VRIJDAG 5 APRIL 1935 HAARLEM'S DAGBLAD 7 r BIJVOEGSEL nog een flinke straf; en die straf niet de we tenschap, dat hij moeder een heel groot ver driet had gedaan, waren voldoende om iBeter voorgoed van zijn eigenwijsheid te genezen. RITA. ROEIEN. Roeien is een der beste voorbeelden van sport, die je zonder wedstrijden beoefenen kunt. Bestaat er wel een prettiger ontspan ning dan 'n watertochtje, een betere lichaams beweging? Jullie kent uit de geschiedenis wel de tijd der galeislaven: gevangenen, die met kettingen aan hun banken gebonden, gedwon gen werden de galeien met groote zware roei spanen voort te bewegen, Dat was lang geen prettig baantje,, afgezien nog van de kwis tig uitgedeelde zweepslagen, want de galeien waren oorlogsschepen en wanneer zulk een boot tot zinken gebracht werd dan hadden de slaven in het geheel geen kans te ontsnap pen daar zij vastgebonden aan hun zitplaat sen mee in de diepte gesleurd werden. Eeuwen lang werd deze barbaarsche instelling ge handhaafd. Als wedstrijdsport is het roeien ook allang de kinderschoenen ontgroeid, want heel oude Griekse he schrijvers, Homerus bijvoorbeeld, vertellen reeds van roeiwedstrijden. Maar dan wordt het roeien eeuwenlang niet meer als ontspanning gebruikt, het zwoegen der galei slaven kan men daar zeker niet toe rekenen, totdat aan het einde van de achttiende eeuw deze sport weer in de mode komt, vooral in Engeland. Van hieruit verspreidt de sport zich over Europa. In ons land dateert deze sport van 1846. Wereldberoemd zijn roeiwedstrijden tusschen de twee Engelsche universiteiten Oxford en Cambridge, die elkaar nu reeds ruim honderd jaar bestrijden. Het is een eve nement op roeigebied, dat wij in ons land niet in die mate kennen. De wedstrijd gaat tus schen „achten", De strijd om de Diamonds Sculls is een ander wereldvermaarde wed strijd. Hier gaat de strijd niet tusschen twee Engelsche universiteiten, maar tusschen beste skif-roeiers ter wereld. Jullie weten waar schijnlijk wel dat een skif een race-roeiboot is voor één roeier. Een groote moeilijkheid is hierbij altijd het goede sturen, op dat onder deel falen heel wat roeiers bij wedstrijden. Eenige jaren geleden won de Nederlander, Bertus Gun ter uit Amsterdam, dezen wedstrijd De wedstrijden gaan tusschen skifs, dubbe'l- skifs, vieren en achten. Bij de eerste twee soorten heeft men nooit een stuurman, bij de laatste twee echter wel. Soms worden ook wedstrijden gehouden met vier zonder stuur man en twee met stuurman. Terwijl bij de skif nummers iedere roeier twee riemen bedient, trekt bij vieren en achten de roeier slechts aan een riem. Bij het wedstrijdroeien moet er steeds op gelet worden, dat de riem niet te diep in het water gestoken wordt, want daar door wordt de vaart geremd. In roeierstermen heet dat: een snoek vangen. Wedstrijdroeien is geweldig vermoeiend. Het is niet zeldzaam dat na een race de roeiers uitgeput over hun riemen in elkaar zakken. Wanneer men aan deze wedstrijdsport wil doen, is het wel aan te raden zich door een arts van te voren grondig te laten onderzoeken. j SCH, AAN ALLEN! DE SCHRIK VAN HET BOSCH. EEN VROOLIJKE HANSWORST Kleine broer of zus of misschien een kleine nicht of neef zullen zeker plezier hebben in de vroolijke hansworst, die jullie op een van onze teekeningen ziet. Beschilderd met vroo lijke kleuren en met belletjes aan zijn muts doet hij alles, om iedereen in een goede stem ming te brengen. Het vervaardigen van dezen hansworst is heelemaal niet moeilijk en je hebt er ook niet veel voor noodig. Als materiaal kun je zoowel dun