ZATERDAG 24 NOVEMBER 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
15
BIJVOEGSEL
AAN ALLEN!
Een van de vorige keeren hadden we een
ratten-praatje, nu zullen we het eens over de
muizen hebben. Natuurlijk zijn ratten veel
schadelijker dan muizen. Maar een muizen
plaag is ook een ramp. Veldmuizen zijn nog
lastiger dan huismuizen. Veldmuizen lijken op
kleine marmotjes. Hun kop is echter veel
grooter dan een huismuizenkop. Het lijkt net,
of ze geen ooren hebben, maar dat komt om
dat ze schuil gaan in de vacht. De kleur is
geelachtig grijs, aan de buikzij witachtig. De
veldmuis leeft zooals zijn naam aanduidt, op
het veld. Hij doet niet veel anders dan gra
ven en eten. Zoo zijn ze geboren, zoo graven
ze een hol. Omdat ze zoo houden van de ge
zelligheid is 't voor een veldmuizenfamilie een
kleinigheid een bouwland ondersteboven te
graven. Voor de ventilatie is dat nog niet zoo
kwaad, maar de vernieling is er niet evenredig
mee. Ze voeden zich het liefst met zaden.
Daarom zijn ze op een graanland in hun ele
ment. De eerste jongen komen in 't voorjaar
ter wereld, maar voor de zomer voorbij is, zijn
er vaak 5 nesten gevolgd. Ze hebben een fijnen
reuk en versmaden het onrijpe graan, wan
neer er genoeg rijp graan is. De familie uit
de buurt heeft er ook de lucht van en de boer
weet haast niet. hoe hij de muizen voor moet
zijn. Dag en nacht eet de muizenfamilie door.
Als de voorraad op is, kunnen ze wel op hun
lauweren gaan rusten.
Tegen de hoogste halmen klimmen ze op en
de neergeslagen halmen worden totaal leeg-
gepeld. Soms. wanneer hun buikje zoo dik en
rond is. dat er werkelijk niets meer bij kan,
bijten ze wat volgeladen halmen stuk en sle
pen die mee naar hun hol. De boer is blij als
alles maar van 't land is gehaald en naar de
schuren gebracht. Binnen is binnen. Laat hij
echter niet te gauw juichen, want de rakkerds
weten best. waar het graan geborgen is. Zol
ders en kelders zijn nog wel te bereiken. Een
•gat is gauw gemaakt, al moest het in een stee-
nen muur zijn. Ze moeten toch ook winter
voorraad opslaan. Alleen bij erge vorst doen
ze een winterslaap, 't Is beter voor hen 's win
ters thuis te blijven, want uilen, wezels, en
kraaien zwerven dan op de kale akkers om een
veldmuis te bemachtigen. Ze moeten dus wel
een behoorlijk gevulde provisiekast hebben.
Wat ze onder den grond vinden vinden, veror
beren ze. Het voorjaar wordt daarom met
groote vreugde begroet en de jonge worteltjes,
maar ook de eerste insecten worden met
graagte verorberd.
Wanneer de landbouwer spreekt van een
muizenjaar, kun je ze op klaarlichten dag bij
duizenden tusschen de stoppels zien loopen.
Met stokken worden ze dan wel doodgeslagen.
Vaak worden premies uitgeloofd voor een ge-
doode muis. Gelukkig zijn de torenvalken,
kraaien en eksters er ook nog. Maar in een
echt muizen jaar behalen de muizen toch de
overwinning'.
De landbouwer strooit ook de vergiftigde
muizentarwe. Maar helaas pikt ook menige
vogel het op. Wanneer er zoo heel veel veld
muizen zijn, breekt wel eens een besmettelijke
ziekte onder hen uit en ze sterven in menigte.
Nu helpt men de natuur wel eens een handje
en men legt aas in het veld, dat besmet is met
dezelfde bacillen. Dat is dan ook werkelijk de
eenige afdoende muizenbestrijding.
Een vorigen keer heb ik er al over geschre
ven, dat de lagere dieren meer jongen krij
gen dan de hoogere. Zoo krijgen vogels min
der jongen dan muizen, vandaar dat zij de
muizen geen baas kunnen.
Soms komt er wel eens een onverwacht
einde aan de muizenplaag doordat de muizen er
genoeg van krijgen en met heele drommen
weg trekken. Ze tippelen soms over heuvels,
zwemmen over rivieren.
