oo
O O
oo
O
ZATERDAG 4 AUGUSTUS 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
11
AAN ALLEN!
Misschien zijn velen van jullie in deze va-
cantie langs het Naardermeer gekomen. En
heel misschien heb je daar de lepelaar zien
staan op één poot. Weet je wel, dat deze vo
gel nog maar heel weinig voorkomt. Hij komt
eigenlijk alleen nog maar in W. Europa voor.
De vereeniging tot Behoud van Natuurmo
numenten heeft daarom een zeer goed werk
gedaan met het aankoopen van het Naar
dermeer. De lepelaar is hier veilig, 't Is de
schuld van den wreeden mensch, dat vele vo
gelsoorten aan 't uitsterven zijn.
Eenige jaren geleden is in Engeland al voor
gesteld om het dragen van vogelveeren straf
baar te stellen. Zoo moest het eigenlijk over
al zijn.
Bij ons in Nederland worden de zwaluwen
beschermd maar in andere landen vangt men
ze bij tienduizenden op. Maar bij ons worden
weer duizenden lijsters verstrikt.
Wat zou de natuur zijn zonder vogels? In
ons dagelijksch leven houden we rekening
met de vogelwereld. Op hoeveel uithangbor
den en gevelsteenen zijn zwanen, duiven,
hanen, ooievaars, reigers, nachtegalen, struis
vogels, raven, valken, enz. afgebeeld. Onze
voorouders geloofden, dat raven onheil af
wenden. Vandaar, dat ze er graag een raaf op
nahielden. Kraaien en ooievaars waren ge-
luksboden. Een duif met een olijftak in den
bek was 't symbool van den vrede.
Ook in rijks- en gemeentewapenschilden
zijn vogels afgebeeld. Denk maar aan den
Franschen adelaar en den Haagsohen ooievaar.
De adelaar is het Ijeeld van sterkte en geweld.
De ibis was de heilige vogel der Egyptenaren
Hun lijken werden dan ook gebalsemd.
De ooievaar is de geluksaanbrenger, hoe
wel ze in werkelijkheid een groote visch-
dief is.
Millioenen kleine vogeltjes worden jaarlijks
aan de mode geofferd. Maar ook worden dui
zenden zwaluwboutjes verorberd. Gelukkig,
dat er toch veel gespaard is gebleven. Als men
er nu maar voor zorgt, dat de broedplaatsen
niet verloren gaan.
Door zijn ligging en de gesteldheid van den
bodem is ons land altijd een uitnemend vo
geloord geweest, 't Spreekt vanzelf, dat ook
de cultuur heeft meegeholpen om 't aantal
vogels te doen verminderen.
Waar zijn nog ondoordringbare moerassen,
uitgestrekte rietvelden en ontoegankelijke
bosschen?
Vergeleken bij andere landen in West-
Europa is ons land toch nog een rijk vogel-
land.
Sinds 1912 bestaat hier de vogelwet. Hier
door werd de vogel beschermd niet alleen uit
medelijden, maar omdat de overtuiging baan
brak, dat vogels door het verdelgen van
schadelijke insecten en larven onze land- en
tuinbouw beschermden.
Nu doet het wel vreemd aan, dat de re
geering premies beschikbaar heeft gesteld
voor het dooden van arenden, buizerden.
wouwen, enz. Deze vogels worden als schade
lijk aangemerkt. In 't geheel zijn het 10 soor
ten. Deze soorten bevatten jammer genoeg
zeldzame exemplaren. Gelukkig maar, dat de
Vereeniging tot Behoud van Natuurmonu
menten ook voor de vogelvrije vogels zorgt.
Het aantal sterntjes is al zeer toegenomen. In
verschillende deelen van ons land zijn dan
ook broedplaatsen. Iedere broedplaats wordt
bewaard.
Tot de vogels, die in ons land zeldzaam zijn
geworden behoort de raaf. Let maar eens op.
dat je in Haarlems omgeving eigenlijk nooit
een raaf ziet. Vroeger had je ook in onze om
streken de ijsvogel. Deze was van boven glan-
zend-blauw en van onderen bruin. In een
woord een prachtvogel. Hij is veel in klemmen
gevangen, omdat hij een groote vischdief is.