triplex, als stevig carton nemen. Ik zou jullie triplex aanraden; want carton gaat toch altijd gauw stuk kleine kinderen gaan niet zoo erg zachtzinnig met hun speelgoed om en dan zou al je werk en moeite voor niets zijn geweest. Op het triplex teeken je eerst de verschillende deelen, waar de pop uit be staat; dat zijn de romp, de armen en de bee- nen. Vervolgens zaag je vier smalle reepjes hout; je kunt op de afbeelding zien. wat de bedoeling is. Op de plaatsen, met E aange geven, bevestig je de reepjes aan de romp; maar zoo. dat de ledematen gemakkelijk kun nen draaien. Bij D heb je een gaatje geboord. Dit is voor het bevestigen van het touw. De teekening laat duidelijk zien, hoe dat gebeu ren moet Je boort vervolgens een ga.atje in de drie punten van de muts. In den winkel koop je dan drie belletjes en met een draadje of nog beter een ijzerdraadje, bevestig je deze aan de mutspunten. Dan komt het kleuren; een hansworst is een vroolijke klant en hij houdt van vroolijke kleuren. Zijn muts wordt vuurrood en vuur rood worden ook zijn schoentjes. Blauw wordt het costuum en geel de mouwen, die te Voor schijn komen. Zijn gezicht kleur je heel licht rose, evenals de beenen en handen. Tenslotte teeken je de gelaatsuitdrukking en maakt de knoopen rood. Als er nu aan het touwtje getrokken wordt, zoodat de ledematen bewegen, zullen de bel letjes rinkelen en de kleine voor wie het ca deau bestemd is, schatert van de pret. Nu is er nog een ding, waar ik jullie op wij zen moet en wel, dat je de uitgezaagde kantjes met een vijl goed glad maakt, zoodat de kin deren er zich niet aan bezeeren kunnen en geen splinters in hun handjes krijgen. OOM KEES. DRIE DRADEN. Deze drie kinderen hebben ieder een draad vastgehouden, maar de draden zijn in de war gegaan. Wie kan er de zaak uit de war halen? Duidt met drie kleuren aan, welke de drie dra den zijn. Onder de goede oplossers verloot ik drie prijsjes. 8 April moeten de inzendingen voorzien van naam en leeftijd in mijn be zit zijn, W. B.—Z. VAN JANNEMAN door W. B.-Z. Jan is ziek, Hij heeft de griep Hij moet al maar hoesten. Snuiten, niezen, proesten. De dokter zegt: Drink ieder uur Van je drank, die is niet zuur. Maar die smaakt naar zoute drop. Blijf in bed en kom niet op. Jan was ziek. Hij had de griep. Nu is hij genezen. Mag weer, schrijven, lezen. De dokter zegt: Nog niet naar school, Maak nu thuis maar pret en jool. Hij werkt nu fijn aan de Rubriek En hij zegt: 'k word nooit meer ziek. Wat waardeeren we toch zelden de weinig kostbare dingen in onze omgeving, die we toch voor geen schatten zouden kunnen mis sen. Laat ik er maar enkele van opnoemen: aarde, water en zon. Verbeeld je eens, dat er geen aarde was, geen enkel plekje waar iets groeide of bloeide. Als gevolg natuurlijk geen plekje voor den vogel om zijn nest te bouwen, maar ook geen plekje waar onze noodzake lijkste levensmiddelen verbouwd werden. Geen plekje, waar het-vee kon grazen! Als we geen warmtebron hadden, wat zou die aarde dan weinig opleveren. Welk een gering aantal planten behoeft geen zonne warmte. Juist daar in de.Noordelijkste stre ken, waar ze maar een kort deel van het jaar schijnt, wordt de zon met jubel begroet. De doktoren gebruiken de kunstzon om het zwakke kind sterk te maken. Hoeveel te meer hechten ze aan de werkelijke zon, die nieuwe groeikracht en levenskracht zal geven. Als we geen water hadden, dan zou ondanks zonneschijn onze aarde weinig opleveren. Nu pruttelen we deze dagen wel, (maar een; mensch is een pruttelend wezen) dat het zoo vaak regent. Maar de buitenman