Reöendaö!
HONCERPRESTATIES
VAN MENSCH EN DIER.
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Van alles en nog wat.
H.D. VERTELLING
ZATERDAG 14 JULI 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
7
Een bus fragment" door Guus Betlem Jr.
Langzaam, slippend over het natte,
glibberige asphalt, schuift de bus
langs den trottoirband om eindelijk
siil te staan bij de halte. We staan
er met z'n achten,
Eenzame, druipende figuren met ontevre
den gezichten, enkelen van ons een „dak" oo-
ven hun hoofd dat ze met een nijdige rukbe-
weging dichtklappen, als de bus nadert.
De treeplank zakt omlaag, modderig en
vieseen juffrouw dringt naar voren
Pardon, ik was vóór u? snauwt een heer
achter haar met een schuinschen blik door
de ruiten van de ei-volle bus, waar nog maar
enkele plaatsen vrij zijn. De juffrouw ant
woordt niet doch wringt zich reeds door de
nauwe opening. Achter het stuur zit de chauf
feur. zwijgend de kaartjes scheurend
zwijgend net geld in ontvangst nemend. Enkel
als hem wat te lang duurt draait hij zich
een halven slag terzijde en schreeuwt naar
binnen: doorloopen. alsublièft doorloopen tot
achteran! om dan weer tot de wachtenden
voor hem te vervolgen: „Gaat Uws gang. juf
vrouw! Loop'u zoo ver mogelijk door naar
achteret
Dan met een klap slaat de deur weer dicht,
achter den laatsten passagier. In de bus
heerscht een onvriendelijk norsche stemming.
Niemand denkt er over op te staan voor de
dame, die wat moeizaam hangend op één
been, zich aan de lus tracht vast te houden.
Het riekt er niet frisch
'k Zou d'res een raampje open gooien!
adviseert een dikke heer, die leelijk in 't ge
drang is geraakt..
Geen raampies ope! ordonneert een juf
frouw met schelle stem da's om de griep op
je lijf te hale!
Maar zóó stikken we! moppert de dik
kerd nog, waarop de juffrouw onhartelijk re
pliceert: dan stikke we maar!
Het debat is hiermede gesloten, doch on
middellijk slaat een golf van verontwaardi
ging hoog op, als bij een volgende halte de
bus wederom stopt, om nieuwe passagiers in
te laten.
Welja, tart de juffrouw met de onaan
gename stem, die door héél de auto hoorbaar
is, wél jawaarom niét? Haringe in een
ton!! D'r kenne d'r best nog méér bij!
't Is schande! blaft een venijnig heertje
vooraan bij den motor.
Zou u zich d'r niet mee wille bemoeie?
draait eensklaps de chauffeur zich om ik
weet precies hoeveel ik 'r in ken late!
Om niet te sterreve met se allevult de
juffrouw aan en even verschijnt er iets van
een flauwe glimlach om enkele lippen .Maar
onmiddellijk daarop is de norsche uitdrukking
weer op de gelaten teruggekeerd.
Juffrouw, waarschuwt een ander uw
paraplu druipt op mijn schoen uit.... zou u
die niet iets kunnen verplaatsen?
Ja, ken ik 'et hellepe? woedt onmiddel
lijk de juffrouw ik....
De rest gaat verloren want met een plotse
linge schok remt de groote auto voor een on
verwachts overstekenden slagersjongen. De
heele bus vliegt als één man vooruit, waarbij
gevoelige opstoppers, worden uitgedeeld. Het
regent vriendelijkheden aan het adres van
den slagersjongen en den chauffeur, welke
laatste met een stug hard gelaat door de
beregende ruit zit te turen, Dan stopt op
nieuw de bus, nadat het schelletje venijnig
hard door de enge ruimte heeft gerinkeld. Er
moet iemand uit. Het is de omvangrijke heer
van de achterste bank. De gezichten kijken
hem aan. of ze hem graag wat onvriendelijks
zouden hebben toegevoegd, maar zwijgend,
nauw-uitwijkend blijven de bezitters ervan,
terwijl de heer zich met veel „pardons" en
„excuseers" door de compacte massa wringt.
Z'n plaats is alweer bezet.een heer heeft
er bezit van genomen, ondanks de dame, die
nog steeds staat!
