VRIJDAG 22 MAART 1935
HAARLEM'S DAGBLAD
7
AAN ALLEN!
Nu is het volgens onzen kalender Lente.
Zondag zijn jullie natuurlijk allen naar bui
ten geweest en je hebt het lenteleven overal
bespeurd. Ik logeerde in een klein dorp en de
spreeuwen kwetterden mij wakker. Op de wei
landen sprongen de schaapjes en veulens za
ten elkaar als wilde kinderen achterna. En er
bloeiden een menigte madeliefjes. De wilgen
katjes stoven al zoo erg, dat ik ze maar stil
aan den boom liet zitten. De elzen leken al
haast uitgestoven. In een kleine waterkom
zag ik een ooievaar staan in diep nadenken
verzonken. Op eerbiedigen afstand van meneer
Langbeen was een heel veldje voi. meeuwen.
In de verte leken het net witte bloemen, die
door den wind heen en weer werden bewogen.
Een paar meters van de meeuwen familie za
ten de kwetterende spreeuwen. Wat waren ze
mooi, toen de zon hun glanzend veerenpakje
bescheen. Op de telegraafdraden zaten zwarte
merels het hoogste lied uit te fluiten. Ze zijn
toch heel wat rustiger dan het steeds bewe
gelijke spreeuwen volkje Je kon juist nu onze
gevederde vrienden zoo goed waarnemen, om
dat de boomen nog kaal waren. „Die benne
nog dood", zei een voorbijganger, wijzend op
een lep, die al bezaaid was met kleine loover-
tjes. De schepping is juist nu vol opkomend
leven. Wie daar oog voor heeft, is een heel
gelukkig menschenkind. De schoonheid van
de natuur kost niets en is er altijd weer in
een anderen vorm en op andere wijze.
Als je de vogelwereld gadeslaat juist in de
zen tijd van nestbouw, zul je bemerken, dat
er niet alleen vogels van diverse pluimage
naar het uiterlijk zijn. maar ook naar het
innerlijk. Spreeuwen zijn b.v. echte ruzie-zoe
kers. Ze staan direct klaar met hun spitse
snavel om duchtig te pikken wie hun niet aan
staan. Vooral de kleinen moeten het ontgel
den. Meezen zijn veel vredelievender, ook me
dedeelzamer. Let maar eens op, als je buiten
broodkruimels stroot. 'n Spreeuw pikt om zich
heen en schettert: ga weg. ga weg. ga weg. Een
meesje gaat bescheiden zijn gang en gunt ook
wat aan de grauwe muschjes, de straatjon
gens onder de vogels
Spreeuwen zijn niet bang voor een regen
buitje. Ze zullen niet gauw schuilen. Ijverig
zijn ze ook. Je kunt ze op en af zien vliegen
om materiaal voor de nieuwe woning te ha
len. Ze werken zoolang het dag is. Lijsters zijn
ook onvermoeid. Die verrichten hun werk met
zooveel plezier. Dat kun je wel hooren aan
hun vroolijk gezang. Als je goed luistert, kun
je uit hun zingen opmaken, of ze ook angstig
zijn.
Als er een vijand het nest met de jongen na
dert, klinkt er werkelijk een angstkreet. Als
straks de jongen uitvliegen, hoor je tegen
den schemer dat eigenaardige lokkende ge
luid. 't Is of ze roepen: bed-tijd, bed-tijd.
Vechten kunnen ze ook wel. En dan zijn ze
wel zoo sterk dat grootere vogels het >af
moeten leggen. Ze vechten alleen, wanneer
men hun iets in den weg legt. Zij zullen nie
mand hinderen.
Roodborstjes zijn eenzame zielen. Je ziet ze
bijna altijd alleen. Ze lijken zelfs voor een
musch wel bang te zijn. Nu is het heel won
derlijk. dat roodborstjes zich zeer vredelievend
toonen jegens andere vogels, maar niet jegens
eigen soortgenooten.
De bonte spechten zoeken elkaar juist
op. Hun tjoek. tjoek lijkt heusch veel op:
'k zoek, 'k zoek. En dan slaan ze met hun
spitsen snavel tegen een boomstam. Hoort
een andere specht dat. dan weet hij dadelijk
dat die timmerman onder vogels familie van
hem is. En hij zal er heen vliegen om hem of
haar te verwelkomen.
