HET HAARLEMSCHE STADSBEELD Waar de Mesehiedeels Een teeken van dezen tijd. OP DE NIJLPAARDENJACHT. ZATERDAG 21 JULI 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 8 Hoe het eens was. Hoe het geworden is. De hoek ZijlstraatNassaulaan omstreeks 1900 £en bezoek cum fiude TCOHSCUC Uas-ieelti*. Onze Parijsche correspondent schrijft ons uit Bourges (Cher.): De bezitters van groote historische kasteelen in Frankrijk hebben op instigatie van Dr. J. Carvalle, zelf eigenaar van het be- beroemde slot van Vlllandry, een vereeniging gesticht welke „La Demeure Historique" heet. Het doel van deze vereeniging, onder voorzit terschap van den hertog van Neailles, is om aan het publiek bekend te maken welke enor me kunstschatten en souvenirs van historischi belang Frankrijk in nagenoeg alle departe menten heeft, opdat alle leden de groote menigte in de gelegenheid willen stellen om zelf die kasteelen met hun prachtige inte rieurs te komen bewonderen. Want de groot- eigenaars worden bedreigd door de democra tische wetten die bijv. bij erfenis gelijke ver- deeling onder de kinderen voorschrijven, door de successierechten die ineens bijna dertig procent van de erfenis eischen. Herhaaldelijk is het al voorgekomen dat een eeuwenoud familiebezit zoo in het openbaar moest worden verkocht, dat al die kunstschatten naar een vendu-huls moesten worden gezonden om aan den Staat de successierechten te kunnen be talen. En zoo vlogen de rijkste souvenirs van de groote geschiedenis van Frankrijk naar het meest-biedende buitenland. Aan die overwegingen heeft ..La Demeure Historique" haar ontstaan te danken: laat, zoo luidde het devies, de groote menigte zich zelf ervan overtuigen dat het niet langer aan gaat om zoo het land arm te maken. Verschillende kasteelbewoners nu van het departement Cher hebben ons, alvorens de poorten te ontsluiten voor de groote menigte, uitgenoodigd enkele uren door te brengen op hun kasteel. Overal, bij graaf en gravin de Mortemart, bij graaf en gravin De Bourbon Lignières, bij hertog en hertogin De Maillé, bij prins d'Arenberg, bij markies en markiezin de Chaumont Quitry hebben we, geleid door hertog de Neailles een schitterend onthaal ge vonden, een ontvangst „trés belle vieïlle France" en we zijn in die enkele dagen zoo van het eene wonder naar het andere ge voerd dat we nu eerst recht, nu we in nuchtere woorden die sprookjes-luxe beschrijven een bijna beklemmend gevoel van onmacht over ons voelen komen. Lodewijk XII moet wel een heel verwend mensch zijn geweest, toen hij in Maart 1497 voor den eigenaar van Meillant, de heer van Chaumont, die toevallig niet aanwezig was, dit briefje achterliet (graaf de Mortemart heeft het ons ter hand gesteld, want het be rust nog in de bibliotheek van het kasteel): ,.Mon cousin, ik ben u komen opzoeken in uw kasteel van Meillant; ik heb er me stom ver veeld 'en de duivel moge me halen als ik er ooit weer een voet zet". Bourges zelf is een aller-interessantst stadje al was het alleen om de honderdtallen prach tige oude historische gebouwen welke het telt. Alleen mag er bij den bevoorrechten bezoeker die de eer heeft op het stadhuis te worden ontvangen eenige twijfel en vrees bestaan dat het respectabele historisch verleden lang en voor toekomstige geslachten zal worden be waard want het moet ons toch van het hart dat we nimmer en nergens ter wereld zoo'n vergane boel hebben gezien als op het raads huis. voormalig paleis van den bisschop van Bourges. Zooiets gaat alle beschrijvingen te boven. In de groote ontvang-zaal heb ik een unieke gelegenheid gemist den nek te bre ken in de gaten van het tapijt en toen de wet houder me minzaam een fauteuil had aange boden in de vergaderzaal, knapte er ineens een poot van mijn zetel af. hetgeen hertog de Noailles, die naast me zat, de fijne opmerking deed maken, „dat er toch wel iets wankel was in het bolwerk van dezen sociallstischen ge meenteraad. Monseigneur B. heeft ons per soonlijk de eer aangedaan ons de beroemde