JU GRATIS BIOSCOPEN. MMMI8 Vraagt onze Voorjaarsstalen leder pak HONIG's VERMICELLI Radiomuziek der week ZATERDAG 13 APRIL 1935 HAARLEM'S DAGBLAD 17 LUXOR SOUND THEATER. a One Night of Love Het Luxor Theater prolongeerde opnieuw „One Night of love". Dat is niet te verwonde ren, want de stem van Grace Moore en de haast historisch geworden Butterfly-scène aan het slot hebben inmiddels een ware ver maardheid gekregen. Grace Moore beschikt inderdaad over een voortreffelijk stemgeluid, waarvan een zeer bijzondere bekoring uitgaat. Uit het voorprogramma memoreeren wij in de eerste plaats het actueele nieuws van de Holland Klank- en Beeldrevue. Het bevat o.a. opnemingen van den dijkdoorbraak bij Gouda en de Boskoopsche bloemententoonstelling, welke zoo ernstig door den storm werd ge teisterd. Het Fox journaal geeft o.m. den wed strijd Oxford—Cam bridge, den verjaar dag van Ludendorff en de verkiezingen in Dantzig. De vroolijke noot wordt gevormd door een klucht, die het wel en wee van twee nieuwbakken boeren op een farm in beeld en klank brengt. REMBRANDT THEATER. Kniertje weer terug. Esther de BoerVan Rijk als Kniertje. De nieuwe filmweek brengt in het Rem brandt Theater een reprise van „Op hoop van zegen", de verdienstelijke rolprent van onzen stadgenoot A. Benno en wij twijfelen er niet aan of ditmaal zullen vele filmliefhebbers Groote Marktwaarts trekken om den roman van Kniertje mee te beleven. Het büitenlandsche journaal voert ons naar Oostenrijk temidden der voorjaarsparade, naai de verkiezingen in Dantzig, naar de huldiging van generaal Ludendorff en naar de Vereenig- de Staten, waar wij van de vernietigende zandstormen getuige zijn. Polygoon heeft het défilé der huzaren vastgelegd en geeft voorts o.m. een indruk van het bezoek der Koningin aan de Landbouwhoogeschool te Wagen ingen en van de gasbeschermingsoefeningen in Den Haag. Ook onze geteekende vriend Buddy is weer eens present en dezen keer beleeft hij allerlei zonderlings in de functie van militair. Op het tooneel een knap staaltje acrobatiek. De drie heeren Fuxani verrichten op dit ge bied prestaties, die inderdaad van goede kwa liteit zijn. Moderne Groenlandvaarders. De Zondagmorgen voorstelling in het Rem brandt Theater geeft een zeer goede expedi tiefilm. Vertoond zal worden Moderne Groen landvaarders, een fotografische reportage van de Fransche expeditie naar Groenland tijdens het Internationale Pooljaar 1932—1933. De expeditie stond onder commando van luite- nat Habert; de film werd vervaardigd dooi den heer Auzanneau, die zich een bizonder goed cameraman getoond heeft. De film is namelijk fotografisch uitmuntend verzorgd. De film begint met het gereedmaken van de Pollux in de haven van Brest, waar de tocht aanvangt en het schip via het Kanaal en de Eilanden ten Noorden van de Schotsche kust op Groenland aankomt. De Franschen had den daar een bepaalde plek toegewezen ge kregen, waar ze hun laboratorium bouwden en het waarneemstation. De moeilijkheden, waarmee dat bouwen gepaard ging worden op kunstzinnige wijze getoond. Een oude auto bewijst daarbij goede diensten! Behalve de Pollux was er ook nog de Waarom Niet? bij. De film toont het leven der mannen tijdens de overwintering en heeft gelegenheid daarbij het leven der Eskimo's te laten zien. Dat zijn menschen, die van de vischvangst en de jacht leven en het zijn uitmuntende jagers en visschers en zeer stoutmoedige kajak mannen. Fraaie beelden worden op het doek gehraclit van de jacht en de vischvangst, en het zoo mooie Poolgebied, dat ook zoo wreed is en koud, is een dankbaar onderwerp ge weest voor de cameraman, die verschillende bizondei mooie opnemingen heeft gedaan en met een schat van materiaal thuis geko men is. Zie de sledetochten over ae uitge strekte velden! Zie de Eskimo's in hun ranke bootjes! Zie de prachtige beelden van het Poolijs en de ijsbergen, die zich zoo ver raderlijk