VRIJDAG 15 FEBRUARI 1935
HAARLEM'S DAGBLAD
7
AAN ALLEN!
Er is natuurlijk niemand onder jullie, die
geen medelijden heeft met een blinde. En
toch, wanneer je met blinden verkeert, sta je
verbaasd over hun aanpassingsvermogen. Ook
over hun opgewektheid. In de December
maand was ik zoo gelukkig om feest te mo
gen vieren bij blinden. Er heerschte een pret
tige, ik zou haast zeggen vroolijke stemming
Men musiceerde, zong, babbelde gezellig met
elkaar, zoodat men eigenlijk heelemaal de ge
dachte kwijt raakte: dze menschen zijn toch
zoo ongelukkig.
Toen ik met een blinde sprak, zei hij zoo
eenvoudig: „Omdat wij iets missen, krijgen
we er iets voor terug. Onze tastzin is des te
scherper ontwikkeld en we letten veel meer
op alles wat ons omringt.
Dit laatste hebben ze natuurlijk wel ge
leerd door het heilige moeten. Maar, wanneer
een blinde en een ziende door een donkere ka
mer loopen, zal de ziende het niet zoo stil
kunnen doen als de blinde.
Menig blinde vindt het onaangenaam, da
de ziende medelijden met hem heeft. Het te
kort wordt immers aangevuld door iets an
ders. Wie blindenwerk ziet, staat daarom vol
bewondering. Wie blinden musiceeren hoort,
ervaart ook, dat hun muzikaal aanvoelen vaak
zooveel fijner en zuiverder is dan bij de zien
den. Dat vermooit hun leven.
In ons land zijn veel blinden. Alleen in
Haarlem zijn er ongeveer honderd. Maar geen
land telt meer blinden dan Duitschland. Het
grootste deel daarvan zijn oorlogs-invaliden.
Er zijn daar heel wat honden, die als gelei
ders dienen voor de blinden. Zij zijn voorzien
van een borsttuig met beugel. De blinde
houdt dan den beugel vast.
In Potsdam heeft men een vereenigini
die honden levert aan blinden, 't Is een soort
hondenschool. In 10 jaar tijds leverde ze 1200
honden af en vooral aan de oorlogsinvaliden.
Zelden of ooit komt er een ongeluk voor
wanneer de blinde voorzien is van een opge
leiden hond. Aan de school zijn 3 krachten
verbonden om de honden af te richten en
nog verschillende krachten voor voeding-
verzorging en schoonmaken der hokken. Het
duurt ongeveer drie maanden voor zoo n hond
afgestudeerd is. Door de drukste straten
wórden de dieren dagelijks geleid. Onderweg
worden ze natuurlijk gedresseerd.
Telkens komen gedurende 14 dagen eenige
blinden op de hondenkostschool logeeren. Zij
moeten dan voor de honden zorgen en aan
ieder wordt een hond toegewezen en aan
mee uitgaat. De hond slaapt op zijn kamel
en moet zich zoo spoedig mogelijk bij zijn
baas gaan thuis voelen. Er is een groote ruim
te waar alle honden samenkomen, zoo'n soort
hondenspeelplaats. Maar roept hun meester,
dan moeten ze onvoorwaardelijk gehoorza
men.
Al spoedig blijkt of de uitgezochte hond bij
zijn baas hoort. Is dit niet 't geval, dan zijn
er altijd reservehonden, waar dan weer een
keus uit wordt gedaan. Natuurlijk ligt het
ook wel aan den baas. De blinde mag in ieder
geval zoo lang blijven logeeren, tot hij zijn
hond gevonden heeft.
Nu hangt het er natuurlijk ook van af,
waar de blinden vandaan komen. Iemand, die
buiten woont en langs eenzame wegen moet
gaan, verkiest een grooten sterken hond, die
haar op de tanden heeft.
Jullie begrijpen wel, dat deze viervoetige
geleiders van onschatbare waarde voor de
blinden zijn. Nu kunnen deze menschen ook
gemakkelijker in hun eigen onderhoud voor
zien. Er zijn er, die een winkel hebben. Vrouw
of dochter staan achter de toonbank. Zij ha
len met behulp van hun hond de winkel-
beekjes of orders op en brengen de boodschap
pen ook op deze wijs weer bij hun klanten.
En de klanten willen dezen blinde natuurlijk
gaarne van dienst zijn.
