ZATERDAGAVOND Een elf landen tocht BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD H.D. VERTELLING Londen heeft weer een mysterie. NECERTOONEEL IN LONDEN. ZATERDAG 15 JUNI 1935 H A A R EE M'S DACBCAÜ 7 Van Nederland uit de Oostzee om Men. zegt zoo vaak, dat in dezen tijd van crisis en malaise de romantiek onder de mensehen verloren dreigt te gaan; alles wordt zakelijkheid en het pract-ische leven eischt zijn rechten meer dan ooit te voren. Komt het misschien daardoor dat juist nu boeken van den Doolaard of Fabricius zoo veel gelezen worden? En dat men telkens opnieuw hoort van jonge mensehen, die op bijzondere manier verre reizen ondernemen, naar Indië, naar de Kaap en waar niet heen. Zoover zal ik het nu maar niet zoeken, maar toch hoop ik op dezen tocht om de Oostzee door verschillende landen te komen, die men in Nederland over het algemeen weinig of niet kent- en daarover hier het een en ander te vertellen. Maar hoe men dan ook gaan wil tenslotte moet je steeds in Nederland zelf beginnen. Een kijkje in de Böttcherstrasse in Bremen, waar oude en moderne bouwstijlen tot één geheel geworden zijn. Zoo trapte ik dan op een mooi en avond mijn zwaar bepakte fiets langs den straat weg naar Amsterdam. Achter mij ging de zon onder en de weerschijn daarvan blonk mij tegemoet in de gouden schittering der ramen. Mijn reis was begonnen, van nu af aan was mijn fiets mijn eenige metgezel op mijn tocht door elf landen. Ik luisterde naar het eentonige gekraak van mijn zadel en naar 'n vreemd gepiep dat ergens uit mijn stuur vandaan komt. Niet goed gesmeerd? Ach dat zal wel in orde zijn, de fiets is zoo goed nagekeken! Het klinkt goed, wanneer je zeggen kunt, ik ga met de nachtboot. Je denkt aan Enge land, naar mijn vrachtboot gaat naar Lem mer. waar 's morgens om 4 uur mijn fiets door eenige zwoegende mannen van de boot aan land geheschen wordt. Daar staan wij nu. De juffrouw, die óók den weg niet weet, de mijnheer, die de vlugste route kent, en ik. Met zijn drieën verdwijnen, wij in den zwaren kouden morgennevel, die over het Friesche land hangt. Het is werkelijk ontzettend koud. Ik heb alles aan wat ik mee genomen heb en toch duurt het tot zonsopgang, voordat ik eenigszins op temperatuur kom. De witte nevelvegen beletten elk uitzicht totdat, voor ons in het oosten, een oranje schijn de zon aankondigt. De grazende koeien worden tot groteske silhouetten en de- zon doorlichte nevelbanken over de weilanden zijn in eindelooze. schijnend-witte sneeuwvelden veranderd. De juffrouw, die den weg niet wist, slaat een zijweg in, zij is bijna thuis. Ook de mijn heer. met de vlugste-route, bedank ik en hij krijgt thuis van zijn vrouw vast een kop koffie om te bekomen van al die kou. Voor mij is er echter nog een lange dag in het verschiet. Een dag met velerlei verrassingen, o.a. dat de mijnheer met de vlugste route, mij 10 K.M. deed omrijden! Ik wil nog naar Duitschland komen, liefst tot Oldenburg. Het is wel een goede 180 K.M., maar dat gaat toch wel. Ach ja, het ging ook. De 180 K.M. groeiden nog wat aan. ik had mij wat in den afstand ver gist; het werd een recordrit van 240 K.M., maar ik bereikte Oldenburg tóch. Nauwelijks in Duitschland gekomen, viel ik midden in een groote propaganda-campagne voor het „Luftverband". Lange rijen mannen in verschillende uniformen, waarvan ik de' blauwe van het Luftverband nog niet kende, collecteerden. Dwars over de wegen waren groote aansporingen gespannen om de lucht vaart daadwerkelijk te steunen. Boven Leer werd druk gevlogen. Er was een zweefvliegtuig in de lucht, dat de belangstel ling van de geheele bevolking gaande maakte. Ook in Oldenburg was alle man aan het werk en. toen ik 's avonds om 9 uur doodmoe de stad in fietste stroomden mij duizenden mensehen tegemoet naar de kazernes. De heele Reichsweer was op de been.ja, heel Olldenburg stroomde leeg! Wat was er dan wel aan de hand? Ik vroeg het. „Zapfen- streich", luidde het antwoord. Een militaire tap-toe-dus. Daar moest ik bij zijn! Vlug mijn fiets weggebracht en teruggeloopen naar het- feestterrein. Op het opengelaten vierkant stond de kapel opgesteld en op een kleine verhooging ervoor de kapelmeester, onbeweeglijk, star en stram. Op de maat der muziek bewoog hij zijn