HET HAARLEMSCHE STADSBEELD.
Brieven van een Controleur B.B.
ZATERDAG 9 MAART 1935
HSSRLEM'S DAGBLAD
Hoe het eens was.
Hoe het geworden is.
De Zijlweg bij de Hyacinthenlaan.
Naar een nieuwe standplaats.
Afscheid van Soembawa.
Nu ik rustig op Batavia zit, na een hart- want bedenk maar eens dat ze daar al dien
roerend afscheid van Soembawa en een
prachtige reis hierheen, zal ik over die laatste
dagen op mijn mooie eiland, het vertrek van
daar en over de reis nog eens wat vertellen,
tellen temeer omdat die brief weer met de
luchtpost gaat en dus heel wat eerder in
Holland is dan ik, die met de toch wel vlugge,
maar toch ook weer langzamer boot ga.
Hoewel ik Maandagmorgen 10 December
van Soembawa zou vertrekken, kwam mijn
opvolger hier pas den Donderdag te voren
aanzetten, zoodat er niet veel tijd overblee:
voor de bestuursovergave, te meer daar die
laatste dagen ook nog druk bezet waren met
afscheidnemen en wat daaraan vast zit, wat
hier nog al heel wat geworden is, daar ik toch
drie en een half jaar op Soembawa gewerkt
had, en we het land plus bevolking en ik, el
kaar hadden leeren waardeeren. De week vóór
aankomst van mijn opvolger had ik alles al
zoover mogelijk klaar gemaakt, namelijk kas
sen en kasboek en administratie bijgewerkt
en afgesloten, mijn drie dikke memoires over
Soembawa geschreven, alle correspondentie
afgewerkt, zoodat alles tot op den dag bij
was,
Het is toch altijd weer een beetje een wee
moedig werkje, zoo een bestuursperiode ai te
sluiten. Als is het dan ook in dit geval een
prachtig vooruitzicht, met verlof te gaan. en
al had ik me nooit zoo heel erg aan Soem
bawa gehecht, je hebt er dan toch een heelen
tijd je volle werklust en energie aan gege
ven, allerlei plannen gemaakt en volvoerd,
het wel en wee van de streek van zoo heel
dicht bij meegeleefd, er een massa menschsn
er. toestanden leeren kennen, zoodat ook toch
steeds het „Scheiden Weh tut". Maar daar
is nu eenmaal niets aan te veranderen en het
afscheid nemen leer je wel zoo in den loop
der jaren als ambtenaar in Indië. In de ruim
twaalf jaar dat ik er nu gezeten heb, is dit
mijn negende standplaats geweest, en elk
vertrek bracht zijn „tabeh zeggen" mee!
Dus om verder te gaan met mijn verhaal en
een eind te maken aan mijn mijmerijen: die
Donderdag om een uur of elf kwam mijn op
volger per auto «.want hij kwam van Dompoe)
aanzetten en nadat we diverse oude herin
neringen uit onzen gemeenschappelijke!!
studententijd hadden opgehaald, trokken we
na het eten naar kantoor, waar we met de
bestuursovergave begonnen. Geld tellen, kas
boeken nagaan en afsluiten en de honderd en
een dingen bespreken, die er zoo bij ons veel
omvattend werk te pas komen .Den heelen mi'd
dag en avond waren we daar mee bezig.