Oude boomstronken lokken vele vogels. De
spechten hakken er een zuiver ronde opening
in voor hun zakvormig nest. De meezen en
boomklevertjes gebruiken een kleine holte
voor den nestbouw. Dat doen ook de kauwen
en boschduiven.
Hoog in de kale boomen kun je de bonte
kraaien zien zitten op de met zorg uitgekozen
•nesten. Wat zijn dat toc-h mooie sierlijke
vogels.
Zorg nu vooral nog voor wat voer. Heb je
een nesthok met voerplank, strooi dan eens
allerlei lekkernijen op de plank. Je zult er al
lerlei vogels mee lokken, omdat 't Lente is.
W. B.—Z.
ZIEK TOOSJE EN HOE ZE BETER
WERD.
VAN PRINSES ADELHEID DIE NIET
LACHEN KON.
Heej lang geleden, in een heel ver land,
leefden een koning en een koningin met hun
dochtertje Adelheid. Adelheid, het prinsesje
was de schoonheid en goedheid zelve; al
leenze kon niet lachen. De koning en de
koningin hadden alles geprobeerd om haar
aan het lachen te krijgen, maar niets had
geholpen.
Ten einde raad had de koning besloten een
wedstrijd uit te schrijven voor iedereen, die
er aan mee wilde doen. Degeen. die het ge
lukken zou Adelheid te laten lachen, kreeg
haar tot zijn vrouw.
Een ieder, die dacht, dat hij iets wist, waar
om de prinses plezier zou kunnen hebben, trok
naar het paleis En dat waren er velen.
Ze werden alle ontvangen in de groote zaal
van het paleis. De koning, de koningin, en de
prinses zaten op den troon. De voorstelling
kon beginnen. De lakeien hadden nummers
uitgegeven, zoodat ieder wist, wanneer hij aan
de beurt was.
Nummer een begon; het was een jonge boer
die de raarste kunstjes uithaalde; hij liep op
zijn handen en balanceerde tegelijkertijd zijn
beenen op een stoel. Adelheid vertrok geen
spier.
„Nummer twee," riep de lakei.
Dat was een oude man, die grappige dingen
kwam vertellen uit zijn jeugd; maar het ge
zicht van het meisje bleef onbewogen. Zoo
ging het door; nummer 104 was al geweest,
maar 't prinsesje had nog niet gelachen. Het
was al heel laat en de koning besloot, dat
men den volgenden dag door zou gaan, omdat
hij iedereen, die gekomen was, eerlijk een
beurt wilde geven.
Nu reisde er toevallig een prins door het
land en die hoorde de geschiedenis van het
droevige prinsesje. H" d zoo nieuwsgier-
dat hij besloot eens een kijkje te gaan nemen.i
Den volgenden ochtend was hij in het paleis
De menschen, die den vorigen dag niet aan de
beurt waren gekomen, waren er reeds en de
lakei, die dacht, dat de prins ook een mede
dinger was. gaf hem het laatste nummertje.
Het ging zooals een dag er voor; hoe de
verschillende menschen hun best ook deden,
op het droeve gezichtje van de prinses kwam
geen verandering. Iedereen was aan de beurt
geweest, op de prins na.
De koning keek de zaal rond en zag den
prins staan.
„Wilt gij ook nog probeeren de prinses aan
het lachen te maken?"
„Ja heer koning; maar op een andere ma
nietdan al mijn voorgangers. Staat ge mij
toe, dat ik met de prinses een tocht per arre-
slede ga maken?"
De koning keek verbaasd op. „Wie zijt gij?
„Ik ben prins Hartegoud!"
De koning wist dat dat de zoon van den
machtigen vorst Rijkland was en daarom gaf
hij onmiddellijk bevel de arreslede in te
spannen. Het prinsesje werd aangekleed en
de tocht begon. Ze reden over de besneeuwde
wegen. En toen begon prins Hartegoud zacht
jes te zingen, langzamerhand luider en lui
der en zijn jonge frissche stem schalde over
de besneeuwde vlakten.
De prinses had haar gezichtje naar hem
opgeheven en terwijl de prins zong, verander
de langzaam de droevige uitdrukking. Prinses
Adelheid lachte
Toen de prins dat merkte keerde hij om
en reed terug naar het slot. Groot was de
vreugde en de verbazing van lederen en de
koning zei: „Jij krijgt haar tot vrouw."
