JU
GRATIS
BIOSCOPEN.
MMMI8
Vraagt onze Voorjaarsstalen
leder pak HONIG's VERMICELLI
Radiomuziek der week
ZATERDAG 13 APRIL 1935
HAARLEM'S DAGBLAD
17
LUXOR SOUND THEATER. a
One Night of Love
Het Luxor Theater prolongeerde opnieuw
„One Night of love". Dat is niet te verwonde
ren, want de stem van Grace Moore en de
haast historisch geworden Butterfly-scène
aan het slot hebben inmiddels een ware ver
maardheid gekregen. Grace Moore beschikt
inderdaad over een voortreffelijk stemgeluid,
waarvan een zeer bijzondere bekoring uitgaat.
Uit het voorprogramma memoreeren wij in
de eerste plaats het actueele nieuws van de
Holland Klank- en Beeldrevue. Het bevat o.a.
opnemingen van den dijkdoorbraak bij Gouda
en de Boskoopsche bloemententoonstelling,
welke zoo ernstig door den storm werd ge
teisterd.
Het Fox journaal
geeft o.m. den wed
strijd Oxford—Cam
bridge, den verjaar
dag van Ludendorff
en de verkiezingen in
Dantzig.
De vroolijke noot
wordt gevormd door
een klucht, die het
wel en wee van twee
nieuwbakken boeren
op een farm in beeld
en klank brengt.
REMBRANDT THEATER.
Kniertje weer terug.
Esther de BoerVan Rijk als Kniertje.
De nieuwe filmweek brengt in het Rem
brandt Theater een reprise van „Op hoop van
zegen", de verdienstelijke rolprent van onzen
stadgenoot A. Benno en wij twijfelen er niet
aan of ditmaal zullen vele filmliefhebbers
Groote Marktwaarts trekken om den roman
van Kniertje mee te beleven.
Het büitenlandsche journaal voert ons naar
Oostenrijk temidden der voorjaarsparade, naai
de verkiezingen in Dantzig, naar de huldiging
van generaal Ludendorff en naar de Vereenig-
de Staten, waar wij van de vernietigende
zandstormen getuige zijn. Polygoon heeft het
défilé der huzaren vastgelegd en geeft voorts
o.m. een indruk van het bezoek der Koningin
aan de Landbouwhoogeschool te Wagen ingen
en van de gasbeschermingsoefeningen in Den
Haag.
Ook onze geteekende vriend Buddy is weer
eens present en dezen keer beleeft hij allerlei
zonderlings in de functie van militair.
Op het tooneel een knap staaltje acrobatiek.
De drie heeren Fuxani verrichten op dit ge
bied prestaties, die inderdaad van goede kwa
liteit zijn.
Moderne Groenlandvaarders.
De Zondagmorgen voorstelling in het Rem
brandt Theater geeft een zeer goede expedi
tiefilm. Vertoond zal worden Moderne Groen
landvaarders, een fotografische reportage van
de Fransche expeditie naar Groenland tijdens
het Internationale Pooljaar 1932—1933. De
expeditie stond onder commando van luite-
nat Habert; de film werd vervaardigd dooi
den heer Auzanneau, die zich een bizonder
goed cameraman getoond heeft. De film is
namelijk fotografisch uitmuntend verzorgd.
De film begint met het gereedmaken van de
Pollux in de haven van Brest, waar de tocht
aanvangt en het schip via het Kanaal en de
Eilanden ten Noorden van de Schotsche kust
op Groenland aankomt. De Franschen had
den daar een bepaalde plek toegewezen ge
kregen, waar ze hun laboratorium bouwden
en het waarneemstation. De moeilijkheden,
waarmee dat bouwen gepaard ging worden
op kunstzinnige wijze getoond.
Een oude auto bewijst daarbij goede diensten!
Behalve de Pollux was er ook nog de Waarom
Niet? bij.
