HET HAARLEMS CHE STADSBEELD Ho©. ViEST ZATERDAG 6 OCTOBER 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 14 Hoe het eens was. Hoe het geworden is. Frankestraat in 1900. De gelukkigen. „Ja? Binnen!" Juffrouw Visser, de chef van mijn typisten-kantoor komt binnen. „Ik wilde U even vragen mijnheer, of er niet wat dos siers afgesloten kunnen worden. De mappen zijn allemaal zoo vol en er is haast geen plaats meer voor nieuwe orders. Ik heb zelf al ver schillende aanteekeningen gemaakt van rela ties waarmee we niet meer correspondeeren. Misschien wilt U ze eens nagaan; als er dan wat afgesloten kan worden, kunnen we dat op zolder opbergen". Ik kijk even bedenkelijk: het is een verve lend baantje, dat gesnor in die mappen, maar nu juffrouw Visser eenmaal dat voorberei dend werk al heeft gedaanen het is wel noodig ook „Weet u wat. ik heb vanmorgen juist even tijd. Brengt u den boel maar hier, dan zal ik er maar meteen aan beginnen. Hebt U er een lijstje bij, van wat u denkt dat eruit kan?" „Ja mijnheer, dat ligt al klaar". Piet, onze jongste bediende met de afstaan de ooren en de pientere oogen, bracht een heele vracht mappen binnen. ,.Soo meheer, sel ik se hier maar neerlegge? Ik breng soomet- een de rest". Die jongen dacht zeker dat ik de eerste weken niets anders te doen had dan ordners doorkijken! „Nee, dank je, dit is voorloopig wel genoeg, als ik er mee klaar ben zal ik je wel bellen". Tot eer van juffrouw Visser moest ik toe geven dat ze niet stoffig waren, maar duf waren ze wèl en met weerzin haalde ik er een paar naar me toe. „Zoo nu eerst een lekker sigaartje en dan even bellen om een kop koffie. Dan zullen we eens kijken, wat er allemaal naar zolder kan. Muller, Muller? Wie is dat ook weer? Oh ja, dat zijn die lui van dat kippenvoer. Nee, dat kan wel weg, die hebben eens één keer iets noodig gehad; dat komt bij hen niet meer voor en anders komen ze wel vanzelf. Wie hebben we daar? Nee juffrouw Visser. Nieuwendijk kan niet naar zolder. Hoe komt het mensch daar nou bij? Nogwel een groote klant van ons! Anders is ze toch altijd zoo flink bij. Snap je niet zooiets. Enfin. Wat is dat nou? NieuwenhuizenOch, natuurlijk, Nieuwenhuizen is die klant. Niet Nieuwendijk. Ja, dan kan die naar boven. Flink mensch, die juffrouw Visser. Ziezoo die map is klaar. Ik dronk behagelijk m'n kop koffie en trok eens aan m'n sigaar. In den regel had ik druk werk, maar met die administratie, waar ik zoo'n hekel aan heb, had ik gelukkig niet veel te maken, daar zorgde de prijzenswaardige Visser voor. Maar nu ik door den zuren appel heenbeet, dezen morgen, vond ik er toch ook weer wat voldoening in. 't Was ook allemaal zoo keurig in orde en ik kon er op m'n gemak bij zitten met een lekker kopje koffie. Ge woonlijk stond die koud te worden, omdat ik er geen tijd voor kon vinden. Welke map zou ik nu eens nemen? Wacht, van FL. Dat waren wel leuke letters en het was niet zoo'n erg dikke map ook. Ik werkte rustig door en schiftte de brieven, tot ik stuitte op een paar mooie vellen geschept pa pier met een wapen in den linkerbovenhoek, waaronder in sierlijke letters: Ilckmarijn. Peinzend zat ik naar dien naam te staren: Ilckmarijn. En terwijl m'n vingers doelloos over het papier streelden, zag ik me weer staan op de boot, die me bracht naar het eiland, waar Ilckmarijn woonde. Hij had of ferte gevraagd voor een heel groote levering en den dag tevoren telefoneerde hij, dat hij in principe met het aanbod accoord ging, doch den directeur persoonlijk graag daarover wil de spreken. Ik had er graag de reis voor over en er werd afgesproken dat ik om half twaalf aan de boot zou worden afgehaald. Natuurlijk had ik den naam wel eens gehoord, maar ik had er geen idee van, wat voor iemand die Ilckmarijn