Hij hield woord; want eenige jaren later
werd het huwelijk van prinses Adelheid en
Prins Hartegoud ..:">oten luister v^'ierd.
RITA VAN B.
ze eerst; dat is gemakkelijker dan omgekeerd.
De schoorsteenveger krijgt een grijs-wit pak
aan; de kniestukken zijn zwart; de halsdoek
is eigenlijk wit; maar omdat het gezelliger
staat, kun je die rood kleuren en hij krijgt
een zwart mutsje op. Zijn gezicht en zijn han
den worden natuurlijk rose; zijn schoenen
zwart.
Op de plaatsen, waar de deelen aan elkaar
gezet moeten worden, boor je kleine gaatjes
en zet de deelen dan met spijkertjes aan el
kaar, die je aan den anderen kant plat slaat,
zoodat ze niet los kunnen schieten. Je moet
er voor zorgen, dat er genoeg speling over
blijft, zoodat de ledematen gemakkelijk kun
nen draaien.
Je hebt zelf al begrepen, dat. voor je aan
dit in elkaar maken begint, de verf goed
droog moet zijn, anders vlek je alles weer.
Zit de schoorsteenveger in elkaar, dan
hang je hem een dun touw over zijn schou
der en een kleine bezem. Het beste kun je
daarvoor aan moeder een stukje van een oude
„tuitenschoonmaker" vragen Die hebben net
de goede maat, voor onzen kleinen man. Dan is
de schoorsteenveger klaar en hij kan zijn
werk beginnen.
Je moet er om denken, dat, wanneer je de
deelen uitgezaagd hebt, je met een fijne vijl
de kantjes mooi glad moet zager. Die blijven
anders ruw en dan kunnen de kleintjes, voor
wie het speelgoed bestemd is, er hun handjes
aan bezeeren. En het spreekt vanzelf, dat je
netjes moet werken, dat de armen allebei even
lang moeten zijn en dat ook de beenen niet in
lengte mogen verschillen. Bovendien moet ook
de verhouding tusschen ledematen en romp,
en ledematen onderling normaal zijn.
Met dit platte beweeglijke speelgoed, kun
je heel goed schaduwbeelden vertoonen. Dat
heeft een neef van me, die trouw alle figuren
namaakt, ontdekt. Hij heeft ook een voorstel
ling gegeven met al zijn „poppetjes" en wer
kelijk het was heel aardig. Je kunt op die ma
nier een heel schimmenspel vervaardigen.
OOM KEES.
DE BEURT IS AAN KLEINE
TEEKENAARS.
Teeken nooit te veel kleine onderdeelen;
beter is het om de weergave met zoo weinig
mogelijk lijnen te doen. Dat zie je op het voor
beeld ook.
Boomen, die door de wind worden omge
bogen. doen dit in de richting tegengesteld
aan die waaruit de wind waait.
Waait er dus bijv. een Noordenwind, dan
buigen de boomen naar het Zuiden; maar dat
is nogal begrijpelijk, vinden jullie niet? Maak
dus nooit de domme fout de boom in ver
schillende richtingen omgebogen te teekenen
Een ieder, die het zag, zou je uitlachen.
TANTE TINE.
TITA VAN B.
Wist je dat? De zoogenaamde onzicht
bare haarnetjes zijn gemaakt van menschen-
haar.
EEN SCHOORSTEENVEGER
„Als Toosje niet ziek wordt, dan weet ik
het niet", zei vader boos 't middags aan
tafel. „Dat kind eet bijna niets".
Moeder zuchtte eens en keek naar haar
dochtertje, die met lange tanden zat te eten.
„Robbie is toch twee jaar jonger en hij eet
veel meer dan Toosje", zei ze toen verdrietig.
„Ze is nu bijna tien jaar en ze begrijpt nog
niet, dat ze als ze zoo door gaat, stellig
ziekt wordt".
Toosje antwoordde niet; om de tien mi
nuten nam ze een heel kleine hapje. De an
deren waren al lang klaar met eten toen zij
haar bord nog half vol had.
„Mammie, ik lust niet meer. Mag ik het
laten staan!?"
Moeder zei niets; zwijgend nam ze Toosjes
bord weg.
„Je moet zelf maar weten, wat er van
komt, kind!" zei vader. „Maar als je ziek
wordt, heb je het aan je zelf te danken!"
Toosje hoorde al niets meer; ze was opge
staan en naar haar poppen gehold. Ze wist
precies wat vader en moeder allemaal zei
den. lederen middag was het 't zelfde liedje.
Toosje wilde niet eten, al hadden vader en
moeder er nog zoo'n verdriet van.
„Waarom eet je maar zoo weinig?" vroeg
Robbie haar wel eens Dan stak Toos heel
eigenwijs haar neusje in de lucht en zei:
„Omdat ik dat gewone eten niet lekker vind!
Ik lust veel liever taartjes".
„Nou; maar ik vind het wél lekker", zei
Robbie met overtuiging. En omdat moeder
Toosje geen taartjes en koekjes en andere
snoeperijen gaf, werd ze zoo mager, dat de
menschen zeiden: „Je lijkt wel een aange-
fcleede spijker!" En het eenige, wat ze er
mee bereikten, was ,dat Toosje zich voornam
nog minder te eten.
Jullie begrijpen allemaal wel, dat het zoo
niet goed kon gaan en het duurde ook niet
lang, of Toosje was ziek. In het begin was
het niet erg; maar toen Toosje door ging
met haar niet-eten, werd het steeds erger en
erger.
De dokter werd geroepen.
„Flink eten", was het eenige, wat hij zei.
Maar Toosje begon te huilen en zei, dat ze
dat niet lustte. Toen werd de dokter boos.
„Je moest je schamen", zei hij. „Zoo'n groote
meid durft rustig te zeggen, dat ze geen eten
blift. Eet dan maar niet, hoor meisie. Dan
zuil en we wel eens zien, waar je blijft over
een paar weken".
Nu lag Toosje al een paar weken in bed
en was hard ziek. Ze had koorts en ijlde.
Dokter was weer gekomen en had op haar
hoofd een zakje ijs gelegd. Op het. nacht
kastje naast haar bed stond een heele rij
fleschjes met medicijnen. Maar beter werd
Toosje niet.
Op eer middag droomde ze.
Er was niemand in de kamer en zij zelf
lag in bed. Plotseling ging de deur een
eindje open; maar er kwam niemand binnen.
Toosje keek nieuwsgierig naar de opening.
„Durf je naar binnen?" hoorde ze een
zachte stem vragen.
„Nee, ga jij eerst maar. Ze heeft mij hee-
lemaal nooit uit kunnen staan!" zei een
andere stem fluisterend
„Kom dan maar achter me aan. Ik durf
wel".
De deur ging nog een eindje open en toen
wist Toosje niet, of ze huilen of lachen
moest. Want binnen kwamen een bloemkool
een 'n wortel. In zijn armpjes hield de bloem
kool een flesch en een lepel.
„Dag Toosje", zei de wortel met een hoog
dun stemmetje. Toosje knikte; maar zei
niets. De wortel aarzelde even.
„We zijn gestuurd door koning Boeren
kool III. Hij had gehoord, dat je ziek was en
omdat hij medelijden met je heeft, stuurde
hij ons naar je toe met een drankje om je
te genezen Tenminste als je graag beter wilt
worden. Wil je dat?"
Toosje knikte. Ja. ze wilde graag beter
worden; want zoo langzamerhand, verveelde
ze zich in bed.
„Nu dan", zei de wortel. „Koning Boeren
kool III heeft ons uitgezocht om de drank
naar je toe te brengen. Dit is Koli. de neef
van den koning en ik ben Worto, zijn adju
dant. Hier is de drank. Als je er een slok
van neemt, zul je je dadelijk een boel beter
voelen. Koli schenk de lepel maar vol!"
Koli deed wat hem gezegd werd en Toosje
nam den lepel drank in. „Waar smaakt dat
naar?" Op eens wist ze het!
Naar de verschillende groenten, die ze
altijd had laten staan. Toen ze opkeek wa
ren Koli en Worto verdwenen. Maar in haar
mond had ze nog de eigenaardige smaak van
het drankje en werkelijk het was, of ze zich
prettiger voelde.
Ze werd wakker. Het prettige gevoel bleef.
„Moeder", riep ze. Moeder kwam.
„Wat is er, Toosje?"
„Ik wil graag een groot bord met aard
appelen bloemkool en wortelen eten!"
