ZATERDAGAVOND
Een elf landen tocht
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
H.D. VERTELLING
Londen heeft weer een mysterie.
NECERTOONEEL
IN LONDEN.
ZATERDAG 15 JUNI 1935
H A A R EE M'S DACBCAÜ
7
Van Nederland uit de Oostzee om
Men. zegt zoo vaak, dat in dezen tijd van
crisis en malaise de romantiek onder de
mensehen verloren dreigt te gaan; alles
wordt zakelijkheid en het pract-ische leven
eischt zijn rechten meer dan ooit te voren.
Komt het misschien daardoor dat juist nu
boeken van den Doolaard of Fabricius zoo
veel gelezen worden? En dat men telkens
opnieuw hoort van jonge mensehen, die op
bijzondere manier verre reizen ondernemen,
naar Indië, naar de Kaap en waar niet heen.
Zoover zal ik het nu maar niet zoeken,
maar toch hoop ik op dezen tocht om de
Oostzee door verschillende landen te komen,
die men in Nederland over het algemeen
weinig of niet kent- en daarover hier het een
en ander te vertellen. Maar hoe men dan
ook gaan wil tenslotte moet je steeds in
Nederland zelf beginnen.
Een kijkje in de Böttcherstrasse in Bremen,
waar oude en moderne bouwstijlen tot één
geheel geworden zijn.
Zoo trapte ik dan op een mooi en avond
mijn zwaar bepakte fiets langs den straat
weg naar Amsterdam. Achter mij ging de
zon onder en de weerschijn daarvan blonk
mij tegemoet in de gouden schittering der
ramen. Mijn reis was begonnen, van nu af
aan was mijn fiets mijn eenige metgezel op
mijn tocht door elf landen. Ik luisterde naar
het eentonige gekraak van mijn zadel en naar
'n vreemd gepiep dat ergens uit mijn stuur
vandaan komt.
Niet goed gesmeerd? Ach dat zal wel in
orde zijn, de fiets is zoo goed nagekeken!
Het klinkt goed, wanneer je zeggen kunt,
ik ga met de nachtboot. Je denkt aan Enge
land, naar mijn vrachtboot gaat naar Lem
mer. waar 's morgens om 4 uur mijn fiets door
eenige zwoegende mannen van de boot aan
land geheschen wordt.
Daar staan wij nu. De juffrouw, die óók den
weg niet weet, de mijnheer, die de vlugste
route kent, en ik. Met zijn drieën verdwijnen,
wij in den zwaren kouden morgennevel, die
over het Friesche land hangt. Het is werkelijk
ontzettend koud. Ik heb alles aan wat ik mee
genomen heb en toch duurt het tot zonsopgang,
voordat ik eenigszins op temperatuur kom.
De witte nevelvegen beletten elk uitzicht
totdat, voor ons in het oosten, een oranje
schijn de zon aankondigt. De grazende koeien
worden tot groteske silhouetten en de- zon
doorlichte nevelbanken over de weilanden zijn
in eindelooze. schijnend-witte sneeuwvelden
veranderd.
De juffrouw, die den weg niet wist, slaat
een zijweg in, zij is bijna thuis. Ook de mijn
heer. met de vlugste-route, bedank ik en hij
krijgt thuis van zijn vrouw vast een kop koffie
om te bekomen van al die kou. Voor mij is er
echter nog een lange dag in het verschiet.
Een dag met velerlei verrassingen, o.a. dat de
mijnheer met de vlugste route, mij 10 K.M.
deed omrijden! Ik wil nog naar Duitschland
komen, liefst tot Oldenburg. Het is wel een
goede 180 K.M., maar dat gaat toch wel. Ach
ja, het ging ook. De 180 K.M. groeiden nog
wat aan. ik had mij wat in den afstand ver
gist; het werd een recordrit van 240 K.M., maar
ik bereikte Oldenburg tóch.
Nauwelijks in Duitschland gekomen, viel ik
midden in een groote propaganda-campagne
voor het „Luftverband". Lange rijen mannen
in verschillende uniformen, waarvan ik de'
blauwe van het Luftverband nog niet kende,
collecteerden. Dwars over de wegen waren
groote aansporingen gespannen om de lucht
vaart daadwerkelijk te steunen.