rechter arm op en neer. Hoe oneer biedig het ook moge klinken, ik moest on willekeurig denken aan de mooie dames voor op een draaiorgel, die ook bij eiken draai van het orgelwiel hun naakten arm met het dirigeerstokje op en neer bewegen! Het was donker geworden en onder aanhou dend dof tromgeroffel wordt het vrijgelaten carré nu eensklaps omlicht door toorts dragen de solaten. De fakkelschijn werpt een rossen gloed over de duizendkoppige menigte en een bloedige weerschijn op de roode kazernemuren. Eensklaps hoor ik het oude „Gott erhalte Franz den Kaiser". Ik kijk rond en zie dat de menigte met opgeheven arm staat. Dat is waar ook, het Duitsche volkslied heeft dezelf de melodie. Nu eens zien wat er gebeurt wan neer ik mijn arm niet uitsteek. Ik sta in de houding zooals ik voor ons Wilhelmus ook zou doen. Een jonge luitenant naast mij kan het blijkbaar niet verdragen en snauwt mij toe: „Waarom brengt u den groet niet?" ,.Ik ben buitenlander", antwoord ik. „Ruk dan uit", was het vriendelijke weder woord. Om verdere moeilijkheden te vermij den doe ik een stap achter uit en blijf zoo staan. In strammen paradepas gaan muziek en fakkeldragers ons voorbij. Het is afgeloo- pen. Ik wandel naar den uitgang en plotse ling is diezelfde luitenant weer naast mij en vraagt mij, waar ik vandaan kom. Uit Ne derland. „Schaamt u zich dan niet ons volkslied niet te kennen?" Waarop ik hem zeg, dat ik het wel ken. maar niet inzag waarom ik. als Nederlander, het Duitsche volkslied niet op dezelfde wijze zou eeren, als ik het mijn eigen deed. Hij is stil, weet daarop blijkbaar geen antwoord te geven, dan voeg ik er aan toe, „tenslotte ben ik geen National-Sozialist" en toen kwam het onverwachte antwoord: „Nah, schamen Sie Sicli dann darüber. (Schaamt u dan daar over!). Van Oldenburg naar Bremen is niet zoo ver. De weg is mooi, aan weerskanten beplant met zware eiken en beuken. Onder een gedu rige gietbui rijd ik de stad Bremen binnen om als eerste bezigheid mijn reischèque in ie wisselen. Bij den ingang van de bank al stroomt mij het Nederlandsch tegemoet. Ook bij het loket sta ik aan weerskanten tusschen Hollanders, die allen dat feit angstvallig voor elkaar verborgen trachten te houden om toch maar alsjeblieft met die andere Nederlanders niet in gesprek te geraken. Zoo zit ik dan een kwartier lang op een bank naast een landge noot, die een kwartier lang een pamflet van een Duitsche Madeirarëis uit zijn hoofd leert, wat duidelijk genoeg geheel overbodig is, want hij moet dienzelfden middag nog aan boord zijn. Maar anders zou ik hem misschien wel aangesproken hebben en zooiets moet verme den worden! Nederlanders op reis zijn vreem de wezens. Bremen is de Duitsche stad waarvan ik het meeste lioud. Ondanks haar moderne straten heeft zij nog zoo echt haar karakter van oude patriciër-stad weten te bewaren. De drukke bedrijvigheid van weleer is er nog steeds te vinden, maar ook vindt men overal de over blijfselen van haar ouden glorietijd. De boch tige straatjes der binnenstad houden zoo vele prachtige geveltjes voor den haastigen tou rist verborgen. Eeuwenoude pakhuizen hellen voorover langs de Weser en openen nog steeds hun grage muilen om waren in ontvangst te nemen. Maar het hart van Bremen is de Markt met de oude domkerk en het prachtige Rat- haus. Met welk een verkwistenden rijkdom hebben die oude stadsbestuurderen hun ge meentehuis van binnen en van buiten ver sierd! De zijkanten laten nog de oude Gothi- sche ramen zien waar men later den Renais- sancegevel voorzette, die met recht de groot ste trots der stad uitmaakt. Schuin daartegenover loopt een nauw straatje. Het is bijna niet te vinden en toch is er in heel Bremen geen vreemder aan te wij zen. De Böttcherstrasse, in het hartje van de oude stad, levert het bewijs dat ook de oude bouwstijlen te'gebruiken zijn om modern te bouwen en dat moderne huizen niet hoeven te misstaan naast hun eeuwenoude buren De rijke koopman Roselius wilde voor eeni ge jaren lot eiken prijs verhinderen, dat het vervallen straatje afgebroken zou worden. Door zijn streven is het gelukt een deel van het oude te bewaren en daarnaast nieuwe huizen te bouwen, die zich volkomen in hun modernen stijl aanpassen bij het oude. Zoo werd hier een geheel