Amsterdam bejubelde
de Uiver-bemanning,
HIJ OF ZIJ?
DONDERDAG 22 NOVEMBER 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
11
Grootsche zegetocht door de hoofdstad.
Geheele stad in feeststemming.
(Van onze speciale verslaggevers).
De tocht van de bemanning van de Uiver
door Amsterdam is, naar wij gisteravond nog
per bulletin uitvoerig hebben gepubliceerd,
een ware triomftocht geworden.
Het begon reeds toen de vier leden van
de Uiverploeg na de korte huldiging op Schip
hol in een open, fraai met bloemen versier
de auto plaatsnamen en een eereronde maak
ten over het terrein, vlak langs de tribunes
onder de ovaties van de enthousiaste menigte.
Hierna ging de stoet via Bovenkerke over
een ponton over de Schinkel en Amstelveen
naar Amsterdam. De stoet werd gevormd
door den triomf-wagen van de Uiverbeman-
ning aan den kop en daarachter een lange rij
auto's met genoodigden. In de dorpen al ston
den talloozen langs den weg en voor de ra
men \fyn hun woningen om hun hulde te
^Maar in Amsterdam, op het Stadionplein
begon het pas goed. Duizenden en duizenden
la tienduizenden hadden zich langs de straten
geschaard, waar de stoet moest passeeren.
Voor alle ramen, tot aan de dakvensters toe,
verdrongen zich de kijkers; van balconnetjes
die in dat gedeelte van Amsterdam als kwis
tig tegen de gevels gestrooid lijken, werden
serpentines naar beneden geworpen op de
auto van Parmentier en de zijnen, die lachend
en groetend al de huldebetuigingen beant-
W Waarnaar mogelijk was had men de vlag
gen uitgestoken en de huizen hier en daar
versierd met dundoeken en papieren vlagge-
Het gejuich zwol aan tot een orkaan, die
langs de straten rolde, tegen de huizen weer
kaatste en meegolfde met den stoet, door de
stad. langs den Amstel, over de Wetenn0-
schans, tot op het Museumplein toe. De rijen
toeschouwers verdubbelden en het Museum
plein was één deinende menschenzee. Een
juichende, Jubelende menschenzee! Een
laaiend enthousiasme!
op verscheidene punten van de route moes
ten de auto's halt houden om gelegenheid te
geven aan deputaties om de bemanning toe
te spreken en stoffelijke blijken van hun
groote belangstelling, hun medeleven en hun
dankbaarheid met en voor de prestatie van
de Uiver en de K .L. M.-piloten te overhan-
ÖiErUwas vrijwel geen doorkomen aan, want
vooral'in de nauwe binnenstad ofschoon de
engste buurten zooveel mogelijk gemeden wa
ren hadden de toeschouwers slechts den
hoogst noodzakelijken rijweg vrijgemaakt. De
politie had dan ook handenvol en zij kweet
zich naar behooren van haar taak, wat zeker
lof verdient, gezien de telkens sterk opdrin
gende menschenmassa, die in haar opgewon
denheid zich nu niet zoo maar aan de ver
keersregels hield. Eén auto zagen we, die het
publiek wilde vermijden, en daarom een
kleine zijsprong moest maken, waarbij
een verkeersbord werd gekraakt! En hoeveel
fietsen niet door een auto uit den stoet wer
den gegrepen is niet op te geven. Allemaal,
omdat men zich de gelegenheid niet wilde
laten ontnemen Parmentier, Moll, Prins en
Van Bruggen van zéér nabij te aanschouwen.
Dat dit laatste, ondanks de invallende duis
ternis het liep tegen half zes zeer goed
mogelijk was, was te danken aan de vier
lampjes, die in de auto van de bemanning
waren bevestigd, zoodat alle vier als door
schijnwèrpers verlicht waren.
Een ware zegetocht was het. Vooral op het
laatste gedeelte van de route, toen men het
eindpunt naderde, het Museumplein, waar
een kinderkoor een speciaal door Röntgen ge
componeerd lied gezongen heeft, was het een
ononderbroken gejuich en gejubel.
Indrukken uit de binnenstad.