ver onder water uitstrekken! De goede begeleidende muziek is van E. Flament, met zang van Jean Cyrano. Het is een film, waaraan liefhebbers van fraaie natuur en van expedities hun hart kun nen ophalen! FRANS HALS THEATER. Vlug van stapel. Houdt u van een film met wedstrijden, met fantastische overwinningen, met alle gevaren en hinderpalen overwinnende hoofdpersonen, van films vol door zettingskracht, vol spirit, spanning en levengaat U dan U deze week vermeien in het Frans Hals Theater, waar Wil liam Haines en Cliff Edwards en Madge Evans U van dit alles volop te genieten ge ven. Er zit zoo'n tempo, zoo'n vaart en zooveel Schwung in. „Vlug van Stapel", dat ieder die de film ziet in de wedstrijdsfeer moét komen. De uitvinder moet Madge Evans. nog geboren worden, die direct succes met zijn vinding heeft en in het begin niet overal met spot en hoon ont vangen wordt. Sandy (William Haines) en Bumpy (Cliff Edwards) twee matrozen, ver gaat het al niet beter, al moeten we toegeven, dat hun eerste proefnemingen met een nieuw soort, door hen uitgedachten motor, niet hoop vol stemden. Door hun onwrikbaar vertrouwen in hun motor en een onuitputtelijk optimisme weten ze alle tegenslagen te overwinnen en dat menigmaal op een manier, die het publiek schateren doet, met het uiteindelijk resultaat, dat de raceboot met hun motor den interna tionalen wedstrijd wint en Sandy bovendien nog het meisje, waar hij zijn zinnen op gezet heeft, de dochter van den scheepsbouwer Jameson, Shirley, Madge Evans. Het is een film, waarbij we onze critische geest moeten thuis laten, want er gebeuren vele dingen, die in de nuchtere werkelijkheid, niet zouden gebeuren en ook niet mogelijk zou den zijn, maar wat deert dat ons, als we eens een avond voor ons plezier willen uit zijn en ons snelheids- en andere sprookjes willen la ten voortooveren met het eenige doel om ons eens echt fijn te laten amuseeren. Het bijprogramma brengt o.a. een filmpje met Bing Crosby, waarin we van zijn mooie stem genieten, de reisfïlm voert ons dezen keer naar Cuba. het land van de Rumba en de Journals voltooien het aanbevelingswaar dige programma. CINEMA PALACE. De Ellencligen II. Het tweede en laatste gedeelte van deze film speelt tijdens de Pa- rijsche revolutie van 1832. Jean Valjean. aan de politie ontsnapt, vervult zijn belofte en haalt Cosette bij haar ontaarde pleegouders vandaan. We zien haar, volwassen geworden, in het huis van' haar nu onder den schuilnaam Fauchelevent levenden weldoener, waar een jongmensch, Marius, haar het hof maakt. De grootvader van dezen minnaar geeft den acteur Max Dearly gelegenheid tot een komische karakterrol, welke eindelijk eens een tikje vroolijkheid brengt in deze lugubere geschiedenis. Want donker en somber blijft ook dit tweede deel met zijn fantastische, zeer onreëel aan doende straatgevechten én met den adembe- klemmenden tocht van Fauchelevent met den gewonden Marius op zijn schouders door de riolen. Vooral deze laatste episode is een span- Harry Baur. r£}\ pnas yam\ B1 K «HmhiI F»™ (Adv. Ingez. Med.) nend gefilmd en krachtig gespeeld stukje kunst. Charles Vanel heeft ook hier weer als in specteur Javert, inzonderheid in de scènes na zijn bevrijding door Fauchelevent, den juisten toon .van het melodrama te pakken. Een boeiend melodramatisch figuurtje is ook de jonge Emile Genevois als het heldhaftige straatboefje. Het werk sluit harmonisch met het sterf bed van Fauchelevent, die zich als Jean Val jean bekend maakt aan het gelukkige bruids paar en den bijstand van een priester weigert omdat hij in Mgr. Myriel zijn priester gevon den heeft. Tusschen de luchters, die de her innering aan zijn heilige bewaren, blaast de oude zwerver getroost den laatsten adem uit. Op het tooneel een danspaar, waarvan voor al de vrouw door haar lenigheid en gratie de aandacht trekt. Onder het filmnieuws de opening van de brug bij