LlTITiRilM EM CCuiST
H.Kwekkeboom
Het komende Tooneelseizoen.
Nieuwe Uitgaven
DANSI NSTITU UT
HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans
Tauber's eigen operette een teleurstelling.
6 voor lOct
Radiomuziek der week
7
ZATERDAG 8 SEPTEMBER 1934
HAAREEM'S DAGBLAD
Het Tooneel.
Achttien tooneelgezelschappen.
weer In staat stellen een interessant en afwis
selend repertoire te vormen. Zoo kondigt hij
voor het komend, seizoen o.a. aan Vastgeloo-
pen van Shaw, Rembrandt voor de Recht
bank, ,het tooneelstuk van Kyser, dat in Ber
lijn een zoo grooten bijval mocht verwerven,
een Engelsch stuk, dat het laatste
succes van Elisabeth Bergner te
Londen is geweest. Het Geluk van
Bernstein en het allergeestigste Mon Crime
van Georges Berr en Louis Verneuil en be
looft hij ons reprises van Wedekind's Früh-
lingserwachen en Bernstein's Melo. Ook Wil
helm Teil zal Van der Lugt voor Geloof en
Wetenschap spelen, zoodat wij wel mogen
verwachten, dat de belangstelling voor het
Haagsche gezelschap, die in het afgeloopen
seizoen wat verminderd was. weer op 't vroe
ger niveau zal komen.
Het Nieuwe Schouwtooneel zullen wij weer
ongeveer in de zelfde samenstelling te zien
krijgen als in het vorige seizoen. Een bijzon
dere attractie van dit gezelschap voor
Haarlemmers zal zeker zijn de opvoering van
„Inbrekers gevraagd", het zeer amusante
kluchtige blijspel, dat onze stadgenoot Henk
Bakker in collaboratie met Jan Fabricius heeft
geschreven. Lau Ezerman zal er de hoofdrol in
spelen.
Ook mevrouw de Boervan Rijk, die met
haar 81 jaar nog krachtig genoeg is, een heel
gezelschap te dragen, zal dit seizoen een stuk
van Henk Bakker getiteld „Betje" spelen.
En wij mogen verwachten deze populaire
actrice ook nog in eenige van haar beroemde
rollen uit het Heijermans-repertoire, te zul
len zien.
Het gezelschap Bouber komt jammer ge
noeg zelden of nooit meer te Haarlem. Wie
van de gave volkskunst van dit sterke ensem
ble wil genieten, zal dus naar Amsterdam
moeten gaan. Saalborn zal van het succes, in
deze zomermaanden met Rubber behaald, wel
zoo lang mogelijk profijt trachten te trekken.
Van de nieuw gevormde combinaties kun
nen wij nog weinig voorspellen. Verkade heeft
in zijn rijk maar afwisselend kunstenaarsle
ven reeds meer getoond ook met ongerouti
neerde krachten artistiek hoogstaande voor
stellingen te kunnen geven en zijn eerste Mo
lière-opvoering in Augustus bewees weer, dat
„Waarom naar de stratosfeer?"
In de Libellen-serie is uitgekomen no. 45
dier serie, getiteld „Waaorm naar de stra
tosfeer" door O. W. P. Mohr. De Libellenserie
wordt uitgegeven door Van Bosch en Keuning
te Baarn.
Libellenserie.
„Libellen onderhouden de vriendschap"
hebben de uitgevers Bosch en Keunig in
Baarn tot motto van hun Libellenserie ge
nomen. In deze serie zijn o.m. verschenen:
De Weg tot het Geloof, een causerie, een di
rect tot de jonge menschen gericht woord van
ds. J. C. Koningsberger; Rembrandt en 't le
ven van Jezus, etsen en teekeningen met be
geleidende teast van H. Rentorff, bewerkt
uit het Duitsch door E. H. Oberman, Graan-
boom. Een bloemlezing uit de gedichten
van Herman Dullaart. samengesteld en in
geleid door H. A. Mulder; Plantenleven
Indië( door dr. L. van der Pijl; Op Kagawa's
Onze nieuwe prospectus
is gereed en wordt U op
aanvraag gaarne toegezonden.
Nieuwe Gracht 98, Telefoon 13525
(Adv. Iiigez. Med.)
Een niet erg enthousiast publiek.
Wie zou zich in dezen tijd nog aan voor
spellingen voor het tooneel durven wagen?