In heel Europa komt de veldmuis voor, uit
gezonderd in Engeland, Ierland, Sicilië en Sar
dinië. In Engeland komt een grijze aardmuis
voor, maar die leeft in de bosschen. Hij leeft
uitsluitend van klein gedierte. Hij doet vooral
scha aan jonge boompjes, daar hij er de
schors van afknabbelt. Een boom zonder
schors moet sterven. In het N. van ons land
komt een woelmuis voor, de ook wel ratten-
kop wordt genoemd. Vooral op Texel zijn ze
in groot aantal. In uileballen worden telkens
schedels van rattekoppen gevonden. In 't zui
den van ons land komt een grijze woelmuis
voor. die 't hardste graaf van de heele muizen
familie en daarom de allerschadelijkste is.
W. B— Z
ZIJN VERDIENDE LOON.
HOE KEES AFLEERDE VOGELS TE VANGEN.
Po n'-in? ven het hof^b.
Een goedkoope garage. In den laatsten
tijd heeft men te Parijs meer dan 2000 auto's
naar den lommerd gebracht. Dit is een jaar
lijks voorkomende gewoonte. Tegen 't voorjaar
worden ze dan weer ingelost. Ditmaal was de
aanvoer zoo groot, dat men er een aparte ga
rage voor heeft moeten inrichten.
Wist je dat? Volgens de statistiek leven
artsen gemiddeld langer dan andere men-
schen
WIE ZOEKT ER MEE?
„Kijk, mijnheer August heeft zijn hoofd
verloren. Kunnen jullie hem helpen het te
rug te vinden?"
.c>.s ter isv'i\v.' plaag van net boseh
genoemd en dat was geen wonder: geen vo
geltje was veilig voor hem. Als Kees een uur
tje vrij was, dan kon je er zeker van zijn, hem
in het bosch te vinden met een lijmstok. Vo
gels vangen is nooit een erg mooie bezigheid:
maar de manier, waarop Kees het deed. was
heelemaal leelijk. Aan een stokje plakte hij
graankorrels, stukjes brood, enz. en het heele
stokje smeerde hij met een kleverige lijmsoort
in. Deze stok zette hij tusschen de bladeren en
als dan de vogels de korreltjes, enz. er af wil
den pikken, en weg vliegen, bleven hun pootjes
in de lijm kleven en ze konden niet meer weg.
Hoe banger het vogeltje nu was en hoe meer
het spartelde, des te meer kwam het tegen de
lijm aan, tot tenslotte vleugels, kopje en alles
vast geplakt zat. Het gebeurde vaak, dat de
arme vogeltjes dan een of beide pootjes ge-
broken hadden die sloeg Kees dood, de andere
haalde hij er af en zette ze in een kooi. Lang
pleizier had hij daar nooit van; want na een
paar dagen stierven de vogeltjes toch. Wilde
vogeltjes houden het in een kooi niet uit. Bo
vendien vergat hij het voedsel en drinken te
geven
Hoeveel straf Kees er al voor gehad had,
hoeveel verdriet hij er andere menschen mee
deedzijn leelijke ondeugd raakte hij niet
kwijttot hij eens een lesje kreeg, dat hij
niet licht meer zou vergeten.
Het was op 'n vrijen Zaterdagmiddag. Kees
had zijn lijmstok in orde gemaakt en was
naar het bosch gegaan om zijn wreed ver
maak weer uit te gaan oefenen. De breede
straatweg van het dorp waar Kees woonde,
naar de groote stad, die langs het bosch ging,
werd gerepareerd. Groote teerplassen lagen
nog op den weg. De vele auto's die over den
weg stoven, moesten nu eens links, dan weer
rechts uitwijken. Kees, die gauw bij het bosch
wilde zijn, om zoo vlug mogelijk arme vogeltjes
te kunnen mishandelen, was achter een vracht
auto gaan hangen. Bij een plotselinge zwen
king van den wagen, verloor Kees zijn hou
vast en met een flinken smak viel hij op den
weg.... midden in een teerplas. Hij had nog
geluk; want behalve een paar flinke schaaf
wonden, had hij niets gebroken. Maar toen
hij wilde opstaanging dat niet. Met dui
zend handen hield het teer hem vast. Hij
plakte op de straat, zooalsmet schrik
kwam Kees tot die ontdekking, een vogel aan
de lijmstok.
Er was geen mensch te zien; de wegwerkers
waren naar huis, (het was Zaterdagmiddag)
en zouden niet voor Maandag terug komen.
De duisternis viel. Als er nu een auto zou
komen die een beetje te veel links hield, zou
den de wielen precies over zijn hoofd gaan...
Het angstzweet brak den jongen uit. Hij trok
en trok uit alle macht en met de grootste
moeite kreeg hij tenslotte een hand vrijop
'n paar stukken vel na, die in 't teer bleven
plakken. Hij rukte zijn pet van het hoofd, om
op die manier een houvast te hebben. Telkens
trok en trok hijde andere handde
elleboog, de schouders kwamen vrij, Zijn jas
en broek bleven kleven in het teer. Daar
in de verte hoorde hij een auto aankomen. Met
de kracht der wanhoop rukte Kees zich los van
den grond en rolde, eindelijk vrij, in de sloot.
Vlak langs de plek. waar hij gelegen had, ging
de auto voorbij. Hoe Kees thuiskwam, wist hij
zich later niet meer goed te herinneren; wel,
dat zijn moeder zoo schrok, toen ze hem zag,
dat ze een gil gaf.
Maar de heele nare geschiedenis heeft toch
een goed resultaat gehad: Kees heeft nooit
meer vogels gelijmd en nooit meer dieren ge
plaagd of gekweld. Hij wist nu uit ondervin
ding hoe erg het was, weerloos te zijn overge
leverd aan iets of iemand, dat of die sterker
is, dan jezelf.
DINA VAN Z.
SINT GAAT OP REIS.
Kom Piet, we gaan weer reizen,
We gaan naar Nederland,
Ik zie mijn stoomboot liggen
Daar op het verre strand.
En breng je alle kisten
Nu heel vlug maar aan dek.
Geef je ook aan mijn schimmel
Wat haver voor 't vertrek?
Vergeet ook maar je roe niet
En denk ook om dien zak,
Waar ik een stoute jongen
Al menigmaal in stak.
Heb je ook pepernoten,
Banket en marsepein,
En ook choclade-letters,
Voor ieder groot en klem?
Kom Piet, dan gaan we reizen,
Heel vlug naar Nederland
Hier zijn we op mijn stoomboot
En varen weg van 't strand.
DE TOOVERFLUIT.
Harmen was ziek geweest en nu moest hij
voor zijn gezondheid naar buiten. Vader en
moeder hadden geen tijd om heelemaal met
hem mee tegaanze brachten hem naar 't sta
tion, zetten hem in den goeden trein en zeiden
den conducteur, waar Harmen uit moest stap
pen. Dat was me een drukte op t station, van
menschen, kruiers, koffers en manden. Ein
delijk vertrok de trein. Harmen wuifde en
wuifde net zoo lang uit het raampje, tot hij
niets meer zien kon van vader en moeder.
Toen ging hij zitten en keek eens rond. Er was
niemand anders in de coupé. Dat vond Har
men wel prettig; hij ging op zijn gemak zitten,
snoepte eens van lekkere dingen, die moeder
hem mee had gegeven.
„Help, help", hoorde hij plotseling een fijn
stemmetje zeggen. Verbaasd keek Harmen om
zich heen. Hij zag niets!
„Help, help," klaagde het stemmetje nog
eens.
„Wie roept er?" vroeg Harmen.
„Ik, Zijne Majesteit, de vliegenkoning!"
Toen zag Harmen. waar het geluid vandaan
kwam. Onder tegen het raampje zat een groote
dikke bromvlieg en deed wanhopige pogingen
om weg te komen.
„Wat moet ik voor u doen. Majesteit?" vroeg
Harmen, want hij was een beleefde jongen.
„Mijn achterpoot zit geklemd tusschen het
raam en het kozijn. Als je het raampje een
weinig naar achteren duwt. ben ik vrij!"
Harmen deed wat hem gezegd werd en met
een ruk was Zijne Majesteit, de vliegenkoning,
bevrijd.
„Dank je wel, Harmen," zoemde hij en
ging op zijn hand zitten.
„Omdat je zoo hulpvaardig geweest bent
voor me, zal ik je een belooning geven. Een
tooverfluit en als je daarop blaast, luisteren
alle dieren naar je. Ik moet nu weg, om mijn
andere werk af te gaan doen. Wil je zoo vrien
delijk zijn het raam nog eens voor me open te
doen? Dan moet je even je oogen dicht doen
en na een 25 tellen weer openen. Dag Harmen
nog wel bedankt door Haro, de koning der
vliegen".
En hij vloog door het raam, dat Harmen
open had gedaan, naar buiten. Toen deed de
longen even zijn oogen dicht, telde tot 25.
deed ze weer open enzag op de bank
naast zich een fluit liggen, die van zuiver goud
leek.
Vol ontzag keek hij er naar, en nam hem
toen voorzichtig in zijn hand. Een tooverfluit
en dan voor hemVoorzichtig stak hij het
ding in zijn zak.
PASTORALE.
door W. LASSCHUIT.
Mevrouw Brugmans zat in afwachtmg van
haar tweetal Annie en Frits, de krant te lezen.
Er hing een echt gezellige sfeer in de ka
mer, vooral omdat het buiten wel najaar leek.
inplaats van nog maar net September.
De wind gierde door de boomen langs de
laan en de regen striemde tegen de ruiten.
Achter de mica-glaasjes van de kachel
gloeide maar heel eventjes het vuur. „Voor
de verdrijving van de vocht," had mevrouw
gezegd, toen Frits haar verbaasd had gevraagd
of nu de kachel al aan moest.
Af en toe werd de gloed wat lichter; als de
wind in den schoorsteen joeg, laaiden de vlam
metjes even op.
Daar werd gebeld en toen mevrouw aan het
deurtouw had getrokken, stormde haar twee
tal de trap op en bijna tegelijk riepen ze:
„O, moeder, er is Zondag alweer concert."
De concerten van de Stedelijke orkestver-
eeniging waren altijd de uitgangspuntjes voor
de kinderen van mevrouw Brugmans. Ze hiel
den allen dolveel van muziek en keken in
spanning uit naar de witte met rood en zwart
bedrukte aanplakbiljetten achter de ramen in
enkele winkels in de stad.
„Ja, moeder," riep Frits boven Annie's zach
te stemmetje uit, „ze spelen een symphonic
van een pastorie, geloof ik!"
„Kalmeer eens een beetje Frits. Een sym
phonic van een pastorie, hoe kom je daarbij?"
Mevrouw troonde hen mee naar binnen en
ieder op een stoel achter een kopje thee met
een fijn stuk eigen-gebakken cake vertelde
Frits van een symphonie van Beethoven,
waarbij, zoo beweerde hij, tusschen haakjes
„pastorie" stond.
Maar mevrouw maakte hem gauw wijzer,
door te zeggen:
„Ach, jongen, je hebt 't niet goed gelezen.
„Pastorale" zal er gestaan hebben."
En toen wisten ze 't allebei weer. Wel vijf
minuten hadden ze staan spellen, wat of dat
toch wel voor een gek woord was en toen had
Frits maar onthouden, dat het vast en zeker
„pastorie" moest verbeelden.
Toen moesten ze weten, wat „pastorale" be-
teekende, maar mevrouw zei:
„Je weet: Geduld is een schoone zaak. Van
avond zal ik het je zeggen. Nu gaan we eerst
eten en dan huiswerk maken. Heeft m'n An
neke weer sommen?"
„Ja, en zulke fijne! Van breuken."
„Prachtig. Dat knappe we straks saampjes
wel even op. En Frits?"
„Fransch en taal," deed Frits gewichtig.
„Boe! Wat zet je daar een geleerd gezicht
bij!" lachte mevrouw. „Moet ik je nog hel
pen?"
„Ja.... eh; misschien wel met Fransch."
„Goed zoo! Wat zal ik een geleerde kinderen
krijgen. Nu maar eerst eten: Doperwten uit de
bus, jullie lievelingskostje."
Weldra zaten ze te smullen!
En toen kwam eerst het huiswerk.
Annie, die pas in de derde klas zat. had
moeite met rekenen en Frits, twee klassen
hooger, „studeerde" Fransch zooals hij tegen
iedereen opsneed.
Gelukkig dat ze eèn moeder hadden, die on
derwijzeres was geweest. Zij was hun rechter
hand en dan ging het sommen maken en het
Fransch leeren bijna vanzelf. Toch maakte
moeder de sommen niet, maar ze legde het
zoo fijn uit, dat je het wel móest begrijpen
En toen de uitlegging van dat gekke woord
Pastorale.
„Ja," zei moeder, „ik ga jullie een verhaal
vertellen, dat Pastorale als titel draagt. Dan
zul je het mischien beter begrijpen wat on
geveer de inhoud van die symphonie van
Beethoven beteekent, waarbij, zooals jullie
dachten „Pastorie" stond gedrukt. Ik begin
dus met m'n verhaal: PASTORALE.
In gedachte verplaatsen wij ons naar een
klein dorpje ergens midden op de hei. waar het
niet door steedsche pracht overvleugeld wordt.
Zoo'n dorp geeft een echt landelijk, gezel
lig en intiem idee.
Het woord pastoraal beteekent dan ook lan
delijk, herderlijk en de symphonie pastorale
van Beethoven is 'n werk, waarin deze idylle
wordt bezongen door muziekinstrumenten.
Intiem, zei ik, is zoo'n dorp! 's Avonds in
den zomer het babbeltje bij de pomp, waar de
wereldgebeurtenissen, voor zoover die in het
dorp bekend zijn, de belangstelling hebben,
worden besproken.
Dan even het rumoer van de stoomtram, die
sissend het pleintje oprijdt, een keer of vier
vijf per dag en piepend om den hoek voor
eenige uren verdwijnt.
Op zoo'n marktplaats stonden eens eenige
landlieden bij elkaar. De slechte tijden lieten
zich in het dorp nog niet zoo gevoelen. Alleen
de wetten, die waren gekomen op het te ver
bouwen gewas, deed iets van den druk uit de
buitenwereld gevoelen.
't Is rustig, heel rustig in het dorp. Zoojuist
is een tram vertrokken, wat altijd een beetje
reuring geeft, maar verder wordt de stilte
alleen verbroken door het zacht gepraat van
de menschen en door het kabbelen van een
beekje, dat even verderop stroomt. Dat beekje
bezit ook een heele vermaardheid. Iedere be
zoeker aan het dorp vertoeft eenige oogen-
blikken aan dat vriendelijke watertje en we
hooren in Beethovens werk: het tooneel van
de beek Rustig fladderen de violen, zooals
men dat in de muziekwereld noemt, en laten
zij het kabbelen van de beek hooren. De solo
instrumenten spelen daartusschen door een
zoete melodie. O, dat is alles zoo mooi!
Dan opeens klinkt het geroep van den koe
koek.
Niet lang blijven we aan de beek. Het wordt
al schemerig. We keeren weer naar het markt
pleintje terug, waar de landlieden in vroo-
lijk samenzijn de goede oogst bespreken, die
het land dit jaar zal opbrengen. Je hoort als
het ware dit gepraat in de muziek. Maar dan
opeens! Zonder dat eigenlijk iemand het goed
bemerkt, siddert de lucht van een donderslag
en niet lang daarna dreunt het luchtruim on
der de zware slagen van deze onweersbui.
O. dit gedeelte van de symphonie maakt een
geweldigen indruk. Hooge, gillende tonen
bootsen de bliksem na. Een geweldige roffel
van de pauken en trembelo van de strijkers,
dat is een vlug heen en weer strijken van de
stok, doet de muren van de concertzalen dreu
nen, als dit werk wordt vertolkt.
Maar niet langt duurt deze zomersche bui.
Al heel spoedig hoor je een zoete, slepende
melodie, die ons terugbrengen wil op het
oude marktplaatsje, waar nu uit alle huisjes
de bewoners weer samenstroomen om nog
even over zoo'n reusachtige bui te spreken.
En dan komt er een dankbaar gevoel bij de
landlieden, dat niemand zelfs geen dier of
boom geleden heeft van het onweer.
Moeder zweeg even. Haar tweetal bleef stil.
„En dat hooren we allemaal in deze sym
phonie," vervolgde ze toen.
„Gaan we er heen, moeder?" vroeg Frits.
„Vast en zeker jongen. Zoo'n programma
mogen we niet. overslaan."
Of de kinderen van Mevrouw Brugmans ge
lukkig waren?
't Behoeft haast niet gezegd te worden!
Dat was goed ook; want even daarna kwam
de conducteur binnen en zei: „Jongeheer, vol
gend station uitstappen Dat deori Harmen:
de boer van de boerderij, waar Harmen zou
komen ie logeeren, stond er, om hem af te
halen.
Toen hij een paar uur op de boerderij was,
werd de verleiding hem te machtig, om zijn
fluit eens te probeeren.
Hij ging naar buiten, het erf af en naar
de weide. Daar waggelden de ganzen.
Eén toon op zijn fluit en ze draaiden alle
maal hun koppen naar hem toe. Nog een toon
en ze waggelden zoo hard ze konden naar
hem toe, om dan in een kringetje om hem
heen te staan.
Harmen lachte. „Zoo gansjes", zei hij. „Loo
pen jullie nu maar achter me aan, dan gaan
we .naar de boerderij."
Of de ganzen alles verstaan hadden, deden
ze wat Harmen zei. De boer, die het zag, zei:
„Jongen, jij bent een goede ganzenhoeder, AJs
je wilt, kun je het iederen dag doen, dat is ge
zond; dan ben je den heelen dag in de buiten
lucht. En ik zal je er iets voor betalen ook."
Dat werd afgesproken. De ganzen deden
alles wat Harmen hen zei. En deze verdiende
er aardig mee, het geld stuurde hij naar huis.
Vader en moeder hadden het ook niet rijk.
Zoo bracht de tooverfluit Harmen veel geluk,
zijn heele leven door en dat, omdat hij vrien
delijk voor een vlieg geweest was.
RITA VAN B.
Eigenaardige gewoonte. Wanneer ln Ja
pan een prinsje geboren wordt, legt de keizer
een zwaard in de wieg; is de jonggeborene een
piinsesje, dan legt hij een dolk in 't wiegje.
Je was zeker van versche melk. Nog geen
50 jaar geleden was het in Napels en meer
Italiaansche steden gewoonte, dat de boeren
met hun melkvee van huis tot huis trokken
en de beesten voor de deur der koopers mol
ken. Dit deed men 2 maal per dag en doordat
de dieren een bel om den hals droegen, wer
den ze van te voren van de komst van den
melkboer verwittigd.
Gevoelige menschen. Er zijn menschen
die aan zich voelen, dat er een aardbeving
heeft, ook al gebeurt dit op duizenden kilo
meters afstand.
Een aardig gangetje. De ster Sirius, die
schijnbaar stil aan den hemel staat, beweegt
zich met een snelheid van 150.000 kilometer
per uur voort.
Sluipwespen. Dit zijn insecten, die hun
eieren leggen in rupsen van schadelijke in
secten, dus hulptroepen van den boer. Nu
heeft men in Amerika groote kweekerijen op
gericht voor de kweek van deze sluipwespen
om de boeren dus meer hulptroepen te kun
nen leveren in hun strijd tegen de schadelijke
insecten. Duur zijn ze niet. 2,5 cent per 1000.
POSTZECELRUBRIEK.
to
O
t/O
J 'O
>o
60
/'U.
/-ZO
'Z.
''4
J
FINLAND VII. (SUOMI).
In 1928 verschenen twee zegels uit de vo
rige serie met een opdruk ter gelegenheid van
de postzegeltentoonstelling te Helsingfors. De
opdruk in de Finsche taal luidt Postymnaytt,
welke zich aan de linkerzijde van de zegel be
vindt. De Zweedsche opdruk, rechts op de ze
gel luidt Frim. utstalln. Het jaartal 1928 be
vindt zich boven aan den kop van de zegel. De
waarden zijn 1 Mk. (roodoranje) en 112 Mk.
(groen en lila) Grootte 28 x 23 mm.
Hierna in 1929 volgde een herdenkingserie
voor het zevende eeuwfeest van de stichting
der havenstad ABO. De zegels van 1 Mk. grijs
groen, met havengezicht, l 1 2 M. bruinviolet,
met kathedraal en 2 Mk. grijsblauw met kas
teel hebben het watermerk posthoorn en dra
gen behalve de landsnaam en de jaartallen
12291929 de aanwijzing Turko Abo (grootte
der vakjes is 35 x 28 m.M.)
In 1929 verscheen nog in oude teekening
zonder watermerk de 11/2 Mk. groen en lila
(grootte 28 x 23 m.M.i
In geheel nieuwe teekening verscheen in
1930 een frankeerserie zonder medaillon, doch
wel met de leeuw op een zwaard, het zijn de
waarden 5 p. bruinlila 10 p. violet, 20 p. geel
groen, 25 p. geelbruin, 40 p. groen, 50 p. geel
groen, 50 p. groen, 60 p grijs, 1 M k. bru:n-
oranje, 1 M. 20 rood, 112 Mk. lilarood 11.2
Mk. rose, 2 Mk. blauwviolet. 2 Mk. violet, 2 12
MK. (blauw, 3 Mk. bruinolijf. Grootte der vak
jes 28 x 24 mM. Zie het schetsje.
Nieuwe deelnemer:
190. Theo Reckman, Gr. Heiligland 48
Rustenburgerlaan 23.