DE TWEELINGZUSTERS
Prof. H. Campendonck, de nieuw benoemd#
hoogleeraar aan do rijksacademie van Beel
dende Kunsten te Amsterdam heeft Maan
dag zijn ambt aanvaard
De interacademiale wintersportwedstrijden te St. Moritz brachten vele bekende figuren uit de international* winter (/7") (iPTI 1 11 tl?Hl? De Noordzee w" woelig toen het tankschip .Rosa", bij de Nederl. Scheepsbouw
sportkringen aan den start. De deelnemers en deelneemsters in de nabijkeid van Gerviglia F U-LLlXLJ I\ Mij. te Amsterdam gebouwd voor de Koninklijke Shell groep, Maandag zijn proef-
tocht maakte
Daar door den bijzonder snellen
afslag van de kust het waarschijnlijk
binnenkort niet meer mogelijk zal
zijn de reddingboot „Eierland" te De
Cocksdorp langs de rails in zee te
brengen, zijn proeven genomen, met
het uitbrengen van de boot op een
bootwagen met rupsbandwielen
Het ongeluk In de mijn laurweg te Kohl-
scheld eischte zeven slachtoffers. De zwarte
vlag waait van het mijngebouw
De „Lieutenant de Vaisseau Paris", het nieuwe groote
Fransche watervliegtuig, heeft zijn eerste proefvlucht ge
maakt. Boven: het toestel in het water; onder: de cabine
van dichtbij bezien
Gerrit Jan van Dijk Gzn. te
Kampen wordt 1 9 Februari a.s.
honderd jaar
FEUILLETON.
Uit liet Engelscli van
PATRICIA WENTWORTH.
Nadruk verboden
21)
Maar vreemd, terwijl ze naar de shilling
bleef kijken, rees haar moed. Met gesloten
oogen terugleunend, begon ze te denken, hel
der en energiek. Er was haar hulp aange
boden om een betrekking te vinden. Anne
kromp nu ineen toen het antwoord dat ze
gegeven had. haar door het hoofd flitste:
„Dank u wel. maar ik ga naar mijn familie".
Ze bande de herinnering uit haar hersens: de
gedachte hoe groot haar vertrouwen was ge
weest. priemde en wondde. „Wees niet zoo
dwaas!" zette hij haar onuitgesproken mo
noloog voort: „Neen. je bent een dwaas en
je moet er onmiddellijk mee ophouden. Het is
je eigen schuld dat je je bezeerd voelt. Ver
geet dat vooral niet je eigen schuld. Zoo
ben je nu altijd en het draait altijd op narig
heid uit. Het idee om Jenny te verrassen!
Absoluut krankzinnig!"
De overtuiging dat zij zelve schuld had,
bleef niet zonder uitwerking. Ze had Jenny
verschrikt was vrijwel onaangekondigd als
een bom bij haar komen binnenvallen, nog
wel terwijl ze gasten had. Het was werkelijk
onvergeeflijk! Anne begon absoluut alles uit
haar herinnering te delgen wat Jenny ge
zegd en hoe ze haar aangekeken had. „Heb
nu maar geen medelijden met jezelf
maar zie een betrekking te krijgen". Want, zoo
onredelijk is de menschelïjke natuur dat Anne
er geen seconde aan nacht het eenige te ac
cepteeren war Jenny haar aangeboden had:
.geld. Ze zou llefda onderdak, een tehuis en
de helft van Jenny's erfenis hebben aanvaard
en het niet als een verplichting hebben ge
voeld. Maar het geld aannemen zonder de
liefde? Nooit. Ze moest dit alles met kracht
uit haar gedachten weren. Terwille van
Jenny moest ze vergeten dat Jenny haar haar
verloren aandeel in de erfenis had aan
geboden onder bepaalde voorwaarden.
„Houdt toch op om aan Jenny to denken!
Je moet een baantje zoeken. Een baantje
zoeken". Weer opende ze haar beurs en
keek naar de shilling. „Dat is alles wat je
hebt tot je een baantje krijgt. Houd je nu
op om aan Jenny te denken? Waar ga je
slapen? Daar moet je nu aan denken aan
eten. een bed. ontbijt en een baantje".
Voor twee pence had ze een glas melk en
voor een penny een broodje. Neen, een broodje
kon ze niet betalen. De melk ook eigenlijk
niet. Maar als ze den heelen nacht hier kon
blijven, kon ze brood en melk als avondeten
nemen en brood en melk als ontbijt.
Ze liet haar suitcase staan en ging infor-
meeren tot hoe laat de wachtkamer openbleef
Ze kwam met onvaste treden terug; de ge
dachte om na middernacht door de donkere
straten te moeten loopen, beangstigde haar.
De vrouw had haar met eert wantrouwenden
zijdelingschen blik aangekeken een loeren
den, beschuldigenden blik, die nog hatelijker
werd, toen Anne zich verstout had te vragen
of ze ook een behoorlijke gelegenheid wist om
dien nacht te slapen.
Ze ging weer zitten. Het was nu half acht
nog vijftien uur eer ze den eersten stap
kon doen om een betrekking te vinden. Het
was nog licht, zelfs in de sombere wacht
kamer; maar buiten zou het donker, echt
donker zijn voor half elf.
Anne kwam tot een besluit. Ze rilde van het
denkbeeld om midden in een nacht op straat
te staan. In pikzwarte duisternis buiten
Ze zou hier tot half elf blijven en een glas
melk en een broodje nemen, als ze 't niet
langer kon uithouden van honger. En dan zou
ze de brug over naar de Embankement gaan.
Daar was gelegenheid om te zitten. Ze had
ln romans gelezen hoe daklooze menschen
daar den nacht doorbrachten en het zou niet
zoo vreeselijk zijn als ze daar voor donker
was. Ondertusschen zou ze maar wat gaan
slapen. Nu ze een beslissing genomen had,
voelde ze zich uitgeput, tot niets meer in
staat. De bewustheid van verdriet, gekwetst
zijn, angst, kilheid of honger was haar afge
vallen; haar geest was als een tooneel, waar
van het gordijn opgetrokken is gebleven, maar
waarvan alle spelers verdwenen zijn, een holle
doodsche ruimte. Ze steunde haar hoofd tegen
de leeren achterzijde van de canapé en viel
ln een diepen, droomloozen slaap.
Jenny Marr lag dien nacht wakker en had
hierom diep medelijden met zichzelf. Ze telde
van een tot honderd; zocht toen haar heil bij
het opzeggen van de tafel van vermenigvuldi
ging. maar deze pogingen Heten na slaap
wekkende invloed uit te oefenen. Er stond een
klein electrisehe lampje op de tafel bij het
breede, lage bed, maar ze durfde het niet aan
te draaien uit vrees dat Nicholas zou wakker
worden. Nicholas zou direct weten waarom ze
niet kon slapen; zou begrijpen dat het door
Anne kwam en Jenny voelde zich eenvoudig
niet ln staat om met Nicke nog verder over
Anne te spreken.
Ze steunde met den ellbeoog op haar kus
sen en keek naar de openstaande vensters,
waarvoor geen gordijnen hingen. De maan
scheen, matzilveren schijnsel vloeide door de
stille lucht. Het was zoo stil, dat Jenny het
zwakke gekabbel van de rivier kon hooren,
In de kamer was een schemering, die vorm
en lijn liet zien, licht en schaduw, maar geen
klein". Het delphinium-blauwe karpet, de
glimmend-metalen rand aan het voeteneinde
van het ledikant, het patroon van blauw, rose
en lila in de gebloemde gordijnen, alles had
dezelfde egaal-grijze tint.
Jenny staarde de schemering in en vond
afleiding door bij zichzelf al de onzichtbare
i kleuren QP _te noemen, Het was zoo'n aller
aardigste kamer, met de breede vensters, die
een uitzicht hadden over de groene vlakten,
waardoor de rivier zich slingerde. Jenny had
de meubels zelf uitgezocht, sommige ervan
had ze samen met Anne gekocht. Ze herin
nerde zich den dag, dat ze die beeldige cre
tonne gevonden had cretonne om van te
droomen gewoon, met bloemen bekoorlijker
van vorm dan echte, met kleuren, te mooi om
werkelijk te zijn.
Een schok voer plotseling door Jenny. Ze
had dat tegen Anne gezegd: „O, Anne, het is
te mooi om werkelijk te zijn!" En Anne had
geantwoord: „Wat ,'n onzin! Waarom zou iets
ter wereld te mooi zijn om werkelijk te wezen?
Jenny trok liet fijne linnen laken hooger
op; haar crêpe-de-chine nachthemd was dun;
het maanlicht scheen een stroom van kilheid
de kamer in te dragen. Ze kroop warm onder
de dekens. Haar gedachten glipten weer naar
Anne. Waarom was ze in vredesnaam niet
naar Hotel Haydon teruggegaan? Misschien
was ze tóch teruggegaan. Het was eigenlijk
akelig dat ze niet wist waar Anne was
akelig en vervelend; omdat er iemand
naar haar toe moest om over het geld te
spreken. Ze moesten weten waar ze was
Nick had gezegd dat ze wel schrijven zou
„Je zult gerust wel wat van haar hooren".
Natuurlijk zou ze schrijven.
Maar gesteld dat ze het niet deed gesteld
dat ze nooit meer schreef!
Een ellendig gevoel van eenzaamheid kwam
over Jenny. Iedereen sliep, alles was zoo grie
zelig stil, alleen in de verte het zwakke ge-
kabbel van stroomend water. Jenny was
eenzaam, zooals men soms eenzaam kan zijn
ln een droom. Ze was eenzaam en ze was
bang afschuwelijk, huiverig bang. Ze zei:
„Anne, waar ben je? Anne! O, Anne!"
En Anne leunde tegen de donkere borst
wering van de Embankement. Ze was koud,
hongerig en heel vermoeid; maar ze keek naar
het dansende maanlicht op het water, met
roisüize oajtaa
XVL
Den volgenden morgen haalde John zijn
auto uit de garage, waar hij die gedurende
de week-end gelaten had om een lek aan den
radiator te repareeren en reed in een razen-
den vaart naar Waterdene. Hij verkeerde in
den gemoedstoestand, waarin een dergelijke
veiligheidsklep de eenige uitweg is. Hij voelde
een wilde begeerte om een of andere over
treding te plegen, politie-agenten te trotsee-
ren en ruzie te maken met Nicholas Mari
Nu Anne hem ontglipt was, lag het voor de
hand, dat hij met iemand ruzie moest zoe
ken en Nicholas was de persoon, die daarvoor
het eerste in aanmerking kwam.
Hij vond zijn aangetrouwden neef in d'ï
bibliotheek en trok direct van leer.
„Hoor eens Marr. Ik heb er nu genoeg van,1
Weet je waar Anne Waveney is, of weet je let
niet?"
„Waarom vraag je me dat?"
„Dat gaat je geen steek aan. Ik wil het
weten; en wat meer is, ik zal het weten!"
Nicholas verstrakte een beetje. Hij bleei
vriendelijk, maar het was vriendelijkheid
op armslengte.
„Zoo", zei hij droogjes. „Nu, ik weet niet
waar zij is".
„Weet je het niet?"
„Je vraagt het op een toon alsof je
denkt dat ik het wel weet. Maar ik weet het
werkelijk niet. Heb je nog iets?"
John's drift sloeg als een woeste golf in
hem omhoog, maar hij dwong zich tot-kalmte.
„Weet niemand waar zij is?"
„Zoover mij bekend is neen. Zij..,, enfin,
ik wil het je wel zeggen, ze was gisteren hier".:
„Dat is geen nieuws voor me".
(Wordt-vervolgd),