In de binnenstad was 't reeds lang van te
voren rumoerig. Gespannen wachtte men
langs de geheele route die de Uiver-beman
ning zou nemen, de komst van 't beroemde
viertal af.
Zelfs tot op de daken stonden de menschen
soms en bekeken van hun hoog standpunt
het gewiemel zoo ver beneden zich.
Trams, vol gepakt met hen die van Schip
hol kwamen, baanden zich met moeite een weg
door de versperringen, die de honderden hun
in den weg legden.
Autobussen wrongen zich door de breede en
nauwe straten van de hoofdstad en overal
waren glundere, verheugde, trotsche gezichten
te zien en de jongens op straat riepen weer:
„Uiver, Parmentier. Moll", en alle andere na
men, die maar eenigszins in verband met de
Uiver en de Melbourne-race waren te bren
gen.
In de etalages waren alom Ulver-ultstallin-
gen, iedereen maakte reclame met de zegen
rijke afloop van de roemvolle, Néderlandsche
prestatie.
Amsterdam was bezeten van nog meer Uiver-
enthousiasme, dan men wel verwacht zou
heben. Ja, bijna zouden wij willen beweren,
dat New York het de Nederlandsche hoofd
stad niet zou kunnen verbeteren. En New York
kan het! Men herinnere zich slechts de oce
aan vluchten. En voelt u nog die geheimzinnige
trilling die door de geheele wereld ging, toen
Lindbergh de oceaanvlucht had volbracht? En
als er ooit iemand is geëerd was 't Lindbergh,
toen hij weer in New York kwam!
Van dezen geest en sfeer had Amsterdam
ook iets, toen men de Uiver-menschen toeriep.
Museumplein! Feestplein!
Daar concentreerde zich de huldiging dei-
stad. voordat de vier naar 't Carlton hotel
zouden gaan.
Wat moeten zij wel hebben gedacht, toen
zij in hun eigen hoofdstad zoo feestelijk wer
den ingehaald? Dat laat zich onmogelijk be
schrijven, want dat kan men alleen beseffen,
wanneer men 't heeft ondervonden, zelf be
leefd.
Het w3s half zes, toen het huldigingsdefilé
begon. Van elke groep motht een deputatie op
het podium komen en de leden der „Uiver"-
bemanning de hand drukken. Tallooze kran
sen, bloemstukken, oorkonden en geschenken
werden overhandigd en stapelden zich bij het
podium op. Het défilé werd geopend door de
Onderofficieren-vereer.iging „Ons Belang". Er
liepen ^ele scholen, vele buurt- en muziekver-
eenigingen, vele sportorganisaties mee. Wij
zagen een fleurige deputatie van verpleegsters
de kleurige kleeding der Graal-meisjes en de
kleurige vlaggen der R.K, Propagandaclubs.
de vereeniging „De Princevlag", verschillende
Padvinders-organisaties, vele andere jeugdor
ganisaties, de verpleegden van verschillende
weeshuizen. Ajax-aöspirantjes in hun rood
witte voetbalkleeding, in totaal ongeveer zes
tig organisaties, de meesten met vlaggen, som
mige met muziek- of harmoniecorpsen.
Museumplein! Feestplein!
Maar Carlton wachtte
Op het Carlton balkon.
Voor het Carlton hotel was het reeds lang
van tevoren een zeer groote drukte. De me
nigte zwol aan en toen Parmentier en de
zijnen de met vele bloemen versierde auto
voorreden, steeg er uit de compacte massa
een gejuich op, dat nauwelijks werd onder
broken. De vliegers stapten uit en moesten
eerst, of ze wilden of niet, gefilmd worden.
Verscheidene schijnwerpers waren opgesteld
voor dit doel, zoodat de operateurs van de
filmjournalen hun doel op de vereischte wijze
■■nvi->ht zagen. Het gejuich hield aan en be
reikte het toppunt ïoen de wakkere beman
ning ven (Jp Uiver r>« leiifcrm verscheen.
Dit was fraai versierd door de nationale drie
kleur en oranjelint en fel beschenen met
schijnwerpers.