Het duurt lang, voordat de dikkerd bij de
uitgang is gekomen, dan op de treeplank
staande nog, steekt hij z'n paraplu op.
Ja. schiet uws nou op! verzoekt de chauf
feur. waarna de dikzak met een: Nou
kalm. kalm! verdwijnt.
Een mager, schriel heertje betreedt onmid
dellijk de bus. perst zich tusschen de vijan-
tiTse juffrouw en een handelsreiziger.
Nauwelijks staat hij, of met een schok zet
de bus zich weer in beweging, zoodat het
kleine manneke even den arm moét grijpen
van den man naast hem.
Pardon! zegt hij, zacht, dan daalt z'n
hand naar z'n achterzak en haalt er een por-
temonnaie uit, waarbij hij een achter hem
staander, heer met z'n elleboog in z'n zij
priemt en wéér mompelt het heertje par
don! Dan, behoedzaam, bergt hij het terug
ontvangen klein geld weg en stopt z'n kaartje
in het zijvakje, om vervolgens de beurs voor-
zichtig weer weg te bergen. De heer achter
hem buigt iéts naar achter, om een tweede
por te ontgaan. Even staat het manneke stil
aan diept z'n hand in z'n broekzak, waarbij
hij de juffrouw naast hem met z'n puntige
elleboog'beroert. Waarschijnlijk is er iets in
haar oogen, dat hem doet schrikken, want
haastig/ om de aandacht af te leiden, begint
hij een gesprek.
Z'n stem is wat krakerig, als hij in de
zwaar-hanger.de stilte eensklapt zegt:
Wét een regen, wèt een regen, hè?
De juffrouw kijkt hem een oogenbiik aan,
trekt- dan. als in verwondering, haar wenk
brauwen op.
Regen? meent ze dan, rondkijkend op
het plein waar ze over gaan régen? Wei
neen. heelegaar niet! 'k Zie d'r niks van!
Het heertje aarzeltvoelt haar neiging
om hem er tusschen te nemen, maar aange
zien hij juist z'n neus heeft gesnoten en dèr-
halve z'n zakdoek weer moet wegbergen, zoekt
hij naar vriendelijkheden om haar aandacht
andermaal af te leiden.
Güns zegt hij dan meewarig u bent
óók nat?! en hij wijst op de druipende regen
mantel van de vrouw.
Ja! constateert de vrouw met 'n effen
gezicht maar uws óók.... daar'haar vinger
wijst achter uwe oore.veel maar
Er klink gegrinnik om hem heen. en onwil
lekeurig heft het heertje de hand op.
Ja. waarlijk! beaamt hij dan en voor
de tweede maal duikt z'n arm naar omlaag
om een zakdoek te bemachtigen. Een lach
knalt los ergens in de bus en verschrikt, on
derzoekend kijkt het manneke om zich heen.
Dan, behoedzaam veegt hij de doek langs z'n
ooren. z'n nekbergt hem weer weg. Doch
nauwelijks is dit geschied en een oogenbiik
staat hij nu werkelijk even rustig, als opeens
langs z'n lorgnet een klein straaltje water sij
peltafdruipend van z'n hoed.
O, gunst! schrikt het manneke en duikt
naar z'n zakdoek, waarmee hij voorzichtig
de glazen schoonwrijft om vervolgens den
bril weer op te zetten.
Even later lekt een tweede druppel omlaag
en verduistert andermaal 's mans helderen
kijk op het leven. Dan gebeurt het
Weer een plotselinge schók.. de passa
giers duiken naar voren.het heertje duikt
mee waarbij het zijn voeten verplaatst om
zich staande te houden.
Aü! Me eksteroog! krijscht opeens de
juffrouw, om er meteen op te laten volgen in
een snauw; Staan dan toch ook stil, hiel
en ginder Dat staat maar te draaien en te
draa:endan se portemonnaie.dan se
zakdoek. dan wéér se zakdoek en nóg 's se
zakdoek.maar ik waarschouw je meneer,
als je me nou nóg'eres lastig valt, dan seï ik
óók 'eres me zakdoek pakke
De ander kijkt een oogenbiik werkelijk ver
legen. en als even later de bus weer doorrijdt,
houdt hij zich muisstil. Dan aarzelend, strekt
hij den arm uit.