cathedraal te tooncn. Chartres heeft een wereldvermaardheid, maar Bourges heeft zeker niet. wat de glas-in-lood-ramen betreft, daar voor onder te doen. Het is een weelde zooals we zelfs niet in Rhelms. zelfs niet in Keulen, noch in Milaan, noch in Gouda zagen; ook het portaal van deze basiliek is van een onge- kenden rijkdom. Behalve dat telt. zooals we zeiden. Bourges honderdtallen andere interes sante gebouwen. Men vergete niet dat de hoofdstad van de oude provincie Berri eens een machtig centrum was en dat Jacques Coeur er zetelde in zijn meer dan koninklijk paleis. Jacques Cocur was een handelsman die in de voornaamste Europeesche havens zijn handelsvloot had. Begonnen als klein winke liertje. wist hij zich op te werken tot een van de rijkste kooplui van de wereld en toen hij eenmaal schatrijk was. benoemde de koning hem tot Minister van Financiën, een rol welke yoornamelljk hierop neer kwam om Z.M. uit de moeilijkheden te helpen, wanneer de schat kist leeg was. Dat de rijkaard toch wel iets gemeen moet hebben gehad met wijlen den heer Staviskey meenen we mogen af te leiden uit het feit dat hij wegens valsche munterij werd veroordeeld. Maar wat kunnen ons ten slotte die oude „handelstransacties" schelen, waar Jacques Coeur een vorstelijk paleis met magnifieke zalen, een soort kasteel, midden in de stad heeft achtergelaten? Niet minder merkwaardig zijn die andere gebouwen uit den Renaissance-tijd, patriciërswoningen, zooals het hotel Lallemant of het hotel Cujes waar men thans de voornaamste verzamelingen van historische curriosa heeft ondergebracht. En zoo zou men in het stadje overal prachtige binnenplaatsen en geveltjes kunnen aan wijzen. Wat alleen verschrikkelijk is: dat som mige winkeliers hebben gemeend de rez-de chaussée van al die woningen uit de XTVe eeuw te moeten transformeeren in kunst a la Exposition des Arts Décoratifs of erger nog: kunst a la Exposition Coloniale. Zoo zagen we de woning van een confiseur, een huisje puur middeleeuwsch, maar de benedenverdieping was lichtblauw geverfd, met zilveren pilaren en toovenaarsmaskers uit Oubangulchari, Ge kunt u het effect voorstellen. Via het kerkje uit de Xlle eeuw. van La Chelle-Bruère komen we in het park dat het kasteel van Meillant omringt. Het is een enorm gebouw met statige torens en welks gevels tot in de kleinste onderdeelen gebeeld houwd zijn door den beroemden Dominicaner Jeconde. hulp en medewerker van Miquel Angelo. De geschiedenis van Meillant, zoo ver telt ons graaf de Mortemart, die ons bij den ingang welkom heette, verliest zich in het ver leden. Iets verder in het park vindt men nog de overblijfselen van een oud Romeinsch bol werk waarnaast men, ongeveer in het jaar duizend dit kasteel begon te bouwen. We zijn de wapenzaal, beneden, binnengetreden. Langs de wanden niets dan wapenrustingen, wapens en harnassen, welke eens toebehoorden aan de heeren van Charenton, van Sancerre, van Charles de La Rochefoucauld, van den nobe- len hertog van Charest (Lodewijk XV zeide van hem: Regardez eet homme; a lui seul il vivifie treis de mes provinces") van wie graaf de Mortemart een van de laatste afstamme lingen is. Langs een monumentalen trap ko men we in de salon, een enorm vertrek met ZIJLSTRAAT De hoek ZijlstraatNassaulaan is in den laatsten tijd veel veranderd. Eenige panden zijn daar gesloopt om den grond vrij te maken voor het gebouw van de Rotterdamsche Bank- vereeniging. hooge boogvensters, gebeeldhouwden schor steen, met hoog opgaande lambrizeeringen en een plafond van zware balken waartusschen de geschilderde familiewapens. Niet minder statig is de puur XVde eeuwsche eetzaal waar gravin de Mortemart, alvorens ons persoonlijk verder rond te lelden, tot de tinnen van het kasteel, aan het dejeuner ontvangt met de charme ,,une trés grande dame" eigen. En na het déjeuner, met die onbescheidenheid, welke slechts door belangstelling mag worden gerechtvaardigd, bewonderen we de tallooze familieportretten de rijk gebeeldhouwde meu