De Internationale
Volkshoogeschool te Elseneur
De studentenstad nabij Parijs.
H"
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ZATERDAG Tl OCTOBER 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
7
Het toerk van Peter Manniche, die tij
dens den wereldoorlog Engelschen en
Duitschers won voor zijn plan tot stich
ting van een volkshoogeschool voor
jonge mannen en vrouwen uit alle lan
den, van alle rassen. Een school waar
alleen gymnastiek en lichamelijke
arbeid verplichte „vakken" zijn.
De vroegere koestal is door de leerlingen verbouwd tot een practisch school
gebouw (links), terwijl een Deensch fonds de nieuwe aula (rechts)
geschonken heeft.
(Van onzen correspondent).
Stockholm, 20 October
1915.
Over de Jutlandsche heide jagen de lage
grauwe wolken. Een eenzame boom zwiept in
den wind en aan den einder verdoezelen de
golvende hoogten achter een grijze regenbui.
Langs den modderige» landweg trekt een
troep soldaten. Ze fluiten een liedje, ze sjok
ken voort, regendroppels tikken op het blik
van een zeurderig mondharmonicatje.
gendroppels bibberen langs de lange uniform
jassen neer. Ze sjokken voort, Jensen en An
dersen. Manniche en Hansen en al die andere
Jensens en Hansens van Seeland en Lolland en
Falster. Jensen denkt aan huis, aan de
schuur, die gebouwd zal worden als hij weer
terug komt, als de oorlog voorbij is. Hansen
denkt aan zijn blonde Maren, met wie hij
trouwen zal als hij weer terug komt, als de
oorlog voorbij is. Manniche denkt aan zijn
werk, aan de clubs van fabrieksarbeiders, die
hij als jong student leidde in de settlements
der Kopenhaagsche universiteit, denkt aan de
volkshoogeschool, waar hij leeraar is geweest,
maar denkt ook aan de Duitsche jongens en
de Fransche jongens, die nu ver-weg ook
langs modderige wegen door den regen trek
ken, hij denkt over den waanzin van den
oorlog en aan wat er gedaan zal moeten wor
den, als eens de vrede gesloten is, om te voor
komen dat nog eenmaal een oorlog mogelijk
zou kunnen zijn. De troep sjokt voort onder
de grauwe luchten. En dan opeens als bij
Goddelijke inspiratie beseft Manniche, dat er
een volkshoogeschool gesticht moet worden,
waar Engelschen en Duitschers, Franschen en
Oostenrijkers, negers en Chineezen samen zul
len leeren en werken, studeeren en arbeiden,
waar vriendschap gesloten zal worden tus-
schen Spanjaarden en Finnen, Aziaten en
Amerikanen, zoodat zij eikaars eigenaardig
heden en problemen zullen leeren kennen,
zoodat eenmaal overal ter wereld jonge man
nen en vrouwen zullen werken voor het
ideaal van de verbroedering der menschheid.
En Manniche denkt voort over zijn plan,
praat erover met vrienden te Kopenhagen,
reist, terwijl nog de oorlog voortduurt, Duit
schers en Engelschen elkaar nog bestrijden,
mijnen en torpedo's trotseerend, naar Londen
om er de stichting van een volkshoogeschool
voor Duitschers en Engelschen en anderen
te bespreken. Hij zoekt en vindt steun bij de
Quakers, die hem in contact brengen met
menschen als sir Oliver Lodge, Philip Snow-
den. Arthur Henderson, George Lansbury en
sir Michael Sadler. Die beloven hem hun me
dewerking en als Manniche dan vooraan
staande personen in Duitschland en in de
Vereenigde Staten zijn plannen voorlegt en
zich ook van hun medewerking verzekerd
weet, kan men in Denemarken beginnen met
de uitvoering" der plannen. In korten tijd zijn
tienduizenden kronen bijeen en vijf jaar na
dat Peter Manniche daar voortsjokkend in
den troep over de Jutlandsche heide zijn idee
gekregen had kan hij vlak bij Elseneur de se
dert enkele jaren onbewoonde en dus nogal
vervallen boerenhoeve Sophienlyst koopen.
1921.
De Internationale Folkehojskole wordt
vroeg in het voorjaar geopend. De eerste leer
lingen zijn een paar arbeiders, die Peter Man
niche in de Kopenhaagsche settlements heeft
leeren kennen en die hem nu helpen zullen
den boel in orde te krijgen. De eenige be
woonbare kamer dient als eet-, slaap en con
versatiezaal, de tafel wordt gevormd door een
uit zijn hengsels gelichte deur, die over twee
stoelen is gelegd, de kok is een metaalbewer
ker. die nog nooit een kookboek onder de
oogen heeft gehad, en van studeeren komt
voorloopig niets. Na eenigen tijd arriveeren
de eerste buitenlanders, uitgehongerde Oos
tenrijkers, die enthousiast zijn over de presta
ties van den kok-metaalbewerker en die den
baardigen metselaar met Herr Professor aan
spreken. De velden worden bezaaid, de tui
nen komen in orde. de kippen en de koeien
worden op tijd verzorgd; Dan arriveeren Duit
schers, Engelschen en enkele Hollanders, stu
denten en arbeiders werken samen en worden
dikke vrienden, men leert elkaar kennen door
't zingen van volksliederen, door den lichame-
lijken arbeid in de gebouwen en op het land.
maar de taalverwarring doet zich duchtig
voelen en zoo begint men de studies met taal
onderwijs en conversatielessen. En daarmee
begint het feitelijke werk van de volkshooge
school van Elseneur.
1934.
Op de heuvels, die achter Elseneur opglooien
tegen de stralend blauwe zomerlucht, deint
het gouden graan. Peter Manniche laat er
zijn hand door de halmen glijden en vertelt
over zijn school, 't Is een typische Deen, ste
vig gebouwd, met een lichtblonde kuif en heel
lichte blauwe oogen en met een nijp met geu
rende tabak in den mondhoek. Hij vertelt van
de verschillende cursussen, den wintercursus.
die van begin November tot eind Maart duurt
en voornamelijk door Denen bezocht wordt,
waarvan ^en groot percentage uit werklooze
jongeren bestaat, den voorzomer-cursus van
20 April tot 10 Juli. die al meer internationaal
is en dan de vacantiecursussen in Juli en
Augustus, waarop vaak een dozijn nationali
teiten vertegenwoordigd is, en die hoofzake-
lijk door onderwijzers, studenten, kantoorbe
dienden enz. bezocht worden. Uit den aard
der zaak mist de school een vast leerplan;
academisch gevormden hebben andere be
hoeften dan jonge ambachtslieden, boeren
zoons van 't Deensche platteland en jeugdige
werkloozen uit Kopenhagen kunnen niet zoo
gemakkelijk deelnemen aan internationale
discussies over sociologische vraagstukken of
economische problemen als Amerikaansche
studenten of Engelsche onderwijzers en omge
keerd zal een Japansche doctorandus moeite
hebben een gedachtenwisseling van Deensche
landbouwers over coöperatie te volgen. Daar
om wordt in de eerste plaats aandacht be
steed aan taalonderwijs. Beginnelingen vol
gen schoolsche lessen, maar na een tijdje kun
nen zij al deelnemen aan conversatie-oefe
ningen en de omgang tusschen menschen
van verschillende nationaliteit, de noodzaak
met mede-leerlingen vreemde talen te spre
ken, maken, dat de meesten zich al spoedig
in Duitsch of Engelsch of Fransch bekwamen.
Maar daarna komen dan al die verschillende
vakken, die voor eiken cursus weer anders
zijn al naar er behoefte aan is of er gelegen
heid bestaat, bepaalde vakken door deskundi
gen gedoceerd te krijgen. Komt een prof het
werk van Peter Manniche bestudeeren, dan
geeft hij meestal een reeks voordrachten over
't onderwerp, dat juist zijn speciale hobby is.
bezoekt iemand van den Volkenbond Dene
marken, dan tracht men hem naar de inter
nationale volkshoogeschool te krijgen en wor
den er allicht verscheidene uren aan debat
ten over Volkenbondsvraagstukken gewijd. En
in overleg met rector Manniche zoeken de
leerlingen dan uit. welke vakken en onder
werpen voor hen van 't meeste belang zijn of
hun het sterkst interesseeren. Het eenige dat
echter voor allen verplicht is gesteld is een
half uur gymnastiek per dag en een uur licha
melijke arbeid in den tuin of op de boerderij
of in de keuken. Want Manniche is er van
overtuigd dat door samen-arbeiden eerst een
werkelijke kameraadschappelijke geest ont
staat, dat academici en arbeiders niet beter
tot elkaar kunnen komen dan door dat ge
meenschappelijke werken op het land of in
de werkplaatsen.