Toen verleden jaar bij den aanvang van het
tooneelseizoen 16 gezelschappen aan den start
verschenen, meende een ieder, dat het met een
algemeen débacle zou eindigen en zie, bijna
allen wisten de eindstreep te halen. Niemand
begreep eigenlijk, hoe het in zoo'n crisis-tijd
mogelijk was, maar het was een feit, dat al
deze gezelschappen behalve het troepje
van Fientje de la Mar den strijd tot 't bitter
einde vermochten vol te houden.
Nog grooter wonder mag het heeten, dat die
gezelschappen opnieuw den strijd aandurven,
ja dat er zich zelfs drie nieuwe combinaties
hebben bijgevoegd. Zoo gaan wij dit seizoen in
met 18, zegge en schrijve achttien tooneel
gezelschappen en wel Het Amsterdamsch Too-
neelgezelschap onder van Dalsum en Defresne
het Rottercamsch-Hofstad Tooneel onder Cor
van der Lugt Melsert, het Groot-Nederlandsch
Tooneel onder Paul Huf en Johan de Meester,
Het Masker onder Else Mauhs, Jan Musch en
Ko Arnoldi, Het Nieuwe Schouwtooneel onder
Ko van Dijk en Frits Bouwmeester, het en
semble van mevrouw de Boer-van Rijk, het
Centraal Tooneel onder Cees Laseur en Slui-
ser, het Nederlandsch-Indisch Tooneel onder
Cor Ruys, de Vereenigde Schouwspelers onder
Pierre Mols, de Jonge Spelers onder Ben Groe-
neveld, het ensemble Bouber, het Haagsch
gezelschap onder Pierre Balledux, het ensem
ble van Louis Saalborn, het gezelschap van
Eduard Verkade en Jacques van Hoven, het
gezelschap Veterman, de „Combinatie 1934"
van Elias van Praag en Van Kerckhoven, het
Kollandsch Tooneel onder Louis de Vries en
het gezelschap van Jan Nooy.
Het is wel een opmerkelijk verschijnsel, dat
bij het verminderen der belangstelling van
het publiek voor het tooneel, het aantal gezel
schappen met elk seizoen maar steeds toe
neemt, en daarmee het aantal tooneelspelende
dames en heeren. Wanneer wij al die nieuwe
onbekende namen op de verschillende tableaux
de la troupe lezen, moeten wij wel gaan vree
zen, dat het beroepstooneel in ons land hoe
langer hoe meer op het dilettantisme afgaat.
Want hoeveel werkelijke tooneelspelers en
tooneelspeelsters zouden er wel onder al die
nieuwe krachten, die zich thans bij sommige
combinaties om een paar bekende namen heen
groepeeren, zijn? Inplaats van de zoo noodige
concentratie, zien wij een steeds toenemende
versnippering, welke op den duur funest
voor ons tooneel kan blijken te zijn. Want het
is wel zeker, dat het gehalte der voorstellin
gen bij dezen ongelimiteerden aanwas van di
lettanten er niet. op vooruit zal gaan.
Maar er zijn bij deze schaduwvlekken ook
lichtpunten aan te wijzen. Enkele van de be
staande gezelschappen hebben in het vorige
seizoen hun artistiek bestaansrecht afdoende
bewezen. In de eerste plaats Het Amster
damsch Tooneelgezelschap, dat zijn kansen
aanmerkelijk verbeterd ziet, nu het gemeen
tebestuur van Amsterdam aan Van Dalsum en
Defresne de meeste speelavonden in den stads
schouwburg op het Leidsche Plein heeft toe
gewezen. Het heengaan van Cruys Voorbergh,
den jongen, talentrijken acteur, die zoo vol
komen in dit milieu paste, is voor het Am-
sterdamsche gezelschap ontegenzeggenlijk
een zeer groot verlies, maar daartegenover
staat, dat het engageeren van Frits van Dijk,
Oscar Tourniaire en Wilhelmina Duymaer van
Twist een niet geringe versterking beteekent.
Met groote belangstelling mogen wij dan ook
de opvoeringen van dit ensemble, dat zich
vooral onderscheidt door zijn geestdrift en
zijn geloof in zijn werk, tegemoet zien.