Arnhem, de Koningin te Wageningen en actualiteiten betreffende Paascheieren. H. G. CANNEGIETER. HET TOONEEL. Galsworthys Tooneelstukken. Galsworthy wordt in Engeland als drama turg groot genoeg geacht om een tooneelfeest aan hem te wijden. Het is juist begonnen, het Galsworthy Feestseizoen 1935. Het is een sei zoen van zes maanden en de stukken, welke worden opgevoerd zijn: Justice, The Skin Game, A Family Man, The Fugitive en Old English, De onderneming, op touw gezet door den bekenden tooneehnan en regisseur Leon M. Lion, heeft ruimen steun gekregen uit maat schappelijke en kunstminnenden kringen. Galsworthy krijgt ongetwijfeld meer erken ning naarmate zijn dood verder in het verle den wijkt. Men gaat klaarder beseffen dat hij bijna dertig jaar lang een sterke en wat ver storende kracht in de Britsche tooneelwereld i§ geweest. Hij bracht een nieuwe techniek in de tooneelschrijfkunst, maar deze alleen kan niet verklaren hoe het komt dat zijn werk zoo levenskrachtig blijft, en dat het meer en meer bewondering krijgt. De groeiende bewondering gaat samen met het besef dat onze beschaving verontrustende symptomen van geestelijk ver val toont. Elk tooneelwerk van Galsworthy roert dit verschijnsel aan. Zijn geest is er altijd door beziggehouden en altijd door aange spoord, in zijn werk voor het tooneel en in dat voor de romanlezers. Voor hem heeft het pro bleem van het moderne bestaan altijd de hoog ste geestelijke beteekenis gehad. De verhar ding van het gemoed en de veronachtzaming van geestelijke waarden in. den. strijd om stof- felijken welstand en om dwingende macht zijn voor Galsworthy- de groote bedreiging ge weest en elk van zijn stukken verlangt inter pretatie m dien zin. Hij is de apostel geweest van schoonheid en liefde in de wereld, van de geestelijke waarden die tellen maar die zijn veronachtzaamd in het rusteloos streven en grijpen naar dingen waarvan de waarde illu soir is. De ondernemers van dit Galsworthy-tooneel- feest kunnen in de omstandigheden van den tijd ampel rechtvaardiging vinden voor hun streven. Afgescheiden van het rechtstreeksch technisch en dramatisch belang van Galswor thy's stukken is er aanleiding genoeg den geest te doen herleven van een kunstenaar, die door de zuiverste humanitaire motieven bewogen werd tot zijn arbeid. MUZIEK. Muzikale Wijdingsavond in de Doopsgezinde Kerk Tweeërlei herdenking: van de aanstaands Lijdensweek en van Bach's geboortejaar gaf het aanzijn aan den muzikalen Wijdings avond van Vrijdagavond in de Doopsgezinde Kerk. Bach beheerschte het muzikale deel van het programma geheel En terecht: welke an dere toondichter heeft zóóveel voor de pro- testantsche kerkmuziek gedaan als hij? Ds. Leendertz heeft er in zijn inleidend woord op gewezen; hij heeft ook geest en samenstel ling van de teksten der uit te voeren vocale werken kort besproken en verklaard. Die werken waren de Cantate no. 106 „Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit" (Actus tragicus) en de Motet „Komm, Jesu, komm" en tot ver klaring der cantate las de spreker een ge deelte uit Lucas: 23, tot toelichting van den Motet enkele verzen uit Johannes: 14 en bo vendien een gedicht van Guido Gezelle: „Zoo ellendig zijn" („Consumatum est") voor. Aan de irileldende woorden gingen gebed en de voordracht van de g-moll-Fantasle voor orgel door mej. Annie de Roode vooraf. De Fantasie verlangt een machtiger instrument dan het orgel der Doopsgezinde Kerk om tot haar volle recht te komen, maar we konden toch het spel der organiste wel waaraeeren. Minder bevredigde de orgelbegeleiding bij de Cantate „Gottes Zeit". Want we moeten niet vergeten dat dit werk behalve orgel en continuo twee fluiten en twee viole da gamba als begeleidende instrumenten verlangt. Het ontbrekende kon door het orgel niet voldoen de gesubstitueerd worden. Dat bleek reeds bij de „Sonatina" die deze Cantate opent, waar de