De film toont het leven der mannen tijdens
de overwintering en heeft gelegenheid daarbij
het leven der Eskimo's te laten zien. Dat
zijn menschen, die van de vischvangst en
de jacht leven en het zijn uitmuntende jagers
en visschers en zeer stoutmoedige kajak
mannen. Fraaie beelden worden op het doek
gehraclit van de jacht en de vischvangst, en
het zoo mooie Poolgebied, dat ook zoo wreed
is en koud, is een dankbaar onderwerp ge
weest voor de cameraman, die verschillende
bizondei mooie opnemingen heeft gedaan
en met een schat van materiaal thuis geko
men is. Zie de sledetochten over ae uitge
strekte velden! Zie de Eskimo's in hun ranke
bootjes! Zie de prachtige beelden van het
Poolijs en de ijsbergen, die zich zoo ver
raderlijk ver onder water uitstrekken!
De goede begeleidende muziek is van E.
Flament, met zang van Jean Cyrano.
Het is een film, waaraan liefhebbers van
fraaie natuur en van expedities hun hart kun
nen ophalen!
FRANS HALS THEATER.
Vlug van stapel.
Houdt u van een film met wedstrijden, met
fantastische overwinningen, met alle gevaren
en hinderpalen overwinnende hoofdpersonen,
van films vol door
zettingskracht, vol
spirit, spanning en
levengaat U dan
U deze week vermeien
in het Frans Hals
Theater, waar Wil
liam Haines en Cliff
Edwards en Madge
Evans U van dit alles
volop te genieten ge
ven. Er zit zoo'n
tempo, zoo'n vaart en
zooveel Schwung in.
„Vlug van Stapel", dat
ieder die de film ziet
in de wedstrijdsfeer
moét komen.
De uitvinder moet
Madge Evans. nog geboren worden,
die direct succes met zijn vinding heeft en in
het begin niet overal met spot en hoon ont
vangen wordt. Sandy (William Haines) en
Bumpy (Cliff Edwards) twee matrozen, ver
gaat het al niet beter, al moeten we toegeven,
dat hun eerste proefnemingen met een nieuw
soort, door hen uitgedachten motor, niet hoop
vol stemden. Door hun onwrikbaar vertrouwen
in hun motor en een onuitputtelijk optimisme
weten ze alle tegenslagen te overwinnen en
dat menigmaal op een manier, die het publiek
schateren doet, met het uiteindelijk resultaat,
dat de raceboot met hun motor den interna
tionalen wedstrijd wint en Sandy bovendien
nog het meisje, waar hij zijn zinnen op gezet
heeft, de dochter van den scheepsbouwer
Jameson, Shirley, Madge Evans.
Het is een film, waarbij we onze critische
geest moeten thuis laten, want er gebeuren
vele dingen, die in de nuchtere werkelijkheid,
niet zouden gebeuren en ook niet mogelijk zou
den zijn, maar wat deert dat ons, als we eens
een avond voor ons plezier willen uit zijn en
ons snelheids- en andere sprookjes willen la
ten voortooveren met het eenige doel om ons
eens echt fijn te laten amuseeren.
Het bijprogramma brengt o.a. een filmpje
met Bing Crosby, waarin we van zijn mooie
stem genieten, de reisfïlm voert ons dezen
keer naar Cuba. het land van de Rumba en
de Journals voltooien het aanbevelingswaar
dige programma.
CINEMA PALACE.
De Ellencligen II.
Het tweede en laatste
gedeelte van deze film
speelt tijdens de Pa-
rijsche revolutie van
1832. Jean Valjean. aan
de politie ontsnapt,
vervult zijn belofte en
haalt Cosette bij haar
ontaarde pleegouders
vandaan. We zien haar,
volwassen geworden, in
het huis van' haar nu
onder den schuilnaam
Fauchelevent levenden
weldoener, waar een
jongmensch, Marius,
haar het hof maakt.
De grootvader van
dezen minnaar geeft den acteur Max Dearly
gelegenheid tot een komische karakterrol,
welke eindelijk eens een tikje vroolijkheid
brengt in deze lugubere geschiedenis.