Den volgenden morgen zijn we er mee door
gegaan, en 's middags naar mijn huis toe, om
voor de vendutie, die den volgenden dag zou
plaats hebben, alles in orde te maken. Mijn
bedienden hadden al veel gedaan, maar de
finishing touch moest ik er zelf toch aan ge
ven. Om een uur of zeven was dat allemaal
klaar en net op tijd want toen begon de ltijk-
avond, die aan elke vendutie vooraf gaat en
waar de aanstaande koopers de te veilen goe
deren eens op hun gemak kunnen bezichti
gen. Ik zelf trok met de goederen die ik niet
verkocht, en dat was niet veel im mijn oude
Rygby naar het paleis van den Sultan, daar
die me voor de laatste dagen te logeeren
had gevraagd. Daar werd ik door Sultane en
Sultan ontvangen, die me een prachtige en
tiptop ingerichte kamer aanboden. Jullie weet,
het paleis is pas klaar en gemeubeld en de
Sultane, die veel smaak heeft, heeft alles
keurig voor elkaar gebracht. Het is een tip-
too sastvrouwtje, die je als logé geheel vrij
laat, maar steeds merk je toch ook weer haar
goede en fijne zorgen. Het heele huishouden
loopt op rolletjes, snel en geruischloos. 't Was
er dus echt gezellig en prettig logeeren.
Dien avond, na een heerlijk souper, geheel
Westersch, want zoo leven ze, hebben we nog
lang over mijn Soemfoa-watijd zitten naboo-
men.
Den volgenden dag trok ik naar kantoor,
om nog diverse zaken af te doen, terwijl in
mijn huis mijn opvolger mijn vendutie hield,
een gelegenheid waar je zelf niet bij kan
komen. Het is altijd een minder prettig werk,
omdat zoo'n huis dan vol menschen staat,
vooral Inlanders, die in de warmte, die
steeds erger wordt, op den duur een minder
preltigen geur verspreiden. Ik was dus blij
dgt ik het nu eens niet hoefde te doen, mijn
eenige bemoeienis was, de opbrengst te in-
casseeren. Zooals ik wel van den buitenkant-
kon zien en ook aan den toeloop kon mer
ken. was de animo voor mijn vendutie erg
groot, alle rassen en rangen en standen, ook
van ver buiten Soembawa Besar. waren aan
wezig. Ik had ook een zeer uitgebreiden inboe
del en zooals achteraf bleek had mijn opvol
ger een onuitputtelijk geduld, zoodat de ven
dutie, die om negen uur 's morgens begon (en
die gewoonlijk zoo om een uur of een is afge-
loopeh) ditmaal tot liefst half zeven
's avonds heeft geduurd! Ik snap niet, hoe de
menschen het hebben kunnen volhouden,
tijd. dicht opeengepakt hebben gestaan, in die
benauwde warmte. Ik had wel voor voldoende
dranken en ook wat eten gezorgd, maar het
was toch een heele rek voor de arme stak
kerds.
De echtgenoote van den K.P.M.-agent, die
me af en toe eens op de hoogte kwam houden
van het verloop der vendutie, stelde me ech
ter gerust met de mededeeling dat de stem
ming prachtig was, er veel leut en plezier
werd gemaakt en de opbrengst prachtig be
loofde te worden, daar alle menschen koop
ziek waren. Nu dat stemde me tevreden en
gerust. En inderdaad, toen om een uur of
half zeven eindelijk de verkoop afgeloopen
was, kwam de schrijver op een holletje naar
me toe om mij, als voornaamste belangheb
bende, den uitslag mede te deelen, en heusch,
dat was zoo'n bedrag (wel 100 pet. boven
mijn raming), dat ik haast onderste boven
sloeg! Het is wel een beetje een beroerd ge
zicht al je meubelen en spulletjes, waar je
ruim drie jaar tusschen in gezeten hebt en je
prettig en gezellig gevoeld, zoo her en der uit
je huis te zien dragen, maarzoo'n goede
opbrengst vergoedt ook wel veel, en zooals
gezegd, je leert in Indië op den duur wel af
scheid nemen! 's Avonds was er in de Soos
door een comité een afscheidsavond gear
rangeerd waarop ik als feestvarken moest
fungeeren.
Toen ik daar om een uur of acht binnen
kwam, zat het er al stampvol, blank en
bruin en van hoog tot laag. Natuurlijk alle
Europeanen, Sultan en leden van het- zelfbe
stuur, allen met dames, haast alle ambtena
ren en een aantal Chineezen en Arabieren.