Daar stonden zij, Parmentier, Mol, Prins en
van Bruggen met hun vrouwen en verloofde.
De belangstellenden waren zoo enthousiast,
dat ze, toen de bemanning de kamer weer was
binnengetreden, hen nogmaals wilden zien. En
weer kwamen ze de wakkere kerels van de
Douglas. En toen ze dan voor de tweede keer
naar binnen gnigen, toen zakte het scherm,
en was de huldiging althans van de belang
stellenden buiten afgeloopen.
Het Galadiner.
Een uiterst gezellig galadiner in het Carl
ton Hotel besloot de officieele feestelijkheden
ter gelegenheid van de terugkomst van de
kranige Uiver-bemanning.
Tegen half negen had zich in de zalen van
dit Hotel een uitgelezen gezelschap aan den
feestdisch geschaard. Onder de aanwezigen
merkten wij op, behalve de bemanning van de
Uiver en hun dames. Z.Exc. Minister Kalff
minister de Wilde, de burgemeester van Am
sterdam, Dr. W. de Vlugt en mevr. De Vlugt-
Flentrop. de burgemeesters van Haarlemmer
meer, Aalsmeer en Amstelveen.
De zaal was keurig versierd met bloemstuk
ken en vlaggen, terwijl aan de hoofdtafel drie
„Uiver-nesten", de behouden thuiskomst sym
boliseerden.
Nadat het Wilhelmus was gespeeld en een
dronk op de Koningin was uitgebracht, was
het woord aan Ir. de Vogel, die een kort wel
komstwoord sprak en zeide, dat de Kon. Ver.
voor de Luchtvaart besloten heeft de zilveren
penning, waarover zij beschikt uit te reiken
aan de leden van de bemanning van de Uiver.
Ook het fonds van de Vereeniging zal zich
niet onbetuigd laten Er is besloten u ieder
aan te bieden een schilderij, te vervaardigen
door een Nederlandschen kunstenaar.
Minister Kalff deelde mede. dat het de Ko
ningin heeft behaagd den heer Plesman te
benoemen tot ridder in de orde van den Ne
derlandschen Leeuw.
Daverend applaus en het zingen van „lang
zal hij leven" onderstreepten de woorden van
den minister.
Vervolgens spraken o.m. nog de burge
meester van Amsterdam, minister de Wilde,
generaal Snijders, de heer Enthoven, de heer
A. Fokker en de heer A. Slob, burgemeester
van Haarlemmermeer. De heer Plesman sprak
een dankwoord en verklaarde o.m,, dat. als er
geen gewapend conflict komt, er in zeven jaar
een luchtverkeer zal ontstaan, waarvan de
stoutste zelfs niet heeft gedroomd.
De vreugde over de behouden thuis komst
van de Uiver gaf aan de hoofdstad een spe
ciaal cachet. Was in den middag de belang
stelling geconcentreerd op de ontvangst en de
landing op Schiphol, des avonds heerschte er
in de binnenstad een uitbundige stemming,
die deed herinneren aan een nationalen feest
dag. In vele café's werd muziek gemaakt en
gedanst tot twee uur 's nachts. Op de hoeken
der straten stonden pierementen en straatmuzi
kanten, terwijl acrobaten hun toeren tusschen
het publiek vertoonden. Duizenden menschen
waren op de been. Tot ver na het midder
nachtelijk uur duurde het Uiverfeest voort.
„Iedere K.L.M.-piloot had dit
kunnen doen", zei Parmentier.
Na de landing en de huldiging op
het overvolle Schiphol.
Zie zoo. Het is achter den rug. De Uiver is
er en we weten het nu allemaal. Schiphol heeft
feest gehad en de menschen hebben ge
schreeuwd. Het was kort maar krachtig. De
Uiver taxiede zooals afgesproken was een keer
in de rondte en dat deel der tribunes waai
de Uiver juist passeerde, was in opstandige
beroering. Dan konden de andere gedeelten
der menschenzee weinig zien en daar bleef
het tot een enkele enthousiaste kreet.
