HET HAARLEMS CHE STADSBEELD
Ho©. ViEST
ZATERDAG 6 OCTOBER 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
14
Hoe het eens was.
Hoe het geworden is.
Frankestraat in 1900.
De gelukkigen.
„Ja? Binnen!" Juffrouw Visser, de chef van
mijn typisten-kantoor komt binnen. „Ik wilde
U even vragen mijnheer, of er niet wat dos
siers afgesloten kunnen worden. De mappen
zijn allemaal zoo vol en er is haast geen plaats
meer voor nieuwe orders. Ik heb zelf al ver
schillende aanteekeningen gemaakt van rela
ties waarmee we niet meer correspondeeren.
Misschien wilt U ze eens nagaan; als er dan
wat afgesloten kan worden, kunnen we dat
op zolder opbergen".
Ik kijk even bedenkelijk: het is een verve
lend baantje, dat gesnor in die mappen, maar
nu juffrouw Visser eenmaal dat voorberei
dend werk al heeft gedaanen het is wel
noodig ook
„Weet u wat. ik heb vanmorgen juist even
tijd. Brengt u den boel maar hier, dan zal ik
er maar meteen aan beginnen. Hebt U er een
lijstje bij, van wat u denkt dat eruit kan?"
„Ja mijnheer, dat ligt al klaar".
Piet, onze jongste bediende met de afstaan
de ooren en de pientere oogen, bracht een
heele vracht mappen binnen. ,.Soo meheer, sel
ik se hier maar neerlegge? Ik breng soomet-
een de rest". Die jongen dacht zeker dat ik
de eerste weken niets anders te doen had dan
ordners doorkijken!
„Nee, dank je, dit is voorloopig wel genoeg,
als ik er mee klaar ben zal ik je wel bellen".
Tot eer van juffrouw Visser moest ik toe
geven dat ze niet stoffig waren, maar duf
waren ze wèl en met weerzin haalde ik er
een paar naar me toe.
„Zoo nu eerst een lekker sigaartje en dan
even bellen om een kop koffie. Dan zullen we
eens kijken, wat er allemaal naar zolder kan.
Muller, Muller? Wie is dat ook weer? Oh ja,
dat zijn die lui van dat kippenvoer. Nee, dat
kan wel weg, die hebben eens één keer iets
noodig gehad; dat komt bij hen niet meer
voor en anders komen ze wel vanzelf.
Wie hebben we daar? Nee juffrouw Visser.
Nieuwendijk kan niet naar zolder. Hoe komt
het mensch daar nou bij? Nogwel een groote
klant van ons! Anders is ze toch altijd zoo
flink bij. Snap je niet zooiets. Enfin.
Wat is dat nou? NieuwenhuizenOch,
natuurlijk, Nieuwenhuizen is die klant. Niet
Nieuwendijk. Ja, dan kan die naar boven.
Flink mensch, die juffrouw Visser. Ziezoo die
map is klaar.
Ik dronk behagelijk m'n kop koffie en trok
eens aan m'n sigaar. In den regel had ik druk
werk, maar met die administratie, waar ik
zoo'n hekel aan heb, had ik gelukkig niet veel
te maken, daar zorgde de prijzenswaardige
Visser voor. Maar nu ik door den zuren appel
heenbeet, dezen morgen, vond ik er toch ook
weer wat voldoening in. 't Was ook allemaal
zoo keurig in orde en ik kon er op m'n gemak
bij zitten met een lekker kopje koffie. Ge
woonlijk stond die koud te worden, omdat ik
er geen tijd voor kon vinden.
Welke map zou ik nu eens nemen? Wacht,
van FL. Dat waren wel leuke letters en het
was niet zoo'n erg dikke map ook. Ik werkte
rustig door en schiftte de brieven, tot ik
stuitte op een paar mooie vellen geschept pa
pier met een wapen in den linkerbovenhoek,
waaronder in sierlijke letters: Ilckmarijn.