Ook Het Centraal Tooneel is onder de ener
gieke en kunstzinnige leiding van Cees Laseur
tot een ensemble van beteekenis gegroeid. Met
Cees Laseur. Joan Remmelts hij vooral
heeft, zich het laatste seizoen als een speler
van bijzonder sterke capaciteit doen kennen
Tilly Lus, Mien van Kerckhoven en Mary
Dresselhuys heeft dit gezelschap een kern
van eerste rangs krachten, die tot veel in
staat zijn. En het engageeren van den. heer
en mevrouw Schwab-Welman. en medespelen
a'«3 gast van mevrouw Perin-Bouwmeester, die
in het vorige seizoen de verrassing was bij
het Groot Nederlandsch Tooneel, mag voor 't
gezelschap van het Centraal Theater een niet
geringe aanwinst worden genoemd.
Het Masker heeft in het begin van dit jaar
met Vorstelijke Emigranten getoond, dat de
combinatie van twee prominente maar in hun
talent zoo verschillende artisten als Jan
Musch en Else Mauhs minder gewaagd was
dan men oorspronkelijk vreesde. Zoowel met
de voortreffelijke opvoering van Deval's gees
tig blijspel als met die van Marius heeft dit
gezelschap zijn naam gevestigd en met 2 ar
tisten als Musch en Else Mauhs beiden
sterren biedt Het Masker mogelijkheden
van vooral persoonlijke successen
Het Nederlandsch Indisch Tooneel is Cor
Ruys, al willen wij met dat te zeggen aller
minst het rijk-komisch talent van Louis de
Bree. die zich als tegenspeler zoo volkomen
bij zijn directeur aanpast, kleineeren. Ruys
heeft zooveel succes-rollen op zijn naam
staan wij herinneren maar aan Müller
dat hij altijd weer met vertrouwen een nieuw
seizoen kan ingaan. De aankondiging, dat hij
Mereadet zal gaan spelen, is al voldoende om
belangstelling bij toonecllievend Nederland te
wekken en het zal interessant zijn het spel
van Ruys in deze brillante rol te kunnen ver
gelijken met dat van Royaards. voor wien
Mereadet- het grootste persoonlijk succes als
acteur is geweest.
Het Groot Nederlandsch Tooneel was ver
leden jaar minder fortuinlijk, al heeft het
dan ook artistiek zeer veel gepresteerd. Hei
gezelschap is er door het vertrek van Frits
van Dijk niet sterker op geworden, maar het
bezit in Paul Huf en Johan de Meester nog
altijd twee krachten, die recht geven om ook
in de toekomst goede verwachtingen van dit
ensemble te blijven koesteren.
Cor var. der Lugt Melsert staat niet voor
niets meer dan 15 jaar aan het hoofd van
het Hofstad Toor.eel. De vele veranderingen,
welke zijn gezelschap de laatste jaren heeft
ondergaan, bleken niet altijd verbeteringen,
maar hij heeft nog steeds een kern van spe
lers om zich heen zooals Fie Carelsen.
Annie van der Lugt Melsert-van Ees. Véra
Bondam, Annie van Duyn, Gimberg. Elsen-
sohn, Roemer en Frenkeldie hem ook nu
(Van onzen Weenschen correspondent.)
Weenen, 5 September.
Het is dan zoo ver: de door Richard Tau-
ber zelf gecomponeerde operette „Der sin-
gende Traum" is in het vermaarde Theater
an der Wien voor het voetlicht gekomen en
heeft hier haar wereldpremière beleefd.
Eigenlijk is dit werk, zelfs indien men zou
willen en kunnenen durvenbewe
ren, dat de verwachtingen niet buitengewoon
hoog gespannen waren, een teleurstelling ge
weest. want het mist, zoowel wat het muzi
kale betreft, als wat de handeling aangaat,
diepten en hoogten. En het geheel is. ondanks
de exotische atmospheer en ondanks de zij
het dan wat afgezaagde romantiek (wat er
voor de meeste operettes toch niet zoo heel
erg op aan komt) vrij vervelend. Lieden, die
het kunnen weten, voorspellen dan ook al, dat
het werk wel niet veel meer dan twintig op
voeringen achter elkaar in het Theater an
der Wien zal kunnen hebben, al moet men er
natuurlijk rekening mee houden, dat men
zich in geweldig veel onkosten voor het werk
gestoken heeft, die op de een of andere ma
nier weer goed gemaakt zullen moeten wor
den. Het werk isdat kan men zoo aan al
les merkendóór Tauber vóór Tauber ge
schreven. Par nous, pour nous! Tauber is de
hoofdpersoon, van het begin tot het eind. en
hij dringt ook de voornaamste vrouwelijke
rollen gedurende het geheele stuk voortdu
rend op den achtergrond. Daarbij is men ook
bij de bezetting maar heel ongelukkig ge
weest met de keuze van de vertolksters van
deze rollen, want Mary Losseff, Taubers part
ner, kan misschien wel meer dan wat zij hier
presteerde zij heeft verschillende malen
erbarmelijk valsch gezongen en het spel
van het nieuw-„ontdekte' zestien-en-een-
half-jarige Hongaarsche meisje Sari Gabor
was beneden alle critiek. Het was net een
schoolmeisje, dat men zoo maar a bout por-
tant van de banken van haar klas naar een
operette-theater gesleept heeft om daar im
proviseerend te zingen en te spreken en wat
rond te huppelen. En dat nog wel op het too
neel van het Weensche Theater an der Wien.