Boven Leer werd druk gevlogen. Er was een
zweefvliegtuig in de lucht, dat de belangstel
ling van de geheele bevolking gaande maakte.
Ook in Oldenburg was alle man aan het
werk en. toen ik 's avonds om 9 uur doodmoe
de stad in fietste stroomden mij duizenden
mensehen tegemoet naar de kazernes. De
heele Reichsweer was op de been.ja, heel
Olldenburg stroomde leeg! Wat was er dan
wel aan de hand? Ik vroeg het. „Zapfen-
streich", luidde het antwoord. Een militaire
tap-toe-dus. Daar moest ik bij zijn! Vlug
mijn fiets weggebracht en teruggeloopen
naar het- feestterrein.
Op het opengelaten vierkant stond de
kapel opgesteld en op een kleine verhooging
ervoor de kapelmeester, onbeweeglijk, star
en stram. Op de maat der muziek bewoog
hij zijn rechter arm op en neer. Hoe oneer
biedig het ook moge klinken, ik moest on
willekeurig denken aan de mooie dames voor
op een draaiorgel, die ook bij eiken draai
van het orgelwiel hun naakten arm met het
dirigeerstokje op en neer bewegen!
Het was donker geworden en onder aanhou
dend dof tromgeroffel wordt het vrijgelaten
carré nu eensklaps omlicht door toorts dragen
de solaten. De fakkelschijn werpt een rossen
gloed over de duizendkoppige menigte en een
bloedige weerschijn op de roode kazernemuren.
Eensklaps hoor ik het oude „Gott erhalte
Franz den Kaiser". Ik kijk rond en zie dat de
menigte met opgeheven arm staat. Dat is
waar ook, het Duitsche volkslied heeft dezelf
de melodie. Nu eens zien wat er gebeurt wan
neer ik mijn arm niet uitsteek. Ik sta in de
houding zooals ik voor ons Wilhelmus ook zou
doen. Een jonge luitenant naast mij kan het
blijkbaar niet verdragen en snauwt mij toe:
„Waarom brengt u den groet niet?"
,.Ik ben buitenlander", antwoord ik.
„Ruk dan uit", was het vriendelijke weder
woord. Om verdere moeilijkheden te vermij
den doe ik een stap achter uit en blijf zoo
staan. In strammen paradepas gaan muziek
en fakkeldragers ons voorbij. Het is afgeloo-
pen. Ik wandel naar den uitgang en plotse
ling is diezelfde luitenant weer naast mij en
vraagt mij, waar ik vandaan kom. Uit Ne
derland.
„Schaamt u zich dan niet ons volkslied niet
te kennen?"
Waarop ik hem zeg, dat ik het wel ken.
maar niet inzag waarom ik. als Nederlander,
het Duitsche volkslied niet op dezelfde wijze
zou eeren, als ik het mijn eigen deed. Hij is
stil, weet daarop blijkbaar geen antwoord te
geven, dan voeg ik er aan toe, „tenslotte ben
ik geen National-Sozialist" en toen kwam het
onverwachte antwoord: „Nah, schamen Sie
Sicli dann darüber. (Schaamt u dan daar
over!).
Van Oldenburg naar Bremen is niet zoo
ver. De weg is mooi, aan weerskanten beplant
met zware eiken en beuken. Onder een gedu
rige gietbui rijd ik de stad Bremen binnen
om als eerste bezigheid mijn reischèque in ie
wisselen. Bij den ingang van de bank al
stroomt mij het Nederlandsch tegemoet. Ook
bij het loket sta ik aan weerskanten tusschen
Hollanders, die allen dat feit angstvallig voor
elkaar verborgen trachten te houden om toch
maar alsjeblieft met die andere Nederlanders
niet in gesprek te geraken. Zoo zit ik dan een
kwartier lang op een bank naast een landge
noot, die een kwartier lang een pamflet van
een Duitsche Madeirarëis uit zijn hoofd leert,
wat duidelijk genoeg geheel overbodig is, want
hij moet dienzelfden middag nog aan boord
zijn. Maar anders zou ik hem misschien wel
aangesproken hebben en zooiets moet verme
den worden! Nederlanders op reis zijn vreem
de wezens.