Peinzend zat ik naar dien naam te staren:
Ilckmarijn. En terwijl m'n vingers doelloos
over het papier streelden, zag ik me weer
staan op de boot, die me bracht naar het
eiland, waar Ilckmarijn woonde. Hij had of
ferte gevraagd voor een heel groote levering
en den dag tevoren telefoneerde hij, dat hij
in principe met het aanbod accoord ging, doch
den directeur persoonlijk graag daarover wil
de spreken. Ik had er graag de reis voor over
en er werd afgesproken dat ik om half twaalf
aan de boot zou worden afgehaald. Natuurlijk
had ik den naam wel eens gehoord, maar ik
had er geen idee van, wat voor iemand die
Ilckmarijn zou zijn. Z'n stem was heel warm
en prettig en nog niet oud. Wat zoo'n man
nu toch op zoo'n eilandje uitspookte? Waar
had hij pleizier in. Zeker een beetje een zon
derling. En z'n bestellingen wezen erop dat
hij niet van plan was daar gauw weg te gaan.
Hoewel ik op iets zonderlings was voorbe
reid, was ik toch verbaasd toen ik bij den
steiger een hyper-modern paar jonge men-
schen zag staan. Ilckmarijn was een stoere,
groote vent, zwaar, maar niet grof gebouwd,
met een knap. intelligent gezicht. Het jonge
ding, dat hij als zijn vrouw voorstelde, was
van een sportieve tengerheid en ze had een bi
zonder lief gezichtje, waarin haar groote
blauwe oogen wat vragend stonden. Een paar
dat geschapen scheen om in mondaine centra
te schitteren en dat op dit eiland van slechts
enkele boeren en vissehers misplaatst leek.
Ik liet van m'n verbazing natuurlijk niets
merken en stapte alsof het de gewoonste
zaak ter wereld was in de luxueuse two-
seater. Met een klein beetje wringen konden
we met ons drieën voorin zitten en met een
vaartje stoven we over een betrekkelijk goe
den weg tot deze opeens bij een houten hek
eindigde. Naast het hek stond een klein
loodsje, waar de wagen werd binnengereden
en te voet gingen we nu dwars over een wei
land naar den dijk, waar in een boschje
populieren verscholen een landhuis lag.
Het was niet groot, maar heel verzorgd. Reeds
van buiten was het te zien dat dit huis com
fort moest bieden, maar niettemin was ik ver
stomd toen ik binnenkwam en successievelijk
de wonderen aanschouwde. Alles wat het mo
derne vernuft had uitgevonden, was aanwezig
en m'n gastheer was openlijk in zijn schik met
de lof die ik hem rijkelijk toezwaaide.
Hier aan den zeekant was het wat kil en
daarom was het aanlokkelijk om bij den
blokkenhaard te zitten en bepaald „cosy"
werd het toen Ilckmarijn op een knop drukte,
waardoor een stuk van de lambrizeering naar
voren schoof en daardoor een complete bar
vormde, waaruit al gauw een sherry geschon
ken werd.
De zaken waren gauw genoeg afgehandeld
en ik keek eens op m'n horloge om te zien,
welke boot ik kon halen, maar mevrouw Ilck
marijn Gina heette ze wist me over te
halen om te blijven lunchen. „We zien hier
haast nooit iemand, doet u ons nu dit genoe
gen" en ik willigde het graag in.
Ickmarijn was een brillant causeur. Over
alles kon hij meepraten, er was niets dat hij
niet kende en gezien had. Voor hij zich hier
aan de kust had teruggetrokken was hij in
bijna alle landen der wereld geweest, overal
had hij zijn vrienden en bekenden, „maar
heusch, hoe meer je er van ziet, hoe meer je
je in jezelf gaat terugtrekken. Alles nijd en
afgunst en kwaadsprekerij. Als ik er een
paar maanden tusschen in heb gezeten, heb
ik er weer voor een jaar genoeg van. En daar
leven we naar, hè Gina?"
