LETTEREN II ÜCUMSTT
Radiomuzlek der week
BIOSCOOP.
HONIG's BOUILLONBLOKJES - 6 voor 10 cent - voor Ragout
Het buitenlandsche boek van deze maand.
ZATERDAG 6 OCTOBER 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
17
g
EEN VOORBESPREKING
DOOR KAREL DE JONG
Van Tschaikowsky's vrij omvangrijk oeuvre
komt slechts een zeer klein gedeelte geregeld
op de concert programma's voor. Een paar
Ouvertures, de vierde, de vijfde en zesde Sym-
phonie, een enkele Orkestsuite en de Noten
krakersuite. het Capriccio italien, de Rococo-
Variaties voor cello en orkest, het Vioolcon
cert, het eerste Pianoconcert, een paar Strijk
kwartetten en het Klaviertrio worden vaak
uitgevoerd en zijn daardoor meer algemeen
bekend geworden. Enkele pianowerken, w.o.
in de eerste plaats de cyclus ,J>e Jaarge
tijden" hebben zich in de huiselijke kringen
hier en daar een plaats verworven. Maar het
meerendeel zijner werken sluimert in onbe
kendheid. Terecht of ten onrechte? Het is
vanzelfsprekend dat de meest beteekenende
werken het meeste doordringingsvermogen en
de meeste levenskracht toonen. Daarentegen
is het een bekend feit dat sommige kunstwer
ken van den allereersten rang lange jaren op
geborgen en daardoor in vergetelheid geweest
zijn. Wie denkt daarbij niet terstond aan
Bach's Matthëus-Passie, die eerst na 100 ja
ren door Mendelssohn opnieuw ontdekt en
uitgevoerd wv J, of aan de groote Symphonie
in C van Schubert, door Rob. Schumann in de
nalatenschap van den reeds lang overleden
.componist gevonden? Zoo is het dus billijk en
aanbevelenswaardig dat men aan de onbe
kende werken van die componisten, die door
andere een wereldnaam hebben verworven
een kans geeft door ze uit te voeren en de
hoorders te laten oordeelen. Het Engelsche
spreekwoord „The proof of the pudding is the
eating" geldt ook overdrachtelijk voor muzi
kale composities In dit opzicht staan de mo
derne componisten er in 't algemeen veel be
ter voor dan die van vroegere generaties. In
ternationale bonden of persoonlijke connecties
zorgen er voor dat hun soms nog kersversche
werken tot openbare uitvoering komen. Dat
het publiek vele van de geboden puddingen
blijkt te versmaden, is een andere kwestie, die
hier buiten beschouwing kan blijven.
Ik zag nu in het Maandagavondprogram
ma van Keulen onbekende werken van
Tschaikowsky aangekondigd. Reden genoeg om
er de aandacht op te vestigen, al heb ik per
soonlijk tot dusver nog geen gelegenheid ge
had. die puddingen te proeven. De „Kro-
ningsmarsch" werd in 1883 in opdracht van
de stad Moskou geschreven ter gelegenheid
van de kroning van Czaar Alexander III,
evenals de „Kroningscantate" voor soli, koor
en orkest. Geen van beide werken draagt een
opusnummer. Na de uitvoering der Cantate
werd de componist bij den Czaar geroepen, die
hem tot ridder in de vierde klasse van de or
de van den H. Wladimir benoemde. Tchai-
kowsky verkeerde toen, als meestentijds, in
ongunstige financieele omstandigheden. Zoo
had hij een ring met briljanten, die men hem
na de uitvoering van de cantate had geschon
ken, reeds beleend, vóórdat hij hem ontvan
gen had en toen hij hem naar de Bank van
leening wilde brengen verloor hij hem onder
weg. Het Pezzo capriccioso op. 62 is in 1889
geschreven en in November van dat jaar te
Moskou voor het eerst uitgevoerd. De tweede
Orkestsuite op. 53 is enkele jaren ouder; zij
werd in 1883 gecomponeerd en schijnt bui
ten Rusland weinig bekend geworden te zijn.
Zij draagt den bijnaam „Suite caractéristique"
en bestaat uit vijf deelen. Het eerste deel, An-
danteno, Allegro is „Tonenspel" betiteld en
•vermijdt dus karakterteekening, dan volgt
een mooi geïnstrumenteegrde Wals, dan een
humoristisch Scherzo, waarin vier gewone
trekharmonica's als versterking der houten
blaasinstrumenten dienst doen, hetgeen op
zich zelf al een beletsel voor de uitvoering
vormt. Het vierde deel heet „Kinderdroomen",
het vijfde „Baroquedans" betiteld, is een be
werking van Russische volksmuziek.