Want donker en somber blijft ook dit tweede
deel met zijn fantastische, zeer onreëel aan
doende straatgevechten én met den adembe-
klemmenden tocht van Fauchelevent met den
gewonden Marius op zijn schouders door de
riolen. Vooral deze laatste episode is een span-
Harry Baur.
r£}\ pnas yam\
B1 K
«HmhiI F»™
(Adv. Ingez. Med.)
nend gefilmd en krachtig gespeeld stukje
kunst.
Charles Vanel heeft ook hier weer als in
specteur Javert, inzonderheid in de scènes na
zijn bevrijding door Fauchelevent, den juisten
toon .van het melodrama te pakken. Een
boeiend melodramatisch figuurtje is ook de
jonge Emile Genevois als het heldhaftige
straatboefje.
Het werk sluit harmonisch met het sterf
bed van Fauchelevent, die zich als Jean Val
jean bekend maakt aan het gelukkige bruids
paar en den bijstand van een priester weigert
omdat hij in Mgr. Myriel zijn priester gevon
den heeft. Tusschen de luchters, die de her
innering aan zijn heilige bewaren, blaast de
oude zwerver getroost den laatsten adem uit.
Op het tooneel een danspaar, waarvan voor
al de vrouw door haar lenigheid en gratie de
aandacht trekt. Onder het filmnieuws de
opening van de brug bij Arnhem, de Koningin
te Wageningen en actualiteiten betreffende
Paascheieren. H. G. CANNEGIETER.
HET TOONEEL.
Galsworthys Tooneelstukken.
Galsworthy wordt in Engeland als drama
turg groot genoeg geacht om een tooneelfeest
aan hem te wijden. Het is juist begonnen, het
Galsworthy Feestseizoen 1935. Het is een sei
zoen van zes maanden en de stukken, welke
worden opgevoerd zijn: Justice, The Skin
Game, A Family Man, The Fugitive en Old
English, De onderneming, op touw gezet door
den bekenden tooneehnan en regisseur Leon
M. Lion, heeft ruimen steun gekregen uit maat
schappelijke en kunstminnenden kringen.
Galsworthy krijgt ongetwijfeld meer erken
ning naarmate zijn dood verder in het verle
den wijkt. Men gaat klaarder beseffen dat hij
bijna dertig jaar lang een sterke en wat ver
storende kracht in de Britsche tooneelwereld
i§ geweest. Hij bracht een nieuwe techniek in
de tooneelschrijfkunst, maar deze alleen kan
niet verklaren hoe het komt dat zijn werk zoo
levenskrachtig blijft, en dat het meer en meer
bewondering krijgt. De groeiende bewondering
gaat samen met het besef dat onze beschaving
verontrustende symptomen van geestelijk ver
val toont. Elk tooneelwerk van Galsworthy
roert dit verschijnsel aan. Zijn geest is er altijd
door beziggehouden en altijd door aange
spoord, in zijn werk voor het tooneel en in dat
voor de romanlezers. Voor hem heeft het pro
bleem van het moderne bestaan altijd de hoog
ste geestelijke beteekenis gehad. De verhar
ding van het gemoed en de veronachtzaming
van geestelijke waarden in. den. strijd om stof-
felijken welstand en om dwingende macht
zijn voor Galsworthy- de groote bedreiging ge
weest en elk van zijn stukken verlangt inter
pretatie m dien zin. Hij is de apostel geweest
van schoonheid en liefde in de wereld, van de
geestelijke waarden die tellen maar die zijn
veronachtzaamd in het rusteloos streven en
grijpen naar dingen waarvan de waarde illu
soir is.
De ondernemers van dit Galsworthy-tooneel-
feest kunnen in de omstandigheden van den
tijd ampel rechtvaardiging vinden voor hun
streven. Afgescheiden van het rechtstreeksch
technisch en dramatisch belang van Galswor
thy's stukken is er aanleiding genoeg den
geest te doen herleven van een kunstenaar,
die door de zuiverste humanitaire motieven
bewogen werd tot zijn arbeid.
MUZIEK.
Muzikale Wijdingsavond
in de Doopsgezinde Kerk
Tweeërlei herdenking: van de aanstaands
Lijdensweek en van Bach's geboortejaar gaf
het aanzijn aan den muzikalen Wijdings
avond van Vrijdagavond in de Doopsgezinde
Kerk. Bach beheerschte het muzikale deel van
het programma geheel En terecht: welke an
dere toondichter heeft zóóveel voor de pro-
testantsche kerkmuziek gedaan als hij? Ds.
Leendertz heeft er in zijn inleidend woord op
gewezen; hij heeft ook geest en samenstel
ling van de teksten der uit te voeren vocale
werken kort besproken en verklaard. Die
werken waren de Cantate no. 106 „Gottes Zeit
ist die allerbeste Zeit" (Actus tragicus) en
de Motet „Komm, Jesu, komm" en tot ver
klaring der cantate las de spreker een ge
deelte uit Lucas: 23, tot toelichting van den
Motet enkele verzen uit Johannes: 14 en bo
vendien een gedicht van Guido Gezelle: „Zoo
ellendig zijn" („Consumatum est") voor.
Aan de irileldende woorden gingen gebed en
de voordracht van de g-moll-Fantasle voor
orgel door mej. Annie de Roode vooraf. De
Fantasie verlangt een machtiger instrument
dan het orgel der Doopsgezinde Kerk om tot
haar volle recht te komen, maar we konden
toch het spel der organiste wel waaraeeren.
Minder bevredigde de orgelbegeleiding bij
de Cantate „Gottes Zeit". Want we moeten
niet vergeten dat dit werk behalve orgel en
continuo twee fluiten en twee viole da gamba
als begeleidende instrumenten verlangt. Het
ontbrekende kon door het orgel niet voldoen
de gesubstitueerd worden. Dat bleek reeds
bij de „Sonatina" die deze Cantate opent,
waar de orgelklank niet in staat was den
hoorder ..aan alle aardsch leed te ontrukken",
zooals Schweitzer zegt. En het onder leiding
van Leo Ruygrok staande ,,Ned. vocaal En
semble" is wel wat klein om het koor te ver
tegenwoordigen. Daarbij kwam nog dat twee
der solisten wegens ongesteldheid uitgeval
len waren en door anderen vervangen moes
ten worden.
Nu wil ik er terstond den nadruk opleggen,
dat ik spoedig bemerkte een acoustisch zeer
ongunstig gelegen plaats te hebben ingeno
men en het zal althans voor een deel wel hier
aan gelegen hebben dat ik van verschillende
stemmen niet steeds een gunstigen indruk
kreeg en dat voor mijn oor de onderlinge
aansluiting in den klank van zangstemmen
en orgel niet wilde komen. Toch scheen het
me toe dat het orgelpedaal reeds in de Sona
tina, maar ook later te zwak klonk om een
voldoend fundament te geven. De tenor ving
de hooge tonen krachtig aan, maar verzwak
te meestal vrij spoedig en had in de laagste
weinig volume. Daarentegen scheen me de
alt in de lage tonen het best. De sopraan
klonk n de interrupties „Komm. ja komm,
Herz Jesu" helder en aangenaam. In de slot-
fuga was niet altijd volkomen gelijkheid tus
schen de zangstemmen onderling en tusschen
deze en het orgel te constateeren.
Bach schreef deze Cantate tijdens zijn ver
blijf te Weimar, dus nog op jeugdigen leeftijd.
De tekst is door hem geheel uit Bijbelcitaten
samengesteld. Korten tijd later verliet hij in
zijn Cantates deze werkwijze, gebruikte in-
lasschen van toen in de mo^e zijnde tekst
dichters, verving het arioso door de da-capo-
aria en scheidde de cantate alzoo in afzon
derlijke stukken. De Actus tragicus daarente
gen is een doorloopend geheel, waarvan de
samenstellende deelen op bewonderenswaar
dige wijze'verbonden zijn.
Een even groote muzikale beteekenis heeft
ae 8-stemmige Motet „Komm Jesu, Komm".
Kort geleden heb ik in een radiobespreking
iets over Bach's motetten geschreven, o.a. ook
dat de moeilijkheden der stemvoeringen den
steun van het orgel en zoo mogelijk verster
king door blaasinstrumenten vereischen. Nu
werd deze Motet a capella gezongen en voor
een dubbelkoor was de bezetting met 14 vo
calisten wel erg weinig. Schweitzer verlangt
een koor van ongeveer 60 executanten. Het
is dus geen wonder dat het contrapuntisch
weefsel met name in het midden van het eer
ste gedeelte niet helder klonk. Beter ging het
in de koraalfantasie die daar op volgt.
bevat ter kennismaking een
HONIG's BOUILLONBLOKJE
(Adv. Ingez. Med.)
Hollandsche Beeldhouwkunst in
Amsterdam's Gemeente Museum.
Dr. J. Mendes da Costa
De leden van den Nederl. Kring van Beeld-
houwers (die zich tegenwoordig niet zoo maar,
gewoon, beeldhouwer, doch Beeldhouwer
N.K.B. noemen) hebben deze maand de eere
zaal van het museum gevuld met over de
honderd werken, die als ensemble wel een In
structief beeld geven van de hoogte waarop
die kunst thans en ten onzent beoefend wordt.
Het komt mij voor dat ditmaal het arrange
ment gelukkiger is. dat er meer kleur en ge
zelligheid in de zaal heerschen, dan vroeger
wel eens het geval was. Dat er minder wit en
grijs en grijs en wit elkaar afwisselen; het
i lijkt iets mondainers zoudt ge haast zeggen en
j iets minder stijf-deftig eigenwijs. Ik ben
vroeger nog al eens onvoldaan uit die pias-
tiekuitstallingen weggeloopen, ondanks de
meesterwerken die de Eukabeërs van den aan
vang af plachten te vervaardigen. Deze ex-
I positie heb ik met ongestoord genoegen wel
J vijf kwartier bekeken, bestudeerd bijna en ben
daarna met de herinnering aan veel moois in
den kop, huistoe gegaan. Daarom zou ik onzen
lezers willen aanraden mijn voorbeeld te vol
gen. (De toegang is vrijwat al dadelijk
prettig stemt, in deze dure dagen, daar, wat
geboden wordt, best een inkomprijs zou wet
tigen)
Dadelijk tegenover den ingang staan wij
voor een paar interessante werken van Men
des da Costa, het eerelid van den kring en een
der baanbrekers der moderne plastiek in Hol
land. Een Vrouwenkop (uit 1895) heeft die
straffe strakheid eener intelligente elegantie,
die Mendes' werk kenmerkt als hij een enkel
figuur in rust uitbeeldt. Aan den zijkant
groeft hij, als in zelfspot, de contouren van
een bezig wijfje dat aan zijn vroegste grès
figuurtjes herinnert. Maar gansch nobel is het
bronzen kinderkopje (uit lateren tijd) dat
daarnevens staat en dat men aan een moder
nen renaissancist kon toeschrijven, die nu
toevallig Mendes heet. Zonder de nadrukkelijk
heid zijner Spinoza en Van Gogh statuettes is
in dit wondermooie kinderkopje de psyche
van een meisje gegeven, met de scherpe zake
lijkheid die toch hier bijna sentimenteel van
goedheid kan blijken, en in een Donatello-
gewaad gehuld werd.
De scherpzinnige Altorf heeft een lastigen
buur aan Mendes, doch hij handhaaft zich
met zijn bekenden hardsteenen kop van
Toorop en vooral met een portret in brons
van een bejaard heer, die psychisch volkomen
verantwoord lijkt. Zijn „Vogel" heeft die glad
de en onaantastbare vormgeving waar Altorf
sterk in is, en die aan zulk een dier het ca
chet geven, niet van een willekeurigen vogel,
doch van de incarnatie van dat begrip.
Wij kijken toevallig naar links van Mendes
en meenen bekenden te zien. En inderdaad,
de Haai'lemsche beeldhouwer Van Reyn heeft
twee bekende Haarlemmers in het gips ge
snapt: den lithograaf teekenaar Aart van
Dobbenburgh en den schrijver Job Steynen
zien wij hier meer dan levensgroot voorgesteld.