Gina knikte hem met haar vriendelijke
oogen toe en ik kon niet nalaten te denken,
dat hij makkelijk kon praten, met zoo'n
vrouwtje om hem gezelschap te houden.
„Als het hier nu straks erg nat en koud be
gint te worden, dan trekken we er met onze
wagen op uit en dan gaan we een maand of
drie naar de bewoonde wereld. Parijs voor de
toiletten van de kleine vrouw en dan zuidelij
ker, Menton, Nice. Soms gaan we naar Rome,
een anderen keer naar Weenen. Londen is ons
te triest. Gina vindt dat allemaal prachtig.
Ze heeft nog zoo weinig gezien en dan vind ik
het een genot om te bestudeeren wat voor in
drukken ze ervan krijgt".
Weer knikte hij haar vroolijk toe en Gina
lachte terug. Een grappig lachje had ze, net
een verlegen kind. Zonderling dat die twee bij
elkaar waren gekomen, hij zoo ontwikkeld en
begaafd en zij zoo'n eenvoudig, bijna simpel,
vrouwtje. Natuurlijk ze was mooi en leek heel
lief; misschien dat het hem juist trok, na alles
wat hij gezien en beleefd had.
„Vindt U het hier ook nooit saai, zoo alleen,
mevrouw?"
„Nee hoor, geen kwestie van" viel Ilckmarijn
in, „ze kan het hier best uithouden. Hier heeft
ze me heelemaal voor zich alleen, niet kind?
Hoeft ze me met niemand te deelen" en hij
lachte om z'n grapje.
De tijd vloog om bij z'n boeiende verhalen
over Malta, Honolulu, Hongkong, de binnen
landen van Sumatra, de Westkust van Afrika.
Waar was hij niet overal geweest? En hoeveel
talen sprak hij wel niet? Ik dacht altijd dat ik
nogal wat gezien had van de wereld en dat ik
met vlot Fransch, Duitsch en Engelsch, een
mondjevol Spaansch en wat Italiaansch er
aardig kon zijn, wat talen betreft, maar bij
Ilckmarijn vergeleken was ik een stumperd.
Nu had hij een kistje met munten voor den
dag gehaald. Gesorteerd in kleine vakjes lagen
ze daar in hun watten bedjes. „Kijk, dit is een
buitengewoon zeldzaam exemplaar" en er
volgde een geschiedenis over het ontstaan van
de munt en hoe hij er aan gekomen was. „En
als U nu eens mee gaat een trapje op, dan zal
ik U eens oude prenten laten zien, en een van
die prenten stelt de geschiedenis voor, die ik
net vertelde. Ja, dat had U niet gedacht, dat
U dat hier allemaal zoudt vinden!"
We gingen naar de trap „kom kind, ga je
niet mee?" 't Is heusch interessant, je zult er
wat van leeren. U moet begrijpen dat ze nog
heel jong was toen we trouwden en daardoor
heeft ze nog weinig van het leven gezien. Wat
dat betreft heeft ze het met me getroffen, ik
kan haar heel wat uit m'n ondervinding ver
tellen!"
Gina was opgestaan en we waren nu alle
drie boven gekomen. We stonden voor een
raam, dat uitkeek op zee en in dat schelle
licht, viel het me op, dat Gina bleek zag en
vermoeid leek, maar Ilckmarijn was alweer aan
het vertellen en ik dacht er niet meer aan.
„Prachtig gezicht, die zee. We zwemmen iede-
ren dag. Als het eb is gaan we met de geweren
op stap en schieten robben. Wilde eenden heb
je hier ook in overvloed. Wat dat betreft is het
ideaal. Alles wat we noodig hebben, is bij de
hand en de sport houdt je lenig. Trouwens
dat heeft Gina niet noodig. Ze zwemt als een
aal. Mij wordt het wel eens wat te ver en als
er zoo'n trek is. blijf ik maar liever aan den
veiligen kant. Als er zoo'n strooming van de
kust af is en je wordt meegezogen, dan ben je
nog lang niet gelukkig. Je hebt geen schijn
van kans om er uit te komen, en 't duurt min-
DE FRANKESTRAAT.