zou zijn. Z'n stem was heel warm en prettig en nog niet oud. Wat zoo'n man nu toch op zoo'n eilandje uitspookte? Waar had hij pleizier in. Zeker een beetje een zon derling. En z'n bestellingen wezen erop dat hij niet van plan was daar gauw weg te gaan. Hoewel ik op iets zonderlings was voorbe reid, was ik toch verbaasd toen ik bij den steiger een hyper-modern paar jonge men- schen zag staan. Ilckmarijn was een stoere, groote vent, zwaar, maar niet grof gebouwd, met een knap. intelligent gezicht. Het jonge ding, dat hij als zijn vrouw voorstelde, was van een sportieve tengerheid en ze had een bi zonder lief gezichtje, waarin haar groote blauwe oogen wat vragend stonden. Een paar dat geschapen scheen om in mondaine centra te schitteren en dat op dit eiland van slechts enkele boeren en vissehers misplaatst leek. Ik liet van m'n verbazing natuurlijk niets merken en stapte alsof het de gewoonste zaak ter wereld was in de luxueuse two- seater. Met een klein beetje wringen konden we met ons drieën voorin zitten en met een vaartje stoven we over een betrekkelijk goe den weg tot deze opeens bij een houten hek eindigde. Naast het hek stond een klein loodsje, waar de wagen werd binnengereden en te voet gingen we nu dwars over een wei land naar den dijk, waar in een boschje populieren verscholen een landhuis lag. Het was niet groot, maar heel verzorgd. Reeds van buiten was het te zien dat dit huis com fort moest bieden, maar niettemin was ik ver stomd toen ik binnenkwam en successievelijk de wonderen aanschouwde. Alles wat het mo derne vernuft had uitgevonden, was aanwezig en m'n gastheer was openlijk in zijn schik met de lof die ik hem rijkelijk toezwaaide. Hier aan den zeekant was het wat kil en daarom was het aanlokkelijk om bij den blokkenhaard te zitten en bepaald „cosy" werd het toen Ilckmarijn op een knop drukte, waardoor een stuk van de lambrizeering naar voren schoof en daardoor een complete bar vormde, waaruit al gauw een sherry geschon ken werd. De zaken waren gauw genoeg afgehandeld en ik keek eens op m'n horloge om te zien, welke boot ik kon halen, maar mevrouw Ilck marijn Gina heette ze wist me over te halen om te blijven lunchen. „We zien hier haast nooit iemand, doet u ons nu dit genoe gen" en ik willigde het graag in. Ickmarijn was een brillant causeur. Over alles kon hij meepraten, er was niets dat hij niet kende en gezien had. Voor hij zich hier aan de kust had teruggetrokken was hij in bijna alle landen der wereld geweest, overal had hij zijn vrienden en bekenden, „maar heusch, hoe meer je er van ziet, hoe meer je je in jezelf gaat terugtrekken. Alles nijd en afgunst en kwaadsprekerij. Als ik er een paar maanden tusschen in heb gezeten, heb ik er weer voor een jaar genoeg van. En daar leven we naar, hè Gina?" Gina knikte hem met haar vriendelijke oogen toe en ik kon niet nalaten te denken, dat hij makkelijk kon praten, met zoo'n vrouwtje om hem gezelschap te houden. „Als het hier nu straks erg nat en koud be gint te worden, dan trekken we er met onze wagen op uit en dan gaan we een maand of drie naar de bewoonde wereld. Parijs voor de toiletten van de kleine vrouw en dan zuidelij ker, Menton, Nice. Soms gaan we naar Rome, een anderen keer naar Weenen. Londen is ons te triest. Gina vindt dat allemaal prachtig. Ze heeft nog zoo weinig gezien en dan vind ik het een genot om te bestudeeren wat voor in drukken ze ervan krijgt". Weer knikte hij haar vroolijk toe en Gina lachte terug. Een grappig lachje had ze, net een verlegen kind. Zonderling dat die twee bij elkaar waren gekomen, hij zoo ontwikkeld en begaafd en zij zoo'n eenvoudig, bijna simpel, vrouwtje. Natuurlijk ze was mooi en leek heel lief; misschien dat het hem juist trok, na alles wat hij gezien en