Wat nou weer? stuift de juffrouw op
je blijf' van je zakdoek af! commandeert ze
dan.
Ja. maar. protesteert het heertje
even flink dat is toch te gek.
Ja. da's zéker te gek! meent ook ae juf
frouw waarvoor hei je noü weer je zak
doek noodig?
Ik heb geen zakdoek noodig! weer
streeft het manneke flauw.
Wat dan? Je portemonnaie? Of je sleu
tels of
'k Heb niks noodig! bekent het heertje
schuchter, terwijl hij andermaal z'n arm
tracht uit te strekken ik wou alleen maar
even bèüen, ziet u?
O! zèg dat dan! zucht de juffrouw te
vredengesteld en tegelijk ratelt de schel door
de bus: zóó!
Dank u! zegt het manneke en begint
zich vast naar den uitgang te werken. Even
later heeft hij de autobus verlaten.
De achtergeblevenen kijken elkaar aan, en
glimlachen.
't Is maar goed. dat er nog zulke types
zijn! waag ik. constatoerend dat de stemming
nu heel wat milder is geworden, opeens, om
er meteen op te laten volger.- Maar nou
moet k u toch nog even lastig vallen! en te
gelijkertijd strekt m'n arm zich langs het nu
glimlachende gelaat van de juffrouw. En even
later heb ook ik de bus verlaten
Regendag
Maar als ik buiten sta. zie ik dat de lucht
breekt, de zon gaat schijnen!
Bij den dood van Zaro Agha.
De man, die den dood vergeten scheen te
hebben, is nu overleden. Het was de Turk Zaro
Agha. Hoe oud hij eigenlijk precies was, heeft
men nooit nauwkeurig kunnen vaststellen. Hij
zelf verzekerde steeds, dat hij in het jaar 1770
in het plaatsje Motken in Azië was geboren.
Was dit werkelijk het geval, dan moet hij d,\is
honderd en vier en zestig jaar oud zijn ge
weest. De artsen, die hem onderzocht hadden,
konden of wilden zijn leeftijd niet precies be
palen. Doch hij was volgens hun meening ten
minste honderd en twintig jaar oud.
Zaro Agha verzekerde echter steeds, dat hij
honderd en vier en zestig jaar oud was. Hij
placht bijvoorbeeld te vertellen, dat hij zich
nog heel goed kon herinneren de opwinding,
die het uitbreken van den Amerikaanschen
onafhankelijkheidsoorlog te Konstantinopel
veroorzaakte. Hij was toen een jongen van zes
jaar.
Zaro Agha,
Later heeft hij in Syrië tegen de troepen van
Napoleon gevochten. Bovendien was hij als sol
daat in Griekenland, toen Lord Byron zijn
leven voor de vrijheid der Hellenen liet. Ook
in den Krimoorlog vocht Zaro Agha voor den
sultan en was hij. naar hij vertelde, getuige
van den slag bij Plevna, waarin de Russen een
overwinning behaalden op zijn landgenooten.
Toen was hij reeds honderd en zeven jaar oud
en was hij daarom te oud om wapens te dra
gen. Hij werkte toen als knecht en hielp mee
bij het vervoer van geschut over de bergpassen.
Hoe oud hij ook in werkelijkheid geweest
mag zijn. hij kon zich heel duidelijk nog ge
beurtenissen herinneren, die meer dan hon
derd jaar geleden hadden plaats gehad.
De inwoners van Konstantinopel wisten
langen tijd niet. dat zulk een Methusalem in
hun midden leefde, tot hij eindelijk de aan
dacht van zijn buurman trok. Dadelijk toon
den nu ook de journalisten belangstelling voor
den man. die den dood scheen te hebben over
wonnen en zij waren het. die Zaro Agha tot
een internationale beroemdheid maakten.
De oude Turk was genoeg zakenman om zijn
beroemdheid productief te maken Hij vond
het wel leuk te reizen en de wereld te leeren
kennen. Hij reisde door heel Europa en werd
overal als overwinnaar van den dood gevierd.