De Suite wordt door kenners om haar
schoonheid geprezen. De Fantasie voor piano
en orkest op. 56, in 1834 gecomponeerd, was
aan de beroemde pianiste Sophie Menter (de
echtgencote van den niet minder beroemden
cellist David Popper) opgedragen; zij werd
door den pianist Tanejef in 1885 te Moskou
ten doop gehouden en verwierf een groot sue
ces.
Van de in 1868 gecomponeerde en kort
daarna eenige malen met veel succes te Mos
kou opgevoerde opera „de Woiwode" werd de
partituur met uitzondering van den eenige
jaren vroeger geschreven „Dans der Land
meisjes" vernietigd.
Over de „Symphonie singulière" van den
Zweedschen componist F. Berwald heb ik
vroeger eens iets geschreven. Daar dit wel
allang vergeten zal zijn, wil ik. nu zij op het
Zondagprogramma van London reg. voor
komt, er weer eenige regelen aan wijden. Zij
behoort, èn omdat er nationale volks
melodieën in verwerkt zijn, èn om
dat de componist door de mu-
zikaal-technische behandeling er een Scandi
navisch karakter aan heeft gegeven, tot de
rubriek nationale toonkunst. De „zonderling
heid", waarop de titel den nadruk legt, is min
of meer als ironie te verstaan; zij zou trou
wens in onzen tijd, waarin men zich aan de
onverwachte en schrille samenklanken dei-
moderne muziek willens of onwillens heeft
aangepast niet een op den voorgrond tredend
kenmerk zijn. Maar in 1845, den tijd waarin
Mendelssohn's en Schumann's symphonieën
ontstonden en als vertegenwoordiger der
Scandinavische toonkunst slechts de Deen
Niels Gade gold, was dat anders en werkten
Berwald's gedurfde dissonanten prikkelend
en voor velen afstootend. In het eerste alle
gro fuocoso treft men een herinnering aan
het finale-hoofdthema van Mozart's Jupiter-
symphonie aan Dit hoofddeel wordt op ori-
gineele wijze afgesloten. Adagio en Scherzo
zijn tot één samengevoegd, zoodat het Scher
zo een soort van intermezzo schijnt. Ook dit
deel is rijk aan harmonische en dynamische
verrassingen. De hoofdmelodie van het
Adagio is aan een Zweedsch lied ontleend
en keert ook in het finale-Presto terug.
Huizen zal Dinsdagavond Bruckner's twee
de Symphonie uitzenden. Evenals de eerste
en de achtste staat die in c. kl. t.: evenals in
alle andere van Bruckner vindt men er on
evenwichtigheden van stemming en bouw m.
Schubert en Wagner hebben in het eerste
hoofddeel op de fantasie van den componist
gewerkt; het bekende thema uit de Prienzi-
Ouverture (het gebed van Rienzi) is zonder
moeite te herkennen. In het Andante citeert
Bruckner zich zeiven door een thema uit
zijn Mis in f. kl. t. Ook in de finale komt een
citaat uit die Mis voor; een koraalmelodie, die
na een algemeene pauze in de plaats van het
contrapuntisch strijdgewoel der motieven
treedt Scherzo en Trio hebben het voor
Bruckner gewone rustieke karakter.
LUXOR SOUND THEATER.
Mannen in 't Wit.
In de courant van Vrijdagavond is „Mannen
in 't Wit uitvoerig op de meest gunstige
wijze besproken, zoodat we ons hier kunnen
bepalen tot het voorprogramma, dat van ge
heel ander gehalte is, dan de ernstige hoofd
film. Het voorprogramma is, behalve de brand
op de Morro Castle een en al grapjasserij.
Daar is de teekenfilm Flippie, waarin de
leelijke Flippie zich laat behandelen door een
schoonheidsspecialist met zoo goed gevolg,
dat alle meisjes dol op hem worden en zij
hem om het hardst naloopen. Dan is er een
film, waarin twee vriendinnen in een zieken
huis terecht komen, een ziekenhuis, waarin
zulke gekke onmogelijke dingen gebeuren, als
■zelfs nooit in de inrichtingen voor de ergste
geesteszieken zouden kunnen gebeuren. Maar
dat geeft niets, de opzet van het ding is, de
•menschen te laten lachen, en dat slaagt vol
komen. Evenals het het komiekenpaar Stan
Laurel en Oliver Hardy lukt..
