Feest in Roerffi&nds HIJ OF ZIJ;' Dr. S F. H. J, Berkelbach van der Spren kel, die door de Algemeene Synode der Ned Herv, Kerk benoemd is tot kerkelijk hoogleeraar aan de Rijks universiteit te Utrecht Op het bordes van het stadhuis te Roermond spreekt oud-minister mr. P. J. Reymer bij zijn installatie de inwoners toe De patiënten in de verschillende ziekenhuizen van het Saargebied brachten ook Maandag tijdens de vóór-stemming in verband met het plebisciet reeds hun stem uit Prof Stomps (links) in gesprek met den heer A Querido, wien Dinsdag bij de viering van den Dies Natalis der gemeentelijke Amsterdamsche universiteit de gouden medaille werd uitgereikt voor zijn antwoord op een prijsvraag uit het fonds-Reich Het Belgische kolenschip .Simon»", dat te Linne tegen de stew gevaren was, is gezonken. Alleen het roef en de mast steken nog boven het water uit Mevrouw Rooyaards en Ko van Dijk in .De familie Kegge", waarvan Dinsdagavond bij het nieuwe Schouwtooneel in den Amsterdamschen stadsschouwburg de premiere ging De winter is begonnen. Garmisch Partenkircben beeft evenals verschillende andere Duitsche wintersportplaatsen zijn kleed weer aangetrokken. - Nog enkele dagen en de jaarlijkscbe wintersport viert er wepr d*n boventoon FEUILLETON door BERTA RUCK. 46) Ze bemerkte, dat hij elk woord, dat ze zei, wilde opvangen, en als hij tegen haar sprak, sprak hij als tegen een vrouw en niet, zooals hij tegen Smith, den chauffeur, had gepraat. Hij praat-te vroolijk en genoegelijk. Guelda was er verrukt over. Zij sloeg hem van achter haar grooten sluier gade. verlangend naar wat er komen zou. Straks zou ze voor hem in de toekomst moeten lezen. Wat zou ze zeggen? Eerst hem maar vertellen, dacht ze, wat er in kort gebeurd was in zijn leven. Ze zou hem heel wat te vertellen hebben! Waar zou ze mee beginnen? Ze moest dat eigenlijk maar over laten, tot het oogenblik daar was. Ja, ze had hem heel wat te vertellen over zijn jacht avonturen en den chauffeur, dien hij onrecht vaardig behandeld had, door hem zoo op slag weg te sturen. Dat zou een goed begin zijn. Ondertusschen zei ze langzaam en met klem: „Ja, velen spotten met mijn kunst, om hen waar te zeggen. Zij gelooven er niets van." Zij sloeg haar geverfde oogen op tot den blonden man, die zoo ingespannen naar haar luisterde. „Ja, zij gelooven niet in mij, maar als zij heen gaan, zijn ze geheel overtuigd. Ik zal u ook weten te overtuigen. U zult grootelijks ver baasd zijn, meneer." „Best," zei Ralph Wellalone met een glim lach. (Bij zichzelf dacht hij: „Ik heb haar meer ontmoet. Ik weet het zeker, maar waar en wanneer? En wie kan het bij mooglijkheid zijn? En waarom zei ze dat „meneer" op dien toom Daar heeft ze egfl bedoeling mee. Ze lacht in haar vuistje, dat weet ik zeker. Wie kan het zijn?") De waarzegster had zich ondertusschen tot Lady Day gewend. Een korte séance, hetzij het het lezen van de lijnen van uw hand is of de glazen bol kost maar een pond. Daar kan ik u natuurlijk niet veel voor vertellen." „Neen, natuurlijk niet," zei Lady Day, die steeds meer onder den indruk raakte. Ze ging zitten en trok haar handschoenen uit. „En wat hebt u mij te vertellen?" Haar neef begon te proesten van het lachen. „Nu, goed succes, Tut; maar ik vrees, dat je er niet afkomt onder de vier pond. Tot straks! Als ik over een half uurtje terug kom, Madame is