VRIJDAG 18 JANUARI 1935 HAARLEM'S DAGBLAD 7 4 AAN ALLEN! 't Scheen wel. of het in de afgeloopen week heuseh ging winteren. Je hoorde den een zeg gen: „gelukkig, nu komt er nog ijs", terwijl een ander zuchtte: ..kou kost geld Wat het weer aangaat, is het toch zoo goed, dat wij daar geen zeggen over hebben. Er zou zeker nog meer ruzie en verdeeldheid komen, dan er nu reeds is. Goed overdacht, voel je natuurlijk wat voor beide meeningen. Maar 't is zeker waar, dat winter goed is op zijn tijd, vooral waar 't be treft al dat gedierte, dat straks onze vrucht- boomen en ons veldgewas gaat opeten, 's Win ters verbergt het zich in den grond, de vorst verdelgt het, maar na een zachten winter komt het vaak in des te grooter getale te voorschijn Nu denk ik b.v. aan de groene en zwarte blad luizen. De groene hebben het voornamelijk op onze rozen gemunt, de zwarte smullen lieven van onze hulst. Eigenlijk houden ze wel van iedere plant, tenminste wanneer de plant sap pig is. Hun monddeelen zijn vervormd tot een slurf met een harden rand. Heel gemakkelijk stooten ze zich door de scherpe deelen heen en dan zuigen ze de sappen op. Ze laten als dank hier en daar wat speeksel achter. Die slurf is bij sommige soorten veel langer dan 't lichaam. Ze kunnen daarom uren lang op een plekje blijven zitten zingen. Nu zijn er ge vleugelde en vleugellooze bladluizen. De laatste hebben ter vergoeding der vleugels een langere slurf gekregen. Heel wonderlijk is het (de na tuur is vol wonderen) dat vleugellooze wijfjes bij" gebrek aan voedsel vleugels krijgen. In t midden van den zomer zijn er alleen maar wijfjes, tegen den herfst komen pas de man netjes. De "wijfjes leggen één groot ei, het win terei. Dit blijft den heelen winter liggen. Al leen harde vorst kan het doen bevriezen. Het gebeurt ook wel, dat larven en wijfjes overwin teren. Bladluizen behooren in alle streken van de wereld tot de meest schadelijke insecten. In Indië hebben vooral tabak en suiker veel van de bladluizen te lijden. De druifluis is de schrik van de Fransche wijngaardeniers. Bladluizen kunnen ook ziek ten overbrengen, b.v. de aardappelziekte. Planten die door bladluizen bezocht worden zijn ook altijd bedekt met honingdauw. Dat is onverteerd plantensap, dat de darmen der bladluizen weer verlaat. De huidmondjes dei- bladeren raken door die honingdauw verstopt en kwijnen dus ook. Ondertusschen komt er schimmel op de honingdauw, wat ook al weer nieuwe schade veroorzaakt. Waar bladluizen zijn, zijn mieren. Want mieren zijn dol op honingdauw, 't Is zelfs zoo, dat de bladluizen de melkkoetjes of duidelij ker gezegd de honingkoetjes zijn van de mie ren. Met hun sprieten kloppen de miertjes na melijk tegen het achterlijf van de bladluizen, net zoo lang. tot er een druppel honingdauw te voorschijn komt. Er zijn zelfs mierensoorten die stallen voor het bladluizenvee hebben in gericht. In de tropen komen mieren voor, die papieren stallen op de takken bouwen. De bladluizen blijven graag bij de mieren, want ze worden nu goed bewaakt tegen hun vijanden. De zweefvliegen en gaasvliegen heb ben het vooral op het bladluizenleven gemunt. De wijfjes leggen haar eitjes in een bladluizen kolonie, maar ze leggen ze op steeltjes, zoodat de bladluizen er niet bij kunnen komen. Lieveheersbeestjes houden ook veel van bladluizen, daarom zullen we deze kevertjes zeker niet dooden. De sluipwespen leggen met hun legboor eitjes in het bladluizenlichaam. De geheele ontwikkelingsphase wordt daar doorgemaakt, zoodat er ten slotte van de bladluis niet veel meer overblijft. Je kunt ze, zoodra de sluip wespen zijn binnengedrongen al spoedig her kennen, aan een opgeblazen achterlijf. Gelukkig maar, dat de bladluis vijanden heeft,-want anders zou de schade door deze insecten aangebracht, nog oneindig grooter zijn. Eenigen tijd geleden had ik het er immers over, dat de meest schadelijke dieren de meeste nakomelingen hebben. Welnu, een blad luizen familie heeft duizenden nakomelingen per jaar. Na een zachten winter kan het ge beuren, dat die duizenden een volgend jaar tienduizenden worden. Maar gelukkig redt de natuur vaak wonderveel. We wachten dus maar af en we nemen ons voor niet te mopperen als de vorst invalt, want het schadelijke wordt onschadelijk gemaakt. En blijft het een kwak- kelwinter, welnu dan zijn we ook blij, omdat er zeker minder armoe geleden worden. W. B—Z. Een boer was naar Canada vertrokken. Toen hij er een poosje was, schreef hij aan zijn moeder, of ze zijn overjas wilde sturen. Eenige weken later kreeg hij zijn overjas, met het volgende briefje: „Lieve zoon, hierbij stuur ik je je jas. Om hem wat lichter te maken, heb ik er de knoo- pen afgetornd. Die vind je in de linker bin nenzak". WIE ZOEKT ER MEE? Waar is die leelijke dief. Wie van jullie ziet hem? MOEDER S ZIEKTE. WAT DE KINDEREN DEDEN. Van liuu zelf verdiende geld, ging Moeder naar buiten. „De dokter heeft gezegd, dat moeder naar buiten moet; als ze hier blijft, kan ze niet be ter worden." Verslagen luisterden Klaas, Hein en Corrie naar de woorden van Stans, hun zestienjarige zuster. „Heeft de dokter dat vanmiddag gezegd? vroeg Klaas toen aarzelend. Stans knikte; toen keerde ze zich haastig om, om de anderen niet de tranen te laten zien, die in haar oogen sprongen. „Moeder kan hier geen rust vinden en ook de lucht is niet gezond genoeg voor haar,zei ze; toen kon ze zich niet langer bedwingen en barstte plotseling in snikken uit. „Wees stil, Stans," troostte Hein onhandig. „We zullen er wel wat op vinden." Stans hief haar betraande gezicht op. „Ach jongen, we hebben niet eens geld voor de treinreis Moeder kon per slot best in haar ge boorteplaatsje bij haar zuster logeeren, dan hoeft ze niet te betalen; maar de reis er naar toe is zoo ver en zoo duur en ze moet toch nog een beetje geld bij zich hebben ook. Tante Truus kan ons het geld ook niet geven; moe der kan er wel wonen zoo lang: maar ze is ook niet rijk genoeg om de reiskosten te stu ren. En, ik zie het toch, als moeder niet naar buiten gaat, dan wordt ze nooit meer beter!" Ze snikte weer. „Niet zoo hard," zei Klaas een beetje ruw." anders hoort moeder je nog." Stans veegde haar oogen uit. „Je hebt gelijk," zei ze toen eenvoudig. De vier kinderen van 't Hoff woonden met hun moeder, die weduwe was op het kleine bo- venhuisje in de stad. De moeder kon net zui nigjes leven van het kleine pensioen dat haar uitgekeerd werd. In het najaar was ze ziek ge worden en sinds dien tijd was nog niet uit haar bed gekomen. Stans, de oudste dochter verzorgde het huishouden en de jongere kin deren, die nog op school waren. „Moeder roept" zei Cor plotseling. Uit de an dere kamer klonk een zwakke stem. Stans ging naar binnen. Even later kwam ze terug „Moeder heeft zoo'n hoofdpijn; ze vraagt om aspirine." Stil keken de kinderen elkaar aan. „Stans", zei Klaas, die na Stans de oudste was," als we nu het reisgeld zouden hebben en nog een paar gulden extra, zou moeder dan weg kunnen?" „Ja, maar waar halen we het geld vandaan? Er is net genoeg voor 't huishouden en de me dicijnen." „Ik heb een plan," zei de jongen. „Ik heb zoo gedacht, als we allemaal probeeren een kleinigheidje te verdienen, dan hebben we het geld. gauw genoeg bij elkaar gespaard." „En wat moeten we dan doen?" Het was Hein, die dit vroeg. Klaas aarzelde even. „Moeder mag er natuurlijk niet van weten; anders vindt ze het vast niet goed. Ik ga naai den schoenmaker hier op het hoekje en vraag hem, of ik na schooltijd voor een heel klein bedrag de gerepareerde schoenen mag brengen en de kapotte halen bij de menschen. Als je dat doet krijg je van de menschen meestal ook nog een fooitje. Eln Hein kan hetzelfde doen voor de kruidenier na schooltijd en Za terdagmiddags. Stans, jij zou voor verschillen de menschen kunnen wasschen en kousen stoppen en Cor.ja, daar weet ik niets voor' „Maar ik wel," riep deze plotseling. „Ik ga met de kinderen van mevrouw van Die- men Woensdag- en Zaterdags 's middags en Zondags wandelen. En als het regent, blijf ik thuis met ze spelen. Dat heb ik meer gedaan en als mevrouw me dan iets wilde geven, heb ik het altijd geweigerd; maar nu neem ik het aan en zeg waarvoor!' Stans zei niets: zwijgend stond ze op, liep naar Klaas en gaf hem een zoen op zijn wang die de jongen van plezier deed blozen. „Je bent een schat Klaas; het is een pracht plan. Zoodra we het geld hebben, schrijven we naar tante Truus en zeggen niets aan moeder. Pas als alles in orde is, zeggen we het tegen moe der en dan kan ze meteen weg. Iedere week 's Zondags leggen we ons geld bij elkaar en tellen hoeveel we hebben." Ze begonnen meteen en wonder boven won der hadden ze allemaal succes. De kruidenier nam Hein in zijn dienst en de schoenmaker Klaas. Toen mevrouw van Diemen hoorde, waarom Cor nu graag geld wilde aannemen, gaf ze meteen ook wasch- en stopgoed mee voor Stans zoodat die ook eerlijk mee verdien de. De eerste week hadden ze ongeveer 150 cent bij elkaar. „Daar mogen we niet ontevreden over zijn.' zei Klaas met glinsterende oogen. „Hoeveel geld. denk je dat er noodig zal zijn?" vroeg hij toen aan Stans. Die keek even ernstig. „Ik denk toch wel een gulden of tien," zei ze toen. Even heerschte er verslagenheid. Tien gulden was wel een heeleboel; maar toen zei Hein: „Dit is pas de eerste week: volgende week zullen we wel meer hebben". En dat was zoo. De tweede week kwam er ongeveer 2 gul den in het potje bij. Toen kregen ze een buitenkansje. Dokter kwam toevallig eenige weken later op een middag, toen Stans ijverig zat te stoppen. Hij, was niet tevreden over moeder. „Buitenlucht, buitenlucht moet ze hebben," Toen Stans ijverig aan het stoppen ziend: „Heb jij het zoo druk. kind!" Stans keek op. „Ja," zei ze en toen vertelde ze dokter alles van hun plan. Die was even stil. „Dus je moeder kan naar buiten?" „Ja. naar tante Truus." „Schrijf dan maar; en als moeder kan ko- GRAPJES. Jaapje gaat voor het eerst naar een par tijtje. Voor hij weggaat, geeft zijn moeder hem verschillende wenken. „En denk er aan niet begeerig te zijn. Als mevrouw vraagt, of je 'n appel of 'n peer wilt hebben, antwoord je, dat je een halve wilt hebben, hoor!" Jaapje is op het partijtje en gedraagt zich heel netjes, Ze gaan aan tafel en als de pud ding komt, vraagt de mevrouw: „En wil Jaap je ook een stukje?" „Ik alstublieft een halve, mevrouw," ant woordt Jantje gehoorzaam. Kleine Marietje logeerde bij haar nichtje Jeanne. Op een avond zijn beiden een beetje aan het opsnijden over hun „moed". „Ik ben heelemaal niet bang", pocht Ma- rietje. „Ik durf in het donker alleen een trap op. Ga maar mee, dan zal ik het je laten zien". Bob helpt zijn vader een vijver te graven in den tuin. Eindelijk zijn ze klaar en er is een mooi gat gegraven, waar de vijver zal komen. „Wat moeten we nu met die hoop aarde doen?" vraagt vader. „Ik weet het, vader," roept Bob. We graven een ander gat en daar begraven we deze in!" Hansje is ziek. De dokter komt bij hem en zegt: „Het is niet ernstig. Ik zal hem wat pillen geven en dan kom ik morgen nog even terug." Den volgenden ochtend komt dokter weer. „En, hoe is het met de kleine patiënt? Heb ben de pillen geholpen?" „Oh uitstekend dokter," zei Hansje's moe der. „Hij heeft gisteren den heelen dag er mee geknikkerd. Een reuzentliermometer. Dit is de ther mometer die staat op de wereldtentoonstelling te Chicago; hij is 45 meter hoog. Die