Deze film begint met de laconieke zin: „Oli
ver Hardy is getrouwd en Stan Laurel is óók
niet gelukkig".
Stanny denkt de oplossing voor het fiasco
van Hardy's huwelijk te hebben gevonden:
„Er moet een baby zijn, dan kan mevrouw
Hardy zich 's avonds bezig houden met de
baby en Hardy kan dan ongehinderd met
Stanny uit. Hardy voelt alles voor deze vondst
van Stanny, wien hij dan ook complimen
teert voor zijn vernuft. De vrienden trekken
er op uit, adopteeren een baby en gaan
zielsvergenoegd naar huis om mevrouw te ver
blijden.
Mevrouw evenwel heeft meer dan genoeg
van haar echtgenoot en diens vriend en heeft
het huis verlaten. En daar zitten beide stum-
Stan Laurel en Oliver Hardy.
André Maurois: „L'instinct du
bonheur". Bernard Grasset,
Parijs.
De vele vereerders, die Maurois ook in Hol
land telt, zullen dit nieuwe boek met vreugde
begroeten, en er vele redenen in vinden om
hun vereering en bewondering te handhaven
degenen, en die zijn er ook! die zich die
bewondering maar ternauwernood kunnen in
denken, en die Maurois niet kunnen waardee-
ren, zullen in dit boek geen enkele reden vin
den om hun oordeel te wijzigen. Maurois is in
„L'instinct du bonheur" zichzelf volkomen ge
lijk gebleven; sterker nog, hij is in dit boek
waarschijnlijk meer zichzelf dan hij ooit te
voren is geweest.
Maurois is „romancier" bij uitnemendheid
en ook Franschman bij uitnemendheid
waarbij men dan echter niet de gewone ver
gissing moet begaan en meenen, dat een
Franschman hetzelfde is als een Parijzenaar,
en dat Frankrijk Parijs in het groot is. De
Franschman en de Parijzenaar hebben over
het algemeen niet zoo veel met elkaar gemeen,
en hun waardeering voor elkaar is dan ook ge
woonlijk niet groot De Franschman uit de
provincie is meestal een uiterst conservatief,
zeer spaarzaam, en kalm en vreedzaam bur
ger; en het is het leven in de provincie, dat
Maurois, zelf geen Parijzenaar, steeds tot on
derwerp van zijn boeken kiest. Het is dan ook
niet zoo heel verwonderlijk, dat dezulken, die
het bourgeois satisfait-schap als een voor een
mensch weinig bewonderenswaardige staat
beschoüwen, en die min of meer bewust over
hellen tot Nietsche's meening, dat de eenige
goede manier van leven het leven aan den
rand van den afgrond is, moeilijk waardeering
kunnen vinden voor Maurois' uitbeeldingen,
en dat zij Maurois een burgerlijk schrijver vin
den. Zij bedoelen dat als een verwijt, want zij
vinden dat Maurois als schrijver pas de moeite
waard zou zijn als hij zijn onderwerpen niet
meer zocht in milieu's, die zij niet de moeite
waard vinden. En ze vergeten dan wel eens,
dat Maurois, zijnde Maurois, niet anders zou
kunnen schrijven dan hij doet, en een poging
tot iets anders hoogstwaarschijnlijk zou moe
ten boeten met een mislukking.
Want men kan erover twisten of het voor
een schrijver nut heeft om voortdurend zijn
aandacht te besteden aan familieverwikkelin
gen, of liever nog: aan huwelijksverwikkelin-
gen, en om zijn aandacht er zoo volkomen aan
te besteden, dat het is alsof er op de heele we
reld geen andere menschen bestaan dan de
families, die hij uitbeeldt, men zal moeten toe
geven, dat Maurois in het weergeven van het
Fransche familieleven zijns gelijke niet heeft.
Hoeveel gevoeligs en fijns weet hij niet uit de
kleine dingen des dagelijkschen levens te
halen. Ook dit „Instinct du Bonheur" is er vol
van; en men zou er bijna een wapen van kun
nen maken tegen hen, die hem als „burgerlijk"
qualificeeren, als Maurois niet zelf ook dien
tegenstanders e.en wapen in handen gaf door-
perds nu met de baby! Je moet als baby maar
overgeleverd zijn aan zoo'n stel pleegvaders!