met zijn roemrijk verleden en zijn kostbare
traditie, dat het. allereerste en allervoor
naamste operette-theater van de geheele we
reld wil zijn!
Tauber vertolkt de rol van een beroemden
goochelaar uil Korea, die in verschillende ca
barets en variétés van Europa met bui
tengewoon veel succes is opgetreden. Hij
schijnt zich, sedert zijn wereldroem door de
creatie van den prins in Lehar's „Das Land
des Lacheln" nóg grooter geworden is, bij
zonder sterk tot de Oost-Aziatische sfeer
aangetrokken te gevoelen en het lijkt wel.
alsof hij met bijzondere voorliefde in Ooster-
sche gewaden en rijk-geborduurde kimono's
op het tooneel verschijnt. Veel in zijn geba
ren herinnert ook aan zijn optreden in Lehars
melodieus klinkende orientalisch-aandoende
operette, die een jaar of elf geleden, vóórdat
zij door den componist omgewerkt werd, on
der den naam van „Die gelbe Jacke" óók voor
het eerst in dit Theater an der Wien werd
opgevoerd.
De muziek van Taubers „Der singende
Traum staat eveneens geheel onder den in
vloed van Lehar's groote scheppingen. Het
lied „Du bist die Welt für mich..„", dat
hij nog altijd tot onze beste regisseurs gerekend
mag worden. En met belangstelling zien wij
ook uit naar wat Veterman ons zal brengen.
Hij belooft ons o.a. Molnar en O'Neill en zelfs
een opvoering van Sophocles* Oedipus. Of
daar veel van komen zal. betwijfel ik echter,
daar Louis de Vries al weer plan heeft een
eigen gezelschap op te richten.
Het nieuwe seizoen biedt dus mogelijkheden
genoeg. Wanneer het publiek nu maar in vol
doende aantal kemt om deze 18 gezelschap
pen te laten leven. Een goed ding is het in
ieder geval, dat er hoe langer hoe meer ver-
eenigingen in ons land worden opgericht
zooals nu weer de kunstkring „Het Schouw
spel" met het doei van „coöperatie" van
het publiek ook voor het tooneel. Want daar
zal het heen moeten, wil het tooneel op den
duur de concurrentie met film, dancing en
radio met succes het hoofd bieden.
En nu maar weer de gordijnen omhoog. Het
spel gaat beginnen!
J. B. SCHUIL.
Tauber aan Lehar heeft opgedragen, had
evengoed door Lehar geschreven kunnen zijn,
met een dedicatie aan Tauber! En zoo zijn
er méér liederen, waaruit men den toon van
Lehar hoort.
