HET HAARLEMSCHE STADSBEELD
Waar de Mesehiedeels
Een teeken van dezen tijd.
OP DE NIJLPAARDENJACHT.
ZATERDAG 21 JULI 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
8
Hoe het eens was.
Hoe het geworden is.
De hoek ZijlstraatNassaulaan omstreeks 1900
£en bezoek cum fiude TCOHSCUC Uas-ieelti*.
Onze Parijsche correspondent schrijft ons
uit Bourges (Cher.):
De bezitters van groote historische
kasteelen in Frankrijk hebben op instigatie
van Dr. J. Carvalle, zelf eigenaar van het be-
beroemde slot van Vlllandry, een vereeniging
gesticht welke „La Demeure Historique" heet.
Het doel van deze vereeniging, onder voorzit
terschap van den hertog van Neailles, is om
aan het publiek bekend te maken welke enor
me kunstschatten en souvenirs van historischi
belang Frankrijk in nagenoeg alle departe
menten heeft, opdat alle leden de groote
menigte in de gelegenheid willen stellen om
zelf die kasteelen met hun prachtige inte
rieurs te komen bewonderen. Want de groot-
eigenaars worden bedreigd door de democra
tische wetten die bijv. bij erfenis gelijke ver-
deeling onder de kinderen voorschrijven, door
de successierechten die ineens bijna dertig
procent van de erfenis eischen. Herhaaldelijk
is het al voorgekomen dat een eeuwenoud
familiebezit zoo in het openbaar moest worden
verkocht, dat al die kunstschatten naar een
vendu-huls moesten worden gezonden om aan
den Staat de successierechten te kunnen be
talen. En zoo vlogen de rijkste souvenirs van
de groote geschiedenis van Frankrijk naar het
meest-biedende buitenland.
Aan die overwegingen heeft ..La Demeure
Historique" haar ontstaan te danken: laat,
zoo luidde het devies, de groote menigte zich
zelf ervan overtuigen dat het niet langer aan
gaat om zoo het land arm te maken.
Verschillende kasteelbewoners nu van het
departement Cher hebben ons, alvorens de
poorten te ontsluiten voor de groote menigte,
uitgenoodigd enkele uren door te brengen op
hun kasteel. Overal, bij graaf en gravin de
Mortemart, bij graaf en gravin De Bourbon
Lignières, bij hertog en hertogin De Maillé,
bij prins d'Arenberg, bij markies en markiezin
de Chaumont Quitry hebben we, geleid door
hertog de Neailles een schitterend onthaal ge
vonden, een ontvangst „trés belle vieïlle
France" en we zijn in die enkele dagen zoo
van het eene wonder naar het andere ge
voerd dat we nu eerst recht, nu we in nuchtere
woorden die sprookjes-luxe beschrijven een
bijna beklemmend gevoel van onmacht over
ons voelen komen.
Lodewijk XII moet wel een heel verwend
mensch zijn geweest, toen hij in Maart 1497
voor den eigenaar van Meillant, de heer van
Chaumont, die toevallig niet aanwezig was,
dit briefje achterliet (graaf de Mortemart
heeft het ons ter hand gesteld, want het be
rust nog in de bibliotheek van het kasteel):
,.Mon cousin, ik ben u komen opzoeken in uw
kasteel van Meillant; ik heb er me stom ver
veeld 'en de duivel moge me halen als ik er
ooit weer een voet zet".
Bourges zelf is een aller-interessantst stadje
al was het alleen om de honderdtallen prach
tige oude historische gebouwen welke het telt.