dat goed?" „Ik geef geen enkelen bezoeker meer dan twintig minuten. Ik kan mijn gedachten niet langer concentreeren op een en dezelfde per soon." ..Goed. Over twintig minuten dus. Au revoir." Hij nam zijn hoed op en stapte naar buiten. „Ik moet er achter komen, waar ik die zoo genaamde waarzegster ontmoet heb. Ik moet er achterkomen, wie het is," zei hij bij zich zelf. Om nu tot het tweetal in de tent terug te keeren. Laetitia Day, in vele opzichten een prak tische vrouw, was wel een beetje aan den bij- geloovigen kant. Dezen middag had zij daarenboven behoefte aan wat afleiding. Dat telegram van haar kleinen jongen had tweeërlei uitwerking op haar gehad. Ze had ingezien, hoe dwaas ze was geweest, met ver liefd te worden op een jongen van twintig; de jongen zelf had de dwaasheid er van gezien en was er niet op ingegaan. De zorg voor den kleinen Hereward had diens moeder tot zichzelf gebracht. Op dat oogenblik had Tut gehoopt, dat zij nooit meer Smith onder de oogen mocht krijgen. Niet. dat zij weer tot den ouden toestand terug wilde en trachten zou, Ralph er toe te brengen, om haar toch ten huwelijk te vragen. Neen, ze moest niet denken aan een huwelijksaanzoek, „Zou u eerst in mijn handen willen lezen," vroeg ze aan Madame Vera. „Misschien, dat ik u daarna nog eens vraag, om te kijken, wat de glazen bol mij te zeggen heeft." „Legt u uw handen dan, als je blieft, maar met de palm naar boven op dit kussen." Met een zeker ontzag deed Lady Day wat haar gezegd werd. „Zoo?" vroeg ze. „Ja, zoo is het goed." Madame Vera nam het met goud gemon teerde vergrootglas, dat aan een kettinkje om haar hals hing. Aandachtig bekeek ze de lijnen van de kleine mollige hand. Er volgde een pauze van enkele seconden, terwijl de waarzegster bedacht, wat ze het eerst zou zeggen. Eindelijk besloot ze te beginnen met iets, dat Lady Day stellig overtuigen zou van de deugdelijkheid van haar waarzeggerij. „Ik zie een kind." begon ze, „een kleinen jongen. Hij ligt ziek. Hij strekt zijn armpjes uit en roept; Moeder! Is het uw kind?" Laetitia zette groote oogen op. „Verbeeld je, dat u dat weet? Ja, ik heb een kleinen jongen, die „Ze sturen u een boodschap." viel Guelda haar gauw in de rede. Ze meldden u, dat uw kind naar u verlangt. Hij is ziek, maar het is niets ernstigs. Het herstel volgt spoedig. Dit is pas gebeurd; gedurende de laatste paar dagen. Is het zoo niet?" „Ja, het is zoo," fluisterde de niets vermoe dende Lady Day. „Mijn kleine jongen is op school. Hij had een kleine operatie ondergaan, en „Valt u mij, als je blieft, niet in de rede," zei Guelda op gestrengen toon. „Ik wilde juist zeggen, dat zijn adenoïden weggenomen zijn geworden. U heeft echter ook nog een tweeden kleinen jongen op die school, en u is weduwe." „Ja, dat is waar." „U heeft altijd een buitengewoon groote be koring gehad voor de mannen. Waar ik u zie, daar volgt u de blik van een schaar bewonde raars. U is het type van de vrouw, aan wie het hof gemaakt wordt, ;&or zg %p.g dg school kamer verlaten heeft en nog lang, nadat ze reeds grootmoeder is. Toch „Ja?" „Toch is u zelf nooit werkelijk verliefd ge weest tot voor heel kort geleden." „O, maar hoe wonderlijk toch, dat u dat alles weet!" zei Tut vol verbazing. „Vertelt u mij toch nog meer." Guelda liet haar hand los. „Neemt u nu den glazen bol in uw handen," zei ze, „en terwijl u dien stevig