Een van de voornaamste fouten van „Der
singende Traum" is, dat men té veel
„Sc'hmachtfetzen" te veel sentimentaliteit
heeft, die dikwijls niet erg zuiver is, en dat er
te weinig werkelijk vroolijke episodes in voor
komen. Eigenlijk is er maar één enkel vroolijk
lied. dat werkelijk inslaat: dat is het duet
van Thoki-to (Tauber) en den humoristischen
artist Fips i Frits Steiner) met 't aardige ref
rein: „Heut" pfeif ich auf die Welt....", het
welk verschillende malen herhaald moest
worden. Tauber en Steiner dansen daarbij op
grappige wijze arm in arm in het rond. Stei
ner komt dan met een extempore voor den
dag en zingt eerst, dat Tauber vandaag „wie
dre Tauber" zingt een later verklaart hij op
guitige en schalksche wijze van zichzelf:
„Heut' sing' ich wie der Tauber
De handeling van de operette komt in
korte trekken op het volgende neer: De exo
tische goochelaar en toovenaar Thoki-to in
dit geval Tauber.» treedt in een variété te
Marseille op, waar aan het programma ook
een zangeres medewerkt, Sonja Sorina gehee-
ten. Hij raakt tot over de ooren verliefd op
haar en hij is vreeselijk jaloersch. Hij beluis
tert een gesprek tusschen haar en den kapi
tein van het jacht van een Amerikaanschen
mülionnair, die met zijn nichtje Violet, naar
Europa gekomen is. Hij hoort, hoe hij haar
tracht over te halen des nachts met hem
naar Parijs te trekken. Hij weet dat te ver
hinderen. Na de voorstelling, waarin de Tau
ber als wonderkunstenaar aan het werk kun
nen zienhij doet dat heel aardig, hij laat
opeens een levende Chinees uit een leege
gelakte kast op hooge pooten te voorschijn
komen, hij laat een glansenden bal in de lucht
dansen en het op een bank uitgestrekt lig
gende lichaam van een Chineesch meisje
langzaam omhoog zwevenhynotiseert hij
de zangeres, juist wanneer deze op het punt
is met haar koffertje het huis te verlaten om
zich naar den Amerikaanschen zeeman te
begeven. Zij blijft en zij zal met Thoki-to mee
naar diens huis te Capri gaan. Intusschen
heeft ook een ontmoeting tusschen het
nichtje van den rijken Amerikaan Violet en
den grappigen artist Fips plaats gehad. Violet
wilde het nachtleven van de onderwereld
leeren kennen en Fips heeft daarbij, als
apache uitgedost, voor een gevaarlijken mis
dadiger moeten doorgaan. Fips vindt het
meisje „entzückend", hij is verrukt van haar
aardige oogen en van haar lieve neusje en
van haar leuke mondje en hij danst met
haar. Maar Fips wil zich nu ook in zijn ware
gedaante aan haar presenteerer.. maar ter
wijl hij weg is geweest om zich te verklee-
den. heeft Violet, die al genoeg van het ge
vaarlijke spel met den „bandiet" gekregen
heeft, de plaat gepoetst.
Het tweede bedrijf verplaatst ons naar
New-York, Sonja is een wereldberoemde zan
geres geworden, die reusachtig veel geld ver
dient. Zij heeft een uitnoodiging aangenomen
om op een groot avondfeest ten huize van
een rijken meneer te komen zingen. Maar
Thoki-to weet haar te overreden het af
te zeggen om dezen laatsten avond, dat zij
Arbeidsveld, het Evangelie in een Japansch
dorp, door dr. ir. H. G. van Beusekom; De
Kinkhoorn, verzen van jonge Christelijke
Dichters (Elly van Buuren, Jan H. Eekhout,
Jan H. de Groot, Willem Hessels. Roel Hou-
wink, Muus Jacobse en G. Kamphuis);
Leiding van God. door E. L. Smelik v. d. m.;
Kindergebeden, met een inleiding van ds. E.
L. Smelik.; Met Brulfteneugers op stap, door
D. J. van der Ven; De Zin van uw Ziek-zijn,
een gesprek met zieken, door dr. P. Stegenga
Azn.. en Dicipelschap door Leslie D. Weather-
head, uit het Engelsch door Joh E. Kui
per.
Armenzorg en Weldadigheid
Bij H. D. J. Tjeenk Willink en Zoon N.V. te
Haarlem verschenen van den bundel „Ge
schriften van de Nederlandsche Vereeniging
voor Armenzorg en Weldadigheid" de nrs. LX
en LXI resp. bevattend de „Beraaadslaging
betreffende het rapport inzake de ongecon
troleerde kindertehuizen" en de „Praeadviezen
over het onderwerp: op welke wijze kunnen
de lasten, voor de gemeenten en gemeentelijke
instellingen voortvloeiende uit de genees- en
verloskundige hulp en ziekenhuisverpleging,
met de minste bezwaren worden verlicht?
Het gouden feest van de
Wagnervereeniging.
Een gedenkboek.
Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan
de Wagnervereeniging heeft het bestuur een
fraai uitgevoerd en rijk geïllustreerd Gedenk
boek uitgegeven.
De eerste pagina van het uitgebreide werk is
gewijd aan de nagedachtenis van den heer J.