Alleen mag er bij den bevoorrechten bezoeker
die de eer heeft op het stadhuis te worden
ontvangen eenige twijfel en vrees bestaan dat
het respectabele historisch verleden lang en
voor toekomstige geslachten zal worden be
waard want het moet ons toch van het hart
dat we nimmer en nergens ter wereld zoo'n
vergane boel hebben gezien als op het raads
huis. voormalig paleis van den bisschop van
Bourges. Zooiets gaat alle beschrijvingen te
boven. In de groote ontvang-zaal heb ik een
unieke gelegenheid gemist den nek te bre
ken in de gaten van het tapijt en toen de wet
houder me minzaam een fauteuil had aange
boden in de vergaderzaal, knapte er ineens een
poot van mijn zetel af. hetgeen hertog de
Noailles, die naast me zat, de fijne opmerking
deed maken, „dat er toch wel iets wankel was
in het bolwerk van dezen sociallstischen ge
meenteraad. Monseigneur B. heeft ons per
soonlijk de eer aangedaan ons de beroemde
cathedraal te tooncn. Chartres heeft een
wereldvermaardheid, maar Bourges heeft zeker
niet. wat de glas-in-lood-ramen betreft, daar
voor onder te doen. Het is een weelde zooals
we zelfs niet in Rhelms. zelfs niet in Keulen,
noch in Milaan, noch in Gouda zagen; ook het
portaal van deze basiliek is van een onge-
kenden rijkdom. Behalve dat telt. zooals we
zeiden. Bourges honderdtallen andere interes
sante gebouwen. Men vergete niet dat de
hoofdstad van de oude provincie Berri eens
een machtig centrum was en dat Jacques
Coeur er zetelde in zijn meer dan koninklijk
paleis. Jacques Cocur was een handelsman die
in de voornaamste Europeesche havens zijn
handelsvloot had. Begonnen als klein winke
liertje. wist hij zich op te werken tot een van
de rijkste kooplui van de wereld en toen hij
eenmaal schatrijk was. benoemde de koning
hem tot Minister van Financiën, een rol welke
yoornamelljk hierop neer kwam om Z.M. uit
de moeilijkheden te helpen, wanneer de schat
kist leeg was. Dat de rijkaard toch wel iets
gemeen moet hebben gehad met wijlen den
heer Staviskey meenen we mogen af te leiden
uit het feit dat hij wegens valsche munterij
werd veroordeeld. Maar wat kunnen ons ten
slotte die oude „handelstransacties" schelen,
waar Jacques Coeur een vorstelijk paleis met
magnifieke zalen, een soort kasteel, midden
in de stad heeft achtergelaten? Niet minder
merkwaardig zijn die andere gebouwen uit den
Renaissance-tijd, patriciërswoningen, zooals
het hotel Lallemant of het hotel Cujes waar
men thans de voornaamste verzamelingen van
historische curriosa heeft ondergebracht. En
zoo zou men in het stadje overal prachtige
binnenplaatsen en geveltjes kunnen aan
wijzen. Wat alleen verschrikkelijk is: dat som
mige winkeliers hebben gemeend de rez-de
chaussée van al die woningen uit de XTVe
eeuw te moeten transformeeren in kunst a la
Exposition des Arts Décoratifs of erger nog:
kunst a la Exposition Coloniale. Zoo zagen we
de woning van een confiseur, een huisje puur
middeleeuwsch, maar de benedenverdieping
was lichtblauw geverfd, met zilveren pilaren
en toovenaarsmaskers uit Oubangulchari, Ge
kunt u het effect voorstellen.
Via het kerkje uit de Xlle eeuw. van La
Chelle-Bruère komen we in het park dat het
kasteel van Meillant omringt. Het is een
enorm gebouw met statige torens en welks
gevels tot in de kleinste onderdeelen gebeeld
houwd zijn door den beroemden Dominicaner
Jeconde. hulp en medewerker van Miquel
Angelo. De geschiedenis van Meillant, zoo ver
telt ons graaf de Mortemart, die ons bij den
ingang welkom heette, verliest zich in het ver
leden. Iets verder in het park vindt men nog
de overblijfselen van een oud Romeinsch bol
werk waarnaast men, ongeveer in het jaar
duizend dit kasteel begon te bouwen. We zijn
de wapenzaal, beneden, binnengetreden. Langs
de wanden niets dan wapenrustingen, wapens
en harnassen, welke eens toebehoorden aan
de heeren van Charenton, van Sancerre, van
Charles de La Rochefoucauld, van den nobe-
len hertog van Charest (Lodewijk XV zeide
van hem: Regardez eet homme; a lui seul il
vivifie treis de mes provinces") van wie graaf
de Mortemart een van de laatste afstamme
lingen is. Langs een monumentalen trap ko
men we in de salon, een enorm vertrek met
ZIJLSTRAAT
De hoek ZijlstraatNassaulaan is in den
laatsten tijd veel veranderd. Eenige panden
zijn daar gesloopt om den grond vrij te maken
voor het gebouw van de Rotterdamsche Bank-
vereeniging.
hooge boogvensters, gebeeldhouwden schor
steen, met hoog opgaande lambrizeeringen en
een plafond van zware balken waartusschen
de geschilderde familiewapens. Niet minder
statig is de puur XVde eeuwsche eetzaal waar
gravin de Mortemart, alvorens ons persoonlijk
verder rond te lelden, tot de tinnen van het
kasteel, aan het dejeuner ontvangt met de
charme ,,une trés grande dame" eigen. En
na het déjeuner, met die onbescheidenheid,
welke slechts door belangstelling mag worden
gerechtvaardigd, bewonderen we de tallooze
familieportretten de rijk gebeeldhouwde meu
bels, het prachtige jachtgeweer van Marie
Antoinette, de tallooze hoogst interessante
documenten in de rijk voorziene familie- bi
bliotheek. En dan komen we in het afzonder
lijke kapelletje, in het park ('n klein hoekje
van een gebied van dertig duizend hectaren
dat aan de De Mortemart's toebehoort) waar
het geheel gouden altaar een juweel van mid-
deleeuwsche kunst is.
De geschiedenis van dit altaartje, waarin
alle figuurtjes van het oude en nieuwe testa
ment zijn gebeeldhouwd is merkwardig: drie
eeuwen geleden was het spoorloos verdwenen.
Tot op den dag dat de grootvader van den
huidigen bezitter bericht kreeg dat er ergens
in Rusland een merkwaardig altaar te koop
was dat wellicht in de kapel van Meillant zou
passen. De koop werd gesloten en ziet, de oude
bouten en schroeven die het moesten bevesti
gen, pasten precies in de holten en gaten van
het lang verdwenen en reeds vergeten stuk.
Zoodat men met groote zekerheid kan aanne
men dat Meillant weer in het bezit kwam van
het origineele stuk van de roemrijke vroegere
bewoners.
HENRY A. TH. LESTURGEON.
HET NUT VAN RADIO-
REPORTAGE.
Toen de groote brand in Chicago woedde
renden de radioverslaggevers gewapend met
hun microfoons naar de plaats des onheils
Zooals men weet was dit de heftigste brand
sedert 1871.
Dank zij de radio kon men zich tot de be
volking wenden en haar verzoeken zich niet
naar de gevaarlijke wijk te begeven. Deze raad
werd opgevolgd, hetgeen zeer veel bijdroeg tot
een rustiger werken der brandweer.
LUIDSPREKERSPLAAG
ALLERWEGE.
Gelijktijdig met de ontwikkeling van he'
radiowezen wordt het aantal luidsprekers
steeds talrijker. Het lawaai, dat hierdoor zoo
langzamerhand ontstaan is. heeft een derge
lijken omvang gekregen, dat een wettelijke re
geling van algemeen belang is. Binnenkort zal
het Engelsche ministerie van binnenlandsche
zaken een wetsvoorstel indienen, teneinde aan
dit ongerief radicaal een einde te maken.
Zooals die nu is.
MUZIEK-ANECDOTEN.
Bruckner was hopeloos verliefd op een por
tret van de Dresdensche tooneelspeelster Clara
Salbach. Hij verklaarde, dat hij die dame ab
soluut wou trouwen, kocht twee schouwburg
biljetten voor de eerste rij stalles en ging met
zijn leerling Oberleithner naar 'n voorstelling
waarin Clara zou optreden. Hij had een kolos
saal bouquet meegenomen.
