De begrafenis van den heer Dreesmann. Pontonbruggen over de Ringvaart bij Slotenl
HIJ OF ZIJ?
1 1
FEUILLETON
door
BERTA RUCK.
ft)
„Ik denk niet, dat dat me zooveel zal kun
nen schelen, milady," antwoordde de stem,
die Lady Day in stilte aan het bestudeeren
was. „Een beetje stilte om je heen is niet zoo
kwaad voor de verandering."
„Verandering is alles", verklaarde Lady Day,
met vuur. „Je kunt echter niet alles verande
ren. We nemen onze eigen persoonlijkheid met
ons mee, waar we ook heengaan, is het niet?
Het is net als met de slak en haar huisje. Ja,
als dat niet hoefde! Als we zoo maar in een
andere persoonlijkheid konden veranderen, als
we daar lust in hadden, en voor net zoolang
als wij wilden, zooals we een anderen mantel
omslaan voor een spoor- of een bootreis. Dat
zou eerst echt wezen!"
„Dat is zoo, milady," stemde de aruateur-
chauffeur toe, terwijl hij vol respect glim
lachte.
In stilte had hij er schik in, dat zij hetzelf
de gezichtspunt had als hij. Hij was echter
ook wel een beetje verbaasd, dat de mooie
nicht van Sir Ralph Wellalone een gesprekje
over persoonlijkheid hield met een bediende
van haar neef.
Blijkbaar handelde ze naar de ingeving van
het oogenblik en was conventioneel of het
tegenovergestelde, net, naardat ze zin had, en
was iemand, die altijd zei, wat ze wilde, en
tegen wien ze wilde, terwijl ze een antwoord
kreeg of niet, net naardat het haar bedoeling
was.
Smith, geheel vervuld van zijn eigen aan
gelegenheden, vermoedde geenszins, terwijl hij
verder reed, welke nieuwe verrassing hem
wachtte, voor hij nog een uur ouder was.
Weldra bereikten zij de tentoonstelling.
De tentoonstelling werd gehouden op een
groote weide, bezaaid met boterbloempjes en
omgeven door zware olmen.
Aan het eind van de weide was een parkeer
terrein voor auto's. Daar bevonden zich ook
de toeschouwers, de mannen in tweed pakken,
de dames gekleed in overeenstemming met
hun echtgenooien. Er was ook een troepje
meisjes bij in rijbroeken en jassen met den
onvermijdelijken slappen vilten hoed op, zoo
nonchalant mogelijk opgezet, maar niettegen
staande dat stond hij hun allen even goed. Zij
hadden frissche blozende gezichtjes en waren
van het genre van een zekere Guelda Rhos
van Glanseiont Court, buiten opgevoed, en een
en al sport. Zij spraken ook haar taal, maar
zij waren niet zoo verlangend naar avontuur,
als zij dat geweest was, of zij wisten het beter
te onderdrukken.
Overal in het rond werd druk gepraat; je
hoorde niets dan voornamen en de namen van
paarden en honden. Het was er echt huiselijk,
net alsof zij allen één groote familie uitmaak
ten. Allen kenden ze elkaar.
Ongelukkig kende echter niemand Lady Day.
Zij keken naar haar, zonder te laten zien, dat
zij het deden, zooals het welopgevoede men-
schen past. Er was er niet een, die haar niet
van het hoofd tot de voeten opnam. Hoe
kwam iemand er toe, om gekleed als voor een
buitenpartij naar een tentoonstelling van
paarden te komen kijken? De two-seater was
een mooie wagen, en de chauffeur was een
bijzonder knappe jongen, maar hij scheen
zich niet op zijn gemak te voelen in het drukke
gewoel om hem heen; en zij wendden hun
blikken weer naar de polo ponies.
Deze stonden in een groepje in de schaduw
van de olmen, met hun rijknechts, die tot het
laatste oogenblik bezig waren, de mooie, on
rustige dieren af te wrijven en op te sieren.
„Waarom zijn de dieren altijd zooveel mooier
en meer de moeite waard om bekeken te wor
den dan haar meesters?" vroeg Lady Day op
onschuldigen toon aan haar chauffeur, maar
luid genoeg, om ook door anderen in haar
naaste omgeving gehoord te worden.
Ze was knorrig, dat er niemand naar haar
toe was gekomen, om te vragen, of zij ook iets
voor haar doen konden. Ze was daarenboven
meer dan woedend op „dien akeügen Ralph."
Hij had hier bij haar moeten zijn. Hij kende
natuurlijk iedereen uit de buurt. Hij had de
menschen aan haar kunnen voorstellen. Wat
was een vrouw zonder man? Een vrouw kon
niet buiten een echtgenoot. Terwijl ze daar zoo
in Ralphs auto zat, keek ze gemelijk om zich
heen.
„De tusschenpoozen zijn lang genoeg, zou
ik zeggen, het is niets dan tusschenpoozen."
Aan de linkerzijde van het yeiling was een
Russische schommel. Daar stonden ook schiet
tent j es met als doelwit kokosnoten of anders
zins. Je hadt er ook Zigeuners. Het fanfare
korps van de stad speelde zijn vroolijkste
deuntjes. Nu begon het aan de ouverture van
Willem Teil en trachtte de muziek, die de
galoppeerende paarden vergezelde, te over
stemmen. Dit was bijna niet mogelijk, want
die speelde ook fortissimo en zoo vlug als het
maar kon.
„Wat een afschuwelijk geweld!" riep Lady
Day uit. „Zeg, Smith, ik houd het nooit uit!"
Op eens schoot het haar te binnen, wat ze
van plan was geweest, en de pret, die ze zich
voorgesteld had.
„Ik blijk hier maar niet langer," zei ze. „Zoo?