orgelklank niet in staat was den hoorder ..aan alle aardsch leed te ontrukken", zooals Schweitzer zegt. En het onder leiding van Leo Ruygrok staande ,,Ned. vocaal En semble" is wel wat klein om het koor te ver tegenwoordigen. Daarbij kwam nog dat twee der solisten wegens ongesteldheid uitgeval len waren en door anderen vervangen moes ten worden. Nu wil ik er terstond den nadruk opleggen, dat ik spoedig bemerkte een acoustisch zeer ongunstig gelegen plaats te hebben ingeno men en het zal althans voor een deel wel hier aan gelegen hebben dat ik van verschillende stemmen niet steeds een gunstigen indruk kreeg en dat voor mijn oor de onderlinge aansluiting in den klank van zangstemmen en orgel niet wilde komen. Toch scheen het me toe dat het orgelpedaal reeds in de Sona tina, maar ook later te zwak klonk om een voldoend fundament te geven. De tenor ving de hooge tonen krachtig aan, maar verzwak te meestal vrij spoedig en had in de laagste weinig volume. Daarentegen scheen me de alt in de lage tonen het best. De sopraan klonk n de interrupties „Komm. ja komm, Herz Jesu" helder en aangenaam. In de slot- fuga was niet altijd volkomen gelijkheid tus schen de zangstemmen onderling en tusschen deze en het orgel te constateeren. Bach schreef deze Cantate tijdens zijn ver blijf te Weimar, dus nog op jeugdigen leeftijd. De tekst is door hem geheel uit Bijbelcitaten samengesteld. Korten tijd later verliet hij in zijn Cantates deze werkwijze, gebruikte in- lasschen van toen in de mo^e zijnde tekst dichters, verving het arioso door de da-capo- aria en scheidde de cantate alzoo in afzon derlijke stukken. De Actus tragicus daarente gen is een doorloopend geheel, waarvan de samenstellende deelen op bewonderenswaar dige wijze'verbonden zijn. Een even groote muzikale beteekenis heeft ae 8-stemmige Motet „Komm Jesu, Komm". Kort geleden heb ik in een radiobespreking iets over Bach's motetten geschreven, o.a. ook dat de moeilijkheden der stemvoeringen den steun van het orgel en zoo mogelijk verster king door blaasinstrumenten vereischen. Nu werd deze Motet a capella gezongen en voor een dubbelkoor was de bezetting met 14 vo calisten wel erg weinig. Schweitzer verlangt een koor van ongeveer 60 executanten. Het is dus geen wonder dat het contrapuntisch weefsel met name in het midden van het eer ste gedeelte niet helder klonk. Beter ging het in de koraalfantasie die daar op volgt. bevat ter kennismaking een HONIG's BOUILLONBLOKJE (Adv. Ingez. Med.) Hollandsche Beeldhouwkunst in Amsterdam's Gemeente Museum. Dr. J. Mendes da Costa De leden van den Nederl. Kring van Beeld- houwers (die zich tegenwoordig niet zoo maar, gewoon, beeldhouwer, doch Beeldhouwer N.K.B. noemen) hebben deze maand de eere zaal van het museum gevuld met over de honderd werken, die als ensemble wel een In structief beeld geven van de hoogte waarop die kunst thans en ten onzent beoefend wordt. Het komt mij voor dat ditmaal het arrange ment gelukkiger is. dat er meer kleur en ge zelligheid in de zaal heerschen, dan vroeger wel eens het geval was. Dat er minder wit en grijs en grijs en wit elkaar afwisselen; het i lijkt iets mondainers zoudt ge haast zeggen en j iets minder stijf-deftig eigenwijs. Ik ben vroeger nog al eens onvoldaan uit die pias- tiekuitstallingen weggeloopen, ondanks de meesterwerken die de Eukabeërs van den aan vang af plachten te vervaardigen. Deze ex- I positie heb ik met ongestoord genoegen wel J vijf kwartier bekeken, bestudeerd bijna en ben daarna met de herinnering aan veel moois in den kop, huistoe gegaan. Daarom zou ik onzen lezers willen aanraden mijn voorbeeld te vol gen. (De toegang is vrijwat al dadelijk prettig stemt, in deze dure dagen, daar, wat geboden wordt, best een inkomprijs zou wet tigen) Dadelijk tegenover den ingang staan wij voor een paar interessante werken van Men des da Costa, het eerelid van den kring en een der