Clara Salbach speelde dien avond voor En
gelsche dame. Telkens, als er een actrice op
kwam, riep Bruckner zeneuwachtig: „Dat is
ze", en hij wou het bouquet op het tooneel
werpen. Toen eindelijk Clara Salbach werkelijk
optrad, met Engelsche coiffure en een bril op,
en Oberleithner zei: „Dat is ze", keerde
Bruckner zich verontwaardigd om, vluchtte
overhaast uit den schouwburg en sprak nooit
meer over de actrice.
Liszt. Bij een rijken, opdringerigen gastheer
werd Liszt onmiddellijk na tafel uitgenoodigd
om te spelen. Hij ging naar de piano, maakte
een glissando over de toetsen, van beneden
naar boven en van boven naar beneden, sloot
toen het instrument en verwijderde zich met
de woorden: „Zoo, mijn diner is betaald".
Een kort berichtje in één onzer groote dag-
bladen:
„De mensch heeft zijn eigenaardigheden en
gewoonten, en één ervan is, dat men geleende
boeken liefst zoo lang mogelijk in zijn bezit
wil houden.
Wie heeft niet eens zuchtend voor zijn boe
kenkast gestaan en naar al die ledige plekken
gekeken, waar zijn kostbaarste boeken een
plaats behoorden te hebben? En wie heeft
niet eens, laten wij eerlijk zijn, zijn boeken
schat met een geleend exemplaar verrijkt en
er verder niet meer aan gedacht het terug te
geven?
Te Londen is thans een beweging gaande
om een „dag der geleende boeken" in te stel
len. Een dag dus, waarop men eraan herinnerd
wordt al die boeken, die men in dat jaar leen
de, aan hun eigenaars te retourneeren. Het
idee is niet kwaad, maar de verwezenlijking
ervan zal vele verstokte boekenleeners voor
een pijnlijk moreel probleem stellen".
Dat berichtje vestigt eindelijk eens den aan
dacht op een euvel in onze samenleving, dat
wel niet van zoo overstelpend groot belang is,
maar dat intusschen toch zulke afmetingen
heeft aangenomen, dat er wel eens een hartig
woordje over gesproken mocht worden. Want
de Engelschen denken waarschijnlijk, dat de
slechte gewoonte van het niet teruggeven van
geleende boeken alleen in hun land zoo weel
derig tiert, maar in Holland is het er ook bij
zonder slecht mee gesteld. Al zijn we dan hier
nog niet op het idee gekomen van het instel
len van een „geleende boeken"-dag, en al
zullen we dus. mochten we daar nog eens toe
overgaan, niet oorspronkelijk meer zijn, het
vaststellen van zoo'n officieele dag, waarop
ieder alle geleende boeken, die hij op dien dag
in zijn bezit had, aan de rechtmatige eige
naars teruggeeft, zou ook hier werkelijk in een
behoefte voorzien. Als dan ten minste de mees
ten zich ook maar aan de bedoeling van dien
dag houden, en inderdaad hun geleende boe
ken in een koffertje pakken om ze (bij voor
keur met een paar hartelijke en welgemeende
verontschuldigingen over het eigehlijk be
schamende feit, dat zij zoo'n dag noodig
hadden!) aan de eigenaars te gaan aanbie-
den
Of het met het teruggeven van uitgeleen
de boeken altijd zoo gesteld is geweest? Ik
meen bijna te mogen zeggen van niet: en
twee feiten wijzen dan ook zeer zeker in die
richting. Het eerste is namelijk het feit, dat
het tegenwoordig veelal de vertegenwoordi
gers van de vorige generaties zijn, die ge-
Maar zonder resultaat.