Zullen we nu eindelijk iets te zien krijgen?
Dan zullen we daar nog maar even voor blij
ven. Wat is het?"
„Nummer 11, milady."
De chauffeur overhandigde haar het rose
programma, dat ze had laten vallen.
„Nu, dan zullen we nog even wachten, tot
dat nummer 11 afgewerkt is, en dan gaan we
thee drinken." Bij zichzelf voegde ze er aan
toe: „En dan zal ik meteen probeeren, er ach
ter te komen." Hardop zei ze; „Dit is de pa
rade van trekpaarden. Kijk eens, daar komen
ze aan!"
Ja, daar kwamen ze aan! Over de goudgele
weide kwamen ze aangestapt. Wat glommen
die zwarte en grijze paarden, en wat glans
den die schimmels! Een kastanje bruine mer
rie was er bij met haar jong naast zich.
Trotsch hield zij den kop omhoog geheven.
Al die groote werkpaarden waren schitte
rend opgetuigd door hun meester. Hun ver
siersels flonkerden in den zonneschijn. De
uiteinden van de roode, blauwe en gele linten,
die in hun manen gevlochten waren, wapper
den in den wind. Aan hun staart zaten bosjes
stroo gebonden, die aan goud deden denken.
Op dat oogenblik gaf een niets beteekenend
woord Lady Day aanleiding tot argwaan.
Terwijl ze voorover leunden, om naar de ko
lossale dieren te kijken, die langs hen kwa
men, ontsnapte onwillekeurig een uitroep aan
den mond van den jongen chauffeur.
„Die lieverds!" riep hij op bezorgden toon
uit. „Ik hoop. dat ze geen van allen een strak
haar in die vlechten hebben zitten. Die men
schen schijnen er nooit aan te denken ik
bedoel, ging hij voort, „dat komt wel eens voor,
milady."
Laetitia's donkere oogen bleven een oogenblik
op hem rusten. „Aha", dacht ze.
„Ben je ook al soms in betrekking geweest
als rijknecht?"
„As rijknecht ik, milady? Neen
„Je kunt toch wel rijden, is het niet? Je bent
dol op paarden?"
„Ik houd veel van paarden, milady zei
Smith voorzichtig.
„Nu, dat nummer is afgeloopen. Het is jam
mer, dat de boerenknechts geen gesmockte
kielen meer dragen, dat stond heel wat beter
dan die afschuwelijke lompe Zondagsche jas
sen! Ik heb geen zin, om te wachten, wie het
gewonnen heeft. Nummer zes en dertig heeft
de prijs verdiend. Het zal er echter wel van
afhangen, of zijn meester in deze buurt al
meer dan zestig keer paarden heeft ingezon
den of niet. Zorg, dat we nu hier vandaan
komen. Doe het zoo netjes, aLs je kunt."
Met meer inspanning en zelfbewustheid,
dan hij liet blijken, kreeg Smith de auto bui
ten het parkeerterrein en tusschen de menigte
vandaan.
Toen ze weer op den hoofdweg terug waren,
verscheen er opnieuw een vastberaden blik op
het gelaat van Lady Day. Ziezoo, nu zou ze er
wel gauw achterkomen. Ze verheugde zich al
in stilte over de vermakelijke situatie.
„Nu begin ik wel naar mijn thee te verlan
gen," zei ze. Hij keek haar van terzijde aan.
„Naar huis, Milady?"
„Neen, Smith. Ik heb in Amerika eens hooren
zeggen: „waarom zouden we naar huis gaan,
zoolang we nog ergens anders terecht kun
nen?" We zullen naar de een of andere boe
renherberg gaan, me dunkt naar de Roode
Draak of de Blauwe Beer of het Groene Anker
of zoo iets, met dien kolossalen breedgetakten
kastanjeboom voor de deur. Net even over de
brug lag zij. Weet je het nog?"
„Heel goed, milady."
Het leek Smith onverklaarbaar, waarom hij
zich ver van op zijn gemak voelde bij het
hooren van haar plan. Hij dacht op eens: „Zij
praat te veel."
Weldra bereikten zij de ouderwetsche her
berg met haar puntig dak. Het huis was ge
heel begroeid met blauwe regen. De ingang
van de portiek leek bepaald somber tegenover
al die lichte bloemtrossen, die er om heen
hingen. Als je door de openstaande deur de
gang doorkeek, zag je door de eveneens open
staande achterdeur, die uitkwam op een groot
gazon.
Zoodra de auto voor het hek stil hield, kwam
er een boerenmeisje uit het portiek te voor
schijn. Ze leek wel uit een ouderwetsch pren-
teboek geknipt.
„Zal ik u de thee in den tuin brengen, me
vrouw?" vroeg ze.
(Wordt vervolgd.)
T« Bussum heeft Maancfag de plechtige uitvaart en begrafenis plaats gehad van den heer De "i®uwe automatische telefooncentrale te
D r\ ij. ki\/w o r\ Alkmaar is in dienst gesteld, waarmede
U. K. Dreesmann, oud-directeur der N.V. Vroom Dreesmann tev.ns de oude telefooncentrale tot het
verleden behoort
Si. Nicolaas-tijd; lakkers-lijd
Voorbereidingen voor de ontvangst van de .Uiver'-bemanning. Pontonniers zijn druk bezig met het leggen der pontonbruggen over de Ringvaart nabij Schiphol,
welke bruggen het ontzaglijke verkeer Woensdag ».s. zullen moeten helpen verwerken
Geen visscherslatijn. Twee visschers vingen
te Vinkeveen een snoek, die niet minder
dan 18Va pond woog
In het Koloniaal Instituut te Amsterdam is een tentoonstelling ingericht, welke een
beeld geeft van de batikkunst in de Nederl. Indischen archipel