Bremen is de Duitsche stad waarvan ik het
meeste lioud. Ondanks haar moderne straten
heeft zij nog zoo echt haar karakter van oude
patriciër-stad weten te bewaren. De drukke
bedrijvigheid van weleer is er nog steeds te
vinden, maar ook vindt men overal de over
blijfselen van haar ouden glorietijd. De boch
tige straatjes der binnenstad houden zoo vele
prachtige geveltjes voor den haastigen tou
rist verborgen. Eeuwenoude pakhuizen hellen
voorover langs de Weser en openen nog steeds
hun grage muilen om waren in ontvangst te
nemen. Maar het hart van Bremen is de Markt
met de oude domkerk en het prachtige Rat-
haus. Met welk een verkwistenden rijkdom
hebben die oude stadsbestuurderen hun ge
meentehuis van binnen en van buiten ver
sierd! De zijkanten laten nog de oude Gothi-
sche ramen zien waar men later den Renais-
sancegevel voorzette, die met recht de groot
ste trots der stad uitmaakt.
Schuin daartegenover loopt een nauw
straatje. Het is bijna niet te vinden en toch is
er in heel Bremen geen vreemder aan te wij
zen. De Böttcherstrasse, in het hartje van de
oude stad, levert het bewijs dat ook de oude
bouwstijlen te'gebruiken zijn om modern te
bouwen en dat moderne huizen niet hoeven
te misstaan naast hun eeuwenoude buren
De rijke koopman Roselius wilde voor eeni
ge jaren lot eiken prijs verhinderen, dat het
vervallen straatje afgebroken zou worden. Door
zijn streven is het gelukt een deel van het oude
te bewaren en daarnaast nieuwe huizen te
bouwen, die zich volkomen in hun modernen
stijl aanpassen bij het oude. Zoo werd hier een
geheel geschapen dat op de wereld zijn weer
ga niet vindt.
B. C. J. GROENEVELT
De nieuwste film met KaUierine Hepburn is
getiteld Break of Hearts. Hierin vervult ze de
rol van componiste, die verliefd is op een groot
dirigent. Ze beseft de moeilijkheden verbonden
aan de verhouding met een kunstenaar en ze
geeft hem zijn vrijheid terug. Charles Boyer
is de tegenspeler van Hepburn. In de film wor
den door een orkest van tachtig man o.a. ge
speeld de vijfde Symphonie van Tschaikowsky
gedeeltelijk, en Toccata en Fuga van Bach.
De Piano-Virtuoos.
Met een vergenoegd lachje legde de direc
teur van de concertzaal de microfoon op den
haak. De bureaulist had hem zoo juist door
de huistelefoon medegedeeld, dat het gebouw
voor vanavond uitverkocht was. tot den
laatsten stoel toe. Het deed hem machtig
veel plezier! Maar het mocht ook weieens,
want de zaken waren de laatste tijden al
lertreurigst gegaan. Dit buitenkansje was
waarlijk geen overbodige luxe. Die impresario
Brasman had hem toch maar een reuz-e tip
aan de hand gedaan, toen hij hem aange
raden had om Samoht Koerbsouk te enga-
geeren. Samoht Koerbsouk, de Russische
pianovirtuoos, die naar zijn faam luidde
de Mondscheinsonate van Beethoven even
gemakkelijk en feilloos met zijn teenen speel
de ais de componist zelf het destijds met zijn
beide handen pleegde te doen.
Het had wel wat moeite gekost om het
zoover te krijgen. De condities die de kunste
naar gesteld had. waren nit gering geweest
en van marchandeeren had hij niet willen
weten. Zóóveel moest hij voor zijn optreden
hebben en voor minder dééd hij het niet.
En tenslotte had de directeur wien door
Brasman gouden bergen beloofd was zich
dan maar~tot de betaling van het verlangde
honorarium bereid verklaard.
Kleurige affiches, waarop met groote
blokletters de naam van den uitheemschen
concertgever vermeld stond, waren rijkelijk
op de daartoe bestemde plaatsen aangeplakt
en zij hadden op velen blijkbaar een lokken-
den invloed uitgeoefend. De klanken. Samoht
Koerbsouk hadden de stad veroverd.
En dat laatste bleek nog méér des avonds,
toen 't publiek reeds queue maakte nog vóór
dat de deuren geopend waren. De mensehen
stroomden naar binnen. Het was een parade
van schitterende avondrobes, waartegen de
zwarte rok-costumes met witte vesten stem
mig en indrukwekkend afstaken. Ook de
zaal was in eveningdress, en had een feeste
lijk aanzien verkregen. Er hing een aroma van
bioëmen en groen, vermengd met de geuren
van Houbigant en Patou. Het podium, dat
zich achter in de zaal bevond, was voor deze
bijzondere gelegenheid uiterst artistiek in
gericht. Vóór een draperie van blauw velours
die in diepe plooien van het plafond neerhing
stond, omringd door fraaie palmen, een
glanzende piano; het kostbare instrument,
dat, zooals Brasman verteld had, door den
piano-virtuoos op al zijn tournéess werd mede
genomen, en waaraan hij nét zoo gehecht
was als wijlen Paganini aan. zijn viool. Langs
de voorzijde van het podium waren op smaak
volle wijze prachtige planten geplaatst en ln
het midden prijkte in een weelde van paarse
seringen, het wapen der stad,
Brasman had van dit- alles de regie gevoerd
I-lij had tegen den directeur gezegd: Blijf
jij maar rustig op je kantoor! Ik zal de zaal
wel aankleeden! En deze, die bij ervaring
wist, dat de impresario het vak der reclame
makende versiering tei-dege versond, had
het vriendschappelijk bevel opgevolgd, en
was voor zijn schrijftafel blijven zitten. En
nu hij het resultaat zag, was hij méér dan
tevreden en hartelijk blij, dat hij alles aan
Brasman had overgelaten.
Als bij tooverslag verstomde 't geroezemoes
der stemmen toen de acrobatische pianist
gekleed in een zwart fluweelen pak met
bruin-lederen sandalen het podium be
trad. Maar onmiddellijk daarna klaterde het
welkom-applaus van alle r?"gen op. Samoht
Koerbsouk boog glimlachend het hoofd, ont
deed zich van zijn schoeisel, plaatste zich op
de tabouret en wierp vervolgens met een be
hendige zwaai zijn voeten op 't toetsenbord
der piano. En reeds de eerste aanslagen
brachten het publiek in een zwijgende
extase. Betooverd luisterde men toe....
Hoe het gekomen was is later nimmer
nauwkeurig uitgemaakt kunnen worden.
Misschien, dat Samoht Koerbsouk van iets
schrok, of zich te veel naar achteren ge
bogen had, maar op een gegeven oogenblik
rolde hij met tabouret en al over het veel
tintige en dikke tanijt, dat. het podium be
dekte. Dit onverwachte voorval bracht stellig
een onsteltenis, maar de grootste consternatie
werd toch teweeg gebracht door het feit. dat
mèt den val van den oianist Beethoven'?
meesterwerk niet ophield hartroerend dooi
de zaal te klinken.
Een opgewonden stem schreeuwde plotse
ling: Boerenbedrog! Een electrische piano'
Maar een inspecteur van politie die
ambtshalve on één der eerste rijen zat
werd door zijn aangeboren speurzin op ge
heel andere wegen geleid. Hij sprong het
podium op. Beukte met zijn volle vuist or
de toetsen der piano, die echter... géén ge
luld gaf Daarna trok hij met een forschen
ruk het fluweelen gordijn naar beneden en
ziet. met deze laatste handeling ontraadsel
de hij het geheim. Voor de oogen der ont
hutste bezoekers verscheen een tweede piano
en de man die haar bespeelde, was zóó in zijn
romantischen arbeid verdiept, dat hij de
eerste seconden niet eens bemerkte, dat over
de zaal eenige onrust gekomen was.
HANS P. VAN DEN AARDWEG
De verdwijnende Adam-schoorsteenmantels
(Van onzen correspondent)
Londen, 6 Juni
In den loop van een enkel jaar zijn er in
Londen veertig Adam-schoorsteenmantels
spoorloos verdwenen. Een Adam-schoorsteen-
mantel is een schoorsteenmantel van een ver
trek in een door Robert of John Adam of door
hen gezamenlijk gebouwd huis. Er waren vier
broers. James was ook architect en diende als
zoodanig de gemeente Edinburg. Van een an
deren broer weet men niet zeker of hij meer
architect of meer bankier was. Merkwaardi
gerwijze is het aantal biografische bijzonder
heden over deze vermaarde architecten, die in
hun tijd dat is de laatste helft van de
achttiende eeuw hun gelijken niet kenden
en die indrukwekkende monumenten van hun
kunnen in Londen hebben achtergelaten, zeer
schaarseh. De reisgidsen van Londen bepalen
er zich toe The Adelphi als een dezer monu
menten te noemen. De Adelphi is een groot
huizencomplex aan den „goeden" kant van de
Theems. Het schijnt bijna onvergankelijk in
zijn stevigheid en degelijkheid: en dit geldt
zeker voor de lange gewelven waarop het is
gebouwd en die in de eerste plaats het terras
The Adelphi Terrace d.i. het terras der broe
ders) dragen. De architecten hadden zich de
gangen der gewelven gedacht als verbindings
wegen tusschen The Strand en de verschil
lende punten van hun nieuw gebouwde wijk.
Maar het bleef een gedachte en niets meer.
Dat wil zeggen, niets beters. Want het feit dat
misdadig gebroed in de duistere spelonken on
der het terras er kwade zaken bekonkelde en
er zich aan het oog der politie onttrok, kan
niet als „iets beters" wordt beschouwd. Men
vertelt, dat Dickens er als knaap ronddoolde.
Het kan wel zijn; "t was net iets voor Dickens.
In onzen tijd zijn de gewelven, behoudens
een paar aan één eind van The Terrace, af
gesloten met dikke planken. Afgescheiden van
The Adelphi hebben de broeders gansche
straten in Londen gebouwd en Portman Squa
re is geheel van deze roemruchtige bouwmees
ters, het huis van de Nederlandsche Legatie
er in begrepen.
Londen is een stad van geheïmzimiige ge
vallen en verschijnselen. De verdwijning der
Adam-schoorsteenmantels is er een van. Men
moet zich terstond de vraag stellen hoe het
mogelijk is, dat de dieven blijkbaar zoo ge
makkelijk zich van deze druk bewonderde
werkstukken kunnen meester'maken. En wat
doem zij er mee wanneer zij er zich van heb
ben meester gemaakt? De massieve schoor
steenmantels in hout of marmer laten zich
niet zoo gemakkelijk wegmoffelen. Men zou
bijna geneigd zijn te denken, dat men hier met
vandalisme te doen heeft, met een verschijn
sel, dat zijn oorsprong vindt in een gemoed dat
door averechtsche en redeloos booze prikkels
wordt bewogen, dat een meer dan ziekelijke
afgunst tegen de nagedachtenis van de Adani-
broeders in zulke perverse daden als het ont
voeren van hun meesterstukken omzet. Men
moet daarom aan zulke redeloosheid denken,
omdat de schoorsteenmantels hun waarde en
hun bestemming moeten verliezen, wanneer
zij verdwijnen uit de vertrekken, waarvan zij
architectonisch en artistiek volstrekt onaf
scheidelijk zijn. Het jongste geval van diefstal
van een Adam-schoorsteenmantel deed zich
voor in een leegstaand huis in Chesterfield
Gardens. Dat huis is het eigendom van een
getrouwde dochter van Stanley Baldwin,
wiens invloed de politie wellicht tot extra in
spanning zal hebben aangespoord, maar wel
ke het stuk toch niet in het huis terug heeft
kunnen brengen.
Alles wijst er op, dat men hier te doen heeft
met een voortreffelijk georganiseerd roofbe
drijf. De dieven volgen Onveranderlijk eenzelf
de gedragslijn; en een andere schijnt trou
wens niet mogelijk. Zij rijden voor met een
vrachtauto. Vier of vijf mannen begeven zich
naar binnen en laten den huisbewaarder een
volmacht zien voor herstellingen. Zij gaan za
kelijk- rustig en vakkundig aan den arbeid en
dragen den schoorsteenmantel naar de lorrie,
zoodra zij hem los hebben gewerkt. De dieven
moeten goed op de hoogte zijn van de Adam-
architectuur. Voor den gemiddelden Londe-
naar is een huis een huis. zijn onderschei
dingsvermogen gaat nog niet zoo ver in dit
opzicht als dat van den Amsterdammer ten
opzichte van vogels. Hij herkent geen Neder-
landschen invloed in de woonhuizen van 250
jaar geleden en weet niet, wat de broeders
Adam later en wat John Nash en zijn helpers
weer later hebben gebouwd. Maar deze dieven
zijn experts en bezitten klaarblijkelijk een
lijst van de fraaiste schoorsteenmantels der
Adams. Waar de buit van deze roofpartijen
heen gaat blijft een mysterie. Juweelen, gou
den en zilveren voorwerpen laten zich ver
bergen, uit het land smokkelen, onherkenbaar
veranderen. Maar de massieve stukken uit de
Adam-huizen zijn te omvangrijk om ze met
succes schuil te kunnen houden, hetgeen bo
vendien alle reden aan den diefstal zou ont
nemen. En indien men ze ging veranderen
zou de waarde, die toch al door ze uit hun
milieu te rukken aanzienlijk is gedaald, geheel
en al verloren gaan. De smeltkroes kan hier
ook geen dienst doen. Hoe raakt een heler ze
kwijt? En ze laten zich ook niet zoo gemak
kelijk uit het land voeren, omdat aan dez,
zaak veel ruchtbaarheid wordt gegeven en dus
elke schoorsteenmantel uit zijn element een
verdacht verschijnsel is.
Aan den drang naar het bezit van deze
sieraden van Engelsche woonhuis-architec
tuur van de 18de eeuw kan de beschouwer
overigens moeilijk ontkomen. Maar de drang
strekt zich uit over het gansche vertrek, de
wanden, het plafond en de meubels. Robert
en John Adam, de twee die blijkbaar het
meest- hebben samengewerkt met Robert als
leidende geest deelden hun op de oude Ro-
meinsche patriciërshuizen gebaseerden maar
niettemin zeer eigen, eleganten stijl aan de
kleinste onderdeelen van hun scheppingen
mede. De eenvoudige sierlijkheid van hun in
terieurs, de ovalen en -
met relief in gips van leedere imAó".
kleedingen in warmkleurig marmer en de fijne
tinten van hel houtwerk, juist sterk genoeg
om bedeesdheid te ontgaan, verschaffen aan
een Adam-kamer een beschaafde stemming en
een intieme schoonheid, die na blijven werken
lang nadat men haar heeft verlaten. En bui
ten zal ook de moderne kampioen van den
stijl, die alleen doelmatigheid als meesteres
erkent, met welgevallen het oog laten rusten
op de strenge en simpele lijnen en vlakken
van de Adamgevels. Hij zal dat niet kunnen
doen in het aangezicht van de huizen van den
regententijd. welke in groote bochten en lange
rechten om Regents Park en den Dierentuin
staan. John Nash. wiens Regent Street toch
heel wat prettiger was om aan te zien dan de
nieuwe, heeft in constructie wel degelijke
maar architectonisch erg opzichtige huizen
gebouwd, naar klassiek Grieksch model, van
baksteen bepleisterd en lichtgeel geverfd. De
stijl vloekt tegen de atmosfeer of liever om
gekeerd. Hij is door en door on-Londensch.
Alleen op lichte zomersche dagen kan men
dit voorbijzien en behoeft men weinig ver
beelding om zich in een elegante Zuid-Euro-
peesche stad te wanen. Maar Nash, evenzeer
als de gebroeders Adam het doen. vertelt in
zijn huizen hoe treurig in het moderne Lon
den de kwaliteit van het woonhuis is ver
vallen.
A. K. VAN R.
Paul Robeson's plannen.
„De heele wereld weet langzamerhand wel,
dat ik geloof in de toekomst van den neger.