In het jaar 1930 kwam hij naar de Vereenig-
de Staten. Hij werd daar door een taxi over
reden, maar reeds eenige dagen later was hy
weer volkomen gezond en liet zich herhaalde
lijk door Amerikaansche geleerden onderzoe
ken, die bekennen moesten, dat hij heel oud
was. maar die er zich liever niet aan waagden,
zijn leeftijd precies te bepalen.
Nadat hij daarna naar Europa terug was ge
keerd. bezocht hij Engeland. Hij maakte hier
een tochtje in een vliegtuig en verliet het als
overtuigde luchtvaart-enthousiast. ..Vliegen is
lang zoo gevaarlijk niet als elf keer trouwen",
zei hij tegen de journalisten, die hem Inter
viewden. De piloot, die hem het stuur op zijn
wensch een paar minuten had laten vasthou
den. zei vol bewondering, dat de Turksche
Methusalem een geboren piloot was.
Naar Turkije teruggekeerd moest hij de er
varing opdoen, dat de profeet in zijn vader
land niet geëerd is. En in .1933 stonden berich
ten in de couranten, dat hij volkomen ver
armd was. Nu gaf de magistraat van de stad
Konstantinopel hem een klein pensioen, waar
van hij net kon rondkomen.
In April van dit jaar haalde de bekende ver
jongingsdokter Woronow hem over, zich door
hem te laten onderzoeken. Zaro Agha ging er
mee accoord onder voorwaarde, dat er geen
„apengeschiedenissen" bij in het spel waren.
In zijn lange leven is de Turk natuurlijk met
heel wat vrouwen in aanraking gekomen. Hij
is „slechts" twaalf keer getrouwd geweest.
Daardoor heeft hij natuurlijk veel gelegenheid
gehad, de psychologie van de vrouw te bestu-
deeren. Hij beweerde telkens weer, dat het ge
heim van zijn lange leven schuilde in zijn vele
huwelijken. Hij trouwde voor den eersten keer,
toen hij een heel jonge man was. Nu heeft hij
een schoonzoon, die reeds negentig jaar oud is.
Met een van zijn vrouwen leefde hij twee en
veertig jaar samen, maar de meesten stierven
jong, d.w.z. jong vergeleken met Zaro. Zijn
laatste vrouw stierf verleden jaar in den
ouderdom van zes en zestig jaar. Zooals be
kend had hij dezen winter weer trouwplannen.
Hij had de gelegenheid, met een vrouw van
veertig jaar te trouwen, maar zij was hem te
oud en hij weigerde, met haar een huwelijk
aan te gaan.
Naast zijn vele vrouwen schreef de Turk zijn
hoogen leeftijd toe aan zijn geheelonthouding.
Hij heeft nooit in zijn leven ook maar één
druppel alcohol gedronken. Hij hield echter
bijzonder veel van zoetigheid en rozijnen en
at er zooveel van. als hij maar kon krijgen.
Zijn eigenlijke bei'oep was dat van pakjes
drager. Op zijn honderdsten verjaardag gaf
hij echter dit beroep op. daar het hem te moei
lijk werd en toen werd hij portier. Nog tot zijn
laatste ziekte was Zaro Agha heel gezond en
frisch. Een paar maanden geleden zei hij nog:
„Ik zal zoolang leven, als de wereld bestaat."
Nu heeft een hartkwaal een einde gemaakt
aan zijn leven. Daarmede is de oudste mensch
van deze wereld overleden.
Het lijk is op instructie van den minister
van gezondheid aan de universiteitskliniek te
Istamboel ter schouwing gegeven. De artsen
moeten nu vaststellen, in welken toestand de
hersenen en de innerlijke organen van dezen
zonder twijfel heel ouden man zich bevinden.
Het lijk werd aan de universiteitskliniek ge
geven. hoewel de familie van den overledene
er geen toestemming toe gaf. Hei resultaat, dat
de lijkschouwing zal opleveren, zal zonder
twijfel voor de medische wetenschap van groot
belang zijn.
In moeder's naaidoos gaan er meer.
Er gaan 1100 scheermesjes uit 1 kilogram
staal. Meestal gebruikt men koolstofstaai met
een geringe hoeveelheid chroom er in.
Een strop voor de bioscopen
De stad Pilsen (in Tsjecho-Slowakije) zit
zoo slecht in haar contanten, dat haar
vroedschap er hard over denkt, de straten oes
avonds slechts tot half tien te verlichten.
Een waarschuwing aan Fransche
werkgevers.
Volgens de statistiek trouwen 0.7 procent
der typisten in Frankrijk met haar patroons.
Zoo moest het overal zijn.
Andreas Klieber is de eenige soldaat In het
vorstendom Liechtenstein..
0
In theorie kan een mensch
honderd dagen buiten voedsel.
Geleerden toonen soms belangstelling voor
de zonderlingste dingen. Zoo zouden lecken
althans kunnen beweren. Onlangs hebben zich
bijv. enkele professoren ermee bezig gehouden
eens nauwkeurig vast te stellen, hoelang de
mensch zonder voedsel kan leven. Overigens
is dit vraagstuk ook voor den leek niet onbe
langwekkend; want elk onzer zal wel eens
in de situatie kunnen komen, waarin het ver
mogen, het zonder eten te kunnen stellen, van
groot belang is.
Het is echter geenszins gemakkelijk, deze
vraag :e beantwoorden. Allereerst is dit een
moeilijkheid, dat er geen menschen te vin
den zijn, die zich voor dergelijke experimen
ten ter beschikking willen stellen en die het
ook tot ..het einde" toe willen volhouden.
Dat is natuurlijk ook te begrijpen. Ook kan
men moeilijk van een der hooggeleerde heeren
vergen, dat zij zelf voor proefpersoon spelen.
Voor het slagen van de proeven was het in
elk geval een geluk, dat de hongerkunstenaars
die de wereld hun prestaties op dit gebied
lieten bewonderen, voorbereidend werk heb
ben verricht. Men zal zichh misschien nog
herinneren, dat sommige van deze heeren of
dames het veertig dagen hebben volgehouden.
Ze hebben daarmede tenminste ook voor de
wetenschap iets gepresteerd.
Interessante gegevens leveren ook de berich
ten over de hongerstakingen, die wilskrachtige
menschen vaak langen tijd volhielden. Hot
bekendste voorbeeld in dit opzicht is Mahatma
Gandhi.
Er zijn echter slechts heel weinig gevallen
bekend, waarin de hongerstaking werkelijk tot
den dood toe werd volgehouden. De man. die
het langste heeft gehongerd en dan ook den
hongerdood stierf, was de burgemeester van
Cork, Mac Swiney. Van hem weten wij het
tenminste met alle zekerheid. Hij werd in het
jaar 1920 door de Engelschen gearresteerd
en weigerde elk voedsel in de gevangenis, tot
hij na vijf en zeventig dagen hongeren, stierf.
Dat is bijna alles, wat we tot nu toe over
hongerkuren van menschen weten.
Over het hongeren van dieren Is ons veel
meer bekend. Alhoewel het weerstandsvermo
gen tegenover den honger onder de dieren heel
verschillend is. is uit tal van proeven toch
steeds weer gebleken dat er een zeker verband
bestaat tusschen de lichaamsgrootte en den
hongertijd.
De zoogdieren kunnen bijv. hoe grooter ze
zijn, des te langer vasten. Een muis sterft
bijv. reeds, wanneer ze zes dagen niet ter
wijl een hond zestig tot tachtig dagen het
hongeren kan'volhouden.
Een normaal mensch kan ongeveer honderd
dagen hongeren. Dat heeft men tenminste in
theorie uitgerekend. Ir. de practijk heeft de
verwerkelijkte mensch dezen theoretischen hon
gertijd echter nog nooit bereikt. Hij staat
wat het kunnen hongeren als ook zijn andere
lichamelijke eigenschappen betreft, achter bij
de dieren.
Vogels kunnen het zonder eten niet lang
stellen. Zij sterven reeds na enkele dagen. De
koudbloedige dieren zijn uitstekende honger
kunstenaars Zij presteeren geweldig vee! op
dit gebied: want zij verbruiken geen energie
om hun lichaamstemperatuur op peil te
houden. Een kikvorsch kan het bijv. best een
heel Jaar zonder voedsel uithouden, wanneer
hem maar genoeg vocht ter beschikking
staat.
Maar tegen de wandluis moet ook zelfs de
kikvorsch het afleggen. Deze montere maar
onwelkome diertjes zijn nog na zes honger
jaren even gezond en sterk. Door ze te laten
vasten kan men hen dus heuscht niet kwijt
raken.