bels, het prachtige jachtgeweer van Marie Antoinette, de tallooze hoogst interessante documenten in de rijk voorziene familie- bi bliotheek. En dan komen we in het afzonder lijke kapelletje, in het park ('n klein hoekje van een gebied van dertig duizend hectaren dat aan de De Mortemart's toebehoort) waar het geheel gouden altaar een juweel van mid- deleeuwsche kunst is. De geschiedenis van dit altaartje, waarin alle figuurtjes van het oude en nieuwe testa ment zijn gebeeldhouwd is merkwardig: drie eeuwen geleden was het spoorloos verdwenen. Tot op den dag dat de grootvader van den huidigen bezitter bericht kreeg dat er ergens in Rusland een merkwaardig altaar te koop was dat wellicht in de kapel van Meillant zou passen. De koop werd gesloten en ziet, de oude bouten en schroeven die het moesten bevesti gen, pasten precies in de holten en gaten van het lang verdwenen en reeds vergeten stuk. Zoodat men met groote zekerheid kan aanne men dat Meillant weer in het bezit kwam van het origineele stuk van de roemrijke vroegere bewoners. HENRY A. TH. LESTURGEON. HET NUT VAN RADIO- REPORTAGE. Toen de groote brand in Chicago woedde renden de radioverslaggevers gewapend met hun microfoons naar de plaats des onheils Zooals men weet was dit de heftigste brand sedert 1871. Dank zij de radio kon men zich tot de be volking wenden en haar verzoeken zich niet naar de gevaarlijke wijk te begeven. Deze raad werd opgevolgd, hetgeen zeer veel bijdroeg tot een rustiger werken der brandweer. LUIDSPREKERSPLAAG ALLERWEGE. Gelijktijdig met de ontwikkeling van he' radiowezen wordt het aantal luidsprekers steeds talrijker. Het lawaai, dat hierdoor zoo langzamerhand ontstaan is. heeft een derge lijken omvang gekregen, dat een wettelijke re geling van algemeen belang is. Binnenkort zal het Engelsche ministerie van binnenlandsche zaken een wetsvoorstel indienen, teneinde aan dit ongerief radicaal een einde te maken. Zooals die nu is. MUZIEK-ANECDOTEN. Bruckner was hopeloos verliefd op een por tret van de Dresdensche tooneelspeelster Clara Salbach. Hij verklaarde, dat hij die dame ab soluut wou trouwen, kocht twee schouwburg biljetten voor de eerste rij stalles en ging met zijn leerling Oberleithner naar 'n voorstelling waarin Clara zou optreden. Hij had een kolos saal bouquet meegenomen. Clara Salbach speelde dien avond voor En gelsche dame. Telkens, als er een actrice op kwam, riep Bruckner zeneuwachtig: „Dat is ze", en hij wou het bouquet op het tooneel werpen. Toen eindelijk Clara Salbach werkelijk optrad, met Engelsche coiffure en een bril op, en Oberleithner zei: „Dat is ze", keerde Bruckner zich verontwaardigd om, vluchtte overhaast uit den schouwburg en sprak nooit meer over de actrice. Liszt. Bij een rijken, opdringerigen gastheer werd Liszt onmiddellijk na tafel uitgenoodigd om te spelen. Hij ging naar de piano, maakte een glissando over de toetsen, van beneden naar boven en van boven naar beneden, sloot toen het instrument en verwijderde zich met de woorden: „Zoo, mijn diner is betaald". Een kort berichtje in één onzer groote dag- bladen: „De mensch heeft zijn eigenaardigheden en gewoonten, en één ervan is, dat men geleende boeken liefst zoo lang mogelijk in zijn bezit wil houden. Wie heeft niet eens zuchtend voor zijn boe kenkast gestaan en naar al die ledige plekken gekeken, waar zijn kostbaarste boeken een plaats behoorden te hebben? En wie heeft niet eens, laten wij eerlijk zijn, zijn boeken schat met een geleend exemplaar verrijkt en er verder niet meer aan gedacht het terug te geven? Te Londen is thans een beweging gaande om een „dag der geleende boeken" in te stel len. Een dag dus, waarop men eraan herinnerd wordt al die boeken, die men in dat jaar leen de, aan hun eigenaars te retourneeren. Het idee is niet kwaad, maar de verwezenlijking ervan zal vele verstokte boekenleeners voor een pijnlijk moreel probleem stellen". Dat berichtje vestigt eindelijk eens den aan dacht op een euvel in onze samenleving, dat wel