerljsche Spoorwegen heeft tot dat doel drie en een kwart milliocn yen beschikbaar gesteld. Reeds zeer binnenkort zal de leisteen van drie verschillende plaatsen naar de stad Anspan worden gebracht, waar hij tot petro leum verwerkt zal worden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 13