Mijn veertiendaagsche tournée door de
brousse bracht mij ook in Edongwe. Te doen
had ik er niet veel, de katoen was overal op,
en toen ik dan ook mijn winkel gecontroleerd
had kon ik de rest van den dag op mijn lau
weren gaan rusten. Het liep tegen halfzes en
ik zat in mijn eentje zoo'n beetje niets te
doen. toen ik opeens een dof blazend geloei
hoorde, vlak in de buurt aan de rivier. Ik
stak verwonderd mijn hoofd naar buiten, met
een klonk het geloei weer. en een inmiddels
toegeloopen zwartvel verklaarde dat het nijl
paarden waren, die in dezen regentijd als alle
rivieren hoog water hebben zoo voor hun ple
zier eens een beetje stroomopwaarts aan den
wandel gaan. En of ik soms van plan was er
op te schieten?
Natuurlijk was dat mijn plan, ik greep mijn
geweer en schoot achter den neger aan het
bosch in, onder het loopen een versche doos
patronen openrukkende. Na een korte maar
hevige worsteling met allerhande gemeene
doornstruiken bereikten we een punt aan het
water vanwaar we een goed uitzicht hadden
op een groot deel van de rivier. Maar de nijl
paarden lieten geen zuchtje meer hooren. We
wachtten en wachtten, maar toen ik ten laat
ste door de snel Invallende duisternis den loop
van mijn geweer niet meer zien kon besloot
ik om dan in 's hemelsnaam maar onverrich
ter zake terug te gaan. Nauwelijks waren we
evenwel op weg of we hoorden het geloei
weer vlak in de buurt, en om te trachten van
het laatste beetje licht te profiteeren trokken
we er nu maar recht op af, dwars door alles
heen. En nu kregen we ze te zien. Door een
opening in de overhangende boomtakken za
gen we een meter of vijftig van ons af twee
vette ronde rucgen speelsch door het water
buitelen. terwijl hun eigenaars door vroo'.yk
blazer, hun tevredenheid met de wereldsche
zaken kenbaar maakten.
Graag had ik een beetje roet in het eten
gegooid, maar het was zoo donker daar on
der de boomen dat ik niet de minste zeker
heid van treffen had. Het was niet noodig de
beesten nutteloos en noodeloos misschien
pijnlijk te wonden, en wie weet kwam er nog
een kans dien avond. Intusschen was het een
aardig en opwindend gezicht zelfs al viel er
heel weinig meer te zien. die twee kolossale
beesten, die daar zoo onbewust van het feit
dat ze bespied en bedreigd werden vroolijk
blazend in den stroom dartelden. Pas toen er
heelemaal niets meer te zien viel keerden we
terug, maar om op alles bedacht te zijn zette
ik het geweer voor de hand in een hoek van
de kamer. En ja hoor. tegen een uur of acht
kwam een opgewonden neger me vertellen
dat de nijlpaarden bij een dorp een kwartier
tje verder gesignaleerd waren. Het was lekker
weer, de maan kwam juist op, en dus ging ik
maar mee. We liepen een dorp door, volgden
een boschpaadje dat naar het water leidde,
en aan het eind daarvan vond ik een stuk of
acht negers, gewapend met bogen en voor-
laadgcweren. In de verte bliezen de nijlpaar
den. Dat Is wel opwindend, zoo 's nachts in
het stikdonkere bosch te staan, terwijl het
groote wild snel nadert, en er gaat dan een
speciaal veilig gevoel uit van een koude ge
weerloop in je hand.
We zochten een vrij open plaats od aan het
water, en daar legde alles zich in hinderlaag.
Steeds meer zwarten kwamen aangeslopen,
met een keur van allerhande wapens, en ver
lengden de rij. Daar waren giftpijlen, lansen,
boschmessen en minstens zes geweren, met
oen loon zoo dik als een tafelpoot, waar een
half blikje kruid en een heel magazijn oud
ijzer in gestaipot wordt Met een lont of eer
vuursteen wordt dat zaakie tot ontnloffm?
gebracht. Soms gaan die dingen op de juiste
manier af en verlaat de lading den loop van
voren, zooals bij een behoorlijk geweer ge
woonte is. Maar ook vaak barst de boel uit
een. en krijgt de schutter zijn eigen brouwsel
in het gezicht geblazen. Het was dan ook met
een lichtelijk angstige benieuwdheid dat ik
het komende algemeene salvo afwachtte, en
het stond van tevoren wel vast dat ieder de
sporen van zijn werk in de buit zou trachten
te drukken.
