HET HAARLEMSCHE STADSBEELD. Brieven van een Controleur B.B. ZATERDAG 9 MAART 1935 HSSRLEM'S DAGBLAD Hoe het eens was. Hoe het geworden is. De Zijlweg bij de Hyacinthenlaan. Naar een nieuwe standplaats. Afscheid van Soembawa. Nu ik rustig op Batavia zit, na een hart- want bedenk maar eens dat ze daar al dien roerend afscheid van Soembawa en een prachtige reis hierheen, zal ik over die laatste dagen op mijn mooie eiland, het vertrek van daar en over de reis nog eens wat vertellen, tellen temeer omdat die brief weer met de luchtpost gaat en dus heel wat eerder in Holland is dan ik, die met de toch wel vlugge, maar toch ook weer langzamer boot ga. Hoewel ik Maandagmorgen 10 December van Soembawa zou vertrekken, kwam mijn opvolger hier pas den Donderdag te voren aanzetten, zoodat er niet veel tijd overblee: voor de bestuursovergave, te meer daar die laatste dagen ook nog druk bezet waren met afscheidnemen en wat daaraan vast zit, wat hier nog al heel wat geworden is, daar ik toch drie en een half jaar op Soembawa gewerkt had, en we het land plus bevolking en ik, el kaar hadden leeren waardeeren. De week vóór aankomst van mijn opvolger had ik alles al zoover mogelijk klaar gemaakt, namelijk kas sen en kasboek en administratie bijgewerkt en afgesloten, mijn drie dikke memoires over Soembawa geschreven, alle correspondentie afgewerkt, zoodat alles tot op den dag bij was, Het is toch altijd weer een beetje een wee moedig werkje, zoo een bestuursperiode ai te sluiten. Als is het dan ook in dit geval een prachtig vooruitzicht, met verlof te gaan. en al had ik me nooit zoo heel erg aan Soem bawa gehecht, je hebt er dan toch een heelen tijd je volle werklust en energie aan gege ven, allerlei plannen gemaakt en volvoerd, het wel en wee van de streek van zoo heel dicht bij meegeleefd, er een massa menschsn er. toestanden leeren kennen, zoodat ook toch steeds het „Scheiden Weh tut". Maar daar is nu eenmaal niets aan te veranderen en het afscheid nemen leer je wel zoo in den loop der jaren als ambtenaar in Indië. In de ruim twaalf jaar dat ik er nu gezeten heb, is dit mijn negende standplaats geweest, en elk vertrek bracht zijn „tabeh zeggen" mee! Dus om verder te gaan met mijn verhaal en een eind te maken aan mijn mijmerijen: die Donderdag om een uur of elf kwam mijn op volger per auto «.want hij kwam van Dompoe) aanzetten en nadat we diverse oude herin neringen uit onzen gemeenschappelijke!! studententijd hadden opgehaald, trokken we na het eten naar kantoor, waar we met de bestuursovergave begonnen. Geld tellen, kas boeken nagaan en afsluiten en de honderd en een dingen bespreken, die er zoo bij ons veel omvattend werk te pas komen .Den heelen mi'd dag en avond waren we daar mee bezig. Den volgenden morgen zijn we er mee door gegaan, en 's middags naar mijn huis toe, om voor de vendutie, die den volgenden dag zou plaats hebben, alles in orde te maken. Mijn bedienden hadden al veel gedaan, maar de finishing touch moest ik er zelf toch aan ge ven. Om een uur of zeven was dat allemaal klaar en net op tijd want toen begon de ltijk- avond, die aan elke vendutie vooraf gaat en waar de aanstaande koopers de te veilen goe deren eens op hun gemak kunnen bezichti gen. Ik zelf trok met de goederen die ik niet verkocht, en dat was niet veel im mijn oude Rygby naar het paleis van den Sultan, daar die me voor de laatste dagen te logeeren had gevraagd. Daar werd ik door Sultane en Sultan ontvangen, die me een prachtige en tiptop ingerichte kamer aanboden. Jullie weet, het paleis is pas klaar en gemeubeld en de Sultane, die veel smaak heeft, heeft alles keurig voor elkaar gebracht. Het is een tip- too sastvrouwtje, die je als logé geheel vrij laat, maar steeds merk je toch ook weer haar goede en fijne zorgen. Het heele huishouden loopt op rolletjes, snel en geruischloos. 't Was er dus echt gezellig en prettig logeeren. Dien avond, na een heerlijk souper, geheel Westersch, want zoo leven ze, hebben we nog lang over mijn Soemfoa-watijd zitten naboo- men. Den volgenden dag trok ik naar kantoor, om nog diverse zaken af te doen, terwijl in mijn huis mijn opvolger mijn vendutie hield, een gelegenheid waar je zelf niet bij kan komen. Het is altijd een minder prettig werk, omdat zoo'n huis dan vol menschen staat, vooral Inlanders, die in de warmte, die steeds erger wordt, op den duur een minder preltigen geur verspreiden. Ik was dus blij dgt ik het nu eens niet hoefde te doen, mijn eenige bemoeienis was, de opbrengst te in- casseeren. Zooals ik wel van den buitenkant- kon zien en ook aan den toeloop kon mer ken. was de animo voor mijn vendutie erg groot, alle rassen en rangen en standen, ook van ver buiten Soembawa Besar. waren aan wezig. Ik had ook een zeer uitgebreiden inboe del en zooals achteraf bleek had mijn opvol ger een onuitputtelijk geduld, zoodat de ven dutie, die om negen uur 's morgens begon (en die gewoonlijk zoo om een uur of een is afge- loopeh) ditmaal tot liefst half zeven 's avonds heeft geduurd! Ik snap niet, hoe de menschen het hebben kunnen volhouden, tijd. dicht opeengepakt hebben gestaan, in die benauwde warmte. Ik had wel voor voldoende dranken en ook wat eten gezorgd, maar het was toch een heele rek voor de arme stak kerds. De echtgenoote van den K.P.M.-agent, die me af en toe eens op de hoogte kwam houden van het verloop der vendutie, stelde me ech ter gerust met de mededeeling dat de stem ming prachtig was, er veel leut en plezier werd gemaakt en de opbrengst prachtig be loofde te worden, daar alle menschen koop ziek waren. Nu dat stemde me tevreden en gerust. En inderdaad, toen om een uur of half zeven eindelijk de verkoop afgeloopen was, kwam de schrijver op een holletje naar me toe om mij, als voornaamste belangheb bende, den uitslag mede te deelen, en heusch, dat was zoo'n bedrag (wel 100 pet. boven mijn raming), dat ik haast onderste boven sloeg! Het is wel een beetje een beroerd ge zicht al je meubelen en spulletjes, waar je ruim drie jaar tusschen in gezeten hebt en je prettig en gezellig gevoeld, zoo her en der uit je huis te zien dragen, maarzoo'n goede opbrengst vergoedt ook wel veel, en zooals gezegd, je leert in Indië op den duur wel af scheid nemen! 's Avonds was er in de Soos door een comité een afscheidsavond gear rangeerd waarop ik als feestvarken moest fungeeren. Toen ik daar om een uur of acht binnen kwam, zat het er al stampvol, blank en bruin en van hoog tot laag. Natuurlijk alle Europeanen, Sultan en leden van het- zelfbe stuur, allen met dames, haast alle ambtena ren en een aantal Chineezen en Arabieren. Na den eersten koelen dronk, kwamen de speechen los. Eerst de vertegenwoordiger van de Europeanen en toen de Sultan, die geza- melijk een mooie kris als aandenken aan. boden, toen een vertegenwoordiger van de ambtenaren, de hoofden van de Chineezen en Arabieren en de vertegenwoordiger van de onderneming Tambora, die me een prachtig boek over Zweden aanbood. En toen kwam Ik aan de beurt om allen voor de samenwer king die ik steeds ondervonden had. voor de vriendschap en prettigen omgang en last not least voor het zoo schitterend afscheid te bedanken. Toen dat officieele gedeelte afge loopen was, maakten we er verder een vroo- lijken avond van die tot 2 uur in den vroegen morgen duurde. Toen naar bed. en 's morgens weer vroeg op. om de betaling van mijn ven dutie in ontvangst te nemen, de afscheep van mijn goederen te regelen. Daarna nog naar de kazerne van de veldpolitie, om ook daar afscheid te nemen, bij welke gelegenheid me nog een aardige wandelstok met inscriptie door de agenten werd aangeboden, daarna bij de familie Verdier mijn laatste rijsttafel op Soembawa genuttigd en toen 's middags weer naar het clubhuis van de Chineezen, waar ik ook al weer b&speecht werd. Je zou er bijkans veiwaand bij worden, bij al die plui men die ze je clan zoo op den hoed steken. Maar ja, bij je dood of bij je vertrek wordt je altijd pas geëerd en dan wordt het meestal ook een beetje overdreven, dat hoort er nu eenmaal bij. 's Avonds had de Sultan weer een heel stel menschen geïnviteerd om nog eens voor het laatst een gezellig avondje te hebben. En dat lukte weer prachtig! Alles zooals altijd, tiptop in orde en de stemming bar goed. DE ZIJLWEG. De Zijlweg is nu geheel in de stadsbebou- wing opgenomen. Hoe landelijk een eeuw geleden deze weg nog was. toont het linker plaatje. dat gemaakt is van de plek waar later het café Het Haantje gebouwd werd. Eenige jaren geleden werd dit café gemoderniseerd. IliillllllllllllUIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIillillllllUIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllM Saleh, mijn huisjongen, van wien ik 's mor gens al afscheid had genomen en die toen, met zijn dikke bast stond te schuddebuiken van aandoening, met tranen in zijn oogen, had als speciale gunst aan den Sultan ge vraagd op dit feestje ook te mogen mee helpen bedienen, omdat het de laatste kans was, om zijn oude baas nog eens te helpen. De Sultan had het goed gevonden, en vol trots liep hij rond. en reageerde op al mijn fluitsignalen, die ik thuis altijd toepaste om mijn wenschen te kennen te geven. Hij was dan ook een model-djongos, die me die drie jaar prachtig gediend heeft, en prachtig voor mijn boeltje heeft gezorgd. Als beste bewijs. Mijn „uitvoerig" twaalfpersoons-eetservies leverde hij na drie en een half jaar ge bruikt. totaal volledig en ongeschonden af, terwijl het toch eiken dag in gebruik was geweest Welk keukenmeisje zou hem dat na doen? Ja hoor, die Inlandsche bedienden zijn on betaalbaar. Na de lofrede op den Inlansdchen chauffeur, die ik pas in een Hollandsche krant las, mag hier een loflied op het Inlandsche huispersoneel wel eens gezongen worden. Die avond eindigde dus vroolijk en. zooals altijd, laat. Den volgenden morgen al weer om half zes op, om zes uur naar boord, want de boot vertrok al weer om acht uur dien morgen. Heel Soembawa was op de been en op de La- boean zag het zwart van de menschen. Oh, wat heb ik dien morgen een handen geschud! Op den steiger stonden de Chineesche schoolkin deren in het gelid, die me een afscheidslied toezongen. Een bende vuurwerk werd afge stoken, het lijkt wel of ze je weg willen schie ten, maar dat is nu eenmaal hun manier van eer bewijzen. Met een heel stel, in volle prau wen naar boord, waar we, na al dat oponthoud van het afscheid nemen aan den wal, pas om half acht waren. Hoewel nog vroeg in den morgen, kon ik toch vele kelen met champagne nog laven. Toen kwam het vertreksignaal en verliet een ieder het schip, nadat ik weer vele - handen had gedrukt, veel beloften tot nog eens schrijven (waar meestal niet veel van komt) had gedaan. Toen werd het anker ge- hiewd en vertrok de K. P. M. van de reede van Soembawa. Er werd natuurlijk weder lang nagewuifd, maar ook daaraan kwam een ein de. Zoo voeren we weg, nog den heelen middag langs de kust van Soembawa, die ik zoo voor het laatst nog eens zag. Het is een mooi land, ook zoo van de zee af gezien, 's Middags deden we nog even Tali- wang aan. een kleine handelsplaats ook nog op Soembawa, waar het Hoofd van de Arabie ren en ook de zoon van het Hoofd der Chinee zen me nog even goeden dag kwam zeggen. Vooral voor dien Arabier was dat een heele op offering, daar de vastenmaand net was begon nen en het dan lang niet meevalt om op zoo'n snikheeten dag een tochtje naar boord te ma ken, daar de Mohammedanen dan van zons opgang tot zonsondergang niet mogen eten of drinken noch rooken. De knaap was dan ook heesch van dorst en witjes van den honger, zat met een schelen blik te gluren naar het biertje dat ik met de andere bezoekers zat te verschalken. Ook hier werd adieu gewuifd en verder ging het weer. Den volgenden morgen- werd Lombok bereikt en daar het aan boord lang niet prettig was, daar het groot aantal paarden en karbauen dat vervoerd werd een wat erg overdreven boerderij-luchtje ver spreidde, ging ik met een stelletje andere passagiers te Sorong Djoekoeng, een klein plaatsje aan de Noordkust, waar we stopten, van boord en vandaar in een zeer primitief autobusje over het mooie Lombok, via Mata- ram naar het heerlijke zwembad Armada, waar ik mijn zwemmershart weer eens kon op halen. Dat Armada is een oud lustverblijf van den vroegeren vorst van Lombok, en heeft een prachtigen vijveraanleg. Een van die vij vers is tot zwembad ingericht, tei-wijl er ook een passengrahan is. waar we in badcostuum een heerlijke rijsttafel verorberden. Hierna trokken we met dat oude busje weer naar Mataram. waar ik een bezoekje bracht bij den Ass. Resident, die zeer verbaasd was, mij uit zoo'n wrak vehikel te zien stappen. 's Avonds weer naar boord en 's morgens lagen we voor Boeleleng (Bali) waar ik de boot gedag zei en debarkeerde. Ik zou hier 4 dagen met den opperhoutvester van Singaradja mooi Bali gaan bekijken. We gingen eerst naar de keurige Gouvernements passengrahan, die thans zeer goed door een Europeaan wordt beheerd, om wat orde op mijn bagage te stel len. 's Middags een wandeling gemaakt en di verse oude studievrienden, die nu op Bali die nen, opgezocht. Ons bestuurscorps zit zoo over Indië, dat zoo groot is, verspreid, en op on derling zulke groote afstanden, dat je pas op zulke reisjes je collega's weer eens kunt ont moeten. Het is dan altijd weer erg prettig, oude herinneringen op te halen en nieuwe er varingen uit te wisselen. En den volgenden dag begon de prachtige tocht over het mooie Bali, dien we gevieren, namelijk houtvester en echtgenoote, een hoofdambtenaar van Batavia, en ik in de Chevrolet van den houtvester maakten. Maar daarover ln een volgenden brief, daar deze vanavond nog met de mail naar Holland kan. Tegenwoordige toestand. 's Zomers is de IJmuider Pier ongetwijfeld een even groote attractie als z'n meer luxueuse naamgenoot in Scheveningen. Maar zoodra de eerste najaarsstormen de golven hoog opzweepen op onze kusten, ligt hij een zaam en grauw en zielig verlaten. Dan heer- schen er de meeuwen, die er luid krijschend rondvliegen, en de visschers, die uren lang op de steenen zitten, om eindelijk verstijfd van kou en vaak nog platzak, naar huis te gaan, vaak heelemaal naar Zandvoort of Haarlem. Het is een toewijding, die niet al leen uit hoop op een flinke vangst valt te ver klaren, maar die toch zeker een sportief genot moet schenken. Een werkfoto uit de nieuwe Duitsche film „De Stalen Straal", die in Berlijn haar wereldpremière beleefde. Dorothea Wieck en Karl Ludwig Diehl vervullen er de hoofdrollen in. Roodkeelzeeduiker Voor een vogelliefhebber is er altijd andere afleiding genoeg. In de eerste plaats zijn er de tallooze meeuwen, die op de rotsblokken zit ten, of de pier omzwermen. De mantelmeeu wen. die „kanjers' met hun zwarte vleugels, houden zich een beetje op een afstand, maai de andere zijn bizonder mak. Het zijn meest jonge dieren, die nog in geen enkel opzicht op de oude lijken, en vaak zelfs voor een aparte soort worden aangezien. Het duurt bij de meeuwen nog al lang, voor ze geheel volwassen zijn. Lang dan bezien uit een vo gelstandpunt. De zilver- en mantelmeeuw zijn pas in het vierde, de storm- en kokmeeuw in het derde jaar heelemaal volwassen. Tot dien tijd loopen ze in een bruingevlekt pakje rond, waarin de verschillende soorten heel moeilijk uit elkaar te houden zijn. De meeu wen hier op de Pier zijn meest jonge zilver meeuwen, doch het is buitengewoon lastig dat geldt vooral voor de eerstejaars deze van een jonge mantelmeeuw te onderscheiden. In het algemeen kunnen we zeggen, dat een eerstejaars zilvermeeuw fletser, minder con trastrijk geteekend is, dan de eerstejaars man telmeeuw. Die heeft nl. een lichte, bijna witte kop en borst, terwijl de vlekken op rug en vleugels donkerder zijn dan bij de zilver meeuw. Maar dat gaat lang niet altijd zoo precies op. Er zijn verschillende overgangs typen, die het den beginnenden, maar ook den ervaren vogelaar erg lastig kunnen ma ken. Als we ook eens op de volwassen meeuwen letten, dan zien we. dat deze er toch weer een beetje anders uitzien dan van den zom-er. De kokjes met den rooden snavel en dito poot jes hebben nu in plaats van den chocolade bruinen kop, waarmee ze in den zomer prijk ten, een witten kop, waarop slechts de vlekjes achter het oog aan 't bruilofstkleed herinne ren. Het kan zijn, dat er al een enkele tus schen vliegt met een donkeren kop, maar die is daar dan nog wat vroeg mee. De meeste krijgen dat prachtkleed pas in Maart of April, wat we ook bij de stadsmeeuwtjes kun nen waarnemen. De andere meeuwen, die 's zomers een wit ten kop hebben, hebben nu juist een donke ren kop. De stormmeeuw met groen-gele poo ten en snavel heeft dat het duidelijkst. Daarvan zijn kop en hals als het ware in de lengte gestreept. Maar ook zilvermeeuw gelen snavel met oranje vlek en vleeschkleu- rige pooten en mantelmeeuw hebben zulke groezelige „winterkoppen", „Net of ze zich- 's winters niet wasschen', beweert Theo. Maar behalve de meeuwen zijn er nog an dere vogels, die onze aandacht vragen. Buiten de pieren, vlak bij het strand, zwemt een fuut, die we gemakkelijk herkennen aan den langen, slanken hals. Het is een buitengewoon handig visscher, en telkens zien we hem als het ware met een sprongetje onderduiken om pas een heel eind verder weer boven te komen. Aan den koo hebben ze, 's zomers dui delijker dan 's winters, verlengde veeren, die een soort kuif vormen, welke het dier een statig uiterlijk verleent. Er is een vogel die, wat uiterlijk en manie ren betreft, veel op de fuut lijkt, en dien we ook herhaaldelijk bij de pieren kunnen aan treffen. Het is de roodkeelzeeduiker. Dat is een naam, dien ik gelukkig niet zelf be dacht heb. Bij de visschers staat hij beter bekend onder den naam van „hannie", en in het aardige boek van Brusse, „Landlooperij", kunnen we ergens lezen hoe de Heldersche vletterlieden er op uit gaan, om deze vogels te schieten. Ze schijnen echter nogal naar visch te smaken, wat voor het weinig schuwe dier maar gelukkig is. Van de fuut kunnen we hem gemakkelijk onderscheiden, doordat de roodkeelzeeduiker een veel dikkeren hals heeft, en de kuifach- tige veeren aan den kop mist. De rug is prachtig gespikkeld, doordat elk zwart veer tje aan den top twee witte vlekjes heeft. Van de roode keel. waaraan dit dier z'n onwel luidenden naam te danken heeft, is 's win ters niets te bespeuren. Die hebben ze alleen In het zomerkleed, en dan zijn ze al weer ver weg in het hooge Noorden waar hun broed gebied ligt. De fuut is een echt Nederlandsche vogel, die op de meertjes en plassen van ons polder land broedt, 's Winters trekken ze naar zee, waarschijnlijk omdat daar dan meer voor ze te halen valt. Helaas vallen ze dan vaak als slachtoffers van de beruchte olievelden. Ook zitten er altijd veel eenden bij de pier. Zwarte zee-eenden, groote zee-eenden, kuifeenden, soms een prachtig blank nonne tje, en ook altijd veel wilde eenden. Als het donker begint te worden, zien we die land waarts trekken om op de binnenwateren te overnachten. Al die verschillende eendensoor ten zijn heel lastig (en dan nog alleen met een goeden kijker) uit elkaar te houden. De IJmuidensche jongens noemen ze allemaal maar duikeentjes en dat is misschien wel zoo gemakkelijk. Op de pier zelf is ook nog genoeg te zien. Op de betonblokken, waarvan de onderste ge heel met mosselen, zeepokken en wieren be groeid zijn, loopen een paar vogels ter groot te van een lijster. Ze zijn heelemaal niet schuw. Ze kennen den mensch nauwelijks, want in de uitgestrekte toendra's van Lap land en Finland, waar ze in den korten Pool- zomer hun jongen groot brengen, ontbreekt deze geheel. En daarom laten ze ons vlak bij komen, zoodat we met het bloote oog de kleur van pootjes en snavel en het veeren- kleed nauwkeurig kunnen waarnemen. Het zijn steenloopertjes, die hier hun naam alle eer aandoen. De helder oranje pootjes en de dito snavel harmonieer en prachtig met de groene wieren en het grijs van hun veeren- kleed. Rustig gaan ze door met voedsel zoe ken, zich in het geheel niet aan onze aanwe zigheid storend. Laten we een oogenblikje gaan zitten om ze eens goed te bekijken. In hun houding lijken ze wel wat op den schol ekster, dien bonten lawaaimaker, die hier 's zomers altijd aan te treffen is. En als ze eindelijk opvliegen, dan zien we dat ook het vliegbeeld daar wel wat van heeft. Alleen is het bij den steenlooper nog bonter van teeke- ning, wat weer verzacht wordt door den grij zen toon van de veeren. Op den rug drie hel derwitte strepen en een breede witte streep over eiken vleugel. Nog zoo'n hoognoordelijk broed vogeltje kunnen we hier aantreffen. Het is de paarse strandlooper, die evenwel meer bruingrijs dan paars is. Ook dit diertje heeft oranje pootjes en het is al even weinig schuw als de steenlooper. Zoo mak zijn deze diertjes, dat Frans Kooymans, een Haagsch vogel fotograaf, er in slaagde een paarse strand looper tot op twee meter te benaderen en te fotografeeren. Ik wil hem dat even met eigen woorden laten vertellen, zooals hij dat doet in „Het Vogeleiland", het mooie boek van Tinbergen en z'n vrienden. „Zoo ooit, dan bestond hier de kans op een foto. Maar dan moest het toestel op den balk gezet worden waarop de vogel zelf stond, een andere mogelijkheid was er niet. Pro- beeren maar, heel voorzichtig met de ca mera voor het gezicht, alleen heel lang zame, geleidelijke bewegingen maken. Nog een meter verder, halt, de kop schokte om hoog, het oog wijd open. wij hielden ons doodstil. Nog altijd vond de strandlooper het geval niet de moeite waard er zijn tweede poot voor uit te steken, enmet een ruk draaide hij den kop weer om en stak den langen snep in de rugveertjes. Vooruit maar weer, langzaam en bedaard, vlak bij den balk waren wij al. Dan weer hetzelfde spelletje van zooeven, opkijken weer slapen! Nu het laatste eindje, en de camera stond op het plankier, twee meter van mijn vogel, die het niet noodig oordeel de er voor aan den haal te gaan. Zoo heb ik vier opnamen kunnen maken, met al het gedoe van instellen, en cassettes wisselen, waarbij wij nog allerlei onverwachte bewe gingen en geluiden moesten maken om niet vier fotos van een sla penden vogel te krij gen! Tenslotte zijn we boven op het plan kier geklommen, de strandlooper sprong alleen een balkje lager en pas toen we hem van een meter afstand in zijn snuit keken werd het hem te bar en nam hij de vlucht, wat ons meteen bewees dat hij volkomen frisch en gezond was". Nu, zoo mak zijn de strandloopers op de IJmuider pier nog niet, maar dat zal wel ran de visschers liggen. Toch blijft de on gewone onverschilligheid want dat is het toch eigenlijk van deze vogels ons ver wonderen. Maar laten we weer eens opstappen. Van het lange kijken naar de steen- en strand loopers zijn we koud geworden nog eens, ik bewonder de hengelaars en bovendien wordt liet al weer donker. Als we langs het keiharde ebstrand weer huiswaarts fietsen, valt de schemering snel. Boven zee klinkt de lokroep van een drie- teentje en bij de pier krijschen de meeu wen. En op den Zeeweg hippen de konijntjes voor ons uit, de grappig-kleine, witte staart- ies fel ophehtend in het schllnsel van de fietslantaarn. KO ZWEERES.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 14