baanbrekers der moderne plastiek in Hol land. Een Vrouwenkop (uit 1895) heeft die straffe strakheid eener intelligente elegantie, die Mendes' werk kenmerkt als hij een enkel figuur in rust uitbeeldt. Aan den zijkant groeft hij, als in zelfspot, de contouren van een bezig wijfje dat aan zijn vroegste grès figuurtjes herinnert. Maar gansch nobel is het bronzen kinderkopje (uit lateren tijd) dat daarnevens staat en dat men aan een moder nen renaissancist kon toeschrijven, die nu toevallig Mendes heet. Zonder de nadrukkelijk heid zijner Spinoza en Van Gogh statuettes is in dit wondermooie kinderkopje de psyche van een meisje gegeven, met de scherpe zake lijkheid die toch hier bijna sentimenteel van goedheid kan blijken, en in een Donatello- gewaad gehuld werd. De scherpzinnige Altorf heeft een lastigen buur aan Mendes, doch hij handhaaft zich met zijn bekenden hardsteenen kop van Toorop en vooral met een portret in brons van een bejaard heer, die psychisch volkomen verantwoord lijkt. Zijn „Vogel" heeft die glad de en onaantastbare vormgeving waar Altorf sterk in is, en die aan zulk een dier het ca chet geven, niet van een willekeurigen vogel, doch van de incarnatie van dat begrip. Wij kijken toevallig naar links van Mendes en meenen bekenden te zien. En inderdaad, de Haai'lemsche beeldhouwer Van Reyn heeft twee bekende Haarlemmers in het gips ge snapt: den lithograaf teekenaar Aart van Dobbenburgh en den schrijver Job Steynen zien wij hier meer dan levensgroot voorgesteld. Portretbustes, die als portret gelijkend zijn we herkennen beiden onmiddellijk en toch scherp den specialen kant dien Van Reyn in hen opmerkte, naar voren brengen. Van Reyn gaf van Van Dobbenburgh diens enthousias me. hij kreeg iets van een extatisch zende ling onder de verdorvenen dezer aarde aan Steynen zag hij den tot vlug wederwoord ge- reeden mond waaruit een welverzorgde spot gaat komen en misschien ook iets van den kloosterbroeder, die dorpeldienst heeft en een laten bezoeker verwelkomt. Het zijn in ieder geval, levende kunstwerken die onze belang stelling gaande-houden en toonen dat hun maker zich ook in een gepaste ongebondenheid vrij beweegt. Nog meer naar links, aan den korten wand werd yoor het gestorven mede lid Willem Brouwer een groep van diens kleu rig aardewerk als in memoriani gevormd. Brouwer heeft in zijn genre prachtige dingen gedaan. In wezen eklectisch, houdt niet al wat hij maakte onderling verband, maar, bij voor beeld, zijn voorstelling van „De dood", hoe fijn is d: arin de griezel vermeden en het mysterie eenvoudig uitgedrukt in de geheim zinnige golving van het kleed. Ook in de kleu righeid van Brouwer's aardewerk is nergens de grens die in deze materie tusschen bescha ving en goedkoope burgerlijkheid ligt, naar den laatsten kant overschreden. Het is eigen aardig dat in een gepolychromeerd beeldje van Hildo Krop toch een der belangrijkste der broederen juist die kleuring er iets gewild- antieks aan geeft, iets van de naïveteit der volkskunst nabootst, die een zonderlinge uiting van moderniteit geacht moet worden. In zijn Relief zou men een verwantschap tus schen Krop en den schilder Permeke kunnen vinden; in de bronzen schets voor het Zuider- zeedijkmonument lijkt deze kunstenaar mij op z'n best. Wij willen ons tot nog enkele aan- teekeningen beperken en hopen genoeg ver teld te hebben om eenige lezers naar deze ex positie te drijven. Zij zullen er nog meer Haarlemmers ontmoeten. Den dierenplastieker Klinkenberg bijvoorbeeld, wiens ..Spelende beertjes" het knus-mollige dier beestjes in het glanzend mahoniehout fraai transponeeren. Zijn „Franse bulldog" is een bijna psychisch bronzen portret. De jonge beeldhouwer Weze laar is jaren lang Haarlemmer geweest en, zoo ge lokaal-patriottisch aangelegd zijn zal het u goed doen, zijn zeer geslaagd, zuiver getypeerd „Duits meisje" te aanschouwen. Ter completeering