En Peter Manniche vertelt verder, over die
jaren, die sedert 1921 verloopen zijn, over de
veranderingen, die het vroegere Sophienlyst
dank zij subsidies van gemeente en staat en
bijdragen van particulieren, belangstellenden
en oud-leerlingen, heeft kunnen ondergaan,
van de ruim 4000 jonge mannen en vrouwen
van wie bijna de helft Denen en de rest uit
29 andere landen die hier naar Elseneur
gekomen zijn om samen te werken en sa
men te studeeren, om vriendschapsbanden
aan te knoopen met menschen uit andere lan
den, van andere rassen, om samen te werken
voor het groote ideaal, de verbroedering der
menschheid.
Maar dan moet Peter Manniche weg om een
Engelschen cursus te leiden en hij roept een
Chinees, die de Deensche coöperatie bestu
deert om de jonge coöperatieve beweging in
zijn land te kunnen steunen, en vraagt hem
mij verder de school te laten zien. We komen
langs een lokaaltje, waar Fransche woorden
op het bord geschreven staan, sluipen door
een kamer, waar enkele leerlingen zich aan
studies over volkspsychologie wijden, gaan
door den vroegeren koestal, die door de leer
lingen veranderd is in een schoolgebouw met
gymnastiekzaal, bekijken de nieuwe aula. ge
schenk van het Zenthenska fonds, wandelen
door de tuinen naar de model-pluimveefok-
kerij, naar de boerderij, de akkers, de weiden,
het logeerhuis van oud-leerlingen. En mijn
Chineesche gids wijst me op twee Duitsche
jongens, die de koeien naar het hek drijven,
En de Nederlandsche belangen.
Een der nieuwe gebouwen waar rector
Manniche en de Amerikaansche en Duitsche
leerkrachten wonen, studiecellen zijn en de
kelder dienst doet als badhuis.
op een Deen die een paar Amerikanen leert
hoe ze 't hooi op moeten steken, op een slank
negermeisje, dat samen met blonde Scandi-
naafsche zusteren in den moestuin werkt. In
ternationaal, internationaal in hooge mate,
maar in zekeren zin ook zoo echt Deensch,
deze idealistische gemeenschap van jonge
werkers op de golvende Seelandsche hoogten,
waar heel onderaan het oude Elseneur ligt
tusschen Sont en Kattegat.
C. G. B.
ét is voor ons reeds een vreemde ge
waarwording. wanneer wij onder de
poort van het Mercatorplein of op
Stadionkade veld en beemd instaren
en daarbij bedenken dat wij ons bevinden te
Amsterdam. Nog eigenaardiger moet wel de
indruk zijn. welken de vreemdeling opdoet,
wanneer hij staat op het uiterste puntje van
Parijs.
Ook de wereldstad heeft haar grenzen en
aan die grenzen groeien paardebloemen en
kool en staan onbeholpen geknutselde prieelen
in volkstuintjes. Maar de toerist, die zich met
het Café de la Paix en de Moulin Rouge ver
genoegt. zal deze plek niet ontdekken.
Aan den buitenkant van Parijs is de laatste
jaren een uitbreiding ontstaan, welke voor heel
de beschaafde wereld van bijzondere beteeke-
nis is en waarbij wij. Hollanders, voor een deel
ons eigen belang hebben. Dat is de zuidelijke
uitgang van Parijs bij de poort van Orleans,
waar aan de Boulevard Jourdan de Cité Uni
versitaire is verrezen.
De Boulevard Jourdan is tot voor kort nog
inderdaad bolwerk geweest. Maar sinds de
wallen van de vesting Parijs zijn geslecht, is
het met dit bolwerk gegaan als met de bol
werken ten onzent: ze gaven gelegenheid tot
een ruimen verkeersweg met plantsoenen en
parken.
Er lag daar binnen het bolwerk reeds een
van de mooiste parken van heel Parijs: het
park van Montsouris, waar in 1867 een wereld
tentoonstelling gehouden is. Men heeft daar
toen een grapje uitgehaald, zooals bij derge
lijke gelegenheden gebruikelijk is, door het
paleis van den bey van Tunis te reproducee-
ren. Dit Moorsehe paleis is na afloop van de
tentoonstelling blijven staan en herbergt thans
het Meteorologisch Observatorium.
Tegenover dit uitgestrekte park. dat zestien
hectaren groot is, is de laatste jaren een nieuw
park aangelegd en in dat nieuwe park staan
eenige dozijnen groote gebouwen, geheel vrij
van elkaar en elk met een eigen stijd.
Elk van die gebouwen is een studentente
huis. zooiets dus als de Amsterdamsche
A.M.V.J. aan het Leidsche Boschje te Amster
dam, maar zonder restaurant. Het doel van
deze eigenaardige nederzetting is geweest, de
te Parijs verblijvende studenten van verschil
lende nationaliteit een betere huisvesting te
verschaffen. Een geenszins overbodige maat
regel!