Alles wat deze edele ridders doen is natuur
lijk averechts verkeerd, al zijn hun ernst en
toewijding dan ook aandoenlijk. Of baby flo-
risseert, het zelfs overleeft, dat vermeldt, de
historie niet, alleen weten we dat er gescha
terd is, en dat Baby als het woord „Einde"
op het doek verschijnt, nog op een erbarme
lijke manier aan het huilen is en Stan en
Oliver nog in hun nachthemd en pyjama aan
het rondscharrelen zijn in de slaapkamer,
•maar daar trekken wij ons niets van aan en
lachen.
RE.MBRANDT THEATER.
Roman Scandals.
De regisseur Tuttle, wiens vlot en geestig
spel met de camera men reeds bij vorige
gelegenheden heeft leeren bewonderen, heeft
den komiek Eddie Cantor aan een hem
passend emplooi geholpen in de film „Ro-
meinsche Intriges", waarvan het scenario wel
wat onnoozel is, maar die door de luisterrijke
bewerking niet slechts amusement verschaft
maar ook artistiek genot doet smaken.
Heel duidelijk zal de inleidende acte niet
terstond voor den toeschouwer zijn. De bur
gemeester van een Amerikaansch stadje ont
vangt met nog enkele autoriteiten een ge
zelschap geleerden, die afkomen op het
museum, dat de trots van de gemeente uit
maakt. Bij de rondwandeling door het gebouw
wordt het effect van de Romeinsche beelden
bedorven doordat een geheimzinnig iemand
deze kunstvoorwerpen tot kapstok voor zijn
diverse kleedingstukken blijkt te hebben mis
bruikt. Men vindt dezen insluiper zelf, rustig
slapend in de armen van de marmeren keize
rin Agrippa, wanneer zijn afloopende wekker
de aandacht van het gezelschap trekt.
Het is Eddie, een
half simpele kruide
niersbediende, die om
verborgen beweegrede
nen dit kunstverblijf
tot slaapstee verkozen
heeft. Eddie ergert den
eigenaar van het mu
seum, den speculant
Cooper, door hem tel
kens bij zijn uitleggin
gen te verbeteren,
want Eddie is zoo on
noozel niet als men
denkt.
Met Charlie Chaplin,
aan wiens City Lights
deze inleiding op ietwat
bedenklijke wijze her-
goedhartige sjlemielen.
deelt Eddie het bizondere gevoel voor recht
vaardigheid. En zoo zien wij hem nogmaals
met den machtigen Cooper in conflict komen
wanneer deze een blok huizen heeft laten
bouwen, naar ons Hollandsch begrip een
vreemdsoortig object voor een speculatieve
onderneming! Dan wekt Eddie met zijn on
verstoorbare goedgehumeurdheid de uit hun
huizen verdreven bewoners op tot tevreden
heid met hun lot, en zy'n vroolijkheid is zoo
aanstekelijk, dat de politieagenten en zelfs
Cooper gaan meedansen tusschen het huisraad
der in de open lucht bivakkeerende slachof-
fers. Maar dan is het genoeg, Eddie wordt
de stad uitgezet.
Die stad heet West-Rome en op zijn wande
ling' buiten haar poorten moet Eddie al maar
denken aan het echte Rome. Door een van
de wonderlijke tooverkunsten van de film zien
wij den vroolijken en goedhartigen Amerikaan
schen kruideniersbediende zonder dat wij liet
beseffen eensklaps in een echten Romein ge-
dat hij, blijkbaar om de lezers van zijn vorige
boeken een genoegen te doen, de hoofdperso
nen van zijn „Climats" en zijn „Cercle de Fa
milie" hier weer als bijfiguren doet optreden,
en terwille daarvan een hoofdstuk (XX) in-
lascht, dat in het geheele verhaal volkomen
gemist had kunnen worden.
Het boek speelt in de Périgord, „één van de
mooiste en minst bekende Fransche provin
cies", en een landeigenaar, die bijna twintig
jaar in de streek woont, zijn vrouw. Valentine,
en hun eenig kind, een dochter, Colette, vor
men de familie, waarin Maurois de merkwaar
dige verwikkelingen zich doet afspelen, die
voor hem de illustratie zijn van de woorden
van zijn collega Franqois Mauriac; „II y a aussi
un instinct de conservation pour le bonheur."
