VRIJDAG 17 MET 193S
H A A R L' E M'S DAGBIAD
7
AAN ALLEN!
Jongens en meisjes natuurlijk ook, nu is het
de beste tijd om je terrarium in orde te bren
gen. In een terrarium kun je b.v. zoo prachtig
gadeslaan de wording van een kikvorsch. Ook
de salamanders kun je van nabij zien. Zeg
nu niet: ik bezit geen terrarium. Je kunt er
best eentje maken. Denk er in de eerste plaats
om, dat de dieren in een licht verblijf moeten
komen, waar de bodem zooveel mogelijk over
eenkomt met die van hun natuurlijk verblijf.
Koop bij een smid een stuk vertind blik.
grootte 80 bij 55 c.M. Vraag aan hem, of hij
5 c.M. van den rand 4 lijnen trekt en de vier
hoeken, die er dan ontstaan, uitbeitelt. Het
blik mag niet te dik zijn, het moet gebogen
kunnen worden, want het moet den bodem van
het terrarium vormen. Je kunt ook de hoe
ken aaneen laten soldeeren. 't Geheel moet lij
ken op een deksel. Nu moet je nog 4 houten
stijlen hebben 50 c.M. lang en 2 c.M. breed en
dik. Eikenhout is hiervoor het meest geschikt.
In de stijlen moeten gleuven gemaakt worden
voor de glaswanden. De stijlen moeten met
houtschroeven aan den bodem bevestigd wor
den. Boor daarvoor eerst gaten bij de hoeken.
Zorg er voor, dat de schroef eerst door deze
opening wordt gedraaid en vervolgens in den
onderkant van de houten stijl, zoodat deze
verticaal op den bodem komt te staan. In 't
midden van de bodemplaat boor je een gaatje
zoo groot als een halve cent. Dit moet dienen
als lichtgat en als waterafvoer. Je kunt om
alles steviger te maken een dubbelen bodem
aanbrengen. Aan de hoeken moet je ook hou-
te'"1 blokjes timmeren, zoodat er een bakje on
der het afvoergat geplaatst kan worden. Als
dat alles klaar is, laat je 4 glasplaten snij
den voor de zijwanden. Die moeten precies
passen in de gleuven van de stijlen. Met stop
verf zet je ze maar stevig vast. Als afsluiting
ook al, omdat je je licht bezeeren kan aan den
glasrand timmer je tusschen de hoekstijlen 4
horizontale latjes. Het dak is eenvoudig een
glasplaat, die 't geheel goed afsluit. Een dek
sel van gaas kan natuurlijk ook dienen, maar
dan moet je het wel goed ombuigen, anders
tippelen de hagedissen en salamanders eruit.
De houten stijlen verf je nu rood of groen en
dan is je terrarium als gebouw klaar. Nu wil
je er natuurlijk dieren in hebben, die zoowel
op 't land als in 't water kunnen leven. Nu
strooi je over den bodem een laag bloempot-
tenscberven maar zon, dat de holle kant naar
onder komt te liggen en er voldoende lucht
toe kan stroomen. Daarboven, een laag gróye
kiezel (2 cM.) dan een laagje fijn kiezel (1
c.M.) en ten slotte 10 c.M. tuinaard. In een
hoek breng je een klein zandbergje aan, waar
de hagedissen en slangetjes kunnen zonnen.
Allicht leggen ze daar ook hun pitjes. Een
rotsje voor de dagelijkschp gymnastische oefe
ningen, behoort ook in een terrarium thuis.
Je behoeft het al weer niet te koopen. Wat
stukjes puimsteen en sintels aan elkaar ge
lijmd geven al een aardig effect. Maar zorg er
voor, dat de dieren zich niet bezeeren kunnen,
dus scherpe kanten moeten afgevijld worden.
Voor het natte gedeelte vragen we aan moe
der om een vingerkommetje, zeepbakje, of fo-
tografie-spoelbakje. Op den bodem komt wit
zand. W-e graven het in en vullen het aan de
buitenzij op met tuinaard. Nu brengen we er
verschillende planten in Dat staat aardig,
maar 't is ook noodig voor de luchtver-
versching. Groene planten voeden zich met
koolzuur en geven zuurstof aan de lucht af.