C. Bunge, tot zijn overlijden voorzitter van de
Wagnervereeniging en wiens naam gedurende
een halve eeuw onafscheidelijk aan de instel
ling is verbonden geweest. De Wagnervereeni
ging was zijn schepping die hem boven alles
dierbaar was en die schepping heeft het be
stuur in dit gedenkboek in beeld willen bren
gen, daarbij toezeggende, dat zijn werk in
zijn geest zal worden voortgezet. Op deze wijze
zal het best dank worden gebracht aan den
nobelen kunstvriend, die gedurende zijn ge
heele leven wars is geweest van uiterlijk ver
toon. In Nederland, aldus het bestuur, was er
niemand, die meer deed voor de kunst en min
der op den voorgrond trad dan de stille Heer
van Kareol.
De heer Paul Cronheim geeft hierna een
overzicht van de tijdstroomingen, die den.cul-
tureelen en maatschappelijken achtefgrond
vormden van de oprichting en de wordings
geschiedenis der Wagnervereeniging. Deze ver
eeniging, zoo zegt de heer Cronheim, heeft nog
steeds een taak te vervullen. De strijd om de
nalatenschap van Wagner gaat door.
Hierna volgt „de geschiedenis der vereeni
ging in beeld". Elk tijdperk en elk arbeidsge
bied wordt met enkele typische voorbeelden
geïllustreerd in het uitgebreid plaatwerk, dat
het voornaamste deel van het gedenkboek
vormt. In het begin vindt men de portretten
(Adv. Ingez. Med.)
nog in Amerika zullen zijn, alleen met hem
door te brengen. Hij denkt nu, dat zij zijn
liefde voor haar, waarover hij nooit met haar
gesproken heeft, beantwoordt en hij is in
tens gelukkig. Een afgezant van den Ameri
kaanschen nabob komt Sonja voor het feest
afhalen. Het blijkt dezelfde kapitein van het
jacht te zijn. waarmede zij indertijd te
Marseille kennis heeft gemaakt. Tot dusver
had Sonja alles omtrent haar vroeger leven
vergeten. Zij wist niet, dat zij voortdurend
in een soort van trance-toestand verkeerde en
dat zij alleen maar zoo prachtig zingen kon,
omdat Thoki-to haar suggereerde en haar
ertoe dwong. Dat zij niets anders was dan
een zingende droom.
Zij verschijnt op het feest en zij wil er zin
gen. Maar het gaat niet, haar stem blijft in
de keel steken, zij zingt eerst een paar geheel
verkeerde en zwakke tonen en kan dan op
eens niet verder. Maar Thoki-to is onge
merkt ten tooneele gekomen, die door zijn
trouwen Fips, die de reis meegemaakt heeft,
gewaarschuwd en geroepen is. Fips heeft in
tusschen zijn Violet weer teruggevonden
Thoki-to overziet de heele situatie, hij brengt
Sonja, zonder dat zij hem gezien heeft en
zonder dat zij weet, dat hij aanwezig is,
weer onder zijn macht en nu lukt het zingen
schitterend. Dan speelt zich een heftige scène
af. Thoki-to wil. dat Sonja met hem mee gaat
;om bij hem te blijven, maar zij verkiest den
kapitein van het schip boven hem en zij ver
laat hem.
Het derde bedrijf verplaatst ons naar Ca
pri. naar het huis van Thoki-to waar de
goochelaar eenzaam woont met zijn Chinee-
sche meisje, zijn Chineeschen knecht (dien
hij uit de leege kist getooverd heeft) en Fips,
die geen andere bezigheid meer heeft dan
vliegen te vangen voor zijn kivorschen., die hij
In een glazen potje heeft. Het Chineesche
meisje, dat haar heer en meester Thoki-to
als een afgod vereert, is blij, dat Sonja uit
zijn leven verdwenen is. Maar opeens ver
schijnt Violet, die de boodschap brengt, dat
Sonja in aantocht is. Thoki-to is blij en ge
lukkig als een kind, doch maar al te spoedig
zal hij de waarheid hooren, dat Sonja en de
Amerikaansche zee-officier getrouwd zijn en
op hun huwelijksreis bij hem aan komen wip
pen. Sonja wil 'hem nog eens bedanken voor
alles, wat hij voor haar gedaan heeft. En
het einde is dan, dat Thoki-to weer alleen
achter blijft.
De instrumentatie van de muziek is heel
goed en op sommige plaatsen zelfs origineel.