Het zou de moeite waard zijn om aan Mauriac
te vragen, of hij met zijn „bonheur" dat be
doeld heeft, wat Gaston en Valentine met hun
wederzijdsch verstoppertje spelen gedurende
hun heele huwelijksleven bereikten; het lijkt
herhaaldelijk de vraag, vooral omdat dat, wat
Maurois zoo welluidend „het instinct van het
geluk" noemt, verscheidene malen bedenkelijk
dicht nadert aan de allergewoonste soort van
moreele lafheid.
Hoe het zij. het feit, dat Colette Romilly zich
wil gaan verloven met een jeugdkameraadje
uit de omgeving, André de Saviniac, is voor de
Romilly's aanleiding tot eindelooze problemen,
en hun biechten aan en gesprekken met de
oude Madame de Guichardie vormen voorna
melijk het verhaal, dat zich langzamerhand
op een verrassende wijze ontwikkelt, en dat
niettemin opgebouwd is met volkomen natuur
lijke middelen, en slechts gebaseerd op het
toeval, dat Colette's verloving en de dood van
Martin Busnière elkaar betrekkelijk snel op
volgen. Een figuur als die van de oude Ma
dame de Guichardie schijnt men in Frankrijk
herhaaldelijk te vinden: een oude dame die
haar generatie overleefd heeft en daaruit het
recht put een beetje voorzienigheid voor de
haar omringende jongeren te spelen. Als Ma
dame de Guichardie, wier drie en vijftigste
prestatie op dat gebied het is, meent de ver
loving zoo goed tot stand gebracht te hebben,
moeten de Romilly's met het tot nu toe zorg
vuldig verzwegen bezwaar voor den dag ko
men: Colette is een buitenechtelijk kind, ge
boren vier jaar. voordat Gaston en Valentine
trouwden, tijdens Valentine's verblijf in Parijs,
waar zij een groot en gerenommeerd modehuis
exploiteerde, toen hij haar leerde kennen. Om
dat het van den kant van zijn familie onge
twijfeld tot moeilijkheden aanleiding zou ge
ven, als hij Valentine trouwde, bleef de ver
houding, ook toen er een kind geboren moest
worden, zooals zij was; het. uitbreken van den
oorlog vergrootte de mogelijkheid dat- Gaston
sterven zou voor het kind geëcht kon worden,
dusdanig, dat het huwelijk voor zijn vertrek
naar het front gesloten werd. De beide ouders
hebben geen van beide den moed Colette op
de hoogte te brengen van dit alles: de oude
iMadame de Guichardie neemt die taak op,
metamorfoseerd en naar het oude, klassieke
Rome verplaatst.
Eerst moet Eddie aan zijn nieuwe omgeving
gewennen, maar spoedig is hij volslagen in
het oude Keizerrijk ingeburgerd. Maar niet tot
zijn vreugde, want, al hoe hij zijn best wil
doen, hij valt van de ééne narigheid in de
andere en ziet zich hopeloos in allerlei hof-
intriges verwikkeld. Hij wordt als slaaf ver
kocht, gemarteld, met moord en doodstraf be
dreigd, maar door de begunstiging van het
toeval en door zijn eigen listen ontsnapt hij
telkens toch weer.
Als hij eindelijk bij een spannende vervol
ging bewusteloos van een berg stort, ont
waakt hij uit zijndroom, want de goeie
jongen had natuurlijk alles gedroomd. Maar
het compromitteerend document in zijn bin
nenzak was echt; alleen betrof het niet keizer
Valerianus maar den makelaar Cooper, die nu
wegens het aannemen van steekpenningen de
doos ingaat en het veld vrij laat voor de
triomf van het recht, verpersoonlijkt door den
beminnelijken dwaas.
Wie op dit sscenario afgaat, zal niet met
veel verwachting naar deze film gaan. Maar
de bewerking moet het hem doen. En die
doét het hem! De glanspunten van het werk
zijn de beide revue-achtige scènes: het on.der
Eddie's vroolijk liedje tot rhythmische vreugde
ontwakend bivak en de ontvangst van Eddie
als de gewaande Arabische schoonheidskun
stenaar in het vrouwenbad van het keizerlijke
paleis, en daarbij als derde glanspunt, dat de
vorige nog verre overtreft, de spannende,
schitterend geënsceneerde wagenren met haar
geestig komisch slot. Dit gedeelte van de film
is wel een van de mooiste effecten, welke men
op het witte doek ooit te aanschouwen krijgt.