Die zuurstof komt juist aan de dieren ten
goede. Langs het vijvertje kun je het net zoo
mooi maken, als je wilt. Zie je langs sloot of
plas een fleurig plantje, steek het dan voor
zichtig uit en zet het in je terrarium. In het
vijvertje zelf kun je waterpest, esndenkroost
en varentjes doen. Hier en daar een heel klein
potje met plantjes b.v. naast een rotsje staat
ook leuk. Vooral niet te veel, zoodat de zon
er niet kan binnendringen. Dagelijks moet je
de planten begieten. Plaats je terrarium or>
een zonnig licht plekje. Wie er nu nog nu"1'
van weten wil, vraagt dat maar In zijn briefje
W. B.—Z.
EEN VERGISSING.
Mijnheer Pieterse leert vliegen. De theorie
heeft hij nu gehad en de practische lessen
beginnen. De eerste dag op het vliegveld. Daar
staat een vliegtuig. Er in zit een man. Pieter
se stapt in.
Hij denkt, dat het de piloot is, die hij met
zijn practische kennis een beetje overbluffen
kan. Start vrij, vol gas, de machine stijgt.
Maar bij de eerste bocht zakt de machine.
„Wat moet ik doen?" brult Pieterse. „Gauw!
„Weet ik het!" is het antwoord, „ik dacht
dat u de piloot was."
DE ROOFRIDDERS.
WIE ZOEKT ER MEE?
Boer Janssen heeft een varken gekocht op
de markt. Op weg naar huis rukt het varken
zich echter plotseling los en zet het op een
loopen, Boer Janssen er achter aan; maar
plotseling is het dier verdwenen, En hoe boer
Janssen ook zoekt en zoekt; het varken is en
blijft weg. Zien jullie het misschien? Maar je
moet goed kijken, hoor! Want het heeft zich
natuurlijk ergens verstopt.
„Er zijn weinig schepen den laatsten tijd de
rivier afgekomen. De roofridders hebben geen
goede buit gehad. Als dat maar niet beteekent,
dat wij binnenkort overvallen worden." De
boerin, die deze woorden sprak, zuchtte eens
en keek door het kleine raam naar buiten over
de golvende graanvelden, ..De oogst staat zoo
prachtig en de zaken zijn dit seizoen zoo goed
geweest....' Ze zuchtte nogmaals, ging toen
weer verder met spinnen.
Op het erf speelden de blonde kindertjes
Ze speelden roofriddertje. „En jij bent de roo-
ver en wij zijn de boeren. Dan overval jij ons;
maar wij verweren ons en jij wordt verslagen"
Ze joelden en schreeuwden door elkaar.
De moeder stond op; liep naar de deur en
klapte in haar handen. „Niet zulke gekke
spelletjes spelen. Ga liever verstoppertje of
krijgertje spelen."
„Maar moeder," de kinderen hingen aan
haar aan, „dat zijn toch geen gekke spelle
tjes. Dat gebeurt toch!"'
De moeder wendde het hoofd af; ja ze had
den gelijk. Het gebeurde helaas ook!
Ze liep weer naar binnen en begon weer
te spinnen.
Even later trad de boer binnen.
„De oogst staat prachtig; wiat gaan de za
ken goed."
De vrouw knikte. „Ja, het is heel wat pret
ij'ger werken, nu we vrije boeren geworden
zijn, dan vroeger in lijfeigenschap. Alleen, nu
leven we aldoor in angst voor de roofridders".
De boer trok een zware rimpel in zijn hoofd
„Die heeren hebben niet veel buit gehad de
zen zomer. Er zijn niet veel schepen op de
rivier geweest. Ik denk, dat het te veel bekend
is. dat hier van die gevaarlijke sinjeurs
wonen.".
„Ik ben zoo bang," zei de boerin en haar
stem trilde, „dat ze ons weer overvallen. De
bewoners van dit dorp hebben allen goede
zaken gedaan en zijn tamelijk welgesteld."
„Onmogelijk zou het natuurlijk niet zijn.
Maar stel je gerust, vrouw; want we hebben
onze werktuigen zoo scherp geslepen, dat ze
in geval van nood als wapens dienst kunnen
doen. Maar ik zal nog eens met de andere
mannen van het dorp spreken. Want je kon
inderdaad wel eens gelijl: hebben
En helaas, de vrouw had gelijk. Want op
een goede dag of liever een kwade dag
zagen de boeren, die bezig waren op het land
het graan binnen te halen, eenige geharnaste
ridders met soldaten op zich af komen. Da
delijk klonk het fluitje, dat ze als waarschu
wing afgesproken hadden, de boeren grepen
hun scherp geslepen wapenen stelden zich op
en wachtten rustig de aanstormende ruiters
af. Het werd een wild gevecht; maar de boe
ren, die wisten, dat ze alles kwijt zouden zijn
wanneer ze verloren, hielden dapper stand.