Na den eersten koelen dronk, kwamen de
speechen los. Eerst de vertegenwoordiger van
de Europeanen en toen de Sultan, die geza-
melijk een mooie kris als aandenken aan.
boden, toen een vertegenwoordiger van de
ambtenaren, de hoofden van de Chineezen en
Arabieren en de vertegenwoordiger van de
onderneming Tambora, die me een prachtig
boek over Zweden aanbood. En toen kwam
Ik aan de beurt om allen voor de samenwer
king die ik steeds ondervonden had. voor de
vriendschap en prettigen omgang en last
not least voor het zoo schitterend afscheid te
bedanken. Toen dat officieele gedeelte afge
loopen was, maakten we er verder een vroo-
lijken avond van die tot 2 uur in den vroegen
morgen duurde. Toen naar bed. en 's morgens
weer vroeg op. om de betaling van mijn ven
dutie in ontvangst te nemen, de afscheep van
mijn goederen te regelen. Daarna nog naar
de kazerne van de veldpolitie, om ook daar
afscheid te nemen, bij welke gelegenheid me
nog een aardige wandelstok met inscriptie
door de agenten werd aangeboden, daarna
bij de familie Verdier mijn laatste rijsttafel
op Soembawa genuttigd en toen 's middags
weer naar het clubhuis van de Chineezen,
waar ik ook al weer b&speecht werd. Je zou er
bijkans veiwaand bij worden, bij al die plui
men die ze je clan zoo op den hoed steken.
Maar ja, bij je dood of bij je vertrek wordt
je altijd pas geëerd en dan wordt het meestal
ook een beetje overdreven, dat hoort er nu
eenmaal bij.
's Avonds had de Sultan weer een heel stel
menschen geïnviteerd om nog eens voor
het laatst een gezellig avondje te hebben. En
dat lukte weer prachtig! Alles zooals altijd,
tiptop in orde en de stemming bar goed.
DE ZIJLWEG.
De Zijlweg is nu geheel in de stadsbebou-
wing opgenomen. Hoe landelijk een eeuw
geleden deze weg nog was. toont het linker
plaatje. dat gemaakt is van de plek waar later
het café Het Haantje gebouwd werd. Eenige
jaren geleden werd dit café gemoderniseerd.
IliillllllllllllUIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIillillllllUIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllM
Saleh, mijn huisjongen, van wien ik 's mor
gens al afscheid had genomen en die toen,
met zijn dikke bast stond te schuddebuiken
van aandoening, met tranen in zijn oogen,
had als speciale gunst aan den Sultan ge
vraagd op dit feestje ook te mogen mee
helpen bedienen, omdat het de laatste kans
was, om zijn oude baas nog eens te helpen.
De Sultan had het goed gevonden, en vol
trots liep hij rond. en reageerde op al mijn
fluitsignalen, die ik thuis altijd toepaste om
mijn wenschen te kennen te geven. Hij was
dan ook een model-djongos, die me die drie
jaar prachtig gediend heeft, en prachtig voor
mijn boeltje heeft gezorgd. Als beste bewijs.
Mijn „uitvoerig" twaalfpersoons-eetservies
leverde hij na drie en een half jaar ge
bruikt. totaal volledig en ongeschonden af,
terwijl het toch eiken dag in gebruik was
geweest
Welk keukenmeisje zou hem dat na
doen?
Ja hoor, die Inlandsche bedienden zijn on
betaalbaar. Na de lofrede op den Inlansdchen
chauffeur, die ik pas in een Hollandsche krant
las, mag hier een loflied op het Inlandsche
huispersoneel wel eens gezongen worden.
Die avond eindigde dus vroolijk en. zooals
altijd, laat. Den volgenden morgen al weer om
half zes op, om zes uur naar boord, want de
boot vertrok al weer om acht uur dien morgen.