dure roest. Men schat, dat jaarlijks ovr de geheele wereld het vervangen van voorwerpen, die door roest onbruikbaar zijn geworden een bedrag van 7000 millioen gul den vordert. men, breng ik haar met mijn auto en haai haar later ook." Bevend van opwinding vertelde Stans het 's middags aan de anderen Dat was een vreugde! Ze hadden nu genoeg geld om moe der mee te geven. Meteen werd er naar tante Truus geschreven en een paar dagen latei- was er een brief terug, dat moeder kon komen. En nog een paar dagen later, was er een dikke brief van "moeder uit het kleine Gelder - sche dorpje, dat ze heerlijk vooruit ging en dat het wel niet zoo heel lang meer zou duren, of ze kwam weer gezond en wel thuis. En dat alles had ze te danken aan haar flinke viertal, dat zoo'n prachtig plan bedacht had om hei geld voor de reis bij elkaar te brengen. R. v. B. DE VROOLIJKE POES. Van verschillende kleine vriendinnetjes en vriendjes heb ik gehoord, dat ze de beweeg lijke dieren van hout zoo aardig vinden. Dat deed me een groot plezier om te hooren. Ik denk dan ook wel, dat de vroolijke t>-:s, waar van jullie hier de afbeelding ziet, in den smaak zal vallen. Je kunt weer kiezen, waar je hem van ma ken wilt: van stevig carton of van dun triplex. Ik zou het laatste kiezen, dat is in ieder ge val toch sterker dan carton, dat gauw ombuigt en knakt. En het is toch jammer, wanneer je veel moeite en tijd besteedt aan iets, dat da delijk weer kapot is. Op dun triplex teeken je de verschillende deelen van de poes. Nr. 1 is de groote trom; nr. 2 de kop; nr. 3 de romp van de kat; nr. 4 de rechter voorpoot en nr. 5 de linker voor poot. Nr. 6 moer je twee maal teekenen; want dat worden de beide achterpooten en tenslotte nr. 7 nog: de staart. Als je al deze deelen keurig uitgezaagd hebt met de figuurzaag, boor je er met een boor de gaatjes in, waar de deelen aan elkaar ge maakt moeten worden. Op de teekening kun je duidelijk zien, waar dat is. Voor je echter de deelen in elkaar zet, geef je de poes eerst verschillende gezellige kleur tjes. De kat zelf wordt zwart met witte poot jes en een witte snuit. Het schortje, dat hij voor heeft is geel en de pet rood. De trommel kun je bruin ma ken, terwijl de stokken wit of geel worden. Ook het puntje van de staart wordt wit. Ten slotte geef je poeslief van ijzerdraaa, dat- je door een gaatje haalt een uitstaande snor en als dan alles goed droog is, zet je de deelen aan elkaar. Je zult eens zien. wat een alleraardigste poes je verkregen hebt. En deze poes is zoo vroolijk, dat alleen het naar hem kijken je al doet lachen! OOM KEES. DE BEURT IS AAN KLEINE TEEKENAARS. SPREI. WAAROM IS DE AARDE AFGEPLAT? Zooals de meesten van jullie wel zullen we ten, is de aarde geen volkomen bol; maar aan de beide polen een weinig afgeplat. Om de in vloeden, die hierin de hand hebben gehad een weinig duidelijker te maken, vervaardigen we eerst het volgend apparaatje. Zooals onze af beelding toont, bestaat dit apparaatje uit twee garenklosjes, een groot en een kleiner, een band zonder eind, een stukje omgebogen blik om de naald wat meer houvast te geven, een twee vingers breede papieren strook, en een klein kurkje. De papieren strook is vastgeplakt aan beide einden en vormt dus een cirkel. Nu stel je het apparaatje op, zooals de afbeelding weergeeft. In de grootste klos sla je een spij ker, zoodat je het geheel rond kunt draaien. Zoodra je dit nu doet, zul je zien, dat de eerst enkelvormige papieren rand meer en meer naar boven trekt en een elipsvorm krijgt. Men veronderstelt nu, dat hetzelfde gebeurd is, voor onze aarde vaste vormen aangenomen had en dat ze tengevolge van de voortdurende asdraaiing hierdoor afgeplat is. Maar ook nu bevindt de aarde zich nog on der invloed van deze middelpuntvliedende of' centrifugale