De vergelijkende teekeningen van de Fran
kestraat toonen aan, dat de huizen op den
voorgrond den laatsten tijd uitstekend ge
restaureerd zijn.. De huizen die op den achter
grond van de teekening staan moesten ge
sloopt worden voor de kerk der Vereenigde
Doopsgezinde Gemeente.
stens een paar weken voor je ergens aanspoelt,
als je nog ooit ergens aanspoelt."
Hij had gelijk, het was een prachtig gezicht,
maar toch huiverde ik er een beetje van en ik
verbaasde me erover hoe zoo'n jong vrouwtje
ze kon niet veel ouder zijn dan twintig
het hier uithield. Dat haar wereldreiziger
met z'n goeie dertig jaren wat blasé was en
zich hier voor een paar jaar best thuis kon
voelen, was tot daar aan toe, maar dat jonge
vrouwtje.
Ik kon het niet laten telkens tersluiks naar
haar te kijken, terwijl haar man de eene kast
na de andere opende en kunstschatten van
allerlei soort te voorschijn haalde, 't Leek
alsof zijn kennis onbegrensd was en ik was
eerlijk blij, toen een meisje kwam zeggen, dat
de thee beneden klaar stond, want hoe inte
ressant het ook was, ik was er moe van gewor
den. En het begon nu ook tijd te worden dat
ik wegging, als ik nog een verbinding naar
huis wilde halen.
Met graagte beloofde ik, terug te komen,
zoodra de bestelling zou worden uitgevoerd.
Ilckmarijn zou me een telefoontje geven, wan
neer hij de werklui het best kon hebben.
In den trein zat ik nog na te denken over
dat paar menschen, dat in hun afzondering
zoo gelukkig en harmonisch scheen te leven.
En vreemd, als ik aan het eiland terug dacht,
kwam steeds Gina uit m'n onderbewustzijn
naar boven en slechts met moeite kon ik me
Ilckmarijn voor oogen halen. Heele brokstuk
ken van zijn gespreken hoorde ik in gedach
ten en daartusschendoor en als het ware er
om heen, was Gina. Haar oogen dansten tus
schen zijn woorden dooT het was alsof ik
eerst nu haar blik begreep, mysterieus was het
geweest, alsof ze me iets wilde zeggen, alsof
ze me had willen vasthouden.
Och onzin! Ik was wat oververmoeid door
al die gesprekken en het zien van al die din
gen. ik moest- liever wat gaan slapen.
Thuis vertelde ik m'n vrouw van het geluk
kige echtpaar op het eiland. Ze vond het een
beetje vreemd, koh het niet goed begrijpen.
„En wat was zij nu voor een vrouw?'Je ver
telt maar steeds van hem; hij zei diit, hij zei
dat; wat heeft zij nu gezegd?"
Ja, dat was nu gek. Wat had ze gezegd?
Eigenlijk alleen maar of ik op de lunch bleef,
verder had ze geen woord gesproken. En toch
'was het me, of ze veel verteld had.
„Och 't was een erg stil vrouwtje, ze heeft
haast niets gezegd, je begrijpt, haar man wist
zooveel interessants te vertellen."
M'n vrouw keek wat nadenkend. „Tk weet
het niet. maar ik geloof nooit dat die vrouw
gelukkig is. Wat blijft er van haar over, naast-
een man die haar zoo overheerscht? Vooral
zoo'n jong mooi vrouwtje, dat wil toch zelf
ook leven, eigen ondervinding hebben! Als er
maar iets pit in zit, moet ze het land aan dien
man krijgen met z'n eeuwige verhalen over
wat hij allemaal beleefd heeft, terwijl hij haar
op zoo'n eiland opsluit en geen kans geeft om
iets anders dan zijn toehoorster te worden. Ik
heb het land aan dien man!"
Ik was het verleerd, om me over m'n vrouw
te vei-bazen. Ze kon dingen zeggen met een
zekerheid en een flair, dat je er paf van
stond. Hoor nu zoo'n oordeel weer over een
man, dien ze nog nooit gezien had! Maai' hoe
wel ze vaak gelijk had. nü vergiste ze zich.
want dat paar menschen was gelukkig en hij
was een charmante man, heelemaal niet die
zelfingenomen opschepper, die m'n vrouw van
hem maakte. En toch..? Gina's oogen? En
haar hand was zoo koud en slap geweest, toen
ik weggingMaar nee, waar dacht ik toch
over? Het was een mooi vrouwtje en heel lief,
maar er zat niets bij. Dat kind was heel ge
lukkig met haar man op het eiland. Die ver
langde niets meer. dan dien knappen interes
santen man, heelemaal voor zich alleen te
hebben, net zooals Ilckmarijn zei.
Het was in die dagen heel druk op kantoor
en ik vergat het bezoek, totdat Visser de
onvolprezene vroeg „hebt U al bericht door
gekregen over die aflevering aan Ilckmarijn,
miinheer? Het duurt zoo lang?"
Hè? Dat was gek! Ik had niets meer ge
hoord. „Schrijft U even een briefje juffrouw,
dat we op onze bevestiging niets hebben ver
nomen en of we op een spoedige levering mo
gen rekenen, want dat we het materiaal al
lang klaar hebben liggen."
Na eenige dagen lag de brief bij m'n post.
Op de achterzijde van de enveloppe stond
met potlood geschreven „Ilckmarijn op reis,
mevrouw zonder nader adres naar het huiten-
land vertrokken."
Ik draaide den brief in m'n handen heen en
weer. Daar kon ik nu eenvoudig niet bij. Wat
zou dat te beteekenen hebben? Hij op reis, en
zij naar het buitenland? Blijkbaar dus niet
samen? En heelemaal geen bericht gestuurd
dat de order uitgesteld werd. Ik begreep er
niets van.
M'n vrouw haalde haar schouders op. „Zoo-
iets verwachte ik wel. Dat het jou nu toeval
lig treft is onaangenaam, maar dat moest
vandaag of morgen spaak loopen."
Ik werd een beetje kriegel, die menschen
waren natuurlijk gewoon een poos op reis.
daar hoefde ze nnu toch niet zoo gewichtig
mee te doen.
Maar een paar dagen later stond er een
kleine advertentie in de krant dat mevrouw
Ilckmarijn tengevolge van een ongeluk om
het leven gekomen was. Zijn naam stond er
niet onder, alleen maar een advocaat in Parijs.
Gina's blauwe oogen volgden me overal met
een droevigen blik. Dit geval bad me meer
aangegrepen, dan ik wel dacht en ik besloot
op onderzoek uit te gaan, zoodra ik gelegen
heid zou hebben.
Maar zooals het zoo vaak gaat, werd de in
druk vervaagd door druk werk en ik vergat
Gina en Ilckmarijn, totdat maanden later een
van mijn vrienden den naam uitsprak. Meteen
was ik weer een en al interesse. „Ilckmarijn?
Ken je die? Waar zit die? Wat is er toch met
die menscher. aan de hand geweest?" M'n
vriend aarzelde een beetje en pas toen ik hem
verteld had dat ik op het eiland een bezoek
had gebracht en dat Ilckmarijn me zijn kunst
schatten had laten zien, kwam hij los.
„Wist je het niet? Hij is ook dood." Ik keek
ongeloovig.
„Ja, het heette dat hij op reis was, maar in
werkelijkheid heeft ze hem in zee doodge
schoten."
„D oodgesch oten
„Ja. Ze zijn op robbenjacht gegaan en toen
heeft ze hem doodgeschoten en z'n lichaam
is afgedreven en pas weken later aangespoeld
op een heele anderen plaats. Ze hebben hem
eerst heelemaal niet kunnen identificeeren.
want hij was in zwempak en herkenbaar was
het lijk niet meer. Maar z'n vrouw heeft, voor
ze zich verdronk een bekentenis aan haar
Tegenwoordige toestand.
advocaat gestuurd. De zaak is gesust, terwille
van den ouden naam en er was nu toch niets
meer aan te doen".
,,'t Is niet te gelooven, dat kleine vrouwtje.
Waarom heeft ze dat in godsnaam, gedaan?"
„Haar man sloot haar op, op dat eiland. Hij
was gek van jaloezie. Ze mocht niets doen,
dat maar even de aandacht op haar vestigde.
Hij nam haar nergens mee naar toe, om
haar maar geen eigen oordeel te laten heb
ben. Ieder gesprek werd door hem gevoerd.
Hij wist alles, hij deed alles. Een paar
maanden per jaar gingen ze op reis. Niet in
den trein, maar in de auto. Dan was er geen
kans op dat anderen haar zagen. Hij nam
haar mee naar bekende badplaatsen, als het
er geen seizoen was; kortom hij isoleerde
haar. Hij hield dolveel van haar en hij gaf
haar alles wat ze begeerde. Maar ze was een
intelligente vrouw. Een van de hoofdattrac
ties van hem voor haar was juist die gewel
dige veelzijdigheid, 't Was een kraan van een
vent. Overal kon hij over mee praten, alles
had hij gezien, hij had een geweldige ont
wikkeling. Ze had gedacht, dat ze een heel
interessant leven zou krijgen, veel reizen,
samen studeeren in plaats daarvan werd
ze op dat eiland gebracht. Ze heeft ontzet
tend veel van hem gehouden, maar daar is
ze hem gaan haten. Waar hij maar even kon,
heeft hij er den nadruk op gelegd, dat ze niets
wist, dat ze onervaren was, om haar schoon
heid maar onbelangwekkend te maken. Daar
heeft hij haar doodelijk mee gegriefd, 't Was
een ellendig drama en ik weet het alleen
doordat ik voor dien advocaat in Parijs hier
enkele zaken in verband met deze kwestie
moest afwikkelen. Er heeft in dien tijd een
onopvallend berichtje in de krant gestaan,
dat hij dood was. Je hebt dat zeker over het
hoofd gezien. Ja, kerel, er gebeuren heel wat
dingen
Juffrouw Visser was binnengekomen. Nog
steeds streek ik in gedachten over het ge
schepte papier.
„Ja juffrouw, die map is klaar. En hier, de
correspondentie Ilckmarijn kunt U er ook uit
nemen. Het dossier kan gesloten worden".
HELEN.
Een prachtig vogelgebied.
Met het groeien der steden zien we ver
schillende ernstige problemen aan het licht
treden. Watervoorziening, het kwijtraken van
vuilnis enz. zijn eischen, die heel wat moei
lijkheden met zich brengen. De gemeente
Amsterdam haalt haar water Uit de duinen,
di& liggen bezuiden de Zandvoortsche laan, ei.
ten'westen van den Vogelenzangscheweg. Een
duinterrein, dat, hoewel het onder de door de
wateronttrekking ontstane droogte te lijden
heeft ,toch den natuurliefhebber nog veel kan
bieden. Zeker, het terrein is sterk uitgedroogd
en droogt waarschijnlijk nog steeds uit. Maar
had de gemeente Amsterdam het niet voor
haar watervoorziening gebruikt, dan was het
misschien reeds lang herschapen in een
villawijk. En dat daar aan natuurschoon niet
veel overblijft blijkt wel uit het vroegere Naal-
develd.
Zoo is er ook in de onmiddellijke omgeving
van Amsterdam een terreintje ontstaan, dat
hoewel rondom ingesloten door fabrieken en
huizenblokken, een planten- en vogelrijkdom
vertoont, die in een dergelijke omgeving z'n
weerga niet vindt. En ook dit terrein dankt
z'n ontstaan aan de nabijheid van een groote
stad.