Portretbustes, die als portret gelijkend zijn
we herkennen beiden onmiddellijk en toch
scherp den specialen kant dien Van Reyn in
hen opmerkte, naar voren brengen. Van Reyn
gaf van Van Dobbenburgh diens enthousias
me. hij kreeg iets van een extatisch zende
ling onder de verdorvenen dezer aarde aan
Steynen zag hij den tot vlug wederwoord ge-
reeden mond waaruit een welverzorgde spot
gaat komen en misschien ook iets van den
kloosterbroeder, die dorpeldienst heeft en een
laten bezoeker verwelkomt. Het zijn in ieder
geval, levende kunstwerken die onze belang
stelling gaande-houden en toonen dat hun
maker zich ook in een gepaste ongebondenheid
vrij beweegt. Nog meer naar links, aan den
korten wand werd yoor het gestorven mede
lid Willem Brouwer een groep van diens kleu
rig aardewerk als in memoriani gevormd.
Brouwer heeft in zijn genre prachtige dingen
gedaan. In wezen eklectisch, houdt niet al wat
hij maakte onderling verband, maar, bij voor
beeld, zijn voorstelling van „De dood", hoe
fijn is d: arin de griezel vermeden en het
mysterie eenvoudig uitgedrukt in de geheim
zinnige golving van het kleed. Ook in de kleu
righeid van Brouwer's aardewerk is nergens
de grens die in deze materie tusschen bescha
ving en goedkoope burgerlijkheid ligt, naar
den laatsten kant overschreden. Het is eigen
aardig dat in een gepolychromeerd beeldje van
Hildo Krop toch een der belangrijkste der
broederen juist die kleuring er iets gewild-
antieks aan geeft, iets van de naïveteit der
volkskunst nabootst, die een zonderlinge
uiting van moderniteit geacht moet worden.
In zijn Relief zou men een verwantschap tus
schen Krop en den schilder Permeke kunnen
vinden; in de bronzen schets voor het Zuider-
zeedijkmonument lijkt deze kunstenaar mij
op z'n best. Wij willen ons tot nog enkele aan-
teekeningen beperken en hopen genoeg ver
teld te hebben om eenige lezers naar deze ex
positie te drijven. Zij zullen er nog meer
Haarlemmers ontmoeten. Den dierenplastieker
Klinkenberg bijvoorbeeld, wiens ..Spelende
beertjes" het knus-mollige dier beestjes in het
glanzend mahoniehout fraai transponeeren.
Zijn „Franse bulldog" is een bijna psychisch
bronzen portret. De jonge beeldhouwer Weze
laar is jaren lang Haarlemmer geweest en, zoo
ge lokaal-patriottisch aangelegd zijn zal het u
goed doen, zijn zeer geslaagd, zuiver getypeerd
„Duits meisje" te aanschouwen.
Ter completeering vermeld ik tenslotte nog
Jansen van Galen's Don Quic'notte-achtigen
omroeper, eenvoudige goede beeldjes van Kos
ter thoe Schwartzenberg, Polet's groote gips
modellen voor een Charitas en een Justitïa
voor het Kamper raadhuis, het Pier Pander
achtige gipsrelief der „zusjes" van Puype uit
Apeldoorn, bronsjes van Termote, een uiterst
fijngevoelig tuinbéeldje door Van der Veen en
diens portret van Mengelberg, het Duitsch-
georiënteerde werk van den Groninger Wil
lem Valk; een mooi „Voorjaar" door Vos, het
schilderachtige-impressionistische werk van
Wertheim, zeer gedistingeerd en knap, en een
fijn zittend figuurtje van Zijl als hekkesluiter.
Ziet daar, grepen uit den voorraad van wat
mij interesseerde; onder wat ik niet noemde
zal nog veel zijn wat een lezer of lezeres weer
interesseert. Daarom: op naar Praxiteles! Mi
nister Marchant heeft zijn tent geopend, en
zijn leerlingen de hand gedrukt. Praxiteles
N.K.B. Niemand Kan 't Beter.