Er zijn ook flinke, blinde fabrieksarbeiders,
die door hun hond naar - en van de fabriek
gebracht en gehaald worden. In de groote
stad Berlijn hebben blinde bedelaars altijd
een hond bij zich. Ze zitten vaak onder de
bruggen op een vouwstoeltje of bankje en de
hond ligt naast hen op een waterdicht kleed
Hij draagt een dek, waarop de emblemen van
't roode kruis staan. Dit is een bewijs, dat de
man zijn beroep mag uitoefenen en de hond
van 't rijk heeft gekregen, of van de gemeen
te. De oorlogsblinden krijgen hun honden
van 't rijk en bovendien nog een toelage voor
de voeding. De andere blinden ontvangen een
en ander van hun gemeente-bestuur. Vooral
In de groote steden moet 't een heel interes
sant gezicht zijn, om te zien, hoe deze geleide
honden de blinden door de drukste punten
van 't verkeer veilig heen brengen.
W. B.—Z.
WIE ZOEKT ER MEE?
De sneeuwvlokken vallen buiten;
de wind waait door de straat.
De kinderen voor de ruiten
kijken hoe vlug het gaat.
De warr'lende, dwarr'lende vlokken,
vallen gestaag omlaag.
Ze komen als kleine klokken
leggen een witte laag:
op de huizen en de boomen,
op het vensterkozijn
De menschen, die langs ons komen
allen sneeuwmenschen zijn.
In 't raam pikken de musschen
gretig de kruimpjes weg'.
die de kind'ren ondertusschen
daar hebben neergelegd.
Ze hebben last van de koude;
nergens vinden ze brood.
Als jullie van vogels houden.
geef hen dan s winters brood.
De kleinste gemeente. Dat is de gemeente
„29 Palms' in Californië, die 12 inwoners telt;
maar niettemin heeft ze een hoofdbureau van
politie, een raadhuis, een watertoren en een
sociëteitsgebouw, die echter allile in 't zelfde
gebouw zijn gehuisvest.
EENVOUDIGE WINTERJURK VOOR DE POP
.Tante', vroeg laatst één van mijn kleine
nichtjes, „ik wilde voor mijn pop een nieuwe
jurk maken. Die jurk moet leuk zijn en toch
eenvoudig, zoodat ik hem heelemaal alleen
maken kan. Moes heeft het toch te druk om
me te helpen. Weet U niet iets voor me?'*
Ik heb haar beloofd iets voor de pop te
zullen bedenken en het dan in de krant te
schrijven, dan hebben mijn andere vriendin
netjes er tenminste ook nog iets aan.
„Dat is al heelemaal gek. Nu is de gast, die
mij zooeven iets bestelde, verdwenen. Zou hij
in den tuin zijn gaan wandelen?;'
De jurk, die ik voor de pop van mijn kleine
nicht bedacht heb, moet gemaakt worden van
donkerblauwe wollen stof. Misschien vind je,
als je moeders lappenmand nasnuffelt nog
wel een restje, dat groot genoeg is.
Je neemt dan de maat van je pop en tee
kent op papier de verschillende onderdee-
len van het patroon; dat zijn: het voorpand,
de rug, de mouw, de kraag en de rok. Dan leg
je deze papieren patronen op de stof en zorgt
er voor, dat de stippellijnen op dubbel stof
komen. Het rokdeel moet twee maal geknipt
worden, ook de rug en de mouw.
Zijn de deelen geknipt, dan beginnen we
met het in elkaar naaien. De onderkant van
de mouwtjes wordt ingehaald en vormt zoo
een pofmouwtje. Het kraagje wordt gemaakt
van witte piqué; twee smalle witte bandjes
op de rok lijken op zakjes. Een paar witte
knoopjes en een geruite strik van voren ma
ken de jurk af.
Jullie merkt, dat het maken van deze
poppenjurk niet erg moeilijk is. en dat je het
best zonder moeders hulp klaar kan spelen.
Het prettigst zou natuurlijk zijn, wanneer Je
van moeder op de machine mocht naaien;
maar kun of mag je dat niet, doe het dan
maar netjes met de hand; de te naaien na
den zijn gelukkig niet zoo erg groot.
Tenslotte zou ik jullie aanraden om pop
een strik in dezelfde tint van de jurk in het
haar te doen; dat staat altijd erg leuk.
TANTE TINE.
WISJACKA, DE WONDERHOND.
„Volhouden, Jim!"
Deze kreet kwam uit een groep cowboy s, die
sommige op hun paarden, toekeken hoe een
andere cowboy zich probeerde zittend te
houden op een groote zwarte hengst.
„Geef eens suiker, jongens; anders bijt ik
in het stof!" riep de cowboy op het paard,
als Jim was aangesproken.
Grijnzend stapte een van de cowboys naar
voren; in zijn uitgestrekte hand lagen eenige
suikerklontjes, die hij onder de wijd open
staande neusgaten van het hijgende dier hield.
En hoe vreemd het ook moge klinken, oogen-
blikkeiijk werd het paard rustig toen het de
klontjes opat. Ofschoon niemand Bliksem
had kunnen rijden, was het algemeen op de
farm bekend, dat het paard dadelijk rustig
werd, wanneer het suiker te eten kreeg. Be
halve de cowboys waren nog twee anderen
getuige geweest van dit tooneeltje; dat wa
ren Harry Best, de zoon van den dokter en
Wisjacka, de prairiehond, die Harry's beste
vriendje was. Toen gingen ze weg. want Harry
had een boodschap aan den farmer afgegeven.
Het was de volgende dag dat Bessy Tod op
de farm zou komen logeeren. Ze kwam uit de
stad en was een nichtje van den farmer.
„Ik heb een tam paard voor je gekocht.
Bessy zei haar oom. dan kun je hier over
al rondrijden en rond kijken; want mijn man
nen en ik hebben het veel te druk."
„Heerlijk," zei het meisje, „ik heb rijles ge
had."
Den volgenden dag was ze, behalve de
oude negerin, alleen op de farm. Het paard,
dat haar oom voor haar had gekocht, was nog
niet gekomen. „Vervelend.' dacht ze. „ik heb
net zco'n trek in paardrijden. Maar misschien
is er nog een ander paard Ze keek in de stal
len. Ja. er was er nog een. een zwart.
Toevallig zwierf Wisjacka in de buurt van
de farm en toen hij Bessv een zadel naar de
stallen zag dragen, bedacht hij met schrik,
dat het eenige paard, dat er nog stond. Blik
sem was, het paard, dat hij gisteren de dol
ste sprongen had zien maken met Jim op zijn
rug. Luid blaffend sprong hij naar voren,
waardoor Bessy zoo schrok, dat ze het zadel
uit haar handen liet vallen. Snel greep Wis
jacka het en rende er mee weg.
Maar dat was juist genoeg om Bessy nog
vastbeslotener te maken. „Zoo'n leelijke wilde
hond." bromde ze in zichzelf, „dan zal ik het
paard ongezadeld rijden."
Ze liep naar de stallen en wilde de klink al
oplichten, om de zware deur te openen, toen
Wisjacka haar aan haar mantel pakte en
achteruit trok.
Ditmaal schrok Bessy heel erg. „Help!"
riep ze.
Óp dat oogenblik was er geknars van rem
men te vernemen en een stem vroeg: „Wat
is er?"
Het was de vader van Harry, dr. Best, die
in zijn oude auto langs kwam.
.Die hond." stotterde Bessy. „Heeft hij je
aangevallen?"
Ze knikte. „Het is de hond van mijn zoon
Een vreemde prairiehond. Hij moet hem met
een weg doen. Ga maar mee, hond."
Een oogenblik aarzelde Wisjacka: hij was
bang, dat wanneer hij wegging, het meisje
toch'het paard zou berijden. Maar daar
scheen weinig kans op. Door de schrik was
Bessy haar voornemen het zwarte paard te
berijden, vergeten. Ze liep tenminste naar het
huis toe.
Toen sprong Wisjacka in de auto, naast dr.
Best.
Ze waren misschien een paar honderd me
ter doorgereden, toen ze plotseling achter zich
hoefgetrappel hoorden en kreten om hulp.
Gelijktijdig keerden de hond en de man zich
om. Waar Wisjacka bang voor geweest was.
was gebeurd: Bessy had toch Bliksem beklom
men en deze, wild als hij was, was er oogen-
blikkelijk in een woeste ren vandoor gegaan,
alle pogingen in het werk stellend zijn kleine
berijdster van zijn rug te gooien.
Deze had haar armen om den nek van het
paard geslagen en hing nu meer dan zij zat
op den rug van het hollende paard.
Dr. Best floot zachtjes tusschen de tanden:
inderdaad was de positie van het meisje heel
gevaarlijk: langs den weg liep n.l. een afgrond
en het paard was zoo door het dolle heen,
dat het geen gevaren meer zag.
Eén misstap en het zou met berijdster en al
in den afgrond storten. Dr. Best gooide zijn
stuur om, zoodat de auto zoo ver mogelijk
van den afgrond kwam te rijden. Toen viel
zijn blik op den hond.
Die zat op het uiterste puntje van de auto;
de kop gespitst. Op dat oogenblik begreep de
dokter nog niet met de hond in den zin had.
Dat zou hem pas eenige oogenblikken later
duidelijk worden
Brieschend passeerded het paard met Bessy
op zijn rug hangend de auto; wanhopig zag de
dokter toe. want hij wist niet wat te doen, om
het ongeluk te voorkomen. De hond had zich
echter geen oogenblik bedacht. Met één sprong
hing hij in de teugels, die Bessy al lang uit
haar handen had laten glippen. Het gewicht
van de groote hond dwong het paard vaart te
verminderen.
De dokter, die dit tafreeltje met stomme
verwondering had aangestaard, kreeg op dat
oogenblik zijn bezinning terug en riep te
gen Bessy:
„Glijd er af!"
Eenige oogenblikken later stond Bessy tril
lend en met tranen van doorgestane angst in
haar oogen op den veiligen grond.
„Nu weet ik. waarom die hond mij straks
ook niet op het paard wilde laten klimmen
Hij wist natuurlijk, dat het een wild paard
was".
Op dat oogenblik kwam Harry er aan. Toen
zijn vader en Bessy hem de heele zaak ver
teld hadden, vroeg hij schertsend aan zijn
vader:
„En vader, moet Wisjacka nu nog weg?"
Zwijgend schudde dr. Best het hoofd en
Bessy wist niet anders te doen, dan de hond
te omhelzen en hem een zoen op zijn natte
snuit te geven.
ONDER VADERS PARAPLU
door W. B.—Z.
Onder vaders paraplu
Loopt die kleine rakkerd.
En de menschen op de straat,
Zeggen: kijk, die stakkerd!
't Regent pijpestelen hoor
En zij gaat er vlug van door
Zonder hoed en zonder jas
Huppelt ze van plas tot plas.
Onder vaders paraplu
Loopt ze al maar harder nu
Voor een winkel blijft ze staan
Ha! daar komt haar moesje aan.
Moes zei: Suus, loop jij daar na
Onder vaders paraplu?
Ja. zei Suusje, dat ben ik
En zij hadden samen schik.
U was zonder paraplu,
Daarom kwam 'k u halen nu.
Moes zei: Lieve, kleine schat.
Ben je heusch niet koud en nat?
Onder vaders paraplu
Ls er plaats moes ook voor U
Moes en zusje loopen vlug
Arm in arm naar huis terug.
LEUKE KUNSTJES.
Ga met je rug en je hielen tegen een muur
staan en vraag aan een van je vrienden of ze
een bal ongeveer 40 centimeter voor je voelen
op den grond willen leggen. Nu, zonder je
knieën te buigen, moet. je voorover buigen en
de bal oprapen. Dit is niet- gemakkelijk; maar
je zult er erge pret mee hebben.
Spaar een stuk of wat leege lucifersdoosjes
op; leg die op tafel en vraag of iemand ze alle-
maal op kan tillen met behulp van een. Dat zul
len ze allemaal probeeren door ze op elkaar te
stapelen. Maar in de meeste gevallen lukt dat
niet. Als ze het nu allemaal geprobeerd heb
ben, laat je zien. hoe gemakelijk het gaat.
Daarvoor schuif je de huisjes allemaal een
weinig uit om het doosje van het volgende
doosje. Zoo krijg je een heele rij aan elkaar,
die je gemakkelijk tillen kunt.
Hier is een balspel, dat je met een onbepaald
aantal spelers kunt doen. Alle spelers gaan in
een kring staan en ieder krijgt een letter; de
bal wordt opgegooid en tegelijk wordt een
letter geroepen. Degeen.. die deze letter gekre
gen heeft, moet snel paar voren springen en
de bal opvangen. Het spel moet natuurlijk
heel vlug gaan, dan is het leuk.
ZWEMMEN.
Ongetwijfeld is sport een zomersch verschijn
sel, maar evenals men tegenwoordig kersen
kan eten in den winter, kan men zomersport
beoefenen, terwijl sneeuw en ijs pogingen doen
een wintersch uiterlijk aan de aarde te geven.
Ook het zwemmen wordt zoowel 's winters,
als zomers beoefend, hoewel het als zomersport
verre te verkiezen is boven het ploeteren in
een groote steenen knip.
Zwemmen is een ze-er oude bekwaamheid
van den mensch; reeds de Grieken en Romei
nen konden zwemmen. De Romeinsche sol
daat was zelfs verplicht het te leeren. Later
is deze kennis in geheel Europa verwaterd en
pas in de negentiende eeuw begon men weer
eenig belang er voor te toonen. Zooals iedere
sport kwam toen ook deze uit England en zoo
als bij iedere sport werd hiervan een wedstrijd
sport gemaakt.
In Engeland werd in 1828 de eerste zwem
inrichting geopend, in Amsterdam in 1846.
Eenige tientallen jaren later werden zwem-
clubs opgericht en kon men beginnen record-
lijsten op te stellen, waarop het thans een
eer is te prijken. Terwijl men aan den eenen
kant jonge menschen en de aanmoedigende
oudere heeft, die hun uiterste best doem
technisch volmaakt de honderd, meter zoo
vlug mogelijk af te crawlen, vindt men aan de
andere zijde een ongelooflijk aantal menschen
die de zwemkunst niet machtig zijn.
Deze verstokte ntót-zwemmers mogen wel
een voorbeeld nemen aan de bovengenoemde
Grieken en Romeinen. Deze laatsten kenmerk
ten iemand die nergens goed voor was met de
woorden: „hij kan niet zwemmen". De Zweden
zeggen heel aardig: „Velen zouden wel willen
zwemmen, maar niet te water gaan" en „Voor
zwemmen is meer noodig dan voor waterdrin-
ken".
Goed zwemmen en zwemmend redden zijn
twee verschillende dingen. Zulks blijkt wel
duidelijk uit het feit, dat een groot aantal
bekwame zwemmers bij hun reddingspogin
gen omkomen. Bij het redden komt het niet
zoozeer op snelheid en uithoudingsvermogen-
aan, als wel op handigheid. Het zwemmende
redden is een tak, die afzonderlijk onderwe
zen wordt. In ons land presteert de A. R. B. op
dit gebied ontzaggelijk veel.
Terwijl dus in de oudheid het zwemmen een
noodzakelijk iets werd geacht, is het in onzen
tijd een sport geworden met alle uitwassen
ervan. Maar wat techniek aangaat heeft deze
sport zich toch verbazend ontwikkeld.
Zwemmen als sport wordt tegenwoordig in
ieder land beoefend en wel zeer enthousiast;
dit in tegenstelling met- korfbal, rugby en
honkbal bijv. die slechts in bepaalde landen
een groote populariteit genieten. Ook in ons
land is zwemmen een tak van sport, die veel
belangstelling geniet. Hier doet zich het ver
schijnsel voor, dat onze dames van prima in
ternationale klasse zijn. terwijl van de heeren
dit niet gezegd kan worden. Dit feit heeft heel
wat pennen in beroering gebracht. Men heeft
't aan den lichaamsbouw willen wijten, maar
beter lijkt het wel, dat het enthousiasme van
onze jongedames hier oorzaak is. Wil men in
sport uitblinken, dan is lichamelijke geschikt
heid natuurlijk een groot voordeel, maar te
bereiken valt slechts iets, wanneer men zich
geheel aan deze ontspanning geeft en er een
inspanning van maakt. Niet iedereen ls ech
ter in de gelegenheid sport voor studie en
werk te laten gaan.
Geen wedstrijdsport zonder records. Aan de
cijfers kan men het best den vooruitgang zien.
Zoo stond in 1878 het record honderd yards
op naam van J. Nuttall met 1 min. 16 1,2 sec.
In 1927 bracht Weismulier het ten slotte op
51 sec.
Met de andere records ging het evenzoo.
Vooral Arne Borg en Weismulier hebben in de
laatste jaren voor uiterst scherpe tijden gezorgd
Wat de dames aangaat heeft Holland in Willy
den Ouden en Rie Mastenbroek cracks van in
ternationale vermaardheid. Willy is het ge
weest, die de recordhoudster de Amerikaan-
sche Helen Madison op bijna alle nummers
verdrongen heeft. Haar record op de honderd
Meter 1 min. 5 staat wel zeer scherp; dat zij
dit nog kan verbeteren is geenszins onmogelijk
SCH.
BIJVOEGSEL