Zoo lagen we daar en wachtten. Het was
heerlijk koel en muggen waren er niet. De
volle maan kwam langzaam boven het bosch
uit, het snel stroomende donkere water lag
vol lichtglimpen. maar de oevers aan de over
zijde waren bezet met tallooze geheimzinnige
zwarte schaduwholen. Lichtkevers zweefden
als telkens aangloeiende groene vonkjes In
den nacht.
Ieder hield zich doodstil, men hoorde slechts
het klokken en klotsen van het water, en
het felle terugzwiepen van door den stroom
meegesleepte takken. Tot opeens in de duis
tere spelonk van een kreek aan den overkant
een heel zacht geplas hoorbaar werd. Een ge
fluister doorliep de rij der belagers. Daar
kwamen de nijlpaarden!
Heel schimmig aanvankelijk, langzamer
hand duidelijker, teekenden zich de grijze
ruggen tegen het donkere water af, telkens
wegduikend, terwijl de dieren zich moeizaam
tegen den zwaren stroom opwerkten. Steeds
dichter naderden ze, honderd, tachtig, zestig
meter. Alles lag klaar, pijl op de boog, vinger
aan den trekker. Bijna was de afstand goed
om juist te schieten, toen opeens met een
ontzaglijke knal zoo'n zware donderbus voor
tijdig afging. Zonder ander resultaat dan dat
de opgeschrikte dieren met een plons onder
doken en onder dekking van de overhangen
de struiken haastig maar geluidloos het ha
zenpad kozen.
Daar stonden we nu. Bijna was de buit bin
nen, de potten stonden misschien a! op het
vuur, en daar ontsnapte het gebraad op het
laatste nippertje. Een storm van verwijten in
het voor mij onverstaanbare Malele's daalde
natuurlijk op het hoofd van den schuldige
neer, maar dat bracht de nijlpaarden niet
terug. Iemand opperde het idee in een ver
derop gelegen oud katoenveld nogmaals een
kans te wagen, maar na een kort dispuut
werd het denkbeeld verworpen. En zoo ging
mijn eerste bijna geslaagde grof wildjacht
tenslotte toch nog als een nachtkaars uit.
Geleende boekend-dag.
leende boeken nog prompt terugbrengen en
dat het dan ook logischerwijze diezelfden
zijn, die zich in rechtmatige verontwaardi
ging uitspreken over de wijze waarop de
meeste jongeren op dat gebied in gebreke
blijven. Hei tweede is het verschijnsel, dat de
lakschen hun nalatigheid gewoonlijk in het
minst niet laakbaar of ongewoon vinden, en
hen, die er tegen fulmineeren, voor zwaar
op de hand en „ouderwetsch" plegen uit te
maken. Een soort van ouderwetschheid dan,
die ver te verkiezen is boven zekere nieuwer-
wetschheden
Want het is tegenwoordig met het terug
geven van geleende boeken werkelijk wel heel
somber gesteld, en er heerschen op dat ge
bied gewoonten, die werkelijk niet door den
beugel kunnen. Het is inderdaad een feit, dat
er bijna geen bezitter of bezitster van een
kleinere of grootere bibliotheek is, of onder
dat boekenbezit bevinden zich een aantal
exemplaren, waarvan hij of zij niet eens
meer weet, hoe ze er kwamen slechts dat
ze niet van hem of haar zijn staat als een
paal boven water. De rechtmatige eigenaar
is allang in het vergeetboek geraakt, en zelfs
een officieele „geleende boeken"-dag zou hier
niets meer kunnen uitrichten! Erger het
komt niet zelden voor, dat men den eigenaar
van het één of ander boek willens en wetens
naar het vergeetboek verwijst en zijn boek
inrekent een goedkoope en moeitelooze
manier om bibliotheken uit te breiden. Het is
een gewoonte, die zoo ingeworteld is, dat er
velen zijn, die niet eens goed meer beseffen,
wat zij eigenlijk doen, en die diep beleedigd
zouden zijn, als men het kind bij den naam
noemde en hen betichtte van het zich toe
eigenen van andersmans goed!