't Is toch te betreuren, dat zoo n zeldzaam
mooi dier uitgeroeid is.
In Engeland is het aantal uitgeroeide vo
gelsoorten nog veel grooter dan bij ons. De
vereeniging voor bescherming van vogels is
daar den laatsten tijd gelukkig werkzamer
dan ooit.
Langdurige droogte, overstroomingen, stren
ge winters zijn natuurlijk ook oorzaken van
groote vermindering. Het vereischt zeer gron
dige studie om precies te weten te komen,
waar bepaalde vogelsoorten graag broeden.
Als broedplaatsen in Nederland hebben we be
halve het Naardermeer, Texel. Rottumeroog,
Griend, Schouwen, de omgeving van Grouw.
Nu is het zeker een verblijdend verschijnsel,
dat den laatsten tijd zich in ons land nieuwe
broed vogels komen vestigen. In den Achter
hoek en in Overijsel komt b.v. de zwarte
Specht voor. In Limburg de Europeesche ka
narie. Ze breiden hun broedgebied steeds uit,
zoodat nu in N. Brabant en Utrecht al zwarte
spechten zijn gezien en in Gelderland al Euro
peesche kanaries.
Fuuten en stormmeeuwen vermeerderen zich
bij ons ook in grooten getale. De hop en de
havik daarentegen ziet men evenals de raaf,
zelden meer. In de bosschen ziet men weer an
dere vogelsoorten dan in de duinstreek. Mee-
zen zijn b.v. graag in dennebosschen. Zwa
luwen en leeuweriken komen overal voor,
evenals musschen, lijsters en spreeuwen. Wan
neer je vraagt: welke vogels zijn nuttig en
welke schadelijk, dan moet het antwoord lui
den: geen enkele is absoluut nuttig en geen
enkele absoluut schadelijk. Dit staat wel vast,
dat de insectenetende vogels meer nuttig dan
schadelijk zijn.
Landbouwers houden van de spreeuw, maar
vruchtenftweekers vervolgen hem.
Landbouwers vervolgen weer de roeken, om
dat deze zich voeden met graan. Daar staat
tegenover, dat roeken zich ook voeden met
schadelijke emelten.
Blauwe reigers zijn schadelijk, omdat ze
vlschdieven zijn, maar daar staat tegenover,
dat ze ook muizen en ratten opeten. Zoo zie
je alweer, dat alles twee zijden heeft, ook in
de vogelwereld.
W. B.—Z.
Het Edelhert
Het edelhert is een van de mooiste zoog
dieren. Zijn sierlijke, buigzame en welgespier
de leden, zijn fraaie en luchtige gestalte, zijn
grootte, zijn vlugheid, zijn kracht, onderschel
den het van alle bewoners der bosschen. In
ons land komt het slechts zelden voor, alleen
een heel enkelen keer wordt het nog wel
eens op de Veluwe aangetroffen. Vroeger toen
ons land nog boschrijker was, werd het tame
lijk algemeen en ook in de duinen aangetrof
fen; tenminste Prins Willem II vaardigde in
1648 een ordonnantie uit, waarin het verbo
den werd eenig grof wild, 't zij herten, hin
den, enz. te jagen in de duinen van Brederode
Egmond en andere particuliere duinen.
Het voedsel der herten bestaat uit gras,
bladeren, vruchten en knoppen; dit alles kun
nen zij in de bosschen vinden, doch tegen den
winter wordt het schaarsch, dan vergenoe
gen zij zich met allerlei soort mos en heide
struiken en 's winters, wanneer alles met
sneeuw is bedekt, schiet er niets anders voor
over, dan de bast der boomen; dan komen ze
ook dikwijls in de buurt van woningen om de
tuinen te doorsnuffelen.
Over het algemeen is het edelhert, evenals
de andere soorten, zacht en vreesachtig van
natuur en bij het minste gevaar neemt het
overhaast de vlucht. Zijn gehoor en ook zijn
reuk zijn buitengewoon scherp, zoodat het
moeilijk is een hert ongemerkt te naderen.