omklemt, moet u een wehsch doen, of aan iets denken, of uw gedachten concentreeren op den persoon, dien u wil, dat ik zien zal." „Ja," fluisterde Tut, en dacht aan den Knappen Jongen, en dat ze graag alles betref fende hem te weten wilde komen. Er verliepen enkele oogenblikken. De waar zegster zuchtte een paar maal en nam daarop den glazen bol weer terug. De bol was geheel beslagen en vochtig door de kleine warme han den, die hem zoo vast omklemd hadden gehou den. Zij wreef hem wat op met een slip van haar draperieën. „Nu zie ik „Wat de kleine bedriegster in werkelijkheid zag was haar eigen duim veel vergroot. Schijn baar met grooten ernst bleef ze in den bol zitten kijken en zei: „Het beeld, dat ik nu voor mij zie, is een waterpartij. Ik zie een rivier, en de overhangende wilgen worden in het water weerkaatst. Ik zie witte en gele bloemen. Zouden dat waterlelies kunnen zijn? Ja. In het water zie ik de weerkaatsing van een gelaat. Het is het gelaat van een vrouw. Het is uw ge laat. Daarnaast zie ik een ander." „Ja? Ja? En dat andere gelaat? Wiens ge laat is dat?" „Het schijnt mij toe het gelaat te zijn van een heel jongen man. Een jongen van een jaar of negentien." „Ja," zei Tut ontsteld, „dat kan wel." „Hij is eerst den laatsten tijd in uw leven gekomen." „Ja, eerst in kort," beaamde Lady Day. „Hij is in een boot, kan dat?" „Ja. we zijn samen uit geweest in een schuit," bekendg de bezoekster^ Zij boog zich' voorover en staarde naar de glazen bol, of schoon ze wist, dat zij er niets in zien zou. Zij vermoedde geenszins, dat zij, die haar die beelden beschreef, evenmin er iets van zag. „Ik zie den jongen man een mes te voor-j schijn, halen, om weterlelies af te snijden.; Herinnert u zich dat ook?" j „O, ja," fluisterde Tut, Zij bloosde tot over' de ooren. Al te goed herinnerde zij zich dieni middag in de schuit, toen zij uitgegaan was,' om waterlelies te plukken, en het hof gemaakt had aan den knappen jongen. „Madame Vera," zei ze, „u is een wonder-j mensch. Vertelt u mij nu, wat er met dieni jongen man gebeurt." „Er gebeurt niets," was het antwoord. „Ik j geloof niet, dat hij bestemd is, om in uw leven te blijven. Hij zou u geen geluk aanbrengen." „Geen geluk? Wat bedoelt u daarmee?" „Ik bedoel, hij is niet de geschikte man voor u. Ik zou ten minste zeggen van niet." Tuts gelaat betrok, want weer zag zij het eenige gelaat voor zich. Waarom was hij niefc de geschikte man voor haar? Zou de waarzeg ster zich misschien dezen eenen keer niet kun nen vergissen? „Waarom niet?" vroeg ze. „Vertel me, wat u nog meer van hem ziet?" „Ik zie een scheidsmuur tusschen u beiden," verklaarde de waarzegster met klem, „moei lijkheden; een onoverkomelijke scheidsmuur." „Waarom onoverkomelijk?" vroegt Tut. „Zeg het mij. Waarom geeft hij niet om mij? Is het, omdat hij jonger is? Kan hij niet zien, hoe veel meer hij aan mij zou hebben dan aan een, meisje van zijn eigen leeftijd, dat nog niet; eens weet, wat liefde is? Meisjes van negentien of twintig wat zijn ze? Als je hun de keus J geeft tusschen een man van middelbaren leef tijd, met fortuin, en daartegenover zoo'n knappen jongen, als hij is, die geen geld heeft voor dure restaurants, dan kiezen ze de res taurants en niet den jongen man. Hun ver-| stand reikt niet verder." „Misschien niet, maar (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 10