S
De minder erge gevallen zijn altijd nog
erg genoeg, en de gewone burgerbeleefdheid
wordt er in allen gevalle met voeten getre
den. Want wat is logischer, dan dat ge er
zelf en zoo spoedig mogelijk voor zorgt, dat
een boek weer bij dengenen terugkomt, die
zoo welwillend was het ter lezing af te staan?
En hoe vaak gebeurt het niet, dat de vrien
delijke leener tot twee, drie maal toe om zijn
eigendom moet vragen, terwijl het dan bo
vendien nog dikwijls voorkomt, dat ae het
misschien gansch en al niet zoo onhebbelijk
bedoelende, maar intusschen toch een vrij
grove onbeleefdheid begaande „beleende"
belooft het „klaar te zullen leggen, dan kan
de leener het ten allen tijde krijgen als hij
het komt halen". In negen van de tien ge
vallen is bovendien die belofte dan even snel
vergeten als gedaan, en als de leener dan in
arren moede er werkelijk maar eens zelf op af
gaat, omdat hij wel begrijpt, dat hij zijn be
zit anders nooit terug zal krijgen, krijgt hij
nog nul op het request ook!
Het is dan ook geen wonder, dat de eige
naars van boekenverzamelingen langzamer
hand tot allerlei maatregelen overgaan, om
te trachten het voortdurend verdwijnen van
hun boeken tegen te gaan. Daar zijn bijvoor
beeld de goedigen, die het toch steeds niet
kunnen laten hun mooiste of dierbaarste boe
ken ter beschikking van anderen te stellen, en
die zich dan maar de moeite getroosten van
het aanleggen van een lijst van geleende boe
ken, of van een heel kaartsysteem, waarop zij
de uitleeningen aanteekenen. Daar zijn de
minder goedigen, of ook wel degenen, die aan
het eind van hun geduld zijn geraakt, die
schijnbaar onvriendelijk weigeren ook maar
een enkel van hun boeken aan wie ook uit te
leenen. Met schade en schande zijn zij wijs
geworden, en wie kan hen ongelijk geven?
Alle verzamelaars beschouwen hun verzame
lingen als een heel dierbaar bezit; het bij
houden van een betrekkelijk kleine boekerij
vergt bijvoorbeeld van iemand met bescheiden
middelen vrij veel, zoodat het verdwijnen
van een enkel boek al een gevoelig verlies be-
teekent.
Het instellen van een „geleende boeken"-
dag zou hier in Holland ook werkelijk zijn nut
wel hebben; maar eigenlijk zou het veel beter
zijn, als vele boekenleeners zic'n bezonnen en
hun gedragslijn een beetje veranderden, zoo
dat het instellen van zoo'n dag volkomen
overbodig werd. Het is maar zoo'n betrekke
lijke kleinigheid; niettemin brengt ze tallooze
ergernissen en onaangenaamheden in de we
reld. en zij zou met een klein beetje moeite
verholpen zijn. Uit den aard van de zaak ligt
het vooral op het pad van de moeders en huis
vrouwen om het goede voorbeeld te geven en
bovendien te zorgen, dat het door haar gezin
gevolgd wordt; een paedagogische aangele
genheid van zeer ondergeschikt belang, niet
temin een typeerende!
Want eigenlijk moest het bovenstaand be
richt en het feit dat er werkelijk behoefte be
staat aan zoo'n „geleende boeken"-dag, toch
ieders eer te na zijn!
WILLY VAN DER TAK, j