De Snip op weg naar Paramaribo. De eerste oceaanvlucht van de K.L.M.
HIJ OF ZIJ'i
De heer B. Hoppenu» Buma is Maandag
geïnstalleerd als burgemeester van Donia-
werstal
Anton Roemer is Dinsdag in den Stadsschouwburg te
Amsterdam gehuldigd in verband met zijn zilveren tooneel-
jubileum. De heer Bendien, directeur van den Stads
schouwburg (links) spreekt den jubilaris toe
De opening van hel Olympische-ijshockeystadion te Garmlsch-Partenkirchen vond plaats met een wedstrijd tusschen
S, C. Riessersee en Milaan. Een spannend moment voor het doel van Milaan
In verband met de komende
feestdagen zijn op de boule
vards in de Fransche hoofdstad
weer de traditioneele Kerst-
kramen opgericht
Dr P H van Rooijen, directeur
van den G G G en geneesheer
directeur van het gemeente
ziekenhuis te Zaandam is be
noemd tot geneesheer-directeur
der gemeenteziekenhuizen te
den Haag
De .Uiver" is Woensdagnacht van Schip
hol vertrokken voor de Kerstposlvlucht naar
Oost Indiê. Even voor het vertrek
Veler gedachten zullen hedenavond en hedennacht ongetwijfeld uitgaan naar de vier kranige
mannen, Hondong, Van Balkom, v. d. Molen en Stolk, die het Kerstpostvliegtuig de .Snip"
in het nachtelijk uur over den Oceaan gaan brengen, waar de „K 18" en de .Stuyvesant"
gereed liggen om met alle beschikbare technische hulpmiddelen de vier aviateurs op het
moeilijk traject van Porto Praya naar Paramaribo, een afstand van meer dan 3600 K M,
bij te staan
De groot# overlaadhaven der Staatsmijnen
te Urmond werd Maandag in gebruik ge
nomen. Het eerste schip wordt door een
der enorme kranen, die door middel van
een speciale grijpconstructie de bakken van
de onderstellen der spoorwagens neemt,
volgeladen
Een gelukwensch bij de overdracht
van het motorschip .Jagersfontein",
dat Dinsdag op de Noordzee haar
proefvaart maakte
FEUILLETON
door
BERT A RUCK.
-*• e
31)"
Het vrouwelijk instinct van Smith zei in
stilte: „Hij voelt zich vanavond tot haar aan
getrokken. Ik hoor het aan zijn stem. Hij houdt
zich niet meer expres in. Hij laat zich gaan.
Toen ik hen laatst samen zag, hoopte ik, dat ze
hem krijgen zou. Nu doe ik dat niet meer. Van
avond hoop ik werkelijk, dat ze hem niet krij
gen zal. Hoe komt dat?"
Tut vervolgde: „O, neen, die kan niet kreu
kelen. Er is niets aan te bederven. Ik heb haar
op de laatste minuut in elkaar gegooid. Ik heb
haar zelf gemaakt, zie je. Vind je het niet
knap van me? Het een voorstellen."
Smith verstond niet, wat de japon moest
voorstellen. Terwijl hij kalm voortreed, dacht
hij aan wat hij zijn tante Enid eens had hoo
ien zeggen: „Een man mag alles doen, maal
ais een vrouw slechts even kijkt naar een
man, dan wordt het haar alleen vergeven, als
het, wat men noemt, ware liefde is."
„Is dat de reden," dacht Smith, „waarom ik
zoo weinig sympathie voel voor het geval? Is
het, omdat ik weet. dat er geen liefde in het
spel is? Omdat ik weet, dat ze evenmin ver*
liefd is op dien man uit duizend, daar in de
dickey-seat, als op den ouden Simpson? Ze
heeft zich voorgenomen, met mijn Baas te
trouwen. Zij houdt van hem; maar ze heeft
hem niet lief. Ik weet heel zeker, dat ze hem
niet liefheeft."
„Hoe is het echter mogelijk, dat ze hem niet
liefheeft! Iedere vrouw moet hem wel lief
hebben. Elke gewone vrouw bedoel ik, natuur
lijk. Niet zoo iemand als ik, die zich als een
jongen verkleedt, omdat ze geen schik er in
heeft, om een vrouw te zijn. En de kleine
Lady Day heeft de brutaliteit, om niet van
hem te houden! Dan hoop ik maar, dat het
haar niet gelukken mag, hem te trouwen."
„Als hij haar echter toch trouwt, dan valt
iets anders in het water," dacht Smith verder.
„Van die prachtige tocht naar het Himalaya
gebergte met zijn eeuwige sneeuw, waar hij
Jim Smith mee naar toe wilde nemen, komt
dan natuurlijk niets."
„Dat was immers toch al een onmogelijk
heid, daar had hij toch niet mee naar toe
kunnen gaan, trachtte hij zichzelf te troosten;
maar boven de stem der rede klonk er een
andere stem hem in de ooren, die zei: „Ik
moet met hem mee. Ik zal met hem mee."
Hoewel ze tot nog toe zichzelf als een halve
jongen had oeschouwd, wist Guelda nu de
waarheid, maar zij wist ook, dat het bij de
vrouw aan haar zijde geen liefde was.
En Patsy, die Ralph Wellalone nooit gezien
had, wist ook, dat haar vriendin Guelda in
dien korten tijd hopeloos verliefd was geraakt
op den man.
Wellalone's lange arm in zijn autojas rustte
op den rug van de voorbank, en op een oogen-
blik bi] het zwenken van den wagen stootte hij
even met zijn hand tegen den rug van den
chauffeur en daarna tegen Tuts mantel.
..Het spijt me, Tut."
Weinjg vermoedde hij, dat deze lichte aan
raking een snaar had doen trillen in een van
de twee personen, die zoo dicht bij hem zaten,
maar hij voelde wel op eens een eigenaardige
ontroering.
Hij dacht, dat Tut er schuld aan had. Eerst
veel later zou hij het geheim van die ontroe
ring en de verdere gevoelens, die er mee ge
paard gingen, kunnen oplossen. Iedere zenuw
had inderdaad getrild op weg naar dat huise
lijk feestje door de aanraking van een vrouw,
die ook ontroerd was door de lichte aanraking
van zijn hand. Die vrouw was echter niet Lae-
titia Day geweest.
Op dat oogenblik echter zat Wellalone bij
zichzelf te denken: „Die besluiteloosheid van
mij maakt mij bepaald nerveus. Idioot, die ik
ben. Ik moet er een eind aan maken. Het gaat
zoo niet langer. Voor de avond om is, zal ik
haar ten huwelijk vragen.
En Laetitia zelf?
Sommige vrouwen raden precies, wat er in
het hart van hun bewonderaars omgaat. Zij
weten het vooruit, of een tête a tête zal leiden
tot een declaratie, of dat het maar alleen een
langgerekt saai gesprek zal worden.
Laetitia was, toen de wagen het hek van het
prachtige buitenverblijf binnenreed, er eigen
lijk zeker van, dat Ralph haar dien avond zou
vragen.
„Waarom ben ik daar niet wat meer opge
wonden over?" vroeg ze zich verwonderd af.
Waarom laat het mij eigenlijk betrekkelijk
koud? Laat ik toch bedenken, wat het in zal
houden. Die kleine Hal van mij, om met z'n klee-
ren aan naar bed te gaan, opdat hij toch geen
seconde zou missen den volgenden dag. Here-
ward, op Ralphs schouders gezeten, om den
kop van den eenhoorn, zooals hij hem noemde,
te kunnen streelen! Wat zal het hen gelukkig
maken. Wat zullen ze verrukt zijn! Ja, ik moet
aan Here ward en Hal denken, aan mijn twee
kleine jongens. En wat is Ralph niet een aar
dige man! Wat weet hij de jongens niet goed
te leiden! Och, zijn we er al?"
Het was, alsof het mooie buitenverblijf de
aangekomenen reeds een welkom toeriep door
al de verlichte ramen, waarvan de luiken open
stonden. Het licht wierp breede streepen over
het gazon en de bloemperken en deed het
maanlicht verbleeken. Het dansen was reeds
begonnen in de hall, de tonen van piano en
violen klonken tot. op den weg. Waarom lijkt
zoo'n avondpartij buiten toch altijd zooveel
vroolijker en gezelliger dan een partij midden
in de stad?
Net voor de auto van Wellalone hield er voor
de voordeur een ouderwetsche omnibus stil,
die op den trein reed en getrokken werd door
twee oude knollen. Een heel troepje lachende
jongens en meisjes begon uit te stappen. Je
hoorde allerlei kreten. „Zeg, Percy, jou lom
perd, je steekt met je hooivork in mijn pruik!"
„Zeg, wacht even, ik heb mijnlaten val
len!" Wacht, wacht, Lorna heeft een schoen
verloren! „O, Lorna heeft een keisteen laten
vallen. „Kom, domoor, spring dan! Toe, Phyl
lis, schiet op!" „Spring dan toch!" en een
jongen, met de onvermijdelijke Pierrotkraag
boven zijn regenjas, hield zijn armen op, om
een meisje van een jaar of vijftien op te van
gen. Door de portiek drong de muziek luide
tot hem door.
Lady Day sloeg even een blik op de jongens
gestalte aan haar zijde en het jongensprofiel
onder de chauffeurspet.
Tegen den verlichten achtergrond gezien
herinnerde hij haar aan de zwarte silhouetten
op haar porseleinen poederdoos.
Juist toen ze zou uitstappen, dacht ze: „Ik
ben benieuwd, of de Mooie Jongen niet liever
mee naar binnen zou gaan, dan mij hier alleen
naar toe te brengen en weer terug te rijden,
als het tijd voor naar huis gaan is!"
De Mooie Jongen beschreef de partij al,
voordat de avond nog om was.
Mijn liefste Pat,
Ik schrijf dezen brief in de zitkamer van de
huishoudster. Ik verlangde zoo heel erg naar
een praatje met je, dat ik een potlood heb zien
te bemachtigen en nu aan je zit te schrijven
in den wonderlijksten nacht van mijn dubbel
bestaan.
Wat een leven! Wat een wereld! Wat is alles
en iedereen toch ongerijmd! Heb je dat ook
al opgemerkt? Tot nog toe was het niet tot
mij doorgedrongen. Ik dacht, dat ik alles, wat
om mij heen voorviel, wel opgemerkt had,
maar nu lijkt het mij, alsof ik tot nog toe in
slaap ben geweest en net pas wakker ben ge
worden en nu gezien heb, hoe bijzonder in
teressant of pijnigend, of wonderbaar alles is.
Ik zie en voel de dingen. Natuurlijk dacht ik,
dat ik dat vroeger ook al deed; maar het lijkt
er niets op. Waarom heb je mij dat niet ge
zegd? Waarom heb ik er toch nooit van geno
ten, dat ik een meisje was, zooals ik genoten
zou hebben, als ik er vanavond een geweest
was?
„Je zult vermoedelijk niet veel begrijpen van
wat ik nu geschreven heb, ik zal in details
moeten treden."
„Om te beginnen met den rit hierheen
Hier hield Smith, de chauffeur, plotseling op
met schrijven. Hij voelde, alsof hij niet over
dien rit kon schrijven.
Waarom was dat?
Haar instinct had Guelda doen beseffen, dat
dat eene vluchtige oogenblik onderweg, toen
zij die snaar had voelen trillen bij de toevallige
aanraking van een mannehand, die even langs
haar chauffeurs jas was geschoven, het beslis
sende oogenblik in haar leven was geweest. Zij
trachtte zich echter wijs te maken, dat er niets
gebeurd was gedurende den rit; niets, om daar
naar huis over te schrijven. Ze haalde de laat
ste vier woorden, die ze geschreven had door
en schreef in plaats daarvan:
„Om te beginnen is dit de eerste keer, dat ik
bij een partij in plaats van mee te doen, heb
toegekeken.
„Het troostte mij wel eenïgszins, dat al deed
ik niet mee, ik er toch nog iets van kon zien.
De tonen der muziek klonken nu en dan tot
mij door, als de groene tochtdeur, die naar
de hall van de bedienden voerde, even open
ging. Behalve ik waren er nog verscheidene
andere chauffeurs en bedienden, en wij dron
ken de heerlijkste koele eigengemaakte limo
nade en smulden naar hartelust van alles,
wat ook boven gepresenteerd werd. Een van
de dingen waarvoor mij deze partij de oogen
geopend heeft, is dit: „Er is beneden veel meer
en veel lekkerder te eten en te drinken dan
daar, waar de ververschingen verwacht wor
den te zijn. Iedereen heeft wel eens op een
feest aan huis nu en dan de bezorgde gast
vrouw of gastheer hooren fluisteren: „Wat?
Geen kreeft meer? Er moet meer zijn. Ik heb
zoo even nog een grooten schotel gezien!" Of
„Och, maar we hebben toch meer kaviaar be
steld, dan daar nu staat!" Of „Maar er was
nog een kist champagne, ik weet het zeker.
Wat kunnen ze met die champagne uitgehaald
hebben?"
„Nu weet ik het,"
(Wordt vervolgd.^