Meestal leven de herten in troepen; oudere
exemplaren zoeken de eenzaamheid; vochtige
bosschen en bergachtige streken worden door
hen bij voorkeilr opgezocht. Ieder jaar verlie
zen de herten hun gewei en elk jaar komt
daarvoor weer een ander in de plaats, dat in
den regel alleen van het vorige verschilt,
doordat het aantal vertakkingen met één is
toegenomen. Met eenige zekerheid kan men
aan het aantal takken den ouderdom van het
hert bepalen.
Wanneer de hoorn is afgevallen, blijft er op
den schedel een beenig gedeelte de roze
stok zichtbaar, hierop ontwikkelt zich het
volgende jaar de nieuwe hoorn, welke ont
wikkeling, uitgaande van de huid, die den
nieuwen hoorn omgeeft, buitengewoon snel
voortgaat, zoodat het geheele gewei reeds bin
nen weinige weken zijn volkomen grootte heeft
gekregen. Gedurende dien tijd zijn de horens
zoo gevoelig, dat het hert er zorgvuldig voor
waakt ze niet te stooten of te verwonden; het
loopt met den snuit naar boven en het gewei
horizontaal op den rug, om het niet tegen de
takken der boomen te stooten. Doch zoodra
de hoornvorming voleindigd is, sterft de huid
af en wordt in vellen afgeschuurd tegen boo
mer. en takken. In dien tijd wordt ook de
kleur van het dier donkerder; de hals zwelt
op en in den aard van het dier grijpt een
heele verandering plaats, inplaats van schuw
en vreesachtig wordt het wild en woest.
Onder hevig gebrul rent het door de bos
schen en de naburige vlakten, ontmoet het iets
op zijr. weg. dan valt het er met de grootste
woede op aan, doorwoelt met zijn hoornen
den grond en denkt niet aan eten of drinken.
Ontmoet het een ander hert. dan vliegen ze
als razend op elkaar af en trachten eikander
te doorboren. Ze verdedigen zich hardnekkig
en de hevige strijd eindigt óf met den dood óf
met de vlucht van den overwonnene. Jonge
herten wagen zich nog niet aan zoo'n ge
vecht; zij blijven op een afstand.
Na verloop van veertien dagen of drie we
ken zijn de herten zoo afgemat en mager ge
worden. dat zij geruimen tijd noodtg hebben
om weer op hun verhaal te komen. Het gevolg
van die uitputting is, dat het gewei afsterft
en het duurt niet lang, of het eens zoo prach
tige hert heeft zijn grootste sieraad verlo
ren en is niets meer dan een schaduw van
hetgeen het geweest is.
Het nut dezer dieren is gering; de schade,
die zij aanrichten daarentegen aanmerkelijk.
E. W.
Ceduld is een schoone zaak...
Wie kan den weg vinden in dit doolhof!!?
Geen kamerplant. Op Sumatra groeit
een soort aronskelk, waarvan de bloem een
middellijn heeft van 7,5 d M.. het blad een
hoogte bereikt van 3,5 M. en een omtrek heeft
van 15 M.
De „wraak" van Rooie Gerrit
De stormwind buldert en giert over 't dorp.
De boomen langs den weg kreunen en hun
toppen zwiepen als zouden ze elk oogenblik
afknappen en met een smak op den grond
terecht komen. Er zijn niet veel menschen
meer op straat, behalve dan een troep opge
schoten jongens die bezig zijn te „kalkeboeren"
Dit is een spel. dat met steenen gespeeld wordt.
Een kei wordt horizontaal op den grond ge
legd en daarop weer één verticaal. De verticale
nu, moet van de horizontale afgemikt wor
den.
In de hut van „Rooie Gerrit" is het koud.