Ik geloof dat de neger-cultuur een eervolle
plaats verdient onder de wereldbeschavin
gen. Ik geloof, dat de negers, zoodra ze hun
eigen beschaving werkelijk leeren waardee-
ren en hun belangstelling voor de Europea
nen weten te beperken tot de kennis van zijn
wetenschap en techniek, op weg zijn om één
van de domineerende rassen der wereld te
worden".
..Maar het ongeluk is, dat de neger zijn
zelfvertrouwen heeft verloren. Slavernij en
Europeesche machines zijn teveel geweest
voor zijn vertrouwen. Hij heeft het beste van
zichzelf verloochend en zijn heil gezocht in
het imiteeren van Europeanen. In den aard
dezer nabootsing heeft hij een ernstige ver
gissing gemaakt".
„Er zich terecht van bewust dat een volk
tenslotte wordt beoordeeld, niet naar macht,
maar naar beschaving, is hij gaan probee-
ren zich de Westersche kunst eigen te ma
ken. Wat hij niet heeft begrepen, is, dat be
schaving niet van bovenaf kan worden op
gelegd. Hoogstens bereikt hij daarmee eeni
soort kunstmatige gratie, maar altijd ten-
koste van zijn eigen scheppingsdrang, die
verstikt. Dat is een te hooge prijs, en het
volk. dat dien prijs betaalt, kan nooit een
invloedrijk volk zijn.
„Dat", zegt Paul Robeson, de bekende ne-
gerzaniger en -acteur in een pas verschenen
artikel, „is de tragedie van den neger op het
oogenblik Het zou morgen kunnen ophouden
zijn tragedie te zijn. als iets hem zijn zelf
respect terug kon geven".
Paul Robeson is een neger, met groote'
artistieke begaafdheid het is dus geen
wonder, dat hij in de toekomst van den
neger gelooft. Hij is een kunstenaar, en
het is daarom natuurlijk, dat hij in de eer
ste plaats aan de kunst denkt, als een mid
del om den neger zijn- cultuur terug te ge
ven, of liever gezegd, om hem die cultuur te
geven, waarop hij meent, dat zij aanspraak
kunnen maken. Hij is een acteur, en het is
dus logisch dat zijn oog in de eerste plaats
op het tooneel is gevallen, toen hij zich af
vroeg, wat hij er zou toe kunnen bijdragen
om den neger via het i-espect van anderen
van Europeanen zijn zelfrespect terug te
geven.
Zijn plan is thans om zeer binnenkort een
..Neger-Theater" in het West-End van Lon
den te openen. Hij heeft daarbij niet de be
doeling zich tot het spelen van door negers
geschreven stukken te beperken. „Dat",
meent hij. „zou beteekenen dat we onze
eigen glazen ingooien. We willen enkele van
die „klassieken" geven, die door Europeanen
zijn geschreven, maar die den mensch, de
menschelijke schepping, ongeacht kleur,
stand of geloof tot onderwerp hebben. We
zullen negerstukken geven, gespeeld door
Europeanen en negerstukken gespeeld door
negers, en een aantal stukken die een ge
mengde bezetting vragen. We willen revue-
werk doen en we zullen ons toeleggen op de
productie van enkele echt Afrikaansche stuk
ken stukken, die het begin van een nieu
wen dramatischen tooneelvorm kunnen zijn,
omdat ze een volmaakte ineensmeiting van
drama, muziek en ballet zijn. zóó volmaakt
als het Westersche tooneel nog niet heeft
gekend".
Dat zijn Robeson's plannen voor de naaste
toekomst. Grootsche en idealistische plan
nen. van belang niet alleen voor hem zelf en
het volk waartoe bij trotsch is te behooren,
maar van belang ook voor het moderne too-
neelleven in het algemeen.
Paul Robeson trad kort geleden op in een
tendentieus neger-drama „Stevedore" ge-
nroduceprd door k'ein- o^e_
productie Binnenkort zal ze nu echter ge
legenheid krijgen het resultaat van Robe
son's eigen werk, als acteur èn als regisseur,
te beoordeelen.
TfiC. S.