De decors, die door den buitengewoon be
kwamen Weenschen kunstenaar Otto Nieder-
moser ontworpen zijn, zijn uitstekend en zijn
stukken beter dan de aankleedingen van
verschillende operettes uit voorafgaande ja
ren. die door anderen vervaardigd werden.
Maar de belangstelling van 'net publiek voor
de nieuwe operette is ondanks de groote re
clame. die voor het werk gemaakt is. maar
erg gering. Op den eersten avond na de
première waren de eerste rijen in de zaal en
ook de loges maar heel matig bezet. Overal
gaapten leegtes, hetgeen een onplezierigen
indruk maakte. Het applaus was ook heel.
heel matig. Meestal was het alleen maar de
betaalde claque op het allerbovenste balkon,
die aangevuurd door haar chef, die wel wat te
ostentatief in het maken van zijn gebaren
en het uitdeelen van zijn bevelen was, flink
in de handen ging klappen om Tauber zijn
liederen nog een keer te laten herhalen. Het
gros van het publiek in de zaal bleef koud.
Nog zeldenof misschien nooit?heb
ik een Weensch theatepubliek zoo onver
schillig bij het bijwonen van een noviteit
zien blijven. Dat leek op zichzelf ook wel een
première te zijn!
W. M. BEKAAR.
van de „voortrekkers", de oprichters: Mr.
Henri Viotta. J. G. Bunge en J. W. Wilson, als
mede van den heer J. C. Bunge, zoon van den
oprichter en van het begin af vurig mede
stander. Verder eenige historische documen
ten in facsimilé. De gebouwen ook in het
buitenland waarin de opvoeringen hebben
plaats gehad, komen in het volgende hoofd
stuk. Natuurlijk zijn de bemoeiingen der Wag
nervereeniging, om tot een modern geoutil
leerd operagebouw (het „Museum Theater")
te Amsterdam te geraken, ook in deze „ge
schiedenis in beeld" vastgelegd. Zoo zijn de
schetsplannen opgenomen, die in 1925 op
initiatief en in opdracht van de vereeniging
door zes Nederlandsche architecten vervaar
digd zijn: aan het bekroonde ontwerp van den
architect J. F. Staal is daarbij een bijzondere
plaats ingeruimd.
Voorts zijn nog in verschillende hoofdstuk
ken gegeven de portretten der componisten,
wier werken in dramatischen vorm tot uit
voering zijn gebracht door de vereeniging en
door de dirigenten, de regisseurs en de solis
ten, die daarbij hebben medegewerkt.
In de volgende zes rubrieken komen voor:
reproducties van décors en costumes en beel
tenissen van die medewerkers, die niet onder
een der andere hoofdstukken zijn opgenomen:
décor- en costuumteekenaars, ontwerpers van
affiches en de architect van het bekroonde
Museum-Theater-project; dansers en danse
ressen en ten slotte een aantal muzikale, tech
nische en literaire medewerkers.
Dit gedenkboek is tot een waardig en schit
terend monument voor de Wagnervereeniging
geworden dat van groote waarde is voor ieder,
die belangstelt in het Nederlandsche muziek
leven.
EEN VOORBESPREKING
DOOR KAREL DE JONG
Zoowel het Zondagmiddagconcert in het
Kurhaus te Scheveningen als het Zondagavond
concert in het Concertgebouw te Amsterdam
hebben ditmaal de medewerking van een vo
cale soliste: het eene van de voornamelijk in
onze Noordelijke provinciën bekende alt
zangeres Victoria Binnendijk, het andere van
Hans Gruys, die door hare vertolkingen van
moderne liedcomposities herhaaldelijk de aan
dacht op zich vestigde en lof inoogstte. Tus
schen de kunstuitingen dezer beide zangeres
sen bestaat wel een groot onderscheid. De
eene pakt u direct door de pracht en de voor
treffelijke scholing van het altgeluid; de an
dere wint u geleidelijk door haar intelligente
voordracht en door haar temperament. Mau
rice Ravel en de moderne Spaansche compo
nisten als b.v. Joaquin Nin heb ik door Hans
Gruys uiterst suggestief en aangrijpend hoo
ren voordragen. Doch de bekoring die van haar
stemkwaliteiten zelve uitging was relatief niet
groot. Daarom schijnt het me jammer dat van
de voordrachten van Hans Gruys alleen een
Arioso van Handel tot uitzending zal komen:
Handel verlangt nu eenmaal een dosis „schoo-
nen zang".