Dat was het beeld, ongeveer tien minuten
na de aankomst. Het kon ook moeilijk anders,
want er waren te veel menschen. En men
kon toch onmogelijk allen in een kleine
ruimte persen!.... Zoo geviel het dat hon
derden maar moesten gelooven dat de Uiver
ergens werd toegejuicht, hetgeen zij konden
begrijpen uit lawaai van een halven kilometer
afstand en nog verder weg.
Indrukwekkend was het toch, ondanks de
groote uitgestrektheid, waarop de huldiging
moest geschieden. Nu het Is gebeurd, nu we
zekerheid hebben dat de Uiver thuis is, nu
lijken vele dingen zoo geheel anders, dan dat
men midden in de enthousiaste afwachting is,
terwijl de onzekerheid beklemmend werkt.
Het was zoo eenvoudig, die aankomst
Twee keer cirkelen, landen, een keer taxiën
de rondte, hoera-geroep, vlaggengezwaai,
uitroepen als „Lang zullen ze leven!"
en „Parmentier. Moll, Van Bruggen, Prins",
terwijl stil naast het podium de verwanten
stonden en de bemanning toelachten. De pilo-
ton staken hun arm omhoog; het was een
speciale groet voor hen. die hun het liefste
waren. Het was duidelijk: ir. die ééne seconde
zagen zij geen ministers en andere officieele
persoonlijkheden, in dat eene oogenblik be
stond er voor hen geen podium, geen Schip
hol. geen menschen. Maar dat oogenblik van
gelukzaligheid heeft niet lang geduurd, want
gauw kwamen de filmmenschen. nauwelijks
stond de Uiver stil en nam de bemanning af
scheid van de passagiers, of de toestellen ra
telden reeds.
De militaire kapel speelde het Wilhelmus,
over het stille veld golfden de maten weg. die
de eenheid symboliseeren van onze eerbied
voor de Nederlandsche prestatie.
Het podium werd het middelpunt der be
langstelling. de Uiver stond er onbewogen
naast. En hier was het dat Parmentier. nedat
verschillende sprekers de bemanning hadden
gelukgewenscht. mede namens zijn tochtge-
nooten, het woord nam.
Hij dankte getroffen voor de ontvangst: hij
betuigde zijn erkentelijkheid aan de Koningin
voor haar vertegenwoordiging e,n aan alle
aanwezigen op het vliegveld. De geheele
vlucht van Melbourne naar Nederland was
een zegetocht. En hij spreekt uit naam van de
geheele bemanning, als hij zegt nog nooit zoo
veel hartelijkheid te hebben ondervonden.
„Wij zijn ons niet bewust, waar wij dat alles
aan te danken hebben." zei Parmentier. Het
geweldige enthousiasme van de menschen is
een nieuw bewijs voor de eenheid van het
volk. Parmentier meende, dat de K L. M. de
toekomst met vertrouwen tegemoet kan zien.
Het is een voorrecht, dat wij uitgekozen zijn.
want alle anderen van de K.L.M. hadden het
zelfde kunnen doen. Niet alleen aan de Uiver-
bemanning. maar aan alle medewerkers van de
K.L.M. komt dank toe. Hij hoopt, dat de vlucht
heeft beantwoord aan de verwachtingen, die
men er aan gesteld heeft en dat het ge-
wenschte resultaat bereikt is.
Nog enkele sprekers, die de
Uiver-bemanning huldigden.
Gister bij de huldiging van de Uiverbeman-
ning hebben generaal Snijders, ir. J. F. de
Vogel, ir. A. Wurfbain en de commandant van
het veldleger jhr. B. Röell nog gesproken.
Generaal b. d. C. J. Snijders, sprak als
volgt: Ik stem van ganscher harte in met de
vele welgemeende woorden van warme hulde
en oprechten dank. welke u op uwen triomf
tocht, alom en tot hier in zijn eindpunt wer
den toegesproken. Ik zal ze niet herhalen.
Ik wif u liever zeggen hoe ik de „Uiver"-
vlucht zie in het kader van ons nationaal
leven. En ik wil het uitspreken, dat ik uwe
terecht zoo hoog geroemde daad beschouw als
de schitterende bekroning van een grootsch
opbouwend werk. door het Nederlandsche volk
onder leiding en medewerking zijner best<
zonen verricht.