Weer eens iets anders op het gebied van het
variété-nummer brengen de porceleinen pop
petjes, dor levende menschen waarlijk natuur
getrouw nagebootst. Deze entre-acte zorgt met
een teekenfilm, die angstwekkende tram-
avonturen te zien geeft, een minder geslaagd
experiment gekleurde film en het wekelijksch
nieuws voor de gebruikelijke afwisseling. Bij
dit laatste is o.a. de gecostumeerde optocht
bij de Leidsche feesten van 3 October.
H. G. OANNEGIHTER.
CINEMA PALACE.
Liefde en gros,
In ons blad van gisteren
heeft de heer H. G. Canne-
gieter de hoofdfilm Liefde
en gros reeds uitvoerig be
sproken.
De meesterhand van Lu-
bitsch heeft van dit onwaar
schijnlijke gegeven een sma
kelijke en geestige rolprent
gemaakt, waarnaar het een
genoegen is te zien en te
hooren.
Het voorprogramma wordt 71" Lubitsch.
gevuld door de gebruikelijke journaals, waar
in o.a. de Drie Octoberfeesten in Leiden een
plaats gevonden hebben, de kermis in Volen-
dam, het défilé van de deelnemers aan de
Lombokexpeditie voor de Koningin en de Prin
ses, en het bekende radioliedje over de spelling,
gezongen door Amsy Moina, Voorts is er een
Mickey Mouse, die als Trader Horn, (met gui
taar!) de jungle intrekt en daar vele muzikale
avonturen beleeft. Op het tooneel springen de
parodisten Joe Caplan en Jack Masters rond
en wringen zich in dwaze bochten en ze heb
ben succes. Het laatste optreden, als Egypte-
naren, is wel vermakelijk.
zich, en ontdekt tot haar verbazing, dat Co-
lette al van haar jeugd af, door uitlatingen
van dienstmeisjes en kinderjuffrouwen, van
het zorgvuldig verzwegen geheim van haar af
komst afweet; dat zij ook de aanstaande ver
loofde op de hoogte heeft gebracht, en dat die
er niets bezwaarlijks in ziet. Slechts het ver
zoek van haar ouders om, nu dus verdere
woorden overbodig blijken, verder niet te rep
pen over dit onderwerp, dat hen pijnlijk is,
verbaast haar: de nieuwe generatie blijkt een
ander „instinct de bonheur" te hebben dan de
oude.
Het is alsof deze ééne moeilijkheid het heele
verleden van Valentine en Gaston in beroe
ring gebracht heeft; bijna onmiddellijk nadat
de oude Madame de Guichardie de kwestie
ook met de ouders van den jongen André in
orde gemr akt heeft, volgt een nieuwe compli
catie, die citmaal een biecht van Valentine ten
gevolge heeft. Het blijkt, dat Colette in het
geheel niet het kind van Gaston is, maar van
den eenigen amant, dien zij ooit voor hem had,
een Martin-Busnière, stoffenfabrikant uit
Lyon, die haar, ook omdat hij er zelf belang
bij had. financieel steunde bij het oprichten
van haar modezaak, en met wien zij eenige
jaren een verhouding had. Aan die verhou
ding maakte zij echter een einde kort nadat
zij Gaston had leeren kennen, omdat haar ge
voelens voor den laatsten haar bewezen dat
de ander eigenlijk nooit iets voor haar be tee
kend had. Martin-Busnière's schrik over het
feit, dat er een kind geboren zou worden en
Gaston's vreugde en blijdschap bij het begin
van haar biecht aan hem, werden oorzaak van
haai" verzwijgen van de waarheid: haar heele
leven lang heeft zij het geheim met zich om
gedragen nu blijkt Martin-Busnière gestor
ven te zijn en zijn heele vermogen te hebben
nagelaten aan Colette, die hij een enkelen keer
bij toeval ontmoette. De waarheid zal aan
Gaston verteld moeten worden: Colette is
minderjarig en Valentine mag niets beslissen.