niet van zoo overstelpend groot belang is, maar dat intusschen toch zulke afmetingen heeft aangenomen, dat er wel eens een hartig woordje over gesproken mocht worden. Want de Engelschen denken waarschijnlijk, dat de slechte gewoonte van het niet teruggeven van geleende boeken alleen in hun land zoo weel derig tiert, maar in Holland is het er ook bij zonder slecht mee gesteld. Al zijn we dan hier nog niet op het idee gekomen van het instel len van een „geleende boeken"-dag, en al zullen we dus. mochten we daar nog eens toe overgaan, niet oorspronkelijk meer zijn, het vaststellen van zoo'n officieele dag, waarop ieder alle geleende boeken, die hij op dien dag in zijn bezit had, aan de rechtmatige eige naars teruggeeft, zou ook hier werkelijk in een behoefte voorzien. Als dan ten minste de mees ten zich ook maar aan de bedoeling van dien dag houden, en inderdaad hun geleende boe ken in een koffertje pakken om ze (bij voor keur met een paar hartelijke en welgemeende verontschuldigingen over het eigehlijk be schamende feit, dat zij zoo'n dag noodig hadden!) aan de eigenaars te gaan aanbie- den Of het met het teruggeven van uitgeleen de boeken altijd zoo gesteld is geweest? Ik meen bijna te mogen zeggen van niet: en twee feiten wijzen dan ook zeer zeker in die richting. Het eerste is namelijk het feit, dat het tegenwoordig veelal de vertegenwoordi gers van de vorige generaties zijn, die ge- Maar zonder resultaat. Mijn veertiendaagsche tournée door de brousse bracht mij ook in Edongwe. Te doen had ik er niet veel, de katoen was overal op, en toen ik dan ook mijn winkel gecontroleerd had kon ik de rest van den dag op mijn lau weren gaan rusten. Het liep tegen halfzes en ik zat in mijn eentje zoo'n beetje niets te doen. toen ik opeens een dof blazend geloei hoorde, vlak in de buurt aan de rivier. Ik stak verwonderd mijn hoofd naar buiten, met een klonk het geloei weer. en een inmiddels toegeloopen zwartvel verklaarde dat het nijl paarden waren, die in dezen regentijd als alle rivieren hoog water hebben zoo voor hun ple zier eens een beetje stroomopwaarts aan den wandel gaan. En of ik soms van plan was er op te schieten? Natuurlijk was dat mijn plan, ik greep mijn geweer en schoot achter den neger aan het bosch in, onder het loopen een versche doos patronen openrukkende. Na een korte maar hevige worsteling met allerhande gemeene doornstruiken bereikten we een punt aan het water vanwaar we een goed uitzicht hadden op een groot deel van de rivier. Maar de nijl paarden lieten geen zuchtje meer hooren. We wachtten en wachtten, maar toen ik ten laat ste door de snel Invallende duisternis den loop van mijn geweer niet meer zien kon besloot ik om dan in 's hemelsnaam maar onverrich ter zake terug te gaan. Nauwelijks waren we evenwel op weg of we hoorden het geloei weer vlak in de buurt, en om te trachten van het laatste beetje licht te profiteeren trokken we er nu maar recht op af, dwars door alles heen. En nu kregen we ze te zien. Door een opening in de overhangende boomtakken za gen we een meter of vijftig van ons af twee vette ronde rucgen speelsch door het water buitelen. terwijl hun eigenaars door vroo'.yk blazer, hun tevredenheid met de wereldsche zaken kenbaar maakten. Graag had ik een beetje roet in het eten gegooid, maar het was zoo donker daar on der de boomen dat ik niet de minste zeker heid van treffen had. Het was niet noodig de beesten nutteloos en noodeloos misschien pijnlijk te wonden, en wie weet kwam er nog een kans dien avond. Intusschen was het een aardig en opwindend gezicht zelfs al viel er heel weinig meer te zien. die twee kolossale beesten, die daar zoo onbewust van het feit dat ze bespied en bedreigd werden vroolijk blazend in den stroom dartelden. Pas toen er heelemaal niets meer te zien viel keerden we terug, maar om op alles bedacht te zijn zette ik het geweer voor de hand in een hoek van de kamer. En ja hoor. tegen een uur of acht kwam een opgewonden neger me vertellen dat de nijlpaarden