Even ten noorden van Amsterdam lag een
plas, een gewone waterplas, zooals men die
ook wel vindt in de omgeving van Spaarndam.
Op zekeren dag kwam daar een baggermachi
ne, en kwamen er groote schuiten met bagger
uit de Amsterdamsche grachten. De bagger
machine begon bagger uit de schuiten in het
meertje te storten en dat ging zoo dagen,
maanden, jarenlang en het gaat zoo nog eiken
Het meertje raakte gevuld met bagger. Het
water zakte weg, en de randen werden droog,
ja zelfs begaanbaar, zij het alleen voor jongens
uit de omgeving, die er een paar natte voeten
voor over hadden. Zaad woei aan, ontkiemde,
en een plantengordel ontstond, die langza
merhand naar het midden schoof, waar ech
ter nog steeds enkele plasjes overbleven.
Dit was het ontstaan van het Oostzanergat.
Nu groeien er uitgestrekte velden zulte, of zee
aster, die het terrein in het najaar in een
blauwpaarse bloemenzee herscheppen. Daar-
tusschen staan allerlei planten, die duidelijk
wijzen op de onmiddellijke nabijheid van den
mensch, maar die men hier toch allerminst
zou verwachten. Hoog boven de zulte uit ste
ken hier en daar de groote zonnebloemen. Op
een hooger plekje groeien tomaten en sier-
kalebassen, terwijl ook aardappelen er welig
tieren. Elders vindt men een oude rietkraag
met bitterzoet, vol paarse bloemen, en knal-
roode, maar zeer giftige bessen, oasterdwede-
rik of wilgenroosje en nog andere echte riet
planten.
Maar het wonderlijkst is wel de ontzaglijke
vogelrijkdom van dit kleine, aan alle kanten
door de zich snel uitbreidende stad omsloten
gebied. En deze uit zich voornamelijk in het
voor- en najaar, als de trekvogels op hun
doorreis van of naar het hooge Noorden hier
dagen, ja soms weken lang blijven hangen.
Het slik biedt hun een ruim voorziene disch,
en enkele bordjes „Gevaarlijk terrein" langs
de randen, waarborgen de noodzakelijke rust
van dit gebied.
Hier zien we de tureluurs en kemphaantjes,
snippen en eenden, witgatjes en ruiters, bont
bekjes en andere pleviertjes, een bonte menig
te,- die eiken dag, elk oogenblik verandert,
rondscharrelen langs de randen van de kleine
plasjes in het midden. Soms zakken ze tot aan
de buik in de weeke, zachte klei. die hun
kleurige veerenpakjes vaak leelijk besmeurt.
Kemphaantjes scharrelen hier rond, nu zon
der de halskragen, die hun in het voorjaar
zoo'n krijgshaftig uiterlijk verleenen. Ook de
kemphennetjes loopen er, naast de tureluurs,
en het valt niet mee, die uit elkaar te houden.
Wel hebben de tureluurs roode pooten en een
dito snavel, en zijn deze lichaamsdeelen bij
het kemphennetje geelachtig, de modder die
deze lichaamsdeelen bedekt beletten ons van
dit kenmerk gebruik te maken. Beter is het
yliegbeeld, dat bij de tureluur veel meer wil
vertoont, vooral op den staart, die bij den
kamphaan donker is. Vanuit onze schuilhut
zien we ook nog andere verschilpunten, maar
zoo dichtbij krijgt u ze waarschijnlijk toch
niet.
Die schuilhut is een raar getimmerte, maar
.we beleven er elk jaar veel plezier aan. 's Zo
mers, als de zon de modder erg hard gebakken
heeft, wordt hij afgebroken door de joggies
uit de buurt, maar als de scholen weer zijn
begonnen zoeken wij van alle hoeken van het
terrein de planken weer bij elkaar, en binnen
enkele dagen staat de hut dan weer op het
kale slik, gecamoufleerd door groote bossen
zulte.