Het moge voor de toeristen alweer een te
leurstelling beteekenen, dat de traditioneele
rommel en armoede, waarin de studenten als
bohémiens leefden, hierdoor een antiquiteit is
geworden. Zulke vieze, ongezonde en onoog
lijke kamertjes zijn romantisch, o ja. maar
niet voor hen die er zelf in moeten wonen.
Wie, na eerst de keurige en hygiënische ap
partementen van de nieuwe studentenstad, de
Cité Universitaire, te hebben bekeken, nog
eens een bedevaart doet naar de achterbuur
ten tusschen het Panthéon en de Seine, waar
de vorige generatie studeerende jeugd tusschen
stof en wandluizen haar leven sleet, kan on
mogelijk terughunkeren naar dien goeden,
iden, romantischen tijd.
Omstreeks twaalf jaar geleden heeft de
lenmalige minister van onderwijs, André
Honnorat, tot de stichting van deze studen
tenwoonstad tegenover het park van Mont
souris het initiatief genomen. En ondanks de
ongunst der tijden verrees het ééne gebouw na
het andere. De Fransche regeering zelf en de
vertegenwoordigers der overige nationalitei
ten gingen een onderlingen wedstrijd aan. om
met behulp van hun bekwaamste architecten
;oed voor den dag te komen.
Het is daar op die plek aldus een merkwaar
dige tentoonstelling van architectuur gewor
den. Want ieder land kwam uit in zijn eigen
nationalen stijl, Frankrijk, Canada en België
waren het eerst klaar. Daarna volgden Argen
tinië, Japan, de Vereenigde Staten. Engeland.
Spanje, Zweden, Zwitserland, Indo-Chino.
Brazilië. Griekenland. Denemarken. Noor
wegen, Tjecho-Slovakije, Columbia, Venezuela
en zoo verder het ééne land na het andere
Ook Nederland was van de partij. In 1927 is
men begonnen met het stichtingsplan van het
Nederlandsche gebouw. De architect W. M. Du
dok kreeg opdracht tot het ontwerpen daar
van. Men hoopte, dat men binnen drie jaar de
inrichting zou kunnen openen.
Nu zijn er sindsdien twee maal drie jaar
voorbijgegaan. Het gebouw staat er en het
maakt tusschen de andere gebouwen een vor-
stelijken indruk. Hoe mooi flankeert het als
hoekhuis dit grootsche complex.
Toen ik den vorigen zomer nog weer eens
een kijkje ging nemen bleek men sinds den
vorigen keer flink opgeschoten met den bouw,
maar door geldgebrek was men helaas mid
den in het werk blijven steken. Wel pronkte
onze nationale stichting reeds met haar prach-
tlgen gevel, maar daarachter stuitte de be
zoeker op stuc en puin. Alleen de binnenhof
was afgewerkt; in het bassin van den vijver
zwommen de goudvisschen in afwachting van
de menschelijke bewoners, die voorloopig nog
slechts vertegenwoordigd waren in de bijbe-
hoorende directeurswoning, waar de ziel dezer
onderneming, de heer F. Vreede met zijn ge
zin resideert.
In het najaar vernam ik. dat bij het be
gin van den nieuwen academischen cursus een
deel va ft den voor de meisjes-studenten be
stemden vleugel was opengesteld. En thans
is men allengs zoover opgeschoten, dat op 1
April nog een stel nieuwe Kamers voor één of
twee bewoonsters beschikbaar komen, zoodat
het Nederlandsche studentenhuis dan in het
geheel 36 meisjes-studenten bevatten kan.
Zoo gaat het werk van stapje tot stapje voor
uit. Doch als men weet, dat volgens het plan
er nog een heele derde verdieping voor meis
jes-studenten bewoonbaar meet worden ge
maakt en dat dan eerst de twee verdiepingen
voor de mannelijke studenten aan de beurt
komen, begrijpt men, dat er nog heel wat te
doe.n is endat voor deze afwerking nog
een schep geld noodig zal zijn.
Van harte is te hopen, dat binnen afzienba
re» tijd door Fortuna's hand dit kostelijke
werk mag worden voltooid, Zelfs in zijn on
af gewerkten staat geeft het een indruk van de
geriefelijkheid en de gezelligheid, welke voor
de bewoners het leven zullen veraangenamen.