bij een dorp een kwartier tje verder gesignaleerd waren. Het was lekker weer, de maan kwam juist op, en dus ging ik maar mee. We liepen een dorp door, volgden een boschpaadje dat naar het water leidde, en aan het eind daarvan vond ik een stuk of acht negers, gewapend met bogen en voor- laadgcweren. In de verte bliezen de nijlpaar den. Dat Is wel opwindend, zoo 's nachts in het stikdonkere bosch te staan, terwijl het groote wild snel nadert, en er gaat dan een speciaal veilig gevoel uit van een koude ge weerloop in je hand. We zochten een vrij open plaats od aan het water, en daar legde alles zich in hinderlaag. Steeds meer zwarten kwamen aangeslopen, met een keur van allerhande wapens, en ver lengden de rij. Daar waren giftpijlen, lansen, boschmessen en minstens zes geweren, met oen loon zoo dik als een tafelpoot, waar een half blikje kruid en een heel magazijn oud ijzer in gestaipot wordt Met een lont of eer vuursteen wordt dat zaakie tot ontnloffm? gebracht. Soms gaan die dingen op de juiste manier af en verlaat de lading den loop van voren, zooals bij een behoorlijk geweer ge woonte is. Maar ook vaak barst de boel uit een. en krijgt de schutter zijn eigen brouwsel in het gezicht geblazen. Het was dan ook met een lichtelijk angstige benieuwdheid dat ik het komende algemeene salvo afwachtte, en het stond van tevoren wel vast dat ieder de sporen van zijn werk in de buit zou trachten te drukken. Zoo lagen we daar en wachtten. Het was heerlijk koel en muggen waren er niet. De volle maan kwam langzaam boven het bosch uit, het snel stroomende donkere water lag vol lichtglimpen. maar de oevers aan de over zijde waren bezet met tallooze geheimzinnige zwarte schaduwholen. Lichtkevers zweefden als telkens aangloeiende groene vonkjes In den nacht. Ieder hield zich doodstil, men hoorde slechts het klokken en klotsen van het water, en het felle terugzwiepen van door den stroom meegesleepte takken. Tot opeens in de duis tere spelonk van een kreek aan den overkant een heel zacht geplas hoorbaar werd. Een ge fluister doorliep de rij der belagers. Daar kwamen de nijlpaarden! Heel schimmig aanvankelijk, langzamer hand duidelijker, teekenden zich de grijze ruggen tegen het donkere water af, telkens wegduikend, terwijl de dieren zich moeizaam tegen den zwaren stroom opwerkten. Steeds dichter naderden ze, honderd, tachtig, zestig meter. Alles lag klaar, pijl op de boog, vinger aan den trekker. Bijna was de afstand goed om juist te schieten, toen opeens met een ontzaglijke knal zoo'n zware donderbus voor tijdig afging. Zonder ander resultaat dan dat de opgeschrikte dieren met een plons onder doken en onder dekking van de overhangen de struiken haastig maar geluidloos het ha zenpad kozen. Daar stonden we nu. Bijna was de buit bin nen, de potten stonden misschien a! op het vuur, en daar ontsnapte het gebraad op het laatste nippertje. Een storm van verwijten in het voor mij onverstaanbare Malele's daalde natuurlijk op het hoofd van den schuldige neer, maar dat bracht de nijlpaarden niet terug. Iemand opperde het idee in een ver derop gelegen oud katoenveld nogmaals een kans te wagen, maar na een kort dispuut werd het denkbeeld verworpen. En zoo ging mijn eerste bijna geslaagde grof wildjacht tenslotte toch nog als een nachtkaars uit. Geleende boekend-dag. leende boeken nog prompt terugbrengen en dat het dan ook logischerwijze diezelfden zijn, die zich in rechtmatige verontwaardi ging uitspreken over de wijze waarop de meeste jongeren op dat gebied in gebreke blijven. Hei tweede is het verschijnsel, dat de lakschen hun nalatigheid gewoonlijk in het minst niet laakbaar of ongewoon vinden, en hen, die er tegen fulmineeren, voor zwaar op de hand en „ouderwetsch" plegen uit te maken. Een soort van ouderwetschheid dan, die ver te verkiezen is boven zekere nieuwer- wetschheden Want het is tegenwoordig met het terug geven van geleende boeken werkelijk wel heel somber gesteld, en er heerschen op dat ge bied gewoonten, die