Eindelijk trokken' de ridders, verslagen af
Nee. niet allemaal; want een van hen. die een
zwaïe wonde opgeloopen had was van zijn
naard gevallen en bewusteloos blijven liggen,
toen de anderen wegtrokken.
De boeren kwamen naderbij. Zij hadden
geen enkele doode te betreuren en hun won
den waren slechts van onbeduidenden aard.
„Het is de heer van Delftsdijke, Wat zullen
we met hem doen?"
„Laat hem liggen," stelde een voor; maar
een ander had een medelijdender hart en
protesteerde tegen dit onmenschelijk voorstel.
„Laten we hem meenemen en hem verple
gen. Misschien is hij er ons later dankbaar
voor." Met groote zorg en voorzichtigheid til
den ze den gewonde op en legden hem op een
wagen. Hij kreunde zachtjes. Zoo kwamen de
boeren het dorp in. Groot was de algemeene
blijdschap, toen men zag. wie overwinnaar
gebleven was en hoe goed de mannen er af
gekomen waren.
Het was bij boer Adolf, dat de gewonde rid
der binnengedragen werd: de boerin, dezelfde
die de overval gevreesd had verzorgde hem
met, de grootste liefde en toewijding. Den
meesten tijd lag hij buiten kennis en dan
sprak hij allerlei onsamenhangende woor
den. Maar eindelijk was hij zoover, dat hij
zijn oogen opsloeg en om zich heen zag. De
zon scheen door de kleine ruiten en vulde het
lage vertrek met een vriendelijke glans. In
een hoek zat een vrouw te spinnen en op den
grond speelden blonde kinderen
„Waar ben ik?" mompelde de ridder. Op
het geluid van zijn stem kwam de boerin na
derbij. ,,U bent in het dorp Driehuizen bij
boer Adolf".
„Bij boer Adolf....?" In groote verbazing
opende de gewonde de oogen.
„Maar dan ben ik toch een vijand? Wij
hebben de boeren overvallen."
„En zijn verslagen. U was gewond en wij
hebben u verzorgd." De ridder zei niets meer.
Maar hij dacht zoo veel te meer.
Zijn dankbaarheid toonde hij later, toen
hij genezen was en naar zijn slot kon terug-
keeren. Toen nam hij de hand van boer Adolf
in de zyne en zei ontroerd:
.Mijn leven dank ik u; ik zelf zal u nooit
meer overvallen of op andere wijze hinderen
of onaangenaam zijn. Eai ik zal mijn best doen
de andere ridders te bewegen eerbied te heb
ben voor uw werk."
De heer van Delftsdijke heeft woord gehou
den; nooit meer werden de boeren van Drie
huizen overvallen en ze waren blij, dat ze de
raad van boer Adolf opgevolgd hadden en den
gewonde verzorgd. Want daar vaarden ze nu
allemaal wel bij.
RITA VAN B.
MOPSJE EN DE BUURHOND.
„Woef Woef! zei de buurhond. „Ga weg
hier
„Hallo," blafte Mopsje, „jij en ik moeten
vrienden zijn. Mijn baas heeft tegen jouw
vrouwen gezegd, dat ze een hond moesten ne
men. En omdat ze mij zoo'n goede waakhond
vonden hebben ze jou gekocht!"
„Woef," zei de buurhond. „Blijf uit mijn
tuin 1
„Wel," zei Mopsje nogmaals „als je me nu
eens een stukje gaf van dat stuk vleesch, dat
je aan het eten bent. En je kunt de beentjes,
die je krijgt, in onzen tuin begraven. Ik heb
ruimte genoeg. Dan kan je onder de haa;
doorkruipen."
„Grrr", bromde de kleine buurhond zoo
hard dat. de oude dames door het raam keken.
„Ksssst," riepen ze boos tegen Mopsje,
„maak Bingo niet bang!'-
„Ik heb nog nooit een jonge hond bang ge
maakt en hij mag al zijn stukken vleesch hou
den. Het kan me niets schelen," blafte Mopsje
en hij keerde zich om
„Gedraag je netjes Mopsje," zei de baas, die
net het hekje binnen kwam en de woorden
van de oude dames gehoord had.