geschapen dat op de wereld zijn weer ga niet vindt. B. C. J. GROENEVELT De nieuwste film met KaUierine Hepburn is getiteld Break of Hearts. Hierin vervult ze de rol van componiste, die verliefd is op een groot dirigent. Ze beseft de moeilijkheden verbonden aan de verhouding met een kunstenaar en ze geeft hem zijn vrijheid terug. Charles Boyer is de tegenspeler van Hepburn. In de film wor den door een orkest van tachtig man o.a. ge speeld de vijfde Symphonie van Tschaikowsky gedeeltelijk, en Toccata en Fuga van Bach. De Piano-Virtuoos. Met een vergenoegd lachje legde de direc teur van de concertzaal de microfoon op den haak. De bureaulist had hem zoo juist door de huistelefoon medegedeeld, dat het gebouw voor vanavond uitverkocht was. tot den laatsten stoel toe. Het deed hem machtig veel plezier! Maar het mocht ook weieens, want de zaken waren de laatste tijden al lertreurigst gegaan. Dit buitenkansje was waarlijk geen overbodige luxe. Die impresario Brasman had hem toch maar een reuz-e tip aan de hand gedaan, toen hij hem aange raden had om Samoht Koerbsouk te enga- geeren. Samoht Koerbsouk, de Russische pianovirtuoos, die naar zijn faam luidde de Mondscheinsonate van Beethoven even gemakkelijk en feilloos met zijn teenen speel de ais de componist zelf het destijds met zijn beide handen pleegde te doen. Het had wel wat moeite gekost om het zoover te krijgen. De condities die de kunste naar gesteld had. waren nit gering geweest en van marchandeeren had hij niet willen weten. Zóóveel moest hij voor zijn optreden hebben en voor minder dééd hij het niet. En tenslotte had de directeur wien door Brasman gouden bergen beloofd was zich dan maar~tot de betaling van het verlangde honorarium bereid verklaard. Kleurige affiches, waarop met groote blokletters de naam van den uitheemschen concertgever vermeld stond, waren rijkelijk op de daartoe bestemde plaatsen aangeplakt en zij hadden op velen blijkbaar een lokken- den invloed uitgeoefend. De klanken. Samoht Koerbsouk hadden de stad veroverd. En dat laatste bleek nog méér des avonds, toen 't publiek reeds queue maakte nog vóór dat de deuren geopend waren. De mensehen stroomden naar binnen. Het was een parade van schitterende avondrobes, waartegen de zwarte rok-costumes met witte vesten stem mig en indrukwekkend afstaken. Ook de zaal was in eveningdress, en had een feeste lijk aanzien verkregen. Er hing een aroma van bioëmen en groen, vermengd met de geuren van Houbigant en Patou. Het podium, dat zich achter in de zaal bevond, was voor deze bijzondere gelegenheid uiterst artistiek in gericht. Vóór een draperie van blauw velours die in diepe plooien van het plafond neerhing stond, omringd door fraaie palmen, een glanzende piano; het kostbare instrument, dat, zooals Brasman verteld had, door den piano-virtuoos op al zijn tournéess werd mede genomen, en waaraan hij nét zoo gehecht was als wijlen Paganini aan. zijn viool. Langs de voorzijde van het podium waren op smaak volle wijze prachtige planten geplaatst en ln het midden prijkte in een weelde van paarse seringen, het wapen der stad, Brasman had van dit- alles de regie gevoerd I-lij had tegen den directeur gezegd: Blijf jij maar rustig op je kantoor! Ik zal de zaal wel aankleeden! En deze, die bij ervaring wist, dat de impresario het vak der reclame makende versiering tei-dege versond, had het vriendschappelijk bevel opgevolgd, en was voor zijn schrijftafel blijven zitten. En nu hij het resultaat zag, was hij méér dan tevreden en hartelijk blij, dat hij alles aan Brasman had overgelaten. Als bij tooverslag verstomde 't geroezemoes der stemmen toen de acrobatische pianist gekleed in een zwart fluweelen pak met bruin-lederen sandalen het podium be trad. Maar onmiddellijk daarna klaterde het welkom-applaus van alle r?"gen op. Samoht Koerbsouk boog glimlachend het hoofd, ont deed zich van zijn schoeisel, plaatste zich op de tabouret en wierp vervolgens met een be hendige zwaai zijn voeten op 't toetsenbord der piano. En reeds de eerste aanslagen brachten het publiek in een zwijgende extase. Betooverd luisterde men toe.... Hoe het gekomen was is later nimmer nauwkeurig uitgemaakt kunnen worden. Misschien, dat Samoht Koerbsouk van iets schrok, of zich te veel naar achteren