vermeld ik tenslotte nog Jansen van Galen's Don Quic'notte-achtigen omroeper, eenvoudige goede beeldjes van Kos ter thoe Schwartzenberg, Polet's groote gips modellen voor een Charitas en een Justitïa voor het Kamper raadhuis, het Pier Pander achtige gipsrelief der „zusjes" van Puype uit Apeldoorn, bronsjes van Termote, een uiterst fijngevoelig tuinbéeldje door Van der Veen en diens portret van Mengelberg, het Duitsch- georiënteerde werk van den Groninger Wil lem Valk; een mooi „Voorjaar" door Vos, het schilderachtige-impressionistische werk van Wertheim, zeer gedistingeerd en knap, en een fijn zittend figuurtje van Zijl als hekkesluiter. Ziet daar, grepen uit den voorraad van wat mij interesseerde; onder wat ik niet noemde zal nog veel zijn wat een lezer of lezeres weer interesseert. Daarom: op naar Praxiteles! Mi nister Marchant heeft zijn tent geopend, en zijn leerlingen de hand gedrukt. Praxiteles N.K.B. Niemand Kan 't Beter. J. H. DE BOIS Intusschen mogen we het op prijs stellen, dat ons de gelegenheid gegeven werd, twee van de meest beteekenendc vocale werken, van Bach te hooren uitvoeren, en deze uit voering moge een prikkel voor onze plaatse lijke koorvereenigingen zijn, om de studie van. Bach's werken uit te breiden. Die werken bevatten talïooze moeilijkheden, doch de over winning daarvan zai niet enkel aan de hoor ders, maar ook aan de uitvoerenden genot kunnen verschaffen. K. DE JONG. EEN VOORBESPREKING DOOR KAREL DE JONG De periode der „gepassionneerde" uitvoe ringen en uitzendingen is weer aangebroken, de jaarlijks terugkeerende tijd. waarin we ook als er geen speciale Bachherdenkingsgelegen- heid bestaat, over de uitzendingen van Mat- thaeus- en Johannes-Passion om zoo te zeggen struikelen. Nu meene men vooral niet, dat ik ook zelfs maar den schijn zou willen wekken, de waarde daarvan te onderschatten; integen deel: ik voeg me gaarne bij hen, die het als een verheugend verschijnsel beschouwen, dat 'n werk als Bach's Matthaeus-Passion zóó tot alle kringen der volken is doorgedrongen en dat daarnevens de zes jaar vroeger geschre ven. minder grootsche. maar toch ook waarde volle Johannes-Passion niet verwaarloosd wordt. En wat de Matthaeus-Passion betreit, zal men de geschiedenis van Feiex Mendels- sohn-Bart-holdy alleen reeds daarom voor al tijd moeten eeren, omdat hij als 20-jarlge jon geling. in 1829. het werk te voorschijn ge bracht heeft uit de vergetelheid, waarin het honderd jaren gesluimerd had. Hoewel het ten opzichte van vele luisteraars haast overbodig mag schijnen nog iets over de Matthaeus-Passion te berde te brengen, mogen enkele opmerkingen hier toch nog hun plaats vinden. Vooreerst dan, dat de vorm. waarin we haar kennen, niet geheel met het eerste ontwerp van Bach overeen stemt, maar een omwerking is, die de meester minstens elf jaar na de eerste uitvoering, die op Goeden Vrijdag van het jaar 1729 te Leipzig geschied was, ondernomen heeft. De heerlijke koraal fantasie, „O mensch, beewin dein Sünde grosz" die het eerste deel afsluit, en die oorspronke lijk als openingskoor der Johannes-Passion bedoeld was, is pas in de omwerking opge nomen; bij de eerste uitvoering stond op de plaats daarvan een eenvoudig koraal „Jesum lasz ich nicht von mir". De andere groote ko raalfantasie. die in de Matthaeus-Passion voorkomt, het koor „Kommt, Ihr Tüchter, hellft uns klagen", waartegen het jongens koor het koraal „O Lamm Gottes, unschuldig am Stamm des Kreuzes geschlachtet" opent het werk en wordt door niet weinigen als het meest groatsche en indrukwekkende stuk der geheele koorlitteratuur beschouwd. Op de schoonheid der koralen, de dramati sche kracht en bewogenheid der koor-inter rupties, de innigheid der aria's behoeven we niet meer te wijzen, eveneens op den zachten glans der muziek die de Christus-partij als met een aureool omgeeft. Dat Bach Christus' woorden, in tegenstelling met de