Op den achtergrond van dit alles zie ik het
Nederlandsche Volk, dat altijd bereid om
moed en energie, durf en ondernemingsgeest
te waardeeren. van den aanvang af de Neder-
landsche luchtvaart met belangstelling en
sympathie is tegemoet getreden, welke ge-
voelens gaandeweg zijn gegroeid tot een in
nig medeleven en krachtigen zedelijken en
daadwerkelijken steun.
Jhr. B Röell bracht het viermanschap hulde
voor zijn grootsche prestatie namens de Ne
derlandsche weermacht.
Ir. J. F. de Vogel sprak over de
vredestaak der luchtvaart.
Vervolgens was het de voorzitter van de Ko
ninklijke Nederlandsche Vereeniging voor de
Luchtvaart, ir. J. F. de Vogel, die de beman
ning toespreekt:
„Het is niet denkbaar, dat aan de Kon. Ned.
Ver. voor Luchtvaart in wier naam ik hier
spreek, evenals in die van het Comité Vlieg
tocht NederlandIndië en van de acht groote
organisaties op Luchtvaartgebied hier te lan
de. een grooter voorrecht te beurt valt. dan
uiting te geven aan haar bewondering, en
thousiasme, dankbaarheid aan de vier man
nen, die in ons midden zijn teruggekeerd.
Hun verrichting, steunende op de organi
satie. waartoe zij behooren. gaat verre uit bo
ven de wereld van ijzer en staal, van alle ma-
terieele hulpmiddelen! waarvan zij hebben ge
bruik gemaakt en waarheen op zich zelf de
zelfde gevoelens, die ik zoo juist als mij thans
bezielende heb aangeduid, in vollen omvang
uitgaan.
Wij mogen verwachten, dat wij het nog
zullen aanschouwen, dat in den glans van de
stralen van de zon tusschen haar opgang en
haar ondergang de verschillende deelen van
Groot Nederland onderling bereikbaar zijn.
Wat baat dit alles, zegt de wankelmoedige,
zoo de menschheid vijandelijk en verdeeld
blijft, zoo overal scheidsmuren bestaan en
worden opgeworpen, zoo het niet verstaan en
waardeeren van elkanders behoeften en in
zichten steeds dieper ingrijpt?
Maar moeten wij dan in deze verfoeielijk-
heid berusten? Is strijden daartegen niet dat
gene wat ons geslacht zich als een heerlijk
doel moet stellen? En is er beter middel daar
voor denkbaar dan menschen bij elkander
brengen.
Dat de luchtvaart afstanden kan breken
en opheffen, staat na de daad van deze vier
mannen ons als een stralend feit voor oogen.
Zij hebben zich hiervoor gegeven met al
hun kracht, hun kunnen, hun durven, hun
doorzetting En het werk van hun hoofden en
handen is geworden tot een bezieling van ons
allen, tot de erkenning dat in dezen tijd van
mislukkingen, teleurstellingen, nood en leed,
toch groote dingen mogelijk zijn, die in zich
dragen het vertrouwen op een betere toe
komst.
Ir. A. Wurfbain dankte de beman
ning namens de K.L.M.
Kort en krachtig was de toespraak van ir. A.
Wurfbain, voorzitter van den Raad van Be
heer van de K.L.M.:
Bij alle welverdiende hulde, die U aan gene
en deze zijde van de evenaar gebracht is voor
uw werk, voeg ik thans die van het bestuur,
de directie en het geheele personeel der K.L.M.
Met welke gevoelens ik dit toe behoef ik niet
met vele woorden aan te duiden.
De wijze, waarop u uw groote taak volbracht
heeft strekt u tot eer, de K.L.M. tot heil en het
vaderland tot roem.
Het hart van elk vaderlander heeft getrild
bij het meeleven van uw onvergetelijke daad
en die gevoelens zullen thans plaats maken
voor een gevoel van groote dankbaarheid, dat
wij u thans weer behouden in ons midden zien
na uw welvolbrachte taak.