lacht in zijn vuistje. April kan geen werkelijke bloei maand worden zonder een malsche regen, die aan al het gezaaide en aan al het gepote was dom geeft. Laten we het maar dicht bij huis zoeken. Stel je voor, dat onze waterkraan geen water gaf. Als we ons eens niet konden reinigen, niet konden drinken, ons eten niet konden be reiden? De geheelen dag door gebruiken we water. In deze waterrijke streken kunnen we het ons moeilijk indenken, dat er landen zijn, waar het water schaarsch en daarom duur is. In Zuid-Spanje en Zuid-Italië is het drink water wel zoo schaarsch, dat men waterver- koopers langs de huizen ziet gaan. In Afrika en Zuid-Azië is dit eveneens het geval. Na tuurlijk is er wel water in die landen, maar 't is niet drinkbaar. Het zit zoo vol bacteriën, dat 't zelfs hoogst schadelijk voor de gezond heid is. Van veraf gelegen bronnen wordt het water in kruiken, vazen en blikken naar de steden vervoerd en aan de menschen verkocht. Op de Canarische eilanden wordt water aan de beurs verhandeld. Dagelijks wordt de prijs bepaald. Daar zijn werkelijk goede zaken mee te doen. Er zijn families, die uitsluitend van zoo'n wateraffaire leven. Wie geld heeft, laat een stuk land onderzoeken voor het water. Wordt het water door een deskundige' goed gekeurd, dan koopt men het land. Men laat er een put boren, zoodat de kans bestaat, dat men op weg is, een rijk man te worden. In zulke landen is de waterzoeker een man van gewicht. Hij loopt met een krom gebogen berkentakje en blijft op een gegeven oogen- blik staan. Het berkentakje boog om en de waterzoeker gelooft, dat hier een bron is. Er schijnen ook bepaalde instrumenten te zijn, die de aanwezigheid van water kunnen aan- toonen. Op de Canarische eilanden verkoopt men het water per Azada. Een azade is de hoeveelheid water die binnen 12 uur uit een waterbekken vloeit bij een bepaalde vastge stelde opening. De watermaat is in den regen tijd natuurlijk grooter. Waterdiefstal wordt streng gestraft. Waar landstreken verdrogen, zoekt de mensch een ander verblijf. Alexandrië was in vroeger eeuwen het centrum van cultuur en wetenschap. Dit alles is sterk, heel sterk ver minderd, doordat het klimaat zooveel min der vochtig' werd. In Noord-Syrië zijn oude bruggen en er is een net van oude wegen en men vindt er prachtige ruines, maar ook ge heel verdroogde beddingen. Geleerden zeggen, dat oude volken de bosschen van Syrië heb ben uitgeroeid, terwille van bouw-materiaal en brandstof en dat ook dit zeker een reden is van de ontvolking van het land. Zooveel is zeker, dat wij menschen zonder water niet kunnen leven. Laten we daarop eens een heerlijk frisch glas water drinken. W. B.—Z. GRAPJES Oppasser in het museum: „Het spijt me, mijnheer, ik kan u niet rondleiden, want hier mag niet gerookt worden." Bezoeker: „Maar ik rook toch niet!" Oppasser: „U niet, maar ik wel." Guusje vraagt aan tafel: „Mamma, hoe heet worst eigenlijk als ze nog leeft?" Onderwijzer: Wat kunnen vogels, wat wij niet kunnen? Jantje: Een bad nemen in een schoteltje, .meneer. „Maar Jantje," zei de tandarts, „gil toch niet zoo; ik heb je kies nog met geen vinger aangeraakt." „Nee, niet mijn kies," antwoordde Jantje, „maar u staat boven op mijn teen." bleef hij even nadenken. Hij wist, dat de stam arm was en niet in het bezit van vuurwape nen en ook, dat ze niet erg moedig waren. Dus besloot hij eveneens het woud in te trekken, om indien het noodig was, de kaffers te hel pen. De vrouwen duidden hem de richting uit, waarheen de krijgers getrokken waren, en de Europeaan begaf zich