Hij zit op een oude, wrakke stoel voor het
gebarsten venstertje en kijkt over de een
zame velden. Zijn trouwe hond, waar Gerrit
zooveel van houdt, heeft z'n kop op zijn knie
gelegd en slaapt, om als een rukwind aan 't
huisje trekt, zoo nu en dan, de ooren te spit
sen. Met een zucht wendt Gerrit den blik van
het raam af. Zou hij nu nog even 't dorp in
gaan? Misschien dat de plaaggeesten nu wel
weg zouden zijn. O. 't jKas vanmorgen wéér
méér dan erg geweest. Zé konden hem maar
niet met rust laten. En 'Wat had hij hen ge
daan? Niets immers! Soms jeukten z'n vin
gers wel eens als ze hem sarden en had hij
moeite om hun geen pak slaag te geven!. Hij
had al eens bij Pdem, den veldwachter geklaagd
eii die had beloofd er een stokje voor te zullen
steken. Maar hij merkte er niet veel van.
Toen zijn oude moeder nog leefde, ging het
nog eemgszlns. Daar had hij nog een beetje
troost bij kunnen vinden. Soms was hij over
spannen thuis gekomen en hij had dan met
de vuist op tafel geslagen en gezworen, ze
allemaal „dood" te zullen slaan. Maar dan had
moeder haar hand op z'n schouder gelegd en
hem gekalmeerd.
Toen had hij „Kees", den hond gevonden.
Aan den weg, met een gebroken poot. Hij
had het dier mee naar huis genomen en hem
verzorgd. De viervoeter had zich weldra aan
hem gehecht, volgde overal, waar zijn baas
ging. Maar toen kwam de vreeselijke slag, de
dood van zijn moeder. Dagen lang had hij in
den omtrek gezworven, iets zoekend, doch niet
wetend wat. Zijn eenige troost was nu de
hond
Nog eens zucht Gerrit. licht dan de honden
kop van zijn knie terwijl hij zegt ;„Ja Kees,
't spijt me, maar de baas mot er nog effies
uit en jij gaat mee hè, ouwe jongen?"
De hond blaft, als geeft hij antwoord op die
vraag. Dan trekt Gerrit zijn schamele jas
aan en draait de deur op slot.
.vBrrr, koud hè Kees?" Stevig stappen ze
nu door, om 'n half uur later de dorpsstraat in
te gaan. Een oogenblik blijft hij staan als
hij de luid schreeuwende jongens ziet. Zou hij
doorloopen?Maar waarom dan niet? Hij was
toch geen misdadiger? Hij stapt weer door. de
hond achter hem aan. Een der spelenden krijgt
hem nu in de gaten.
Hé jongens daar heb je Gerrit!" „Hé
Gerrit", gillen de anderen. „Rooie", roept een
hooge tartende stem. Dat is 't ergste, 't Is
Henk van den bakker die hem altijd maar
weer opnieuw plaagt en treitert. Een steentje
vliegt hem tegen den rug. even later krijgt
hij een keitje tegen het been. Dan suist iets
zwaars door de lucht. Een gil als van een
mensch. dan een hartverscheurend gejank.
Snel draait Gerrit zich om en wordt wit van
woede. „Da's gemene, sist hij. „nou zat ik ze".
Maar de jongens zijn verdwenen. Dan buigt
de grove kerel zich over de nog steeds jan
kende hond. Hij bloedt uit een flinke wond.
„Stil maar Kees. zoete hond. stil nou maar!
Is 't zoo erg? Als ik ze in m'n poote krijg
dandanMaar nou zal ik eerst pro-
beeren jou te helpen. Hij haalt een lap uit
den zak. wat voor hem dienst doet als zak
doek. en windt die voorzichtig om de ge
wonde poot Dankbaar likt het dier hem de
hand en kijkt met zijn trouwe, groote oogen
droefgeestig z'n baas aan. Zachtjes zegt hij;
..Kom nou maar mee Kees. dan zal ik je
thuis verder helpen. Ken je niet loope, stom
dier? Wacht". Dan neemt hij den hond op en
draazt hem weg. als een moeder haar kind.
't Weer is omgeslagen, 't Vriest al een dag
of wat. nog maar zwakjes, doch storm en re
gen hebben opgehouden. Langs de vaart, die
met een laagje ijs is bedekt, loopen eenige
jongens, steenen op 't bevroren water smij
tende.