steeds door clavecin en cello begeleide woorden van den Evangelist, immer door het strijkersensemble laat aecompagneeren, ls niet als 'n nieuwig heid van zijn uitvinding te beschouwen, want reeds de een eeuw vroeger geleefd hebbend Heinrieh Schüitz die o.a. ook een Matthaeus- Passion schreef heeft let6 dergelijks ge daan. Wat in onzen tijd velen min of meer stoort is een deel van den tekst der tusschen het Bijbelverhaal Ingevoegde lyrische ontboeze mingen van den tekstdichter Plcander, welker beeldspraak niet meer met onze opvattingen strookt. Maar voorzooverre de muziek betreft zullen de meesten het wel eens z-ijn met den auteur, die deze als de ideale oplossing be schouwt van de opgave om de Lijdensgeschie denis tegelijkertijd met de hoogste kunst en met den grootst mogelijken eenvoud en ver staanbaarheid tot uitdrukking te brengen. Over 't algemeen is men van oordeel dat ae Johannes-Passion niet geheel op gelijke hoog te met de Matthaeus-Passion staat. Niet al leen is de uiterlijken werking der J.-P. minder groot, doordat hier koor en orkest niet als in den M.-P. in tweeën gedeeld zijn, en ontbreken de groote koraalfantasieën daarin, maar ook wegens de wijding der Ohristusgestalte en den expressieven rijkdom van den partij des Evan gelisten wordt aan de M.-P. door de meesten de voorkeur gegeven. Toch zijn er musici van grooten naam geweest, die de J.-P. hooger stelden; onder hen wordt geen mindere dan Robert Schumann vermeld. Deze voorkeur schijnt zijn grond gevonden te hebben in de beteekenis van sommige aria's, die van het openingskoor „Herr, unser Herrscher" en die van de dramatisch hoogst levendige en aan grijpende koorfragmenten in het tweede deel, die de met spot beginnende tat woede over gaande uitbarstingen der op een dwaalspoor geleide volksmenigte met het uiterst denkbare realisme schilderen. De J.-P. is voor he: eerst op den Goeden Vrijdag van het jaar 1723 te Leipzig uiitgevoerd. maar zij schijnt door Bach reeds vóór de aanvaarding van zijn ambt als Thomascantor, dus nog In Cöt-hen. gecompo neerd te zijn. Vermoedelijk had hij daarbij reeds zijn aanstaande functie op het oog. Tij dens het leven van Bach werd de uitvoering nog' driemaal herhaald. Na het einde der 18de eeuw geraakte de J.-P. evenals andere vocale werken van Bach in vergetelheid en pas toen door de uitvoering der M.-P. ae aandacht der muzikale wereld op Bach gevestigd was werd ook de J.-P. weer te voorschijn gehaald. Toch heeft het van toen af nog vele jaren geduurd eer zij in ruimeren kring bekend begon te worden. Nu treft het zeer, dat in de komende week ook van den ouden Heinrieh Schütz, van wien ook de eerste Duitsche opera „Dafne" af komstig is, twee Passies, ii.l. die naar Mat- thaeus en die naar Lucas, uitgezonden zullen worden. Schütz leefde van 15851672, hij werd dus precies een eeuw vroeger dan J. S. Bach geboren en geldt als de voornaamste compo nist van evangelische kerkmuziek vóór dezen. Schütz schreef vier Passies, naar de verhalen der vier Evangelisten. Deze Passies zijn voor koor a cappella, dus zonder begeleidende in strumenten, bestemd. In de recitatieven vindt men zoowel den verhalenden stijl als den nu nog in de R.K. liturgie gebruikelijken „accen- tus" (het zingen in geringen toonsomvang) terug. Ook componeerde Sch. oratoria (o.a. „Die 7 Worte am Kreuz", Psalmen en Sym- phoniae Sacrae"). Ook van zijn Passies wordt die naar Matthaeus als de meest beteekenen- de beschouwd; deze wordt Donderdag door Frankfort uitgezonden. Zijn Lucas-Passion schijnt veel vroeger, nog in zijn jonge jaren, geschreven te zijn; de geest daarvan is, in overeenstemming met <ien tekst, veel vrien delijker en liefelijker. Deze gaat Zondag uit Leipzig. Schü;z oratorium „Die 7 Worte" zal men Vrijdag uit Praag kunnen beluisleren. We raden dit aan uit een muziekhistorisch oog punt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 17