Heel Soembawa was op de been en op de La-
boean zag het zwart van de menschen. Oh, wat
heb ik dien morgen een handen geschud! Op
den steiger stonden de Chineesche schoolkin
deren in het gelid, die me een afscheidslied
toezongen. Een bende vuurwerk werd afge
stoken, het lijkt wel of ze je weg willen schie
ten, maar dat is nu eenmaal hun manier van
eer bewijzen. Met een heel stel, in volle prau
wen naar boord, waar we, na al dat oponthoud
van het afscheid nemen aan den wal, pas om
half acht waren. Hoewel nog vroeg in den
morgen, kon ik toch vele kelen met champagne
nog laven. Toen kwam het vertreksignaal en
verliet een ieder het schip, nadat ik weer vele -
handen had gedrukt, veel beloften tot nog
eens schrijven (waar meestal niet veel van
komt) had gedaan. Toen werd het anker ge-
hiewd en vertrok de K. P. M. van de reede van
Soembawa. Er werd natuurlijk weder lang
nagewuifd, maar ook daaraan kwam een ein
de. Zoo voeren we weg, nog den heelen middag
langs de kust van Soembawa, die ik zoo voor
het laatst nog eens zag.
Het is een mooi land, ook zoo van de zee
af gezien, 's Middags deden we nog even Tali-
wang aan. een kleine handelsplaats ook nog
op Soembawa, waar het Hoofd van de Arabie
ren en ook de zoon van het Hoofd der Chinee
zen me nog even goeden dag kwam zeggen.
Vooral voor dien Arabier was dat een heele op
offering, daar de vastenmaand net was begon
nen en het dan lang niet meevalt om op zoo'n
snikheeten dag een tochtje naar boord te ma
ken, daar de Mohammedanen dan van zons
opgang tot zonsondergang niet mogen eten of
drinken noch rooken. De knaap was dan ook
heesch van dorst en witjes van den honger,
zat met een schelen blik te gluren naar het
biertje dat ik met de andere bezoekers zat te
verschalken. Ook hier werd adieu gewuifd en
verder ging het weer. Den volgenden morgen-
werd Lombok bereikt en daar het aan boord
lang niet prettig was, daar het groot aantal
paarden en karbauen dat vervoerd werd een
wat erg overdreven boerderij-luchtje ver
spreidde, ging ik met een stelletje andere
passagiers te Sorong Djoekoeng, een klein
plaatsje aan de Noordkust, waar we stopten,
van boord en vandaar in een zeer primitief
autobusje over het mooie Lombok, via Mata-
ram naar het heerlijke zwembad Armada,
waar ik mijn zwemmershart weer eens kon op
halen. Dat Armada is een oud lustverblijf
van den vroegeren vorst van Lombok, en heeft
een prachtigen vijveraanleg. Een van die vij
vers is tot zwembad ingericht, tei-wijl er ook
een passengrahan is. waar we in badcostuum
een heerlijke rijsttafel verorberden. Hierna
trokken we met dat oude busje weer naar
Mataram. waar ik een bezoekje bracht bij
den Ass. Resident, die zeer verbaasd was, mij
uit zoo'n wrak vehikel te zien stappen.
's Avonds weer naar boord en 's morgens
lagen we voor Boeleleng (Bali) waar ik de boot
gedag zei en debarkeerde. Ik zou hier 4 dagen
met den opperhoutvester van Singaradja mooi
Bali gaan bekijken. We gingen eerst naar de
keurige Gouvernements passengrahan, die
thans zeer goed door een Europeaan wordt
beheerd, om wat orde op mijn bagage te stel
len. 's Middags een wandeling gemaakt en di
verse oude studievrienden, die nu op Bali die
nen, opgezocht. Ons bestuurscorps zit zoo over
Indië, dat zoo groot is, verspreid, en op on
derling zulke groote afstanden, dat je pas op
zulke reisjes je collega's weer eens kunt ont
moeten. Het is dan altijd weer erg prettig,
oude herinneringen op te halen en nieuwe er
varingen uit te wisselen.
En den volgenden dag begon de prachtige
tocht over het mooie Bali, dien we gevieren,
namelijk houtvester en echtgenoote, een
hoofdambtenaar van Batavia, en ik in de
Chevrolet van den houtvester maakten. Maar
daarover ln een volgenden brief, daar deze
vanavond nog met de mail naar Holland
kan.
Tegenwoordige toestand.
's Zomers is de IJmuider Pier ongetwijfeld
een even groote attractie als z'n meer
luxueuse naamgenoot in Scheveningen. Maar
zoodra de eerste najaarsstormen de golven
hoog opzweepen op onze kusten, ligt hij een
zaam en grauw en zielig verlaten. Dan heer-
schen er de meeuwen, die er luid krijschend
rondvliegen, en de visschers, die uren lang
op de steenen zitten, om eindelijk verstijfd
van kou en vaak nog platzak, naar huis te
gaan, vaak heelemaal naar Zandvoort of
Haarlem. Het is een toewijding, die niet al
leen uit hoop op een flinke vangst valt te ver
klaren, maar die toch zeker een sportief
genot moet schenken.
Een werkfoto uit de nieuwe Duitsche film „De Stalen Straal", die in Berlijn
haar wereldpremière beleefde. Dorothea Wieck en Karl Ludwig Diehl vervullen
er de hoofdrollen in.
Roodkeelzeeduiker
Voor een vogelliefhebber is er altijd andere
afleiding genoeg. In de eerste plaats zijn er
de tallooze meeuwen, die op de rotsblokken zit
ten, of de pier omzwermen. De mantelmeeu
wen. die „kanjers' met hun zwarte vleugels,
houden zich een beetje op een afstand, maai
de andere zijn bizonder mak. Het zijn meest
jonge dieren, die nog in geen enkel opzicht
op de oude lijken, en vaak zelfs voor een
aparte soort worden aangezien. Het duurt
bij de meeuwen nog al lang, voor ze geheel
volwassen zijn. Lang dan bezien uit een vo
gelstandpunt. De zilver- en mantelmeeuw zijn
pas in het vierde, de storm- en kokmeeuw in
het derde jaar heelemaal volwassen. Tot dien
tijd loopen ze in een bruingevlekt pakje
rond, waarin de verschillende soorten heel
moeilijk uit elkaar te houden zijn. De meeu
wen hier op de Pier zijn meest jonge zilver
meeuwen, doch het is buitengewoon lastig
dat geldt vooral voor de eerstejaars deze
van een jonge mantelmeeuw te onderscheiden.
In het algemeen kunnen we zeggen, dat een
eerstejaars zilvermeeuw fletser, minder con
trastrijk geteekend is, dan de eerstejaars man
telmeeuw. Die heeft nl. een lichte, bijna witte
kop en borst, terwijl de vlekken op rug en
vleugels donkerder zijn dan bij de zilver
meeuw. Maar dat gaat lang niet altijd zoo
precies op. Er zijn verschillende overgangs
typen, die het den beginnenden, maar ook
den ervaren vogelaar erg lastig kunnen ma
ken.
Als we ook eens op de volwassen meeuwen
letten, dan zien we. dat deze er toch weer een
beetje anders uitzien dan van den zom-er. De
kokjes met den rooden snavel en dito poot
jes hebben nu in plaats van den chocolade
bruinen kop, waarmee ze in den zomer prijk
ten, een witten kop, waarop slechts de vlekjes
achter het oog aan 't bruilofstkleed herinne
ren. Het kan zijn, dat er al een enkele tus
schen vliegt met een donkeren kop, maar die
is daar dan nog wat vroeg mee. De meeste
krijgen dat prachtkleed pas in Maart of
April, wat we ook bij de stadsmeeuwtjes kun
nen waarnemen.