ge bogen had, maar op een gegeven oogenblik rolde hij met tabouret en al over het veel tintige en dikke tanijt, dat. het podium be dekte. Dit onverwachte voorval bracht stellig een onsteltenis, maar de grootste consternatie werd toch teweeg gebracht door het feit. dat mèt den val van den oianist Beethoven'? meesterwerk niet ophield hartroerend dooi de zaal te klinken. Een opgewonden stem schreeuwde plotse ling: Boerenbedrog! Een electrische piano' Maar een inspecteur van politie die ambtshalve on één der eerste rijen zat werd door zijn aangeboren speurzin op ge heel andere wegen geleid. Hij sprong het podium op. Beukte met zijn volle vuist or de toetsen der piano, die echter... géén ge luld gaf Daarna trok hij met een forschen ruk het fluweelen gordijn naar beneden en ziet. met deze laatste handeling ontraadsel de hij het geheim. Voor de oogen der ont hutste bezoekers verscheen een tweede piano en de man die haar bespeelde, was zóó in zijn romantischen arbeid verdiept, dat hij de eerste seconden niet eens bemerkte, dat over de zaal eenige onrust gekomen was. HANS P. VAN DEN AARDWEG De verdwijnende Adam-schoorsteenmantels (Van onzen correspondent) Londen, 6 Juni In den loop van een enkel jaar zijn er in Londen veertig Adam-schoorsteenmantels spoorloos verdwenen. Een Adam-schoorsteen- mantel is een schoorsteenmantel van een ver trek in een door Robert of John Adam of door hen gezamenlijk gebouwd huis. Er waren vier broers. James was ook architect en diende als zoodanig de gemeente Edinburg. Van een an deren broer weet men niet zeker of hij meer architect of meer bankier was. Merkwaardi gerwijze is het aantal biografische bijzonder heden over deze vermaarde architecten, die in hun tijd dat is de laatste helft van de achttiende eeuw hun gelijken niet kenden en die indrukwekkende monumenten van hun kunnen in Londen hebben achtergelaten, zeer schaarseh. De reisgidsen van Londen bepalen er zich toe The Adelphi als een dezer monu menten te noemen. De Adelphi is een groot huizencomplex aan den „goeden" kant van de Theems. Het schijnt bijna onvergankelijk in zijn stevigheid en degelijkheid: en dit geldt zeker voor de lange gewelven waarop het is gebouwd en die in de eerste plaats het terras The Adelphi Terrace d.i. het terras der broe ders) dragen. De architecten hadden zich de gangen der gewelven gedacht als verbindings wegen tusschen The Strand en de verschil lende punten van hun nieuw gebouwde wijk. Maar het bleef een gedachte en niets meer. Dat wil zeggen, niets beters. Want het feit dat misdadig gebroed in de duistere spelonken on der het terras er kwade zaken bekonkelde en er zich aan het oog der politie onttrok, kan niet als „iets beters" wordt beschouwd. Men vertelt, dat Dickens er als knaap ronddoolde. Het kan wel zijn; "t was net iets voor Dickens. In onzen tijd zijn de gewelven, behoudens een paar aan één eind van The Terrace, af gesloten met dikke planken. Afgescheiden van The Adelphi hebben de broeders gansche straten in Londen gebouwd en Portman Squa re is geheel van deze roemruchtige bouwmees ters, het huis van de Nederlandsche Legatie er in begrepen. Londen is een stad van geheïmzimiige ge vallen en verschijnselen. De verdwijning der Adam-schoorsteenmantels is er een van. Men moet zich terstond de vraag stellen hoe het mogelijk is, dat de dieven blijkbaar zoo ge makkelijk zich van deze druk bewonderde werkstukken kunnen meester'maken. En wat doem zij er mee wanneer zij er zich van heb ben meester gemaakt? De massieve schoor steenmantels in hout of marmer laten zich niet zoo gemakkelijk wegmoffelen. Men zou bijna geneigd zijn te denken, dat men hier met vandalisme te doen heeft, met een verschijn sel, dat zijn oorsprong vindt in een gemoed dat door averechtsche en redeloos booze prikkels wordt bewogen, dat een meer dan ziekelijke afgunst tegen de nagedachtenis van de Adani- broeders in zulke perverse daden als het ont voeren van hun meesterstukken omzet. Men moet daarom aan zulke redeloosheid denken, omdat de schoorsteenmantels hun waarde en hun bestemming moeten verliezen, wanneer zij verdwijnen uit de vertrekken, waarvan zij architectonisch en artistiek volstrekt onaf scheidelijk zijn. Het jongste geval van diefstal van een Adam-schoorsteenