Ketstteest 19M
De klokjes van Amras.
Bmlmauk' „de Ktaati'
DONDERDAG 20 DECEMBER '34
HAARDE M'S DAGBLAD
17
7e Hetddaq.
Menu a f 2.50
Hors d'oeuvre Suédoise
Vélouté Ephémère
OU
Tortue clair au Sherry
Dindonneau roti
a la Broche
Marrons et Compote Divine
Christmaspudding au feu follet
Cloche de Bethléem en surprise
Fruits Excellents
Mignardises
Menu a. f 4.50
Hors d'oeuvre Suédoise
Vélouté Ephémère
OU
Tortue clair au Sherry
Homard Amêricaïn
Rizotto
Selle de pré-salé en Chevreuil
a, la Prince Henri
Dindonneau roti
d la Broche
Marrons et Compote Divine
Christmaspudding au feu follet
Cloche de Bethléem en surprise
Fruits Excellents
Mignardises
2e lóecdday-
Menu a f 2.50
Sélection de Hors d'oeuvre variés
Crème de volatile au lait
d'amandes
OU
Oxtail clair au Porto
Dindonneau roti
d la Broche
Marrons et Compote Select
Plumpudding au feu de joie
Traineau de Noël glacé
Fruits Choisis
Friandises
Menu a. f 4.50
Sélection de Hors d'oeuvre variés
Crème de volaille au lait
d'amandes
OU
Oxtail clair au Porto
Sole pochée
d la Cardinal
Bordure Duchesse
Mignonnette de Marcassin sauté
au Parfum des gourmets
Dindonneau roti
a la Broche
Marrons et Compote Select
Plumpudding au feu de joie
Traineau de Noël glacé
Fruits Choisis
Friandises
Caté-Jlestau*anis
Alléén gevestigdGROOTE MARKT
TELEFOON 10102
Beide Hecddayen: Dinec-Co-med iletnéc Sóclüzy
RESERVEERT TIJDIG UW TAFEL
Het Kerstmanneke in zijn element. Een moderne fantasie van Kersttijd.
maan scheen te bevriezen, want zij hulde zich
in een dikken, zwarten wolkenmantel.
Bateli werd moe en slaperig. Als 'n angstig
vogeltje dook ze aan den voet van het kruis
beeld in elkaar en sliep in. Ook Konradl's
oogen vielen toe. Alleen Hans bleef wakker.
Hij omklemde het scheef getrokken kruishout,
dat aan den afgrond stond, met beide han
den, richtte zich strak in de hoogte, keek on
afgebroken in 't dal, naar dien vertroostenden
Kerstglans, en luisterde naar het vermeende
engelengezang.
Doch het schijnsel verbleekte, het gezang
verstomde. Géén Kerstkindje verscheen. Maar
Hans verloor den moed niet. Hij begon met
heldere stem te jodelen en te zingen, om zich
te laten hooren en het Kerstkindje bij de
duisternis op het spoor te helpen in de sneeur.
Konradl werd wakker en tastte om zich
heen. Toen hij echter de ijskoude sneeuwde
ken voelde, in plaats van z'n warme bedje,
werd 't hem opeens duidelijk. En ook Hans
voelde zich niet rustig meer.
„Ik geloof", zoo sprak hij, „dat we beter ge
daan hadden, als we thuis gebleven waren. We
hadden niet zoo weg moeten loopen, want
grootmoeder zal het vast niet goed hebben ge
vonden!"
„Nee. zeker niet", antwoordde Konradl,
„eigenlijk heeft ze 't ons ook niet toegestaan,
want ze knikt altijd door, wanneer ze slaapt".
,,'t Was verkeerd", ging Hans door, „en dat
hebben we er nu van!"
Na dit gesprek ontstond er een oogenblik
stilte, 't Duurde niet lang, of Konradl vroeg
op schreienden toon weer: „maar Hans, kun
je dan heelemaal niets meer verzinnen?" „Nee,
ik weet niets, niets meer. Maar laten we,een
gezang zingen Misschien helpt dat!" Toen be
gonnen beiden te zingen!
Het moet wel een wonderbaar lied geweest
zijn, dat de kleine, verdwaalde menschenkin-
deren daar boven in al hun ellende en verla
tenheid, met angstig hart, doch vol vertrou
wen, aanhieven! De maan kwam van achter
de wolken te voorschijn. De boomen in het
dennenwoud ruischten zachter, en de wind
nam de vrome klanken mee op zijn vleugelen,
en di'oeg ze naar beneden, in 't dal
Een oude Tiroolsche Kerstsage.
e heilige Kerstnacht breidde zijn
vleugelen uit over de hoogten en val
leien der Tiroolsche Alpen. Helder en
vriendelijk stond'de maan aan den
hemel, door duizenden schitterende sterren
omringd.
Een doodsche stilte heerschte tusschen die
met sneeuw en ijs bedekte heuvelen en Al
penweiden en in op de hellingen der bergen
en in het dal verspreide huisjes van het dorp.
In het dorpje van Amras luidden de klok
ken en riepen de bewoners der hutten naar
de Middernachtsmis. Plechtig weerklonken de
tonen, die door de rotsen weerkaatst werden
door de sluimerende, besneeuwde streek.
Toen ontstond eensklaps leven en beweging
in de woningen. Van verre en nabij zag men
kerkgangers, met lantaarns en fakkels van
dennenhout op de steile bergpaden en don
kere ravijnen daarheen trekken.
Ook Jakel en zijn vrouw kwamen uit hun
huisje, dat hoog bij de oude denneboomen aan
den loodrechten rotswand stond, of eigenlijk
hing gelijk een zwaluwnest. Opgeruimd en vol
moed liepen ze naast eikaar voort, naar de
helder-verlichte kerk. Zij, de beste zangers
van het kerspel, mochten bij het „Gloria" der
Middernachtsmis niet ontbreken! Jakel ver
heugde er zich reeds in stilte op, vandaag, ter
eere Gods. weer eens uit volle borst te kun
nen zingen, en Mirzel zong even graag en goed
als haar man.
te en knipoogde veelbeteekenend tegen Hans.
Toen deed hij een sprong in de lucht en greep
grootvaders wanten van den spijker. Hans
stak het gezangboek onder z'n armen, en zijn
handen in z'n broekzakken. Bateli nam groot
moeders bonten muts. die het oudje altijd
droeg, als ze naar de kerk ging. En toen stap
ten ze met hun drietjes vol moed het huisje
uit.
De klokken hadden opgehouden met luiden.
Langzamerhand begon het te sneeuwen en
de nachtwind blies scherp om hen heen. De
kinderen hadden geen lantaarn meegenomen,
maar de maan en de sterren schenen zoo hel
der aan den hemel, dat ze het voetspoor van
hun ouders duidelijk in de sneeuw konden
zien en volgen. Zoo liepen ze een tijdje hand
in hand verder op de hardbevroren, schitte
rende en krakende paden, totdat de steeds
dichter en sneller neerdwarrelende vlokken
elk spoor op den weg uitwischten. En de klei
nen wisten spoedig niet meer, wat te doen:
ze konden voor- noch achteruit
Toen begonnen opeens, zachtkens, de klok
jes van Amras te luiden. De koster, die juist
de kerk wilde sluiten, liet de sleutelbos van
schrik en ontsteltenis uit z'n hand vallen,
toen hij de klokken in den toren hoorde slaan
zonder dat iemand het touw in beweging
bracht. „Heer, „Heer, sta mij bij!" riep hij
uit en hij liep de kerkgangers achterna, die
met fakkels en lantaarns reeds op den terug
weg waren.
In Amras ging namelijk sinds onheugelijke
tijden de sage, dat de kerkklokjes soms van
zelf geluid hadden, wanneer iemand uit het
dorp m groot gevaar verkeerde. En ofschoon
dit sinds menschenheugenis niet voorgeko
men was, schoot nu ieder die merkwaardige
sage te binnen. Niemand ging naar huis: allen
wilden eerst helpen zoeken en redden.
Men hoefde echter niet lang naar de on
geluksvogeltjes uit te zien, want de beide zan
gers op 'de hoogte hieven nog bijtijds, uit volle
borst, het tweede couplet aan.
Met eerbiedig ontzag bleven de menschen
in het dal staan luisteren, op een nieuw won
der voorbereid. Maar toen Jakel en z'n vrouw
die lieve, heldere, welbekende stemmetjes
hoorden, snelden ze, met een angstkreet op de
lippen, allen voorbij, het steile bergpad op,
naar het, aan den gapenden afgrond staande
kruisbeeld! Goddank! ze kwamen nog tijdig
genoeg.
In het warme vertrek van Jakels huisje,
zag het er echt vxoolijk uit: 'n Kerststemming.
De oude hangklok, in haar door Jakel zelf
gemaakt kastje, slingerde en tikte zoo vroo-
lijk alsof ze den voortsnellenden tijd wilde te
genhouden. De oude grootmoeder was op de
bank achter het vuur ingedommeld, over haar
grooten bijbel, met letters zoo lang als een
vingerlid, 't Oudje droomde van den schoonen
tijd, toen ze zelf nog jong was en ook vroolij k
en opgewekt met haar Hiesel naar de Kerst
mis ging en het „Gloria" zong, even goed en
even graag als Jakel en Mirzel nu.
Helder scheen de maan door het kleine
venster van het aangrenzende vertrekje, op de
bedjes van de kinderen. Konradl hief z'n
kroeskopje op, luisterde een poosje naar het
luiden daar buiten en porde toen den dikken
Kans in z'n zij, waardoor hij wakker werd en
zich den slaap uit de oogen wreef.
„Hoor, nu komt het Kerstkindje, en de en
gelen met hun gouden vleugels uit den hemel,
die zoo mooi zingen!"
Hup! Met één sprong was Hans z'n bed uit,
en Konradl hem achterna.
Toen stak ook Bateli het kleine neusje bo
ven de dekens; nieuwsgierig keek ze met haar
rond, blozend gezichtje naar alle kanten. Ze
kwamen met hun drieën overeen, om naai
de middernachtsmis van Amras te gaan, net
zooals de groote menschen. Vlug trokken ze
hun schamele kleertje aan. Alleen Hans trok
een bedenkelijk gezicht. Vader en moeder
hadden hen niet willen meenemen, omdat het
zoo koud was en vanwege de onzekere, ge
vaarlijke wegen bij nacht. Ook was het hun
eens voor altijd streng verboden, 's avonds na
de vesper het huis te verlaten.
„Och wat", zei Konradl, ,,'t is maar eens in
het jaar Kerstmis! Bateli kan het aan groot
moeder vragen".
Bateli vroeg het. De oude vrouw zat nog
altijd, zacht sluimerend, in haar warm hoekje
toen 't kind, 'n beetje onzeker en bang, haar
vraag deed. Maar grootmoeder knikte toe
stemmend.
Na deze onverhoopte vergunning sloop ze
als een wezeltje weg, ze had heelemaal geen
tijd om te zien, dat grootmoeder eigenlijk
Bliep.
„Ze heeft „ja" geknikt!" riep ze, stralend
pan vreugd, haar broertjes toe. Konradl lach-
Het Kerstmannetje gaat met zijn tijd mee.
Somber gierde de wind beneden door het
dennenwoud, en daar boven, op het smallee
steile voetpad, te midden dier onherbergzame
woeste rotsen, was het ijzig-koud.
Bateli werd heel bang, zoo tusschen hemel
en sneeuw. En ze dacht bij zichzelf, dat het
thuis, in haar warme bedje, nu toch veel pret
tiger moest zijn. Ook Konradl, die anders nog
al eens 'n groot woord had, zonk het hart in
de schoenen.
„Het ijsmannetje heeft ons voor den gek ge
houden", zei hij.
Bateli beefde en stiet plotseling een angst
kreet uit: ze zag in haar gedachten den vree
sdij ken gletschergeest in levenden lijve voor
zich staan, met z'n langen, sneeuwwitten
baard fladderend in den wind, het verweerde,
gerimpelde gelaat met de groote. ernstige,
blauwe oogen. Reeds voelde ze zijn ijskoude
armen om haar heen. „Daar staat hijDaar is
hij!" was alles, wat ze nog zeggen kon. Konradl
ging op de vlucht, maar de dikke Hans hield
hem glimlachend tegen „Domme jongen!" zei
hij, „en jij ook, Bateli, wees toch wijzer! Wat
daar staat, is niets anders dan kruishout, het
besneeuwde Christushout. Dat doet zeker nie
mand kwaad, en menschen, die naar de mid
dernachtsmis van Amras willen, allerminst!"
Konradl herademde. „Laten we een Onze
Vader bidden", begon hij, „dan komt het
Kerstkindje misschien, om ons den goeden
weg te wijzen!"
Bateli vond 't ook goed. De jongens namen
hun muts af en alle drie knielden ze neer op
de besneeuwde treden van het kruisbeeld, be
neden, in de vallei, van achter het vooruitste
kende rotsblok, drong een helder, vriendelijk
schijnsel tot hen door. 't Was de glans dei-
kaarsen in het feestelijk verlichte kerkje van
Amras, die door de hooge boogvensters viel en
van verre zichtbaar was. Ze hoorden zacht, en
onduidelijk, heel, heel in de verte, het gezang
der gemeente.
„Het Kerstkindje komt al", zei Bateli, „wat
zingen de engelen mooi!"
Alle drie luisterden en wachtten met klop
pende hartjes. Maar het Kerstkind kwam niet.
En steeds dichter viel de sneeuw, die de ver
dwaalde kinderen om het kruisbeeld weldra
als een hoogen, beschermenden, witte muur
omringde, 't Was bitter, bitter koud. Zelfs de
Met tranen van vreugde in de oogen, sloten
ze hun geredde kinderen in de armen Ook
Bateli was weer wakker geworden, hoewel ze
reeds heelemaal verstijfd en verkleumd was in
het koude sneeuwbed.
Grootmoeder zat nog op haar zelfde plaats
je, achter het vuur, en knikkebolde.
Jakel maakte haar wakker en vertelde haar
het heele wonderlijke voorval.
„Jakel, dat was God's hand!" sprak de oude
vrouw", en alle drie kunnen ze er een les uit
putten voor hun verder leven".
Dit gebeurde ook: ze werden voorzichtiger.
En sinds dien tijd hebben de jongens altijd
hun best gedaan om steeds de waarheid te be
trachten.
Maar in Amras kwam de oude sage weer in
eere. En het volk leeft tot op den huldigen
dag in het vrome geloof, dat God's hand de
klokjes in dien Kerstnacht in beweging heeft
gebracht, om den braven Jakel en zijn vrouw
hun drie in de sneeuw verdwaalde kinderen
weer te geven.