Mopsje vond het naar een standje te krij
gen van den baas, vooral nu hij 't heelemaal
niet kwaad bedoeld had en hij geprobeerd
had vrienden te worden met de buurhond.
„Die Bingo zal wel een echte schoothond
worden." bromde Mopsje in zichzelf. „Nu laat
hem. Ik zou hem een grooten dienst hebben
bewezen door hem te leer en dat hij de helft,
van de botten, die hij krijgt moest begraven
voor een keer, dat hij honger heeft, inplaats
van den heelen dag door te eten. Maar ik trek
me niets van hem aan!1"
„Die buurhond van Jou is me wat moois,"
zeiden Mopsjes andere vrienden „Waarom
leer je hem niet botjes begraven?"
„Nee hoor! Hij wil geen vrienden hebben. Ik
heb genoeg mijn best gedaan," blafte Mopsje.
Maar het was toch naar een buurhond te
hebben en je niet met hem te kunnen be
moeien. Bingo had geen enkelen vriend op de
laan. Hij hield zijn kop fier opgericht en
snoof verachtelijk, als hij met de oude dames
ging wandelen en de honden probeerden
vriendschap met hem te sluiten.
„En hij krijgt veel te veel eten op zijn scho
teltje," beweerde Tommie, een oude vriend
van Mopsje, die aan den overkant van de laan
woonde. „Ze zouden wel zes honden daarvan
te eten kunnen geven. Zeg Mopsje, ik heb een
idee! De oude dames gaan vandaag uit en ik
heb echt zin om die Bingo eens een lesje te
geven."
„Ik wil niets meer met Bingo te maken
hebben," zei Mopsje, die zich herinnerde, dat
Bingo hem een standje van de oude dames
en van den baas bezorgd had. Hij schudde
zijn kop.
s Middags was hij druk bezig zijn beentjes
te begraven toen hij in den tuin naast hem een
geluid hoorde.
„Woef woef!" blafte Bingo luid en angstig
Mopsje keek door de haag toen hij dat
hoorde. Hij had al gemerkt, dat Bingo's maal
als gewoonlijk, weer erg rijkelijk en overvloe
dig was. Hij had ook al gemerkt, dat- Bingo
er niet erg veel trek in scheen te hebben,
maar hij was te trotsch om hem aan te bie
den hem te helpen.
Maar de anderen hadden er schijnbaar an
ders over gedacht. Toen Mopsje door de haag
keek, zag hij plotseling Tommie met een stel
vrienden door het hek naar binnen hollen.
Mopsje herinnerde zich, dat Tommie gezegd
had, dat hij Bingo een lesje zou geven; maar
Mopsje hoorde aan den klank van Bingo's blaf
fen, dat de kleine hond verschrikkelijk bang
was.
„Woef, woef", blafte Tommie, „Jij bent toch
te vet om ons uit je tuin te jagen!"
„Waf waf," blafte Spit, die ook op de laan
woonde, „en je bent zoo gulzig, dat je wel dik
moet worden!"
„Help help Mopsje," blafte Bingo, die niet
wist, dat het maar een grapje van de honden
was.
„Goed," antwoordde Mopsje en hij kroop
door de opening in de haag.
„Zoo Mopsje, kom je ons helpen?" grijnsde
Tommie en hij liet zijn tanden zien. Maar tot
groote verwondering van alle honden liet
Mopsje zijn tanden zien aan hem!
„Kom Bingo, jaag ze er uit. Ze mogen hier
niet komen," kefte Mopsje. „Laat je tanden
zien en toon dat je een echte waakhond bent
en geen schoothondje. Ga mee op ze af!"
„Goed, als jij voorgaat. Mopsje". Bingo zag
er uit als een echte waakhond, toen hij
Mopsje volgde.
„Hé, Mopsje, we kennen jou. We willen niet
met je vechten!" riepen Tommie en Spit en
alle honden draaiden zich om en gingen het
hek uit.
„Mopsje je bent een held," huiverde Bingo.
„Eet met me mee!"
„Ik heb al eten gehad," zei Mopsje. „Maar
ga mee dan kun je vriendschap sluiten met
Tommie en Spit en de rest. Het was maar een
grap van ze. Kom, ga mee naar buiten. En
dan.zal ik je leeren. hoe je beentjes moet
begraven in onzen tuin. Dat wil je toch
wel, hè?"
„Hebben Bingo en jij den strijdbijl begraven
oude jongen?" vroeg de baas, toen hij een
uur later thuis kwam en Bingo en Mopsje
door de haag met elkaar zag praten.
„Geen strijdbijl, maar beenen hebben we
begraven, baas", blafte Mopsje: „en we zijn in
het vervolg vriendjes!" DINA VAN Z.
UIT DE NATUUR.
ONDER DE WATERSPIEGEL.
Wof"«r f.
Nu het eindelijk toch zachter weer gaat wor
den heeft het dierenrijk onder water weer
teekenen van leven gegeven. Haal maar eens
een netje door de sloot dan heb je een massa
glibberige knikkers, die allemaal kikkereitjes
zijn. Als je nog nooit de ontwikkeling hiervan
van dichtbij hebt gezien, dan moet je heusch
in een wijde flesch of een aquarium een dot
van dat glibberige dril eens gadeslaan. De
zwarte stippen zijn de jonge larven en in het
begin voeden ze zich met dit dril. Binnen en
kele dagen beginnen de stippen zich te rek
ken en lijken net komma's, die heel vlug groo-
ter worden en weldra schieten de jonge kik-
kervischjes door het water.
De verdere ontwikkeling gaat ook nog al
snel. De jonge diertjes leven van rottende
plantendeelen en in een aquarium nemen ze
ook genoegen met fijn geschaafd vleesch en
beschuit. Dan zien we eerst de achterpooten
verschijnen en later de voorpooten, terwijl de
staart steeds korter wordt. Na 34 maanden
is het een echt kikkertje, dal niet meer uit
sluitend in het water kan leven, er moet dus
m de bak een gedeelte boven water gemaakt
worden, waar hij op kan zitten. Het beste is
echter het diertje zijn vrijheid weer terug te
geven, want ik weet niet of Moeder op zoo'n
huisdier gesteld zal zijn. Bovendien, heb je een
kat, dan zal die hem vlug opgepeuzeld heb
ben, zoodra je kikker zich buiten water waagt.
De planten, die in slooten en vijvers gaan
uitloopen, zorgen voor de dieren, die uit hun
winterdommel ontwaken. Zij hebben lucht
noodig om te kunnen leven, net. zoo goed als
wij. Het noodzakelijkste deel heet zuurstof
De gebruikte zuurstof ademen ze weer uit
als koolzuur en dat. hebben juist de planten
weer noodig om te leven. Een juiste verhou
ding van visch en planten houdt het water
zuiver.
Neem frissche groene planten voor je aqua
rium. die thuis nog eens terdege moeten wor
den afgespoeld met schoon water, anders heb
je kans ongewenschte gasten in je bak te
brengen. Breng niet te veel planten aan, als
je ongeveer twee a drie groepjes hebt, is het
meestal wel voldoende.
Enkele namen van de meest bekende en
dankbaarste planten zijn: waterpest, hoorn
blad, vederkruid, fonteinkruid, sterrekroos en
kikkerbeet en watervlolier
Een pas ingericht aquarium moet eerst eer
"aar weken met rust o-e^.L^n wo^en r>-
kan het met succes bewoond worden. De plan
ten hebben dan mooi gelegenheid te wortelen,
want de visschen houden er van aar. de plan
ten te trekken en stonden ze niet goed vast,
dan zou de plantenboel direct los drijven.
S.
OP HET GROOTE FEEST.
door W. B—Z.
Jan, Piet en Kees
zijn samen geweest
Al op een heerlijk zilveren feest.
Jan moest dan eerst
Een bruidsjonker zijn.
Hij droeg een zwart pak
Met revers van satijn
Hij had zoo waar ook een hoogen hoed
En iedereen zei: die stond hem wat goed*
En onder wel honderd gekleurde lichtjes
Zong hij een liedje met neefjes en nichtjes.
Toen kwam Piet als een boertje uit Drente
Het rinkelde hard met een groote zak centen
Hij danste een rondje van plof, plof. plof.
En verloor toen in haast nog zijn eene slof.
Daarna kwam Kees als Kabouterkoning
Hij bracht er een schat naar de menschen-
woning.
Het was een lampje met zwarte gitten,
Daar kon het bruidspaar juist onder zitten.
Hij vertelde, hoe je onder den grond,
Heel veel van zulke lampjes vond.
Hij zong toen een liedje van dideldomdijn,
En iedereen zei: Wat zingt die Kees fijn!
ri
doms zag je door gaten hun handen en
voeten.
Waarmee ze de gasten dan vroolijk
begroeten.
Ze zongen: Lang zullen ze leven, joechhea
En toen zongen alle gasten blij mee.