De andere meeuwen, die 's zomers een wit
ten kop hebben, hebben nu juist een donke
ren kop. De stormmeeuw met groen-gele poo
ten en snavel heeft dat het duidelijkst.
Daarvan zijn kop en hals als het ware in de
lengte gestreept. Maar ook zilvermeeuw
gelen snavel met oranje vlek en vleeschkleu-
rige pooten en mantelmeeuw hebben zulke
groezelige „winterkoppen", „Net of ze zich-
's winters niet wasschen', beweert Theo.
Maar behalve de meeuwen zijn er nog an
dere vogels, die onze aandacht vragen. Buiten
de pieren, vlak bij het strand, zwemt een
fuut, die we gemakkelijk herkennen aan den
langen, slanken hals. Het is een buitengewoon
handig visscher, en telkens zien we hem als
het ware met een sprongetje onderduiken
om pas een heel eind verder weer boven te
komen. Aan den koo hebben ze, 's zomers dui
delijker dan 's winters, verlengde veeren, die
een soort kuif vormen, welke het dier een
statig uiterlijk verleent.
Er is een vogel die, wat uiterlijk en manie
ren betreft, veel op de fuut lijkt, en dien we
ook herhaaldelijk bij de pieren kunnen aan
treffen. Het is de roodkeelzeeduiker. Dat is
een naam, dien ik gelukkig niet zelf be
dacht heb. Bij de visschers staat hij beter
bekend onder den naam van „hannie", en in
het aardige boek van Brusse, „Landlooperij",
kunnen we ergens lezen hoe de Heldersche
vletterlieden er op uit gaan, om deze vogels
te schieten. Ze schijnen echter nogal naar
visch te smaken, wat voor het weinig schuwe
dier maar gelukkig is.
Van de fuut kunnen we hem gemakkelijk
onderscheiden, doordat de roodkeelzeeduiker
een veel dikkeren hals heeft, en de kuifach-
tige veeren aan den kop mist. De rug is
prachtig gespikkeld, doordat elk zwart veer
tje aan den top twee witte vlekjes heeft. Van
de roode keel. waaraan dit dier z'n onwel
luidenden naam te danken heeft, is 's win
ters niets te bespeuren. Die hebben ze alleen
In het zomerkleed, en dan zijn ze al weer ver
weg in het hooge Noorden waar hun broed
gebied ligt.
De fuut is een echt Nederlandsche vogel,
die op de meertjes en plassen van ons polder
land broedt, 's Winters trekken ze naar zee,
waarschijnlijk omdat daar dan meer voor ze
te halen valt. Helaas vallen ze dan vaak als
slachtoffers van de beruchte olievelden.
Ook zitten er altijd veel eenden bij de
pier. Zwarte zee-eenden, groote zee-eenden,
kuifeenden, soms een prachtig blank nonne
tje, en ook altijd veel wilde eenden. Als het
donker begint te worden, zien we die land
waarts trekken om op de binnenwateren te
overnachten. Al die verschillende eendensoor
ten zijn heel lastig (en dan nog alleen met
een goeden kijker) uit elkaar te houden. De
IJmuidensche jongens noemen ze allemaal
maar duikeentjes en dat is misschien wel zoo
gemakkelijk.
Op de pier zelf is ook nog genoeg te zien.