Niets vermoedend komen de vogels vlakbij,
onder bereik van camera en kijker, en zelfs
met het bloote oog zijn verschillende aardige
details waar te nemen. Prachtige tooneeltjes
spelen zich af, vlak voor de kijkgaten. Bin
nensmonds geluidjesmakend, loopen de vogels
over het slik. Dan zien ze iets bewegen, of
soms ook voelen ze het met den snavel, zooals
de kluten en de lepelaars. Dan staan ze stil,
den kop een beetje schuin, en boren met een
flinken stoot den snavel in de modder, waar
het insect gegrepen en naar binnen gewerkt
wordt. Soms ook doen ze niets, staan wat te
dutten in het zonnetje of strijken met den
snavel de veeren glad.
Een enkelen keer wacht ons een groote ver
rassing. Dat is als er plotseling een paar klu
ten, mooie, slanke, wit met zwarte vogels met
naar boven gewipte snavels over het slik loo
pen, of een paar lepelaars, met hun lepelvor-
mige snavels. Zoo op het eerste gezicht lijken
de snavels van de kluten erg onhandig. Maar
als je ze zoo op hun lange pooten door het
slik ziet waden, en met den kop een maaien
de beweging ziet maken, merk je wel, dat de
natuur het hier goed bekeken heeft en dat de
snavels zich prachtig aanpassen aan de wijze
van voedsel zoeken. Bovendien zijn de uiterste
punten ervan heel beweeglijk, en uiterst ge
voelig, zoodat ze de insecten goed kunnen voe
len en beetpakken.
De lepelaars zijn ook prachtige vogels, iets
kleiner dan een reiger. Ze zijn roomblank, met
dikke, zwarte pooten en een dito snavel. Ne
derland is één van de weinige landen in Euro
pa, waar de lepelaars broeden. De Engelsche
ornithologen zijn er dan ook altijd enthousiast
over, en maar wat afgunstig op onze spoonbill,
zooals zij hem noemen. De weinige broedkolo-
nies zijn in de eerste plaats het Naardermeer
en het Zwanenwater. Verder is er soms een
kleine kolonie in de Muyen op Texel, terwijl
ze dit jaar voor het eerst ook op Voorne ge
broed hebben. Gelukkig zijn dat allemaal
goed beschermde en bewaakte terreinen, zoo
dat we met recht trotsch kunnen zijn op onze,
zich uitbreidende, lepelaarsbevolking.
De lepelvormige snavels, waaraan zij hun
naam te danken hebben, zijn zeer gevoelig.
Bij een dood exemplaar kan men duidelijk
zien, dat de uiteinden poreus zijn. Er loopen
daar kleine kanaaltjes, waarin tastzenuwen
liggen, die het voedsel zoeken in de weeke
klei vergemakkelijken.
Men beweert dat de herders in Hongarije,
één van de weinige landen waar de lepelaar
ook broedt, de snavels gebruiken als lepel. Nu,
gemakkelijk lijkt het mij niet, maar als je be
denkt dat de Chineezen rijst eten met stokjes
is het toch niet heelemaal uitgesloten, dat
de Hongaren soep lepelen met den snavel van
een lepelaar.
Het lijkt ongelooflijk, dat al deze vogels zich
vertoonen onder de rook van Amsterdam, in
de onmiddellijke nabijheid van de Fokkerfa
brieken en de tallooze scheepswerven. Helaas
zullen hier wellicht eenmaal huizenblokken
staan en zal de rijke vogelwereld moeten ver
dwijnen, zooals alle natuur moet verdwijnen
voor de cultuur. Maar tot zoolang zijn we de
gemeente Amsterdam nog erg dankbaar voor
het prachtiee waarnemingsgebied dat zij ons,
waarschijnlijk onbewust, geschapen heeft. Het
geval bewijst alweer, dat zelfs de bewoner van
de groote steden nog niet gespeend is van alle
natuurgenot. KO ZWEERES