Van Spaansche componisten gesproken: In
het Zondagprogramma van Brussel VI. zag ik
een bekend en vrij veel gespeeld klavierwerk
van een der voornaamste vertegenwoordigers
der Iberische school. Ik meen „Triana" van
Albinez. Deze componist heeft heel aardige,
ook voor technisch minder virtuoos ontwik
kelde spelers bereikbare werkjes geschreven
(b.v. het album Espana) maar ook andere, die
de techniek van een José Iturbi vereischen om
geheel tot hun recht te komen. Tot deze mag
wel „Triana" gerekend worden. En nu heeft
het me steeds gefrappeerd hoe onhandig de
klavierzetting is in een werk als dit, dat toch
uit de pen gevloeid is van een der grootste
pianisten van het Spanje van het begin dezer
eeuw; een man dus die de hulpbronnen en de
moeilijkheden van het klavierspel uit de
praktijk kent. Van de onhandigheid dier zet
ting krijgt men bij het hooren alleen, waarbij
dus het controleerende oog ontbreekt, geen
idee. Integendeel; men vormt zich dan een
geheel andere voorstelling van het notenbeeld,
dan dit in werkelijkheid biedt. Bij werken van
Chopin of Liszt is dit geenszins het geval. Wan
neer een pianistisch deskundige hoorder daar
van een „muzikaal dictée" zou moeten maken
zou het notenbeeld, behoudens kleinigheden
als b.v. de precieze waarden van noten en
rusten, waarschijnlijk weinig afwijken van den
oorspronkelijken tekst. Dat komt, wijl deze
meestal niet anders geschreven hebben dan
noodig was om hun gedachten op de meest
practische manier te verwezenlijken. Stel daar
nu eens een „Triana" naast! Aangenomen dat
de opeenhooping van omrankende en vaak
verdoezelende passages en figuren voor den
componist een muzikale noodwendigheid be-
teekende, wat is het nut dier tallooze vin
ger- en handkruisingen, die voor het acousti-
sche effect geheel en al zonder beteekenis zijn
en die men dan ook met succes er uit arran-
geeren kan?
Op het Zondagprogramma van Hilversum
komt verder o.a. een lezing over Fransche
operacomponisten voor. De aankondiging is
geïllustreerd met een viertal portretten, die
van Debussy. Massenet, Saint-Saëns en Bizet
moeten zijn. Moeten zijn: want Saint-Saëns,
die door de natuur met een nog al omvangrijk
reukorgaan bedeeld was, zou erg verbaasd ge
weest zijn als hij in het knusse portretje van
G. Pierné zijn eigen aangelaat had moeten
herkennen. Nu heeft Pierné zich nooit op het
gebied der opera onderscheiden en het is dus
wel onverklaarbaar hoe diens portret in de
plaats van dat van den componist van „Sam
son en Dalila" geraakt is.
De „Kamersymphonie" van den Russischen,
maar in zijn kunst Duitsch, en wel eenigszins
in de richting van Brahms georienteerden
componist Paul Juon brengt me op de vraag,
waar de grenzen tusschen een kamerorkest en
een kamermuziekensemble zijn. Dat de schier
grenzelooze uitbreiding der orkesten door
Strauss, Mahler en hun navolgers tot een re
actie moest leiden, is begrijpelijk. Zij kwam
door beperking van elke soort der samenstel
lende instrumenten tot één, hoogstens, bij de
violen tot twee. Zoo ontstonden de z.g. kamer
orkesten. waarvan ook ons land er meer dan
een telt. Maar eigenlijk waren die kamerorkes
ten toch niets nieuws, alleen zou men een
combinatie als voor het op. 27 van Juon ver
langd wordt, dus piano met strijkkwartet en
vier blazers, vroeger een „nonet" hebben ge
noemd. Van hier tot de octetten van Mendels
sohn en Schubert, is maar een klein stapje en
naar de talrijke Divertimenti van Mozart ook.
Juon's „Kamersymphonie" wordt Maandag
door Leipzig uitgezonden.
De belangstelling, die Carl Schuricht telkens
weer toont voor Nederlandsche muziekwerken,
blijkt ook uit het Kurhausprogramma van a s.
Vrijdag, waarop een Suite voor violoncel en
orkest van Leo Ruygrok voorkomt. Nog pas
geleden heb ik diens Symphonie in fis mineur
gememoreerd; gezien de degelijke kwaliteiten
van dit werk lijkt de veronderstelling, dat ook
de Suite een interessante factuur zal toonen,
niet gewaagd,