Ieder der duizenden, hier thans aanwezigen
voelt behoefte u dien dank te brengen en ik
noodig u, alle aanwezigen, uit die gevoelens
samen te vatten en in te stemmen met de
tonen van Valerius' Dancklied.
Verdere Indische pensioen
korting.
Alleen, als het pensioen hooger is dan de
nieuwe pensioenen.
(Adv. Ingez. Med.)
Zooals men weet, bestaat het voornemen
van verdere korting in 1936 op de pensioenen.
Het Bat. Nbl. weet nu mede te deelen, dat
zich bij de plannen te dien aanzien de moei
lijkheid voordoet, dat een over de heele linie
hooger kortingspercentage tot grove onbillijk
heden zou voeren, daar de vroegere bezoldi
gingen in tal van gevallen met minder of niet
veel meer dan 17 pet. het tegenwoordig
percentage der pensioenkorting zijn ge
daald. zoodat vele gepensionneerden minder
zouden ontvangen dan hun opvolgers, welke
op den nieuwen grondslag pensioen trekken.
Om dit te voorkomen is de regeering voor
nemens de verhooging van het kortingsper
centage te beperken tot die gevallen waarin
het oude pensioen na korting alsnog meer zou
bedragen dan het maximale pensioen in de
overeenkomstige betrekking op HB.B.L. basis.
Gepensionneerden, wier inkomsten boven dit
maximum uitgaan, zullen dit meerdere hoogst
waarschijnlijk moeten missen.
FEUILLETON
door
BERTA RUCK.
8)
Laetitia wees, dat zij zwijgen zou en en ver
volgde: „Waarom heb je dat Londensche accent
aangenomen? Waarom dien anderen zins
bouw? Waarom zei je om het andere woord
milady? Het was alles nagebootst! Alles inge
studeerd en expres aangenomen! Ik wist het
al, zoodra je nog maar één woord gezegd had."
vervolgde zij bepaald opgewonden. „Toen je
op die tentoonstelling voor een oogenblik je
rol vergat en over die strak getrokken haren
van de vlechten begon, wist ik het eigenlijk al
zeker, maar toen je bij die herberg begon te
zeggen „Het spijt me vreeselijk" en daarop
weigerde, om mee naar binnen te gaan, gaf
de wijze, waarop je dat alles zei, mij volle
zekerheid."
Geheel onthutst hield Guelda haar grijze
oogen gevestigd op de vroolijke donkere oogen
van Lady Day. Gesnapt? Binnen vier en twin
tig uur? Het had niet erger kunnen zijn! Het
avontuur, waar ze zich zooveel van voor had
gesteld, was al ten einde!
Terwijl deze gedachten haar door het hoofd
vlogen, ging Lady Day al weer voort, verrukt
over haar eigen scherpzinnigheid en helderen
blik. „Je bent niet gewoon plat te praten
Waarom heb je dat eigenlijk gedaan? Een man
zooals jij? Je bent nooit anders gewend ge
weest te praten dan zooals bijv. mijn neef, of
zoo'Ts iedere man van opvoeding en stand
spreekt. Is dat de waarheid of niet?"
Het avontuur was dus nog niet tot een eind
gekomen, dat bleek uit deze laatste woorden.
Het eerste oogenblik nam Smith, de chauf
feur, de volle beteekenis van haar woorden nog
niet in zich op.
Het volgende moment drong de zaak echter
tot hem door. O!
Hij was slechts gedeeltelijk gesnapt. Zijn ge
heim was nog niet ten volle bekend. Milady,
hoewel schrander genoeg, had toch niet alles
geraden. „Een man. zooals jij," had ze gezegd.
Zij hield Smith dus toch nog voor een jongen;
wel niet de soort van jongen, waarvoor hij wou
doorgaan, maar toch een jongen.
Een zucht van verlichting ontsnapte den
schuldige.
Laetitia keek hem niet zoo heel afkeurend
aan.
„Het is in orde," zei ze bemoedigend. „Ik zal
je niet verklappen. Wat mij betreft mag je
doorgaan voor wien je wil. Jullie, mannen,
zeggen wel altijd, dat er geen enkele vrouw is,
die een geheim kan bewaren, maar jullie we
ten zelf, dat het niet waar is. Anders zouden
jullie je hart niet altijd zoo aan ons ontlasten.
Ik heb al heel wat geheimen te bewaren ge
kregen. Ik zal het jouwe ook bewaren. Al wou
je voorgeven, dat je de jongste zoon van den
vuilnisman was, die zijn patroon altijd trouw
en eerlijk gediend heeft, dan zal ik je nog niet
tegenhouden."
„Dat is fijn." begon Smith; maar nu de
spanning voorbij was, voelde hij, of hij lachen
moest. Hij kon het niet inhouden. Hij proestte
het uit.
„O," riep hij, terwijl hij nog schudde van
het lachen. „Het spijt me maar ik kan het niet
helpen!"
„Het hindert niet. Ik begrijp het best. Het
verwondert mij niets!" verzekerde Laetitia
hem, terwijl ze al haar prachtige tanden liet
zien, en haar glimlach ook in vroolijk lachen
overging.
Smith was de eerste, die zijn ernst terug
kreeg Terwijl zijn gelaat nog een en al glim
lach was. begon hij: „Lady Day, u is er een
uit duizend, maar ziet u
„Ik zie alles," viel hem Laetitia in de rede.
„Ik begrijp, dat er voor een jongen man, zooals
jij bent, een goede reden moet bestaan, om
je zoo dwaas aan te stellen," voegde zij er aan
toe op een toon, die menigen man verleid had
tot confidenties, terwijl hij later nooit begrij
pen kon, hoe hij toch zoo dom had kunnen
zijn, om haar dat alles mee te deelen. „Ik zal
je niet vragen, wrelke reden je er voor gehad
hebt, om voor een chauffeur te willen door
gaan en je zoo in je rol in te werken, dat
zeg me alleen nog maar, als man tegen man,
of je dacht, dat ik een heer niet zou weten te
onderscheiden van een bediende?"
Weer proestte Smith het bijna uit. Hij hield
het echter met alle kracht tegen. Zijn stem
beefde alleen maar wat, toen hij zei: „Als man
tegen man gesproken ben ik eigenlijk wel bang,
dat ik niet heelemaal ben, wat u wat u een
gentleman zou noemen."
Lady Day keek hem eens goed aan. nadat hij
de naïve bekentenis had uitgesproken. Voor
een oogenblik werd zelfs de mand met aard
beien geheel vergeten.
Wel was zij zich bewust, dat zij, zoo samen
in het gras gezeten, een aardig plaatje konden
genoemd worden, met de heldere blauwe lucht
boven hen, het weiland vol bloempjes, en op
den voorgrond het uitgespreide tafellaken met
de picnic-artikelen er op; verder zij de knappe
kleine vrouw met de fijne enkels, geheel in het
wit en met een beelderigen hoed op, tegen den
achtergrond, die door de heg gevormd werd.
Hij, de bijzonder knappe jongen in chauffeurs
uniform, wiens heele figuur iets aanduidde,
dat te recht of te onrecht „ras" wordt ge
noemd.
En hij zei, dat hij niet heelemaal een heer
was!
„Mijn beste jongen, zeg nu niet zoo'n dwaas
heid!" riep zij uit. „Wil je nu nog langer voort
gaan met te denken, dat ik geen ooren heb?
en evenmin oogen? Dacht je nu heusch, dat ik
net als mijn neef was. die zoo onder tijger
vellen en olifantshuiden begraven is, dat hij
niet eens meer zien kan, wat er vlak voor zijn
oogen gebeurt? Misschien kun je hem foppen.
Smith, maar mij niet."
..Dacht u dat heusch?" maar Smith zei die
woorden niet hardop. Hij herleefde echter ge-
heoL
Laetitia Day vervolgde meteen: „Waar heb
je dan school gegaan? Hoe heeten jullie?"
Bij een minder knappe vrouw zou je die
vraag impertinent genoemd hebben.
Smith was nu echter weer op zijn hoede.