kracht, die een tegenwicht voor de zwaartekracht vormt. Hoe grooter de af stand naar het middelpunt der aarde is, hoe kleiner de zwaartekracht. Daaruit kan men omgekeerd dus de gevolgtrekking maken, dat ieder punt op den evenaar verder van het mid delpunt der aarde af moet liggen dan een punt in de poolstreken en dat de zwaartekracht aan den evenaar dus minder moet zijn dan aan de poolstreken. E. W. DIE ARME DICKY. Na menschen, voorwerpen en voertuigen, zullen we thans eens probeeren, of we dieren en wel vogels kunnen teekenen. Als we ons weer houden aan de weergave in zoo wei nig mogelijk lijnen, is dat niet zoo verschrik kelijk moeilijk. De vogels, die op de onderstaande teekening afgebeeld staan, zijn de volgende: 1. roofvogel. 2. duif. 3. kip. 4. ooievaar, in vollevlucht. En nu moeten jullie maar weer probeeren deze teekeningen goed, uit je hoofd, na te tee kenen. Want het gaat er toch ten slotte om, dat jullie na een poosje aardige teekeningen kunt maken. En nu maar weer aan den gang, jongelui. OOM KEES. Als we 's winters met het poppekind in de wagen een beetje gaan wandelen, is het noo dig dat we poplief ér warm instoppen. Vrie zend winterweer is heel gezond, als pop maar goed warm is. Behalve warme winterkleertjes is het ook noodig, dat het poppekind warme dekentjes in den wagen heeft. Hier volgt nu de beschrijving van een heer lijk wollen spreitje, dat behalve dat het lek ker warm is, ook nog keurig staat op je pop penwagen. Het wordt gehaakt van rose of blauwe wol en het is erg gemakkelijk te maken, zoodat ook meisjes, die pas haken hebben geleerd, het wel zonder moeders hulp kunnen maken. Maak eerst een rij kettingsteken, van de lengte, die de sprei moet hebben. Is dat ge beurd, dan werken we verder met de zooge naamde diamantsteek. Deze is zeer gemakke lijk uit te voeren: je steekt de haakpen in de door W. B—Z. Waarom huilt die Dicky zoo? O! O! O! O! Och je ziet het op de plaat. Waar broer Wim nu ook op staat Moeder was een boodschap doen En het is gebeurd juist toen, Dicky lag eerst maar te geeuwen En begon toen hard te schreeuwen: A! A! A! A! Broertje Wim nam hem uit 't bedje Onze Dick vond dat een pretje Be. Ee, Ee, Ee. Hij hapte en hij hapte maar En zijn fleschje stond juist klaar. Wim nam Dicky op zijn schoot- En dacht: Moesje vindt mij groot, Als ik broertje melk ga geven, Dan maakt hij niet meer zoo'n leven. Onze Dicky had geen dorst Daarom werd de melk vermorst. Wimpie zuchtte: drink dan nu Maar ons Dicky huilde: Uu, Uu, Uu, Uu, Uu, Eindlijk is moes thuisgekomen En heeft Dicky opgenomen O, wat zag die Dick eruit, Maar toch lachte hij die guit, En ons Wimpie zei: „nooit weer Geef ik Dicky drinken meer. Want die stoute dikke jongen, Heeft maar reuze sterke longen. Met zijn ha, zijn hu, zijn hé 't Leek wel 't heele a b c". eerste kettingsteek, haalt een lus door, steekt in de tweede kettingsteek, haalt een lus door en sluit. Een kettingsteek maken, weer inste ken in de vorige kettingsteek. een kettingsteek overslaan, een lus door de daaropvolgende ha len en sluiten. Een kettmgsteek enz. Dit is het geheele patroontje. (Zie de eerste afbeelding. Als je het spreitje gemaakt hebt op de juiste grootte, wordt de rand er om gemaakt. Deze wordt van eenige rijen vasten gehaakt. Ik zou jullie wel aanraden om het aan den onderkant te voeren met satinet in dezelfde kleur van de wol. Heb je de sprei echter wit gemaakt, dan moet je hem voeren met rose of blauw satinet. Vanzelfsprekend moet je niet de rand voeren. Een strik van biauw of rose satijn tenslotte, completeert dit allerliefste poppespreitje. Aan de hand van de teekeningen kunnen jullie het dingske gemakkelijk namaken. En. wat ik altijd zeg, ook nu weer netjes werken, hoor"! MARLEN B.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 13