op weg. Hij was on geveer twee uren onderweg, toen hij meende in de verte de kreten der negers te hooren. Ze zongen een eentonige wijs en zijn geoefend oor meende daarin een krijgszang te onder scheiden. Hij ging verder. Daar zag hij de laatste ne gers al; ze liepen achter elkaar; schilden en speren hielden ze vooruit gestoken. Ze moes ten nu wel dicht in de buurt van de neushoorn zijn; hun blikken spiedden naar alle kanten. Plotseling klonk er een verschrikkelijke kreet., op dat oogenblik keerden alle negers zich om en begonnen te rennen, zoo hard ze maar konden. De jager verschool zich snel achter 'n dikken boom. Dwaas van angst vlo gen de negers langs hem heen; achteraan holde het dikke opperhoofd. Toen zag de blanke de oorzaak van hun angst. Met groote sprongen volgde hen de oude neushoorn, snuivend en briescb^nd van woede. Hij was vlak achter het dikke opperhoofd. Toen legde de blanke aan, mikte en trok afHet reus achtige dier deed nog een paar stappen en viel dood neer. De zwarten waren, hem zeer dankbaar. Toen de blanke jager eenige dagreizen verder was, hoorde hij dat de stam er zich op beroemde de kwaadaardige neushoorn gedood te hebben! R. VAN B. „Nee mams; daar is het niet. Toch weet ik zeker, dat het hier ergens moet zijn. Nog niet lang geleden heb ik het nog gehad!" Moeder haalt haar schouders op: „Ja jon gen, dat weet ik niet. Dan moet je zelf maar er op letten, waar je de boel opbergt!" „Ik zal hier eens rond kijken. Ik denk, dat ik het ergens in de kamer heb laten liggen!" En Peter gaat aan het snuffelen. Eerst op den grond; maar daar ligt het niet; niet on der de divan, niet onder de piano, nergens. Dan maar eens een beetje hooger zoeken. Maar ook daar kan Peter het „gezochte voorwerp niet vinden. „Zou het ook op de kast liggen, moeder?" vraagt Peter en wijst naar de kast, waar het beeld op staat. „Nee," zegt moeder angstig, „daar is het zeker niet. Ga er maar niet kijken. Peter: want dan zal ik wel vragen of Marie morgen even kijkt. De kamer moet dan gedaan wor den en dan staat het trapje toch in de ka mer!" „Maar moeder," protesteert Peter, „Ik kan toch wel op de kast kijken zonder dat ik er iets afgooi." „Peter, ik verbied het je. Morgen zal ik Ma rie voor je laten zoeken en jij mag het niet doen." Peter zegt niets; maar hij neemt zich voor, zoodra hij de kans krijgt, tóch te kijken. Die kans krijgt hij, als moeder even later naar de keuken gaat, om daar te koken. Nu gauw op de kast kijken; maar hoe komt Petertje daar bij? De kast is hoog en Peter is klein. Een stoel er voor; nu komt hij al een heel eind; maar hij kan toch nog niet op de 'kast kijken. Dat hindert niet; Peter springt van de stoel, pakt een bankje en zet dat erboven op. Nu klimt hij er nogmaals op en nu kan hij wel op de kast kijken. „Ja werkelijk, daar staat het haasje!" Peters arm is te kort; hij kan er niet bij komen. Even kijkt hij om zich heen; moeder hoort hij nog druk bezig in de keuken, hij heeft dus nog even den tijd. Met zijn beide handjes grijpt hij de kast vast en trekt zich op. Dan slaat hij zijn been om den rand en zit boven op de kast. Zoo nu kan hij de haas tenminste pakken. „Wie zou hem hier gezet hebben?" Tijd om hier verder over na te denken heeft hij niet: want daar hoort hij moeder komen. Er zoo vlug mogelijk afkomen is zijn eerste zorg. Maar in zijn haast stoot hij tegen het beeld, dat naar beneden tuimelt en in grulzels op den grond blijft liggen. 