Weer neemt de oude Madame de Guichardie
de moeilijke taak op zich Gaston alles te ver
tellen; Valentine heeft niet den moed het zelf
te doen. Ditmaal blijkt ook Gaston van alles
geweten te hebben: anonieme brieven brach
ten hem op het spoor, de gelijkenis van Colette
met een toegezonden portret van den vermoe-
delijken vader deed het overige; ook hij echter
zweeg. Zijn liefde voor het kind, dat zijn kind
niet was, maakte zijn leven beurtelings moei
lijker en gemakkelijker; niettemin prefereeren
zelfs nu Valentine zoowel als hij de voortzet
ting van het zwijgen boven een uiteenzetting:
het instinct van het geluk toont voor het
laatst tot welke wonderlijke dingen het een
paar elkaar liefhebbende menschen kan voe
ren.
Slechts in Frankrijk zou een roman als deze
ontstaan kunnen zijn; zoowel om haar vorm
als om haar gebeurlijkheden is zij bovendien
een roman van en voor de oudere generatie.
Het lijdt geen twijfel of ook de jonge Fransche
generatie voelt het zoo in de figuur van
Colette heeft Maurois het zelf aangegeven.
Men hoopt bijna, dat Maurois. de menschen-
kenner, er ook nog eens toe zal komen een
geheel boek aan die generatie te wijden.
ivhily van der tak,
HET TOONEEL
Croot Nederlandsch Tooneel.
DE NOBELPRIJS.
Dat De Nobelprijs in het vorige seizoen geen
succes is geworden, kwam voor een deel dcor
de te groote en wat bombar i e - ach ti ge reclame,
welke men voor dit stuk en zijn schrijver had
gemaakt. Niets werd er nagelaten om ons te
suggereeren, dat wij met een meesterwerk te
doen hadden. De Zweedsche gezant met zijn
echtgenoote en de weduwe van den in 1931
gestorven auteur op de première in een loge,
het Zweedsche volkslied, gevolgd door het
Wilhelmus voor den aanvang der voorstelling
en een programma vol lofzangen op den
schrijver van De Nobelprijs, Hjalmar Berg
man. Wij lazen daarin, dat deze op 47-jarigen
leeftijd gestorven auteur 2 romans, 100 no
vellen, 9 tooneelstukken, 22 filmscenarios en
2 sprookjesboeken had geschreven en uitdruk
kelijk werd ons verzekerd, dat Hjalmar Berg
man na Ibsen en Sbrindberg de „eerste, waar
lijk groote Scandinavische tooneelschrijver"
was. Grooter dus ook dan Björnsterne Bjorn-
son. de schrijver vair Het Faillissement en
Boven Menschelijke Kracht. Men reikte hem
al te voren den Nobelprijs uit.
Te veel overdrijving schaadt altijd. Men had
te groote verwachtingen bij ons gewekt en te
leurstelling moest daarop wel volgen. Het lijkt
mij wel zeker, dat wanneer Hjalmar Bergman
bij de eerste introductie met wat meer een
voud ware ingeleid, de stemming bij het pu
bliek en vooral bij de kritiek veel zuiverder
zou zijn geweest. Wij voelden wel, dat er ach
ter dit stuk een dichterlijk schrijver stond en
erkenden ook gaarne, dat er voortreffelijk ge
schreven tooneelen van sterke dramatische
spannlg in De Nobelprijs waren, maar de
„eerste waarlijk groote Scandinavische too
neelschrijver na Strlndberg en Ibsen" met
passeering dus van Björnson konden wij in
Hjalmar Bergman toch onmogelijk zien.
Daarvoor was zijn stuk te ongelijk in waarde
en waren er gedeelten in, die al te opzettelijk
en zelfs ouderwetsch theatraal aandeden.
Dit schijnt ook Paul Huf, die de regie voer
de, na de première te hebben ingezien. Al
thans hij heeft één der zwaktste scènes
die van Scoedenhjelm en den journalist na
het groote dramatische tooneel in III ge
schrapt. waardoor de dramatische sfeer, door
dat tooneel gewekt, niet meer werd wegge
vaagd en de eenheid van het stuk niet zoo
hinderlijk werd verbroken.
Dit was een zeer g-roote verbetering. Trou
wens, heel h,et stuk maakte gisteren op mij
een veel gaver en sterker indruk dan bij de
première, doordat het spel vooral in de
eerste twee bedrijven thans veel mensche
lijker en minder cerebraal en opzettelijk was.