J. H. DE BOIS
Intusschen mogen we het op prijs stellen,
dat ons de gelegenheid gegeven werd, twee
van de meest beteekenendc vocale werken,
van Bach te hooren uitvoeren, en deze uit
voering moge een prikkel voor onze plaatse
lijke koorvereenigingen zijn, om de studie van.
Bach's werken uit te breiden. Die werken
bevatten talïooze moeilijkheden, doch de over
winning daarvan zai niet enkel aan de hoor
ders, maar ook aan de uitvoerenden genot
kunnen verschaffen.
K. DE JONG.
EEN VOORBESPREKING
DOOR KAREL DE JONG
De periode der „gepassionneerde" uitvoe
ringen en uitzendingen is weer aangebroken,
de jaarlijks terugkeerende tijd. waarin we ook
als er geen speciale Bachherdenkingsgelegen-
heid bestaat, over de uitzendingen van Mat-
thaeus- en Johannes-Passion om zoo te zeggen
struikelen. Nu meene men vooral niet, dat ik
ook zelfs maar den schijn zou willen wekken,
de waarde daarvan te onderschatten; integen
deel: ik voeg me gaarne bij hen, die het als
een verheugend verschijnsel beschouwen, dat
'n werk als Bach's Matthaeus-Passion zóó tot
alle kringen der volken is doorgedrongen en
dat daarnevens de zes jaar vroeger geschre
ven. minder grootsche. maar toch ook waarde
volle Johannes-Passion niet verwaarloosd
wordt. En wat de Matthaeus-Passion betreit,
zal men de geschiedenis van Feiex Mendels-
sohn-Bart-holdy alleen reeds daarom voor al
tijd moeten eeren, omdat hij als 20-jarlge jon
geling. in 1829. het werk te voorschijn ge
bracht heeft uit de vergetelheid, waarin het
honderd jaren gesluimerd had.
Hoewel het ten opzichte van vele luisteraars
haast overbodig mag schijnen nog iets over de
Matthaeus-Passion te berde te brengen, mogen
enkele opmerkingen hier toch nog hun plaats
vinden. Vooreerst dan, dat de vorm. waarin
we haar kennen, niet geheel met het eerste
ontwerp van Bach overeen stemt, maar een
omwerking is, die de meester minstens elf
jaar na de eerste uitvoering, die op Goeden
Vrijdag van het jaar 1729 te Leipzig geschied
was, ondernomen heeft. De heerlijke koraal
fantasie, „O mensch, beewin dein Sünde grosz"
die het eerste deel afsluit, en die oorspronke
lijk als openingskoor der Johannes-Passion
bedoeld was, is pas in de omwerking opge
nomen; bij de eerste uitvoering stond op de
plaats daarvan een eenvoudig koraal „Jesum
lasz ich nicht von mir". De andere groote ko
raalfantasie. die in de Matthaeus-Passion
voorkomt, het koor „Kommt, Ihr Tüchter,
hellft uns klagen", waartegen het jongens
koor het koraal „O Lamm Gottes, unschuldig
am Stamm des Kreuzes geschlachtet" opent
het werk en wordt door niet weinigen als het
meest groatsche en indrukwekkende stuk der
geheele koorlitteratuur beschouwd.
Op de schoonheid der koralen, de dramati
sche kracht en bewogenheid der koor-inter
rupties, de innigheid der aria's behoeven we
niet meer te wijzen, eveneens op den zachten
glans der muziek die de Christus-partij als
met een aureool omgeeft. Dat Bach Christus'
woorden, in tegenstelling met de steeds door
clavecin en cello begeleide woorden van den
Evangelist, immer door het strijkersensemble
laat aecompagneeren, ls niet als 'n nieuwig
heid van zijn uitvinding te beschouwen, want
reeds de een eeuw vroeger geleefd hebbend
Heinrieh Schüitz die o.a. ook een Matthaeus-
Passion schreef heeft let6 dergelijks ge
daan.
Wat in onzen tijd velen min of meer stoort
is een deel van den tekst der tusschen het
Bijbelverhaal Ingevoegde lyrische ontboeze
mingen van den tekstdichter Plcander, welker
beeldspraak niet meer met onze opvattingen
strookt. Maar voorzooverre de muziek betreft
zullen de meesten het wel eens z-ijn met den
auteur, die deze als de ideale oplossing be
schouwt van de opgave om de Lijdensgeschie
denis tegelijkertijd met de hoogste kunst en
met den grootst mogelijken eenvoud en ver
staanbaarheid tot uitdrukking te brengen.
Over 't algemeen is men van oordeel dat ae
Johannes-Passion niet geheel op gelijke hoog
te met de Matthaeus-Passion staat. Niet al
leen is de uiterlijken werking der J.-P. minder
groot, doordat hier koor en orkest niet als in
den M.-P. in tweeën gedeeld zijn, en ontbreken
de groote koraalfantasieën daarin, maar ook
wegens de wijding der Ohristusgestalte en den
expressieven rijkdom van den partij des Evan
gelisten wordt aan de M.-P. door de meesten
de voorkeur gegeven. Toch zijn er musici van
grooten naam geweest, die de J.-P. hooger
stelden; onder hen wordt geen mindere dan
Robert Schumann vermeld. Deze voorkeur
schijnt zijn grond gevonden te hebben in de
beteekenis van sommige aria's, die van het
openingskoor „Herr, unser Herrscher" en die
van de dramatisch hoogst levendige en aan
grijpende koorfragmenten in het tweede deel,
die de met spot beginnende tat woede over
gaande uitbarstingen der op een dwaalspoor
geleide volksmenigte met het uiterst denkbare
realisme schilderen. De J.-P. is voor he: eerst
op den Goeden Vrijdag van het jaar 1723 te
Leipzig uiitgevoerd. maar zij schijnt door Bach
reeds vóór de aanvaarding van zijn ambt als
Thomascantor, dus nog In Cöt-hen. gecompo
neerd te zijn. Vermoedelijk had hij daarbij
reeds zijn aanstaande functie op het oog. Tij
dens het leven van Bach werd de uitvoering
nog' driemaal herhaald. Na het einde der 18de
eeuw geraakte de J.-P. evenals andere vocale
werken van Bach in vergetelheid en pas toen
door de uitvoering der M.-P. ae aandacht der
muzikale wereld op Bach gevestigd was werd
ook de J.-P. weer te voorschijn gehaald. Toch
heeft het van toen af nog vele jaren geduurd
eer zij in ruimeren kring bekend begon te
worden.
Nu treft het zeer, dat in de komende week
ook van den ouden Heinrieh Schütz, van wien
ook de eerste Duitsche opera „Dafne" af
komstig is, twee Passies, ii.l. die naar Mat-
thaeus en die naar Lucas, uitgezonden zullen
worden. Schütz leefde van 15851672, hij werd
dus precies een eeuw vroeger dan J. S. Bach
geboren en geldt als de voornaamste compo
nist van evangelische kerkmuziek vóór dezen.
Schütz schreef vier Passies, naar de verhalen
der vier Evangelisten. Deze Passies zijn voor
koor a cappella, dus zonder begeleidende in
strumenten, bestemd. In de recitatieven vindt
men zoowel den verhalenden stijl als den nu
nog in de R.K. liturgie gebruikelijken „accen-
tus" (het zingen in geringen toonsomvang)
terug. Ook componeerde Sch. oratoria (o.a.
„Die 7 Worte am Kreuz", Psalmen en Sym-
phoniae Sacrae"). Ook van zijn Passies wordt
die naar Matthaeus als de meest beteekenen-
de beschouwd; deze wordt Donderdag door
Frankfort uitgezonden. Zijn Lucas-Passion
schijnt veel vroeger, nog in zijn jonge jaren,
geschreven te zijn; de geest daarvan is, in
overeenstemming met <ien tekst, veel vrien
delijker en liefelijker. Deze gaat Zondag uit
Leipzig. Schü;z oratorium „Die 7 Worte" zal
men Vrijdag uit Praag kunnen beluisleren. We
raden dit aan uit een muziekhistorisch oog
punt.