„Jongens", roept Henk van den bakker
„wie durft er op?"
i ..Ga gauw!" roepen de anderen. „Zeker om
'er doorheen te zakken?"
„Wat doorheen zakken? Jullie zijn bane,
dat is 't em! Ik zal 't eens probeeren. 't Draagt
best."
..Doe 't niet", ried Karei van Duin, Je
gaat er door jó, let es op".
Ach. jij kletst! Je denkt geloof ik. dat je
1 alles weet. Ik ga er op". Met een vaartje Iaat
hij zich op de vaart glijder., blijft een heel
eind verder wuivend en lachend staan.
„Hé. kinderen", roept hij. „waar blijven
jullie nou met je er doorheen zakken, 't Is
wat sterk!"
..'t Is niet", roept Karei. .Je ziet het hier
buigen. Kom er nou af, jó. We hebben nou
wel gezien, dat je durft!"
„'k Trek er me toch lekker niks van an. Ik
durf nog best een eind verder ook".
Nog meer glijdt hij de vaart op. Plotseling
buigt het ijs sterk, kraakt en voor de waag
hals weet wat er gebeurt, xalt hij in 't
koude water.
„Help. help", gilt hij. In doodsangst grijpt
hij de kanten van het wak, dat steeds verder
afbrokkelt. Als verbijsterd van schrik staan
de vrienden aan den kant. Karei springt op
het ijs, doch als hij ziet. dat het verdacht
buigt, loopt hij vlug terug. Het hulpgeroep
klinkt nog maar zwak. Als razenden loopen
de jongens nu langs den kant. Wat te doen"'
Het dorp is minstens een half uur ver. En
in heel den omtrek is geen levend wezen te
zienToch wel. Het geschreeuw is door
gedrongen tot eenhaveloos gekleede man
die van verre aankomt. Hij begrijpt wat daar
moet zijn voorgevallen. Hij versnelt zijn pas,
rent op 't laatste. Eensklaps wijst Arend op
den man die nu op 't ijs springt. „Hé, jonges.
Gerrit! De rooie!
„Hé, Gerrit, red'em", gilt een stem. Deze
klemt de tanden op elkaar en nadert het
wrak meer en meer. Hier moet hij oppassen.
Hij laat zich op den buik languit op het ijs
vallen en grijpt toe. Ha hij heeft den dren
keling beet. Hij trekt met al zijn kracht ge
lukkig, hij heeft hem op "t ijs. Een hoera
geroep klinkt op den kant.
Den jongen voorzichtig in z'n armen aan
vaart hij den terugtocht. Hij let niet op de
jongens, zijn vijanden, die hem op een af
stand volgen. Snel loopt hij voort. Hij zal
den jongen maar naar zijn hut brengen en
dan moeten ze maar verder zien. Even later
verdwijnt hij in z'n schamele woning.
Eenige dagen laten moet Gerrit naar 't
dorp en neemt de gelukkig genezen Kees
weer mee. 't Is nog steeds koud, hoewel het
vriezen heeft opgehouden. Op den hoek van
de dorpsstraat is een troep jongens en meis
jes aan *'t spelen. Nu zou het weer beginnen
het plagen. Maar als ze wéér aan zijn Kees
kwamen, dan zou hij ze ditmaal! Langzaam
komt hij aan. Het spelen houdt op, 't word'
plotsling stil in de straat. Gerrit's vuisten
ballen zich. Als ze nu toch durfden gooien,
dan zou hij ze allemaal een pak rammel ge
ven, dat ze zou heugen. Nu was hij vlak bij
henEensklaps klinkt er uit twintig ke
len: „Hoera voor Gerrit, lang zal die leven,
hiep. hiep, hoera!"
Als versteend was hij blijven staan, Kee?
naast hem. Wat was dat? Dan komt er een
klein meisje op hem af, grijpt z'n groote
knuist en zegt: „Gerrit. we woue zeggen,
datte we spijt hebbe. dat we altijd zoo on
aardig voor je geweest zijn en voor je hond.