Wat zou Reggie zeggen? Er uitflappen „Ik
heb op Haileybury school gegaan, en u is zelf
wel op bezoek geweest bij mijn oudsten broer,
die nu in ons voorvaderlijk kasteel woont?"
Neen, hij wist een beter plan, om deze vraag
en alle mooglijke verdere vragen onbeantwoord
te laten. Hij ging wat rechtop zitten, er kwam
een vastberaden trek om zijn mond. de open
hartige jeugdige stem klonk eenigszins afge
meten, terwijl hij zei
„Ik hoop, dat het niet onbeleefd is, het te
zeggen, maar ik wou liever niet over mijn
familie praten."
„Ik zal ze nooit meer noemen, dat beloof ik
je," verklaarde Laetitia onmiddellijk.
Zij was echter vast besloten, dat Smith zijn
waren naam en zijn heele levensgeschiedenis
aan haar zou vertellen en dat wel spoedig. Hij
zou het haar vertellen, waarom zoo'n knappe
jongen als hij in moeilijkheden verkeerde, als
dat tenminste het geval was; ook waarom hij
gezegd had „niet heelemaal een heer" ze moest
en zou te weten komen, wat hij daarmee be
doeld had. Hij moest echter h:t initiatief
nemen.
Intusschen had ze niets geen spijt meer van
wat eerst een „bedorven middag" genoemd had
kunnen worden. Weinig vermoedde Ralph, wat
een werkelijk gezelligen middag hij haar on
wetend bezorgd had. In geen maanden had ze
zco'n amusanten middag doorgebracht.
Een oogenblik later keek ze eens naar de
lucht en daarop sloeg ze een blik op haar arm
bandhorloge, van platina met diamanten om
zet, dat ze eens gewonnen had van een ouden
vriend van Jasper; zoo'n rijke, vriendelijke
bejaarde man. (Zoo weinig werkelijk aantrek
kelijke jonge menschen hadden geld te missen
voor platina en diamanten.)
Weer glimlachte zij en zei zachtjes: „Het i
hal." zes."
Smi 'i sprong overeind. Met dezelfde vlugge
beweging, waarmee kapitein Reggie Rhos het 1
gedaan zou hebben, boog hij en stak zijn hand
uit naar Ladv Day. Voor zij die echter kon
vatten trok hij haar haastig terug.
Op de manier, zooals Harris, do chauffeur
van tante Enid het deed, zette hij zijn pet op,
sloeg beleefd aan en wachtte op zijn orders.
Half lachend, half knorrig stak Lady Day
haar hand uit.
Ze nam de hand aan, die haar nu opnieuw
werd toegestoken. Zij kwam daarop zonder
zich ook maar eenigszins te haasten overeind.
Lachend zei ze: „Dwaas kind!" Toen trok ze
haar hand terug. „Dank je, Smith," en op een
geheel anderen toon vervolgde zij: „Pak gauw
alles in en breng die koppen later naar die
boerenherberg terug; en nu, dunkt me, moest
je maar naar huis rijden."
Smith begreep nu ook dadelijk, dat het in
cident voorbij was. Hij sloeg nogmaals beleefd
aan en zei;
„Heel goed, milady".
Dien avond schreef Guelda Rhos alles be
treffende het incident aan haar boezemvrien
din Patsy.
„En, liefste Pat, hoewel ze maakte, dat mijn
haar recht overeind ging staan van den schrik,
mag ik haar toch lijden. Dat is ook wel ge
deeltelijk wegens dien anderen keer, dat ik
haar ontmoet had. Toen we daar op die paar-
dententoonstelling waren, herinnerde ik mij
op eens, waar dat geweest was. Het was bij
ons aan huis, en ik was nog maar vijftien en
had een gouden beugel in mijn mond, om mijn
voortanden wat terug te schuiven. Weet je nog,
hoe hopeloos leelijk ik toen was, Pats? We
hadden in ons park een feest georganiseerd,
waarvan de opbrengst ten voordeele van het
Roode Kruis zou zijn. Jij en lk liepen rond,
om bloemen te verkoopen ten voordeele van
eer klein hcspuaaltje.
(Wordt vervolgd.)