Toegerust met de nieuwste methoden van
comfort en hygiëne bevat het studentenhuis
twee afdeelingen, één voor mannelijke en één
voor vrouwelijke bewoners. Een groote gezel
schapszaal met. boekengalerij en podium voor
lezingen en uitvoeringen, een muziekzaal en
een theegalerij omsluiten met de centrale hal
den stillen vijverhof, waarop tevens uitzien de
boven de groote zaal gelegen studievertrek
ken en een ruim gemeenschappelijk atelier
voor beoefenaars van de beeldende kunsten. Is
het niet zonde en jammer, dat dit heerlijke
huis grootendeels nog moet leegstaan?
Hoe het er uit zal zien, wanneer het geheel
bewoond is, heb ik kunnen afleiden uit hetgeen
ik te aanschouwen kreeg bij mijn bezoek aan
„onzen" buurman, het Chineesche paviljoen.
Toen ik vier jaar geleden de Cité Universitaire
bezocht, was er nog geen steen te bekennen
op die woeste plek naast „ons" toen reeds in
aanbouw zijnd tehuis. En nu voelden de Chi
neesche studenten er zich al zoo thuis, alsof
hun home hier al tientallen jaren gevestigd
was.
Schitterend is het interieur met het echt-
Chineesche meubilair, vol koperen draken-em
blemen. Maar de studenten verpoosden zich in
gewoon Europeesch sport costuum met krant-
lezen, musiceeren of ping-pongen. Er woonden
er, vertelde de vlotte jongeman, die mij be
geleidde, een paar honderd zijner studeerende
landgenooten.
En zoo zag ik, langs de overige gebouwen
wandelend, ook overal de studenten van an
deren landaard uitgaan of thuiskomen, een
bont geheel van ethnologische physisnomie.
Het is opzettelijk, dat men aan geen dezer
gebouwen een eetzaal verbonden heeft. Want
er komt een gemeenschappelijk restaurant, ook
zeer grootscheepsch op touw gezet. Hier moe
ten de verschillende naties elkaar vinden,
evenals op de gemeenschappelijke sportvelden
en in de gemeenschappelijke clublokalen.
Er is een voorloopig restaurant aan de over
zijde van den weg getimmerd, maar de stu
denten schenen de voorkeur te geven aan het
particuliere café Roblin, dat met eenige boek
winkels en andere zaken in dit nieuwe centrum
een broodwinning zoekt. Uit een dergelijke
voorkeur blijkt, hoe ongegrond de vrees is,
als zouden door hun eigen Tehuis de studen
ten zich van de verdere wereld gaan afsluiten.
Ook de afgezonderde ligging levert voor een
zoodanige vrees geen motief. Het intellectueele
centrum is toch reeds bezig zich van de Bou
levard Montparnasse zuidwaarts te verplaat
sen. Ook de nieuwe laboratoria en verdere aca
demische stichtingen strekken zich in die
richting uit. En de Porte d'Orleans is reeds een
even bedrijvige gezellige stadswijk gewor
den als het Amsterdamsche Stadionkwartier.
Doch bovendien, met de autobus heeft men
in enkele minuten de binnenstad bereikt. En
wat is er benijdenswaardiger, dan als studee-
rend jongmensch de lessen en geneugten van
de wereldstad te kunnen genieten en in een
rustig en gerieflijk buitenverblijf als forens
van de stadsdrukte te mogen verpoczen!
Het is te hopen, dat de gelegenheid daartoe
aan onze Nederlandsche jongelui niet zal
voorbijgaan! De tijdsomstandigheden mogen
ongunstig zijn, dit noopt tot grooter krachts
inspanning voor een zoo mooi doel als dat,
waaiwoor de stichters van de Cité Universi
taire destijds het initiatief hebben genomen.
Daarop verblijdt het mij, dat juist dezer
dagen een nieuwe stoot in de goede richting
is gedaan.
H. G. CANNEOIETER.
Het paviljoen voor de Argentijnsche studenten.
Het Japansche paviljoen.
GEMENGD NIEUWS.
De oorsprong der zijde. Ongeveer 50
eeuwen geleden regeerde in China de 14-ja-
rige keizerin Si-Ling-Chi, die op een dag een
zijderups aan het spinnen zag. Zij nam den
draad weg en borduurde er met haar hofda
mes haar japonnen mee. Eerst lachte de kei
zer er om, doch toen hij later een geheel van
zijde vervaardigd kleed zag, vond hij het zoo
prachtig, dat hij ijverig meehielp aar. de
Lichting van een nationale zijde-lndv e
Eeuwen lang hebben de Chineezen hun ge-
heim voor andere volken verborgen gehou-
I den. In 350 v. Chr. werd een Chineesche prin-
I ses door een Indische prins geschaakt en vol
gens de overlevering nam zij in haar sandalen
I eenige eitjes van zijderupsen eh zaden van
moexbeiboomen mee.