Wil je 't ons vergeven en goeie vrinden wor
den?"
Hij knikt maar eens en zegt:
„'t Ls goed, hoor!" Dan loopt hij snel door.
alsof hij bang is, dat de kinderen zijn aan
doening zullen zien!
Gast: Breng me maar een broodje met een
gekookt ei.
Kellner (fluisterend): Neem liever een ome
let meneer, de eieren zijn hier nooit versch.
Gast: En je raadt me een omelet?
Kellner: Daar doen ze hier nooit eieren in.
„Op je reis naar Konstantinopel heb je toch
zeker de Dardanellen gezien?"
,,'k Herinner me niet, dat die familie aan
boord was."
Dokter: Man, wees vr ooi ijk en zing onder
je werk.
Patient: Dat zal niet gaan dokter. Ik ben
trompetblazer in een orkest.
Vreemdeling tot Amsterdammertje: „Weet
je ook, waar de Wetstraat is?"
„Die is al lang afgelaupe. Ajax het met
1—0 gewonne."
Onderwijzer: „Wat is er verkeerd, wanneer
ik zeg: ik heb afgereisd?"
Jan: „Dat is immers niet zoo, want U is
er nog."
Vacantiespelletje
Neem een dominospel en leg de steenen op
een rij omgekeerd op tafel. Vraag iemand om
er een af te nemen en voor zich zelf te kij
ken. hoeveel oogen er op staan. Hij of zij ma?
:en met welke helft er gewerkt zal wor
den. Nu zeg je: „neem het dubbele getal in Je
gedachten. Tel er 5 bij- Vermenigvuldig de uit
komst met 5. Tel nu de andere helft van de
oogen hierbÜ
Dan vraag je. wat het totaal ls. Voor je zelf
trek je er 25 af. Van het getal, dat dan over
blijft" vormen de cijfers de aantallen oogen
van iedere helft, b.v.
Eerst de 3. Het dubbele ls 6. 5 erbij is H- Met
5 vermenigvuldigd is 55. De oogen van de an
dere helft, dus 4 erbij is 59. In gedachten 25
eraf. Blijft over 4 en 30.
Komt er een nul in het getal, dan is df
eene helft een blank geweest.
Een leuk. vroolijk spelletje als je ln een
kring zit, is het eenige malen vlug achter el
kaar opzeggen van een moeilijke zin. b.v.
Achter mijn moeders plaats hangen drie
droge dunne doeken, de doeken zijn droger
dan droog.
Knaap, de kapper kapt knap. Maar Klaas,
de knecht van Knaap, den kapper kapt knap
per dan Knaap de kapper kapt.
De kat, die krabt de krullen van de trap
van timmermansgereedschap.
W. B.—Z.
Welke Sfad?
Door den goeden weg te vinden, die de let
ters verbindt, krijg je den naam van een
groote stad in Zuid-Amerika.
TANTE TINE.
De Domme Soldaat
Oplossing.
Soldaat Pieterse heeft zijn sabel aan den
verkeerden kant. Die behoort links te zitten
en Pieterse draagt hem rechts.
TANTE TINE.
DE BEURT IS AAN KLEINE
TEEKENAARS.
Onderwijzer: Noem eens dingen Jan, die er
voor honderd jaar nog niet waren.
Jan: U §n ik, meneer.
Wc gaan weer verder met het uitbeelden
van figuurtjes, die een bepaalde beweging
maken.
De bovenste rij. van links naar rechts:
het figuurtje richt een geweer, ligt half
opgericht op den grond, gooit.
Op de tweede rij: schermt, maakt een dui
keling. valt achterover. Op de derde rijhet
figuurtje krijgt een klap, raapt lets op van
een g?ond, draagt voor.
Het aaardigc van al deze figuren is, dat je
met een oogopslag kunt zien. wat ze doen. Dat
komt doordat de gebaren oen weinig overdre
ven zijn. Voor humoristische teekeningen
hindert dat echter absoluut niet.
Oefenen jullie je nu maar flink tot je alle
figuren van het voorbeeld goed na kunt
maken.
OOM KEES.