Terwijl bij de hooger ontwikkelde dieren de
grooten beter kunnen vasten dan de kleinen,
is het bij de lagere precies omgekeerd. Hoe
kleiner ze zijn. des te beter kunnen ze vasten.
De minst gecompliceerde levende wezens, de
ééncellige dieren, kunnen bijna zelfs onbeperk-
ten tijd zonder eenig voedsel leven.
M. H. J.
Merten's Hoeve
Merten zat voor het huis en liet een blik
over zijn akkers gaan. Morgen, als zij van den
notaris kwamen, zou dat alles aan zijn schoon-
zoon behooren. Merten morde. Het was toch
eigenlijk iets onrechtvaardigs, dat men alles
waarvoor men zijn leven lang gewerkt had in
vreemde handen moest geven en genadebrood
eten uit zijn eigen huis.
Vicka kwam naar huis en ging zwijgend
naast hem zitten.
„Gewerkt hebben we", zei de man. „En ge
spaard. En gelukkig zijn we geweest. En we
moeten nu alles weggeven en het geluk van
onze dochter met ons eigen geluk betalen. Ik
weet toch nog niet zeker of.
„Ja, dan neemt hij Trud niet", zei de vrouw.
Binnen in de keuken, waarvan het raam
open stond, zong de bruid.
„Hoor je, hoe gelukkig ze is?"
De man zette de ellebogen op zijn knieën
en legde het gezicht in de gegroefde handen.
We maken ons zelf tot bedelaars! Begrijp
je dat dan niet?"
Maar ze doen het toch allemaal zoo? Peter
op Helmoos was nog niet eens vijftig, zooals
jij, toen hij de boerderij aan Adam overdroeg".
„Magere troost zei Merten schamper en
afwerend.
Maar den volgenden dag reden ze toch naar
den notaris. Op den heenweg had Merten
gemend. Op den terugweg nam Guntberi
de toekomstige schoonzoon hem de teugels
uit de handen. Drie dagen later werd de brui
loft gevierd. Het contract tusschen Merten
en zijn schoonzoon bevatte de voorwaarde,
dat Merten op de hoeve mee kon werken of
niet, precies zooals hij het zelf wilde. En Mer
ten werkte nog stugger dan vroeger. Hij com
mandeerde de knechts en meiden, en deed
of er behalve hij niemand Iets op de hoeve
te zeggen had.
„Dat je vader nog zoo hard werkt", zei
Guntbert tegen zijn jonge vrouw, „kan ik niet
anders dan bewonderen, maar dat hij altyd
de baas speelt, is niet zooals wij het afgespro
ken hadden. Dat is mijn werk!" Dat werd zoo
luid gezegd dat Merten. die op de bank onder
het keukenraam zat, het moest hooren. Hij
stond op. en stak den zwaren, witten kop door
het raam naar binnen. „Daar vergis je je in
heer schoonzoon! De oude Merten heeft altijd
gedaan, wat hij wilde, en dat zal hij nu ook
doen"! Vicka en Trud moester, steeds vrede
stichten tusschen hen beiden. De knechten
wisten niet meer aan wien zij zich te houden
hadden. Twee meesters op een hoeve, dat
brengt niets goeds!
Toen gebeurde er een ongeluk, dat aan den
strijd een einde maakte. Guntbert was bij het
boomen vellen iets te langzaam geweest en
zijn eene been moest afgezet worden. Merten
werd weer alleenheerscher op de hoeve, en
bleef het .toen zijn schoonzoon zich na zijn
lange ziekte met een zware stok over de ak
kers sleepte en met een klankloos geworden
stem bevelen gaf, die niemand uitvoerde.
„Nu ben ik baas zei Merten tegen zijn vrouw
Het was of hij iederen dag jonger en krachti
ger werd. enGuntbert kon niet meer tegen hem
op. Na lang liggen werd hij nooit meer ge
zond, hij teerde weg en stierf.
Toen waren ze weer alleen op de hoeve.