Moeder was natuurlijk erg verbaasd; maar
ze zei niets en bracht Toosje, wat ze vroeg
Toen die haar bord leeg had, vond ze het
zoo lekker, dat ze niet meer begreep waar
om ze* vroeger nooit had willen eten. lede
ren dag vroeg ze nu aan moeder aardappelen
en groenten en het duurde niet lang meer. of
ze was heelemaal genezen. Niemand zei meer
tegen haar, dat ze aangekleede spijker leek;
want Toosje had bolle wangetjes gekregen.
TWEE POPPENMOEDERTJES.
thuis op te passen. Thuis zou ze niets zeg
gen. en als ze dan dachten, dat ze naar school
was, zou ze geld voor haar moeder verdienen.
Zoo gezegd zoo gedaan. Annie kreeg vrij van
school. Nu de betrekking nog. Met kloppend
hart belde ze aan. Ze werd binnengelaten.
Alles vertelde ze aan die mevrouw, alleen niet
dat ze stiekem ging werken. Maar ze kreeg
haar zin en kon den volgenden dag al komen.
Toen Annie die eerste week haar geld
thuis bracht, keken ze eerst erg vreemd op.
Nadat alles verteld was waren Annies ouders
erg blij, alleen vonden ze het niet erg goed,
dat ze eigenlijk gelogen had tegen den hoofd
onderwijzer, maar dat werd haar dan maar
vergeven
Nu speelden ze verkleedpartij,
Ze waren dames allebei.
Mies kwam bij Loesje op bezoek,
En kreeg nu thee met heel veel koek.
Een vogel-hengelaar. De kasuaris. een in
Australië levende verwant van den struisvogel
gaat af en toe in het water eener rivier lig
gen, terwijl hij zijn veeren uitzet en de vleu
gels uitspreidt. Hij lijkt dan veel op een plant
die in de Australische wateren groeit en in
welks takken en bladeren de kleine visschen
een schuilplaats vinden tegen de roofvogels.
Na een kwartier ongeveer klapt de kasuaris
de vleugels neer. begeeft zich haastig naar
den wal en schudt zich daar uit en er vallen
dan tal van vischjes tusschen zijn veeren uit
op den grond, die weldra worden verorberd.
Ze hadden den vogel aangezien voor den hen
beschermenden boom.
De tijd ging veel te gauw voorbij,
't Was zeven uur, toen moeder zei:
„Kom, dames, 't bedje boven wacht,
In wensch je beiden goedennacht."
Ditmaal wordt het weer eens een bewegelijk
stuk speelgoed voor kleine broer of zus. dat
we samen gaan maken. Zooals gewoonlijk
hebben we er dun triplex voor noodig. Daar
op teekenen we de deelen van het schoor
steenvegertje: want dat gaan we vervaardi
gen. Deze deelen zijn: de romp, twee verschil
lende armen en twee dezelfde beenen. Voor
we de deelen in elkaar zetten, beschilderen we
Al was het buiten ïeenjk weer,
Ai viel de regen klettrend neer,
Dan hadden Mies en Loes toch pret,
Dan werd 't serviesje klaargezet.
De mooiste pop werd aangekleed,
O, ze had kleertjes bij de vleet.
Ze kreeg haar leeren schoentjes aan,
Nu mocht ze mee uit wandlen gaan.
En 's avonds werd ze uitgekleed,
Haar bedje stond aan al gereed.
Mies deed haar dan nog gauw in bad,
Want 't popje was hun beider schat.
HOE ANNIE HAAR MOEDER HIELP.
Annie kon op school haar gedachten maar
niet bij haar werk houden. Steeds dacht zij
weer aan haar moeder, die ziek lag. Moeder,
die anders werkte, nu vader werkloos was.
Wat moesten ze doen? Annie was twaalf jaar
oud en had nog drie jongere zusjes. Ze voel
de zich gedwongen iets voor haar moeder te
doen. Ineens dacht ze aan een advertentie die
ze een avond van te voren in de krant had
zien staan. „Jong meisje gevraagd om met
kindje te wandelen. Loon f 2.50 p. w. Persoon
lijk aan te melden Jan Hendriklaan 6." Als ze
daar nu eens naar toe ging? Ze zou aan den
hoofdonderwijzer vragen of ze vrij mocht om