Op de betonblokken, waarvan de onderste ge
heel met mosselen, zeepokken en wieren be
groeid zijn, loopen een paar vogels ter groot
te van een lijster. Ze zijn heelemaal niet
schuw. Ze kennen den mensch nauwelijks,
want in de uitgestrekte toendra's van Lap
land en Finland, waar ze in den korten Pool-
zomer hun jongen groot brengen, ontbreekt
deze geheel. En daarom laten ze ons vlak bij
komen, zoodat we met het bloote oog de
kleur van pootjes en snavel en het veeren-
kleed nauwkeurig kunnen waarnemen. Het
zijn steenloopertjes, die hier hun naam alle
eer aandoen. De helder oranje pootjes en de
dito snavel harmonieer en prachtig met de
groene wieren en het grijs van hun veeren-
kleed. Rustig gaan ze door met voedsel zoe
ken, zich in het geheel niet aan onze aanwe
zigheid storend. Laten we een oogenblikje
gaan zitten om ze eens goed te bekijken. In
hun houding lijken ze wel wat op den schol
ekster, dien bonten lawaaimaker, die hier
's zomers altijd aan te treffen is. En als ze
eindelijk opvliegen, dan zien we dat ook het
vliegbeeld daar wel wat van heeft. Alleen is
het bij den steenlooper nog bonter van teeke-
ning, wat weer verzacht wordt door den grij
zen toon van de veeren. Op den rug drie hel
derwitte strepen en een breede witte streep
over eiken vleugel.
Nog zoo'n hoognoordelijk broed vogeltje
kunnen we hier aantreffen. Het is de paarse
strandlooper, die evenwel meer bruingrijs
dan paars is. Ook dit diertje heeft oranje
pootjes en het is al even weinig schuw als
de steenlooper. Zoo mak zijn deze diertjes,
dat Frans Kooymans, een Haagsch vogel
fotograaf, er in slaagde een paarse strand
looper tot op twee meter te benaderen en
te fotografeeren. Ik wil hem dat even met
eigen woorden laten vertellen, zooals hij dat
doet in „Het Vogeleiland", het mooie boek
van Tinbergen en z'n vrienden.
„Zoo ooit, dan bestond hier de kans op
een foto. Maar dan moest het toestel op den
balk gezet worden waarop de vogel zelf stond,
een andere mogelijkheid was er niet. Pro-
beeren maar, heel voorzichtig met de ca
mera voor het gezicht, alleen heel lang
zame, geleidelijke bewegingen maken. Nog
een meter verder, halt, de kop schokte om
hoog, het oog wijd open. wij hielden ons
doodstil. Nog altijd vond de strandlooper
het geval niet de moeite waard er zijn
tweede poot voor uit te steken, enmet
een ruk draaide hij den kop weer om en
stak den langen snep in de rugveertjes.
Vooruit maar weer, langzaam en bedaard,
vlak bij den balk waren wij al. Dan weer
hetzelfde spelletje van zooeven, opkijken
weer slapen! Nu het laatste eindje, en de
camera stond op het plankier, twee meter
van mijn vogel, die het niet noodig oordeel
de er voor aan den haal te gaan. Zoo heb
ik vier opnamen kunnen maken, met al het
gedoe van instellen, en cassettes wisselen,
waarbij wij nog allerlei onverwachte bewe
gingen en geluiden moesten maken om niet
vier fotos van een sla penden vogel te krij
gen! Tenslotte zijn we boven op het plan
kier geklommen, de strandlooper sprong
alleen een balkje lager en pas toen we hem
van een meter afstand in zijn snuit keken
werd het hem te bar en nam hij de vlucht,
wat ons meteen bewees dat hij volkomen
frisch en gezond was".
Nu, zoo mak zijn de strandloopers op de
IJmuider pier nog niet, maar dat zal wel
ran de visschers liggen. Toch blijft de on
gewone onverschilligheid want dat is het
toch eigenlijk van deze vogels ons ver
wonderen.
Maar laten we weer eens opstappen. Van
het lange kijken naar de steen- en strand
loopers zijn we koud geworden nog eens,
ik bewonder de hengelaars en bovendien
wordt liet al weer donker.
Als we langs het keiharde ebstrand weer
huiswaarts fietsen, valt de schemering snel.
Boven zee klinkt de lokroep van een drie-
teentje en bij de pier krijschen de meeu
wen. En op den Zeeweg hippen de konijntjes
voor ons uit, de grappig-kleine, witte staart-
ies fel ophehtend in het schllnsel van de
fietslantaarn.
KO ZWEERES.