werkelijk niet door den beugel kunnen. Het is inderdaad een feit, dat er bijna geen bezitter of bezitster van een kleinere of grootere bibliotheek is, of onder dat boekenbezit bevinden zich een aantal exemplaren, waarvan hij of zij niet eens meer weet, hoe ze er kwamen slechts dat ze niet van hem of haar zijn staat als een paal boven water. De rechtmatige eigenaar is allang in het vergeetboek geraakt, en zelfs een officieele „geleende boeken"-dag zou hier niets meer kunnen uitrichten! Erger het komt niet zelden voor, dat men den eigenaar van het één of ander boek willens en wetens naar het vergeetboek verwijst en zijn boek inrekent een goedkoope en moeitelooze manier om bibliotheken uit te breiden. Het is een gewoonte, die zoo ingeworteld is, dat er velen zijn, die niet eens goed meer beseffen, wat zij eigenlijk doen, en die diep beleedigd zouden zijn, als men het kind bij den naam noemde en hen betichtte van het zich toe eigenen van andersmans goed! S De minder erge gevallen zijn altijd nog erg genoeg, en de gewone burgerbeleefdheid wordt er in allen gevalle met voeten getre den. Want wat is logischer, dan dat ge er zelf en zoo spoedig mogelijk voor zorgt, dat een boek weer bij dengenen terugkomt, die zoo welwillend was het ter lezing af te staan? En hoe vaak gebeurt het niet, dat de vrien delijke leener tot twee, drie maal toe om zijn eigendom moet vragen, terwijl het dan bo vendien nog dikwijls voorkomt, dat ae het misschien gansch en al niet zoo onhebbelijk bedoelende, maar intusschen toch een vrij grove onbeleefdheid begaande „beleende" belooft het „klaar te zullen leggen, dan kan de leener het ten allen tijde krijgen als hij het komt halen". In negen van de tien ge vallen is bovendien die belofte dan even snel vergeten als gedaan, en als de leener dan in arren moede er werkelijk maar eens zelf op af gaat, omdat hij wel begrijpt, dat hij zijn be zit anders nooit terug zal krijgen, krijgt hij nog nul op het request ook! Het is dan ook geen wonder, dat de eige naars van boekenverzamelingen langzamer hand tot allerlei maatregelen overgaan, om te trachten het voortdurend verdwijnen van hun boeken tegen te gaan. Daar zijn bijvoor beeld de goedigen, die het toch steeds niet kunnen laten hun mooiste of dierbaarste boe ken ter beschikking van anderen te stellen, en die zich dan maar de moeite getroosten van het aanleggen van een lijst van geleende boe ken, of van een heel kaartsysteem, waarop zij de uitleeningen aanteekenen. Daar zijn de minder goedigen, of ook wel degenen, die aan het eind van hun geduld zijn geraakt, die schijnbaar onvriendelijk weigeren ook maar een enkel van hun boeken aan wie ook uit te leenen. Met schade en schande zijn zij wijs geworden, en wie kan hen ongelijk geven? Alle verzamelaars beschouwen hun verzame lingen als een heel dierbaar bezit; het bij houden van een betrekkelijk kleine boekerij vergt bijvoorbeeld van iemand met bescheiden middelen vrij veel, zoodat het verdwijnen van een enkel boek al een gevoelig verlies be- teekent. Het instellen van een „geleende boeken"- dag zou hier in Holland ook werkelijk zijn nut wel hebben; maar eigenlijk zou het veel beter zijn, als vele boekenleeners zic'n bezonnen en hun gedragslijn een beetje veranderden, zoo dat het instellen van zoo'n dag volkomen overbodig werd. Het is maar zoo'n betrekke lijke kleinigheid; niettemin brengt ze tallooze ergernissen en onaangenaamheden in de we reld. en zij zou met een klein beetje moeite verholpen zijn. Uit den aard van de zaak ligt het vooral op het pad van de moeders en huis vrouwen om het goede voorbeeld te geven en bovendien te zorgen, dat het door haar gezin gevolgd wordt; een paedagogische aangele genheid van zeer ondergeschikt belang, niet temin een typeerende! Want eigenlijk moest het bovenstaand be richt en het feit dat er werkelijk behoefte be staat aan zoo'n „geleende boeken"-dag, toch ieders eer te na zijn! WILLY VAN DER TAK, j

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 14