De komische tooneelen werden nu minder
druk en uitbundig gespeeld, waardoor er niet
meer die al te schrille tegenstelling was tus
schen de eerste twee actes en het zwaar dra
matische derde bedrijf. Ik geloof dan ook ze
ker, dat wanneer De Nobelprijs bij de eerste
voorstelling zoo was uitgebracht als gister
avond, het succes te Amsterdam even groot
zou zijn geweest als hier te Haarlem. Want het
lijdt geen twijfel, dat De Nobelprijs bij het
abonnementspubliek in den Schouwburg aan
den Jansweg een uitstekenden indruk heeft
gemaakt en blijkens de ovatie aan het slot
zeer veel bijval heeft gehad.
De rolbezetting had belangrijke wijzigingen
ondergaan, zeker niet ten nadeele van de op
voering. De grootste verbetering was de ver
vanging van Sophie Nathusius door Minny
Erfman in de rol van Julia Korner. Sophie
Nathusius was in het stuk een geëxalteerde
bakvisch, die zich verbeeldde actrice te zijn,
Minny Erfman was werkelijk de tooneelspeel-
ster. Een uitstekende rol van Minny Erfman,
met veel zwier en fantasie gespeeld.
Ook Van Praag voldeed als Rolf Junior veel
beter dan Johan de Meester. Hij wist veel meer
relief aan deze figuur te geven en was in zijn
spel ook veel menschelijker. Teulings had de
rol van den luitenant-vlieger van Frits van
Dijk overgenomen en speelde hem zooals
ook zijn voorganger dit deed correct en met
élan.
In Eva Jansen, die Rie Gilhuys als Astrid
verving, mochten wij een jeugdige debutante
begroeten, die vroeger bij het dilettanten-
tooneel te Haarlem heeft gespeeld. In haar
spel trof mij een prettige natuurlijkheid en
charme. Het was vooral jong, frisch en zuiver
van accent. Alleen haar stem zit nog wat te
veel achter in de keel. waardoor zij nu en dan
wat onduidelijk spreekt. Maar dit zal metter
tijd wel beter worden. Het was ook zoo reeds
een veel belovend debuut. Ook Dirk Swidde,
die den journalist speelde, was voor ons nieuw.
Hij speelde dezen onhandigen persbroeder heel
verdienstelijk.
Alleen Paul Huf, Hans van Meerten en
Marie van Westerhoven hadden hun oude rol
len behouden. Huf had zijn rol eveneens inge
steld op de gewijzigde opvatting en werd daar
door niet alleen de romantische fraseur maar
ook mensch. Ik heb hem gisteren volop kunnen
bewonderen. Van Hans van Meerten is Eriks
son een zijner beste rollen. Het groote tooneel
tusschen Huf en hem werd ook door hun bei
der sterk spel het hoogtepunt van den avond.
Marie van Westerhoven maakte van Martha
Boman een juweel. Hoe fijn van humor was
deze 78-jarige actrice in haar sober en toch
zoo expressief spel.
Ten slotte nog een raad. Zou men dit stuk
wel blijspel blijven noemen? Het is waar, dat
Scandinaviërs zelden of nooit de volle levens
blijheid van de Zuidelijke volken hebben en
dat zelfs een blijspel van Björnsterne Björnson
ik denk hier aan zijn „Als de jonge wijn
bloeit" was doortrokken van een ernst,
welke ons in blijspelen vreemd is. Maar Hjal
mar Bergman gaat veel verder. In het derde
bedrijf van De Nobelprijs zijn wij met de nood
lotsfiguur Eriksson, die groote verwantschap
toont met Krogstad uit Nora en Lindquist uit
Strindberg's Paschen eerder in het drama
dan in een blijspel. De aankondiging van een
blijspel wekt andere verwachtingen dan de
Nobelprijs geeft.
Als geheel, een voorstelling, die een sterken
indruk heeft gemaakt! Een goede keuze dus
van den heer Kaart.
J. B. SCHUIL.
HAARLEMSCHE HOTCLUB.
De Haarlemsche „Hotclub" houdt een pro-
paganda-avond op Woensdag 10 October in
gebouw van den Haarlemschen Kegelbond,
Tempellersstraat.
De heer B. ten Hove zal een lezing houden
over het onderwerp „Jazz" geïllustreerd met
gramofoonplaten.
Tevens zal de negerpianist Freddy Johnsc-n
eenige pianosoil ten beste geven. Hij zal den
bluessinger Rosie Poiudexter in eenige num
mers begeleVicft,
(Adv. Ingez. Med.)
EDDIE CANTOR.
innert en dergelijke