Twee maanden na Guntbert's dood bracht
Trud een kind ter wereld. Het was een jon
gen Merten regeerde weer alleen over de
hoeve, en de dochter sprak er nooit van nog
eens te willen trouwen. De kleine Guntbert
groeide op, verwend door zijn moeder en
grootmoeder, streng en bijna ruw behandeld
door zijn grootvader, die hem al vroeg aan
het werk zette. Zoo werd hij twintig jaar. en
toen op een oogenbiik de ouderdom Merten
toch de baas werd en hem hulpeloos maakte,
kon Guntbert toonen wat hij kende: en dat
was niet weinig. Merten lag opstandig in bed
en wilde sterker zijn dan zijn zeventig jaar;
Guntbert kreeg alle macht in handen, en hij
was een goede boer, het bloed van zijn vader
en grootvader verloochende zich niet. Maar
op een goeden dag zei hij tegen zijn moeder:
„Ik wil niet steeds op een hoeve werken,
warvan geen steen me behoort. Grootvader
moet alles op mij overdragen, op hem en jullie
zullen wc ruim genoeg vast laten zetten."
Toen Merten daarvan hoorde, vroeg hij: „En
wat breng jij mee wijsneus? Geld soms?"
„Mijn kracht!" zei de jonge Guntberi en
strekte zijn gespierde armen. Merten wer.dde
zich schamper af. en voelde, inwendig kreu
nend. dat hij een oude man was. De jonge
Guntbert wachtte niet lang. Op een keer
kwam hij voor Merten staan: „Ik ga weg!
Ik ben hier geen meester en geen knecht, en
ik hou niet van halfheden!"
„Laten we praten." zei Merten. die langzaam
murw geworden was. Wat moest er van de
hoeve worden zonder boer? En zoo zette
Guntbert door, dat zij naar den notaris
reden. Het was een zonnige dag, waarop men
lang genoeg had moeten wachten, want Mer
ten was langzamerhand niet sterk genoeg
meer om met slecht weer buiten te zijn. In
dikke doeken gepakt zat hij op den wagen;
maar de teugels gaf hij niet uit den hand.
Achterop zat Vicka en Trud. die mee onder-
teckenen moesten. Naast zijn grootvader zat
Guntbert, sterk en zelfbewust. De paarden
draafden vroolijk, maar halverwege moesten
de twee oude handen, die al zooveel gewerkt
hadden, het opgeven; Guntbert kreeg de teu
gels. Niettemin stond de oude er bij den nota
ris op dat er een clausule bij de overdracht
gemaakt zou worden, dat hij zooveel zou
mogen meewerken als hij wilde. Guntbert
lachte in zich zelf. en zei toch neen. Het
was te belachelijk om aan die grillen van den
ouden man toe te geven.
„Wat. wil je niet? Ik zal je leeren. hoe ik
nog meewerken kan!" schreeuwde Merten. De
moeder trok den jongen aan zijn jas en onwil
lig zei hij: „Vooruit dan maar". En daarna
reed Guntbert de wagen naar huis.
Den volgenden morgen keken allen verrast
op. toen de oude vroeg op was en naar het
veld wilde om te werken.
„Ga weer naar bed. grootvader," waar
schuwde Guntbert. „Het is nog koud alles
is nog bedauwd. Het zou heel slecht voor je
zijn."
„Een goeie boer werkt van den vroegen mor
gen tot den laten avond", zei Merten en stap
te op stijve becnen de schemering in. Gunt
bert keek hem na, en begon toen aan zijn
eigen werk. Tegen den middag ging hij het
land op om den oude te zoeken. Maar hij
zag nergens den witten kop tegen de donkere
aarde afsteken, en hy begon haastiger te
loopen. tot hij iets op den grond zag liggen.
Merten, met gebroken oogen. uitgestrekte
armen en de oude handen half in de losse
aarde gegraven. Midden in zyn werk was hij
op zUn eigen hoeve, op zyn eigen akker ge
storven.
Guntbert bleef even met gevouwen handen
voor zich uit staan kijken. Pas nu begreep hy
den taaien, ouden werker, die zyn grond wilde
bewerken tot in den dood. En voor de eerste
maal in zyn leven begon hij van den oude te
houden. Als een kind nam hy hem in zijn
sterke armen, en met tranen in de oogen droeg
hy hem naar huis, waar de vrouwen waren.
WILHELMINA BALTINESTER.