beleefd had. „Vindt U het hier ook nooit saai, zoo alleen, mevrouw?" „Nee hoor, geen kwestie van" viel Ilckmarijn in, „ze kan het hier best uithouden. Hier heeft ze me heelemaal voor zich alleen, niet kind? Hoeft ze me met niemand te deelen" en hij lachte om z'n grapje. De tijd vloog om bij z'n boeiende verhalen over Malta, Honolulu, Hongkong, de binnen landen van Sumatra, de Westkust van Afrika. Waar was hij niet overal geweest? En hoeveel talen sprak hij wel niet? Ik dacht altijd dat ik nogal wat gezien had van de wereld en dat ik met vlot Fransch, Duitsch en Engelsch, een mondjevol Spaansch en wat Italiaansch er aardig kon zijn, wat talen betreft, maar bij Ilckmarijn vergeleken was ik een stumperd. Nu had hij een kistje met munten voor den dag gehaald. Gesorteerd in kleine vakjes lagen ze daar in hun watten bedjes. „Kijk, dit is een buitengewoon zeldzaam exemplaar" en er volgde een geschiedenis over het ontstaan van de munt en hoe hij er aan gekomen was. „En als U nu eens mee gaat een trapje op, dan zal ik U eens oude prenten laten zien, en een van die prenten stelt de geschiedenis voor, die ik net vertelde. Ja, dat had U niet gedacht, dat U dat hier allemaal zoudt vinden!" We gingen naar de trap „kom kind, ga je niet mee?" 't Is heusch interessant, je zult er wat van leeren. U moet begrijpen dat ze nog heel jong was toen we trouwden en daardoor heeft ze nog weinig van het leven gezien. Wat dat betreft heeft ze het met me getroffen, ik kan haar heel wat uit m'n ondervinding ver tellen!" Gina was opgestaan en we waren nu alle drie boven gekomen. We stonden voor een raam, dat uitkeek op zee en in dat schelle licht, viel het me op, dat Gina bleek zag en vermoeid leek, maar Ilckmarijn was alweer aan het vertellen en ik dacht er niet meer aan. „Prachtig gezicht, die zee. We zwemmen iede- ren dag. Als het eb is gaan we met de geweren op stap en schieten robben. Wilde eenden heb je hier ook in overvloed. Wat dat betreft is het ideaal. Alles wat we noodig hebben, is bij de hand en de sport houdt je lenig. Trouwens dat heeft Gina niet noodig. Ze zwemt als een aal. Mij wordt het wel eens wat te ver en als er zoo'n trek is. blijf ik maar liever aan den veiligen kant. Als er zoo'n strooming van de kust af is en je wordt meegezogen, dan ben je nog lang niet gelukkig. Je hebt geen schijn van kans om er uit te komen, en 't duurt min- DE FRANKESTRAAT. De vergelijkende teekeningen van de Fran kestraat toonen aan, dat de huizen op den voorgrond den laatsten tijd uitstekend ge restaureerd zijn.. De huizen die op den achter grond van de teekening staan moesten ge sloopt worden voor de kerk der Vereenigde Doopsgezinde Gemeente. stens een paar weken voor je ergens aanspoelt, als je nog ooit ergens aanspoelt." Hij had gelijk, het was een prachtig gezicht, maar toch huiverde ik er een beetje van en ik verbaasde me erover hoe zoo'n jong vrouwtje ze kon niet veel ouder zijn dan twintig het hier uithield. Dat haar wereldreiziger met z'n goeie dertig jaren wat blasé was en zich hier voor een paar jaar best thuis kon voelen, was tot daar aan toe, maar dat jonge vrouwtje. Ik kon het niet laten telkens tersluiks naar haar te kijken, terwijl haar man de eene kast na de andere opende en kunstschatten van allerlei soort te voorschijn haalde, 't Leek alsof zijn kennis onbegrensd was en ik was eerlijk blij, toen een meisje kwam zeggen, dat de thee beneden klaar stond, want hoe inte ressant het ook was, ik was er moe van gewor den. En het begon nu ook tijd te worden dat ik wegging, als ik nog een verbinding naar huis wilde halen. Met graagte beloofde ik, terug te komen, zoodra de bestelling zou worden uitgevoerd. Ilckmarijn zou me een telefoontje geven, wan neer hij de werklui het best kon hebben. In den trein zat ik nog na te denken over dat paar menschen, dat in hun afzondering zoo gelukkig en harmonisch scheen te leven. En vreemd, als ik aan het eiland terug dacht, kwam steeds Gina uit m'n onderbewustzijn naar boven en slechts met moeite kon ik me Ilckmarijn voor oogen halen. Heele brokstuk ken van zijn gespreken hoorde ik in gedach ten en daartusschendoor en als het ware er om heen, was Gina. Haar oogen dansten tus schen zijn woorden dooT het was alsof ik eerst nu haar blik begreep, mysterieus was het geweest, alsof ze me iets wilde zeggen, alsof ze me had willen vasthouden. Och onzin! Ik was wat oververmoeid door al die gesprekken en het zien van al die din gen. ik moest- liever wat gaan slapen. Thuis vertelde ik m'n vrouw van het geluk kige echtpaar op het eiland. Ze vond het een beetje vreemd, koh het niet goed begrijpen. „En wat was zij nu voor een vrouw?'Je ver telt maar steeds van hem; hij zei diit, hij zei dat; wat heeft zij nu gezegd?" Ja, dat was nu gek. Wat had ze gezegd? Eigenlijk alleen maar of ik op de lunch bleef, verder had ze geen woord gesproken. En toch 'was het me, of ze veel verteld had. „Och 't was een erg stil vrouwtje, ze heeft haast niets gezegd, je begrijpt, haar man wist zooveel interessants te vertellen." M'n vrouw keek wat nadenkend. „Tk weet het niet. maar ik geloof nooit dat die vrouw gelukkig is. Wat blijft er van haar over, naast- een man die haar zoo overheerscht? Vooral zoo'n jong mooi vrouwtje, dat wil toch zelf ook leven, eigen ondervinding hebben! Als er maar iets pit in zit, moet ze het land aan dien man krijgen met z'n eeuwige verhalen over wat hij allemaal beleefd heeft, terwijl hij haar op zoo'n eiland opsluit en geen kans geeft om iets anders dan zijn toehoorster te worden. Ik heb het land aan dien man!" Ik was het verleerd, om me over m'n vrouw te vei-bazen. Ze kon dingen zeggen met een zekerheid en een flair, dat je er paf van stond. Hoor nu zoo'n oordeel weer over een man, dien ze nog nooit gezien had! Maai' hoe wel ze vaak gelijk had. nü vergiste ze zich. want dat paar menschen was gelukkig en hij was een charmante man, heelemaal niet die zelfingenomen opschepper, die m'n vrouw van hem maakte. En toch..? Gina's oogen? En haar hand was zoo koud en slap geweest, toen ik weggingMaar nee, waar dacht ik toch over? Het was een mooi vrouwtje en heel lief, maar er zat niets bij. Dat kind was heel ge lukkig met haar man op het eiland. Die ver langde niets meer. dan dien knappen interes santen man, heelemaal voor zich alleen te hebben, net zooals Ilckmarijn zei. Het was in die dagen heel druk op kantoor en ik vergat het bezoek, totdat Visser de onvolprezene vroeg „hebt U al bericht door gekregen over die aflevering aan Ilckmarijn, miinheer? Het duurt zoo lang?" Hè? Dat was gek! Ik had niets meer ge hoord. „Schrijft U even een briefje juffrouw, dat we op onze bevestiging niets hebben ver nomen en of we op een spoedige levering mo gen rekenen, want dat we het materiaal al lang klaar hebben liggen." Na eenige dagen lag de brief bij m'n post. Op de achterzijde van de enveloppe stond met potlood geschreven „Ilckmarijn op reis, mevrouw zonder nader adres naar het huiten- land vertrokken." Ik draaide den brief in m'n handen heen en weer. Daar kon ik nu eenvoudig niet bij. Wat zou dat te beteekenen hebben? Hij op reis, en zij naar het buitenland? Blijkbaar dus niet samen? En heelemaal geen bericht gestuurd dat de order uitgesteld werd. Ik begreep er niets van. M'n vrouw haalde haar schouders op. „Zoo- iets verwachte ik wel. Dat het jou nu toeval lig treft is onaangenaam, maar dat moest vandaag of morgen spaak loopen." Ik werd een beetje kriegel, die menschen waren natuurlijk gewoon een poos op reis. daar hoefde ze nnu toch niet zoo gewichtig mee te doen. Maar een paar dagen later stond er een kleine advertentie in de krant dat mevrouw Ilckmarijn tengevolge van een ongeluk om het leven gekomen was. Zijn naam stond er niet onder, alleen maar een advocaat in Parijs. Gina's blauwe oogen volgden me overal met een droevigen blik. Dit geval bad me meer aangegrepen, dan ik wel dacht en ik besloot op onderzoek uit te gaan, zoodra ik gelegen heid zou hebben. Maar zooals het zoo vaak gaat, werd de in druk vervaagd door druk werk en ik vergat Gina en Ilckmarijn, totdat maanden later een van mijn vrienden den naam uitsprak. Meteen was ik weer een en al interesse. „Ilckmarijn? Ken je die? Waar zit die? Wat is er toch met die menscher. aan de hand geweest?" M'n vriend aarzelde een beetje en pas toen ik hem verteld had dat ik op het eiland een bezoek had gebracht en dat Ilckmarijn me zijn kunst schatten had laten zien, kwam hij los. „Wist je het niet? Hij is ook dood." Ik keek ongeloovig. „Ja, het heette dat hij op reis was, maar in werkelijkheid heeft ze hem in zee doodge schoten." „D oodgesch oten „Ja. Ze zijn op robbenjacht gegaan en toen heeft ze hem doodgeschoten en z'n lichaam is afgedreven en pas weken later aangespoeld op een heele anderen plaats. Ze hebben hem eerst heelemaal niet kunnen identificeeren. want hij was in zwempak en herkenbaar was het lijk niet meer. Maar z'n vrouw heeft, voor ze zich verdronk een bekentenis aan haar Tegenwoordige toestand. advocaat gestuurd. De zaak is gesust, terwille van den ouden naam en er was nu toch niets meer aan te doen". ,,'t Is niet te gelooven, dat kleine vrouwtje. Waarom heeft ze dat in godsnaam, gedaan?" „Haar man sloot haar op, op dat eiland. Hij was gek van jaloezie. Ze mocht niets doen, dat maar even de aandacht op haar vestigde. Hij nam haar nergens mee naar toe, om haar maar geen eigen oordeel te laten heb ben. Ieder gesprek werd door hem gevoerd. Hij wist alles, hij deed alles. Een paar maanden per jaar gingen ze op reis. Niet in den trein, maar in de auto. Dan was er geen kans op dat anderen haar zagen. Hij nam haar mee naar bekende badplaatsen, als het er geen seizoen was; kortom hij isoleerde haar. Hij hield dolveel van haar en hij gaf haar alles wat ze begeerde. Maar ze was een intelligente vrouw. Een van de hoofdattrac ties van hem voor haar was juist die gewel dige veelzijdigheid, 't Was een kraan van een vent. Overal kon hij over mee praten, alles had hij gezien, hij had een geweldige ont wikkeling. Ze had gedacht, dat ze een heel interessant leven zou krijgen, veel reizen, samen studeeren in plaats daarvan werd ze op dat eiland gebracht. Ze heeft ontzet tend veel van hem gehouden, maar daar is ze hem gaan haten. Waar hij maar even kon, heeft hij er den nadruk op gelegd, dat ze niets wist, dat ze onervaren was, om haar schoon heid maar onbelangwekkend te maken. Daar heeft hij haar doodelijk mee gegriefd, 't Was een ellendig drama en ik weet het alleen doordat ik voor dien advocaat in Parijs hier enkele zaken in verband met deze kwestie moest afwikkelen. Er heeft in dien tijd een onopvallend berichtje in de krant gestaan, dat hij dood was. Je hebt dat zeker over het hoofd gezien. Ja, kerel, er gebeuren heel wat dingen Juffrouw Visser was binnengekomen. Nog steeds streek ik in gedachten over het ge schepte papier. „Ja juffrouw, die map is klaar. En hier, de correspondentie Ilckmarijn kunt U er ook uit nemen. Het dossier kan gesloten worden". HELEN. Een prachtig vogelgebied. Met het groeien der steden zien we ver schillende ernstige problemen aan het licht treden. Watervoorziening, het kwijtraken van vuilnis enz. zijn eischen, die heel wat moei lijkheden met zich brengen. De gemeente Amsterdam haalt haar water Uit de duinen, di& liggen bezuiden de Zandvoortsche laan, ei. ten'westen van den Vogelenzangscheweg. Een duinterrein, dat, hoewel het onder de door de wateronttrekking ontstane droogte te lijden heeft ,toch den natuurliefhebber nog veel kan bieden. Zeker, het terrein is sterk uitgedroogd en droogt waarschijnlijk nog steeds uit. Maar had de gemeente Amsterdam het niet voor haar watervoorziening gebruikt, dan was het misschien reeds lang herschapen in een villawijk. En dat daar aan natuurschoon niet veel overblijft blijkt wel uit het vroegere Naal- develd. Zoo is er ook in de onmiddellijke omgeving van Amsterdam een terreintje ontstaan, dat hoewel rondom ingesloten door fabrieken en huizenblokken, een planten- en vogelrijkdom vertoont, die in een dergelijke omgeving z'n weerga niet vindt. En ook dit terrein dankt z'n ontstaan aan de nabijheid van een groote stad. Even ten noorden van Amsterdam lag een plas, een gewone waterplas, zooals men die ook wel vindt in de omgeving van Spaarndam. Op zekeren dag kwam daar een baggermachi ne, en kwamen er groote schuiten met bagger uit de Amsterdamsche grachten. De bagger machine begon bagger uit de schuiten in het meertje te storten en dat ging zoo dagen, maanden, jarenlang en het gaat zoo nog eiken Het meertje raakte gevuld met bagger. Het water zakte weg, en de randen werden droog, ja zelfs begaanbaar, zij het alleen voor jongens uit de omgeving, die er een paar natte voeten voor over hadden. Zaad woei aan, ontkiemde, en een plantengordel ontstond, die langza merhand naar het midden schoof, waar ech ter nog steeds enkele plasjes overbleven. Dit was het ontstaan van het Oostzanergat. Nu groeien er uitgestrekte velden zulte, of zee aster, die het terrein in het najaar in een blauwpaarse bloemenzee herscheppen. Daar- tusschen staan allerlei planten, die duidelijk wijzen op de onmiddellijke nabijheid van den mensch, maar die men hier toch allerminst zou verwachten. Hoog boven de zulte uit ste ken hier en daar de groote zonnebloemen. Op een hooger plekje groeien tomaten en sier- kalebassen, terwijl ook aardappelen er welig tieren. Elders vindt men een oude rietkraag met bitterzoet, vol paarse bloemen, en knal- roode, maar zeer giftige bessen, oasterdwede- rik of wilgenroosje en nog andere echte riet planten. Maar het wonderlijkst is wel de ontzaglijke vogelrijkdom van dit kleine, aan alle kanten door de zich snel uitbreidende stad omsloten gebied. En deze uit zich voornamelijk in het voor- en najaar, als de trekvogels op hun doorreis van of naar het hooge Noorden hier dagen, ja soms weken lang blijven hangen. Het slik biedt hun een ruim voorziene disch, en enkele bordjes „Gevaarlijk terrein" langs de randen, waarborgen de noodzakelijke rust van dit gebied. Hier zien we de tureluurs en kemphaantjes, snippen en eenden, witgatjes en ruiters, bont bekjes en andere pleviertjes, een bonte menig te,- die eiken dag, elk oogenblik verandert, rondscharrelen langs de randen van de kleine plasjes in het midden. Soms zakken ze tot aan de buik in de weeke, zachte klei. die hun kleurige veerenpakjes vaak leelijk besmeurt. Kemphaantjes scharrelen hier rond, nu zon der de halskragen, die hun in het voorjaar zoo'n krijgshaftig uiterlijk verleenen. Ook de kemphennetjes loopen er, naast de tureluurs, en het valt niet mee, die uit elkaar te houden. Wel hebben de tureluurs roode pooten en een dito snavel, en zijn deze lichaamsdeelen bij het kemphennetje geelachtig, de modder die deze lichaamsdeelen bedekt beletten ons van dit kenmerk gebruik te maken. Beter is het yliegbeeld, dat bij de tureluur veel meer wil vertoont, vooral op den staart, die bij den kamphaan donker is. Vanuit onze schuilhut zien we ook nog andere verschilpunten, maar zoo dichtbij krijgt u ze waarschijnlijk toch niet. Die schuilhut is een raar getimmerte, maar .we beleven er elk jaar veel plezier aan. 's Zo mers, als de zon de modder erg hard gebakken heeft, wordt hij afgebroken door de joggies uit de buurt, maar als de scholen weer zijn begonnen zoeken wij van alle hoeken van het terrein de planken weer bij elkaar, en binnen enkele dagen staat de hut dan weer op het kale slik, gecamoufleerd door groote bossen zulte. Niets vermoedend komen de vogels vlakbij, onder bereik van camera en kijker, en zelfs met het bloote oog zijn verschillende aardige details waar te nemen. Prachtige tooneeltjes spelen zich af, vlak voor de kijkgaten. Bin nensmonds geluidjesmakend, loopen de vogels over het slik. Dan zien ze iets bewegen, of soms ook voelen ze het met den snavel, zooals de kluten en de lepelaars. Dan staan ze stil, den kop een beetje schuin, en boren met een flinken stoot den snavel in de modder, waar het insect gegrepen en naar binnen gewerkt wordt. Soms ook doen ze niets, staan wat te dutten in het zonnetje of strijken met den snavel de veeren glad. Een enkelen keer wacht ons een groote ver rassing. Dat is als er plotseling een paar klu ten, mooie, slanke, wit met zwarte vogels met naar boven gewipte snavels over het slik loo pen, of een paar lepelaars, met hun lepelvor- mige snavels. Zoo op het eerste gezicht lijken de snavels van de kluten erg onhandig. Maar als je ze zoo op hun lange pooten door het slik ziet waden, en met den kop een maaien de beweging ziet maken, merk je wel, dat de natuur het hier goed bekeken heeft en dat de snavels zich prachtig aanpassen aan de wijze van voedsel zoeken. Bovendien zijn de uiterste punten ervan heel beweeglijk, en uiterst ge voelig, zoodat ze de insecten goed kunnen voe len en beetpakken. De lepelaars zijn ook prachtige vogels, iets kleiner dan een reiger. Ze zijn roomblank, met dikke, zwarte pooten en een dito snavel. Ne derland is één van de weinige landen in Euro pa, waar de lepelaars broeden. De Engelsche ornithologen zijn er dan ook altijd enthousiast over, en maar wat afgunstig op onze spoonbill, zooals zij hem noemen. De weinige broedkolo- nies zijn in de eerste plaats het Naardermeer en het Zwanenwater. Verder is er soms een kleine kolonie in de Muyen op Texel, terwijl ze dit jaar voor het eerst ook op Voorne ge broed hebben. Gelukkig zijn dat allemaal goed beschermde en bewaakte terreinen, zoo dat we met recht trotsch kunnen zijn op onze, zich uitbreidende, lepelaarsbevolking. De lepelvormige snavels, waaraan zij hun naam te danken hebben, zijn zeer gevoelig. Bij een dood exemplaar kan men duidelijk zien, dat de uiteinden poreus zijn. Er loopen daar kleine kanaaltjes, waarin tastzenuwen liggen, die het voedsel zoeken in de weeke klei vergemakkelijken. Men beweert dat de herders in Hongarije, één van de weinige landen waar de lepelaar ook broedt, de snavels gebruiken als lepel. Nu, gemakkelijk lijkt het mij niet, maar als je be denkt dat de Chineezen rijst eten met stokjes is het toch niet heelemaal uitgesloten, dat de Hongaren soep lepelen met den snavel van een lepelaar. Het lijkt ongelooflijk, dat al deze vogels zich vertoonen onder de rook van Amsterdam, in de onmiddellijke nabijheid van de Fokkerfa brieken en de tallooze scheepswerven. Helaas zullen hier wellicht eenmaal huizenblokken staan en zal de rijke vogelwereld moeten ver dwijnen, zooals alle natuur moet verdwijnen voor de cultuur. Maar tot zoolang zijn we de gemeente Amsterdam nog erg dankbaar voor het prachtiee waarnemingsgebied dat zij ons, waarschijnlijk onbewust, geschapen heeft. Het geval bewijst alweer, dat zelfs de bewoner van de groote steden nog niet gespeend is van alle natuurgenot. KO ZWEERES

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 16