1 Moeder, die juist binnenkomt, blijft ver stijfd van schrik staan. Daar ligt het ver jaringsgeschenk, waar ze zoo trotsch op was! Stilletjes klimt Peter naar beneden. Als hij - moeders verdrietige gezicht ziet, begrijpt hij wat hij haar aangedaan heeft. Niet alleen dat hij het beeld gebroken heeft; maar hij heeft haar ook niet gehoorzaamd. Als vader echter thuiskomt, krijgt Peter WIE ZOEKT ER MEE? „Dat is sterk; ik meende toch stellig twee konijnen gezien te hebben,"- Heel ver hier vandaan, in het werelddeel Afrika, wonen de kaffers. Ze wonen niet in gewone huizen, zooals jullie en ik; maar in ronde bijeenkorfachtige hutten. Een heeleboel van die hutten bij elkaar worden omringd door een heming en het geheel noemt men een kraal. De heining er om heen dient, om de bewoners en het vee te beschutten tegen de nachtelijke aanvallen van wilde dieren. Ik zal jullie nu een verhaal vertellen van de bewoners van zoo'n kraal, dat een jager, die in Afrika geweest is om op groot wild te jagen, mij deed. Hij had gehoord, dat een kraal in de buurt, waar hij zijn kamp opgeslagen had. erg te lij den had van een oude, kwaadaardige neus hoorn, die in de bosschen rondzwierf. En daar hij ook wist, dat de kraal een arme bevolking telde met weinig stuks vee, besloot hij er heen'te gaan en de neushoorn te dooden. Hij begaf zich op weg; want de kraal was hoewel in de buurt toch nog een dag reis verwijderd. Toen hij daar den volgenden ochtend aankwam, was de kraal bijna geheel leeg. Alleen de vrouwen en de kinderen Wa ren er; het opperhoofd en alle strijdbare mannen waren weg; alleen een paar grijs- aai'ds zaten voor hun hut. De blanke verwonderde zich over de afwe zigheid van de mannen en hij ondervroeg een der vrouwen in het kafferdialect. Toen kwam hij te weten, dat den vorigen avond het opperhoofd alle krijgers opgeroe pen had; er was gedanst en gezongen, want men wilde de oude neushoorn dooden. Eenige uren voor de blanke gekomen was, waren de krijgers onder tromgeroffel wegge trokken naar het woud, waar de kwaadaardige neushoorn leefde. Toen de blanke man dit vernomen had. Peter van Haals was bekend om zijn eigen wijsheid. Als vader of moeder iets tegen hem zeiden, wist hij het altijd beter. „Peter, je moet recht oversteken en niet schuin, dat is veel gevaarlijker," zei zijn va der tegen hem. „Ach wat," zei Peter. „Ik kijk wel goed uit, dat ik geen ongeluk krijg." „Peter, je moet niet gaan zwemmen met een volle maag," vermaande zijn moeder hem. „Dat hindert mij niets!" was het eigen wijze antwoord van den jongen. Vader en moeder werden er vaak wanho pig onder; maar Peter was onverbeterlijk. Moeder was jarig geweest en had gekregen wat ze erg graag wilde hebben: een antieke kop. Ze was er erg blij mee en het beeld kreeg een plaats boven op een kast, zoodat men ex- het volle gezicht op had. Peter vond het beeld ook prachtig en stond er vaak naar te kijken Moeder zei niets, maar ze was bang, dat Peter vandaag of morgen weer eens in een eigenwijze bui het beeld van de kast zou halen om het te bekijken of zoo en het dan op den grond zou laten vallen. Ook daarom had ze het beeld zoo hoog gezet. Maar Peter scheen een weinig verstandig geworden te zijn, tenminste hij probeerde niet' het beeld van de kast te nemen. „Moeder," zei Peter op een dag. „Waar is toch dat speelgoedhaasje gebleven, dat ik ge had heb? Dat kan ik nergens meer vinden." „Gunst kind; ik weet het niet," antwoordde moeder, „Dat zul je heusch zelf wel opgebor gen hebben. Kijk je speelgoedkast nog eens goed na!" Peter haalde zijn heele kast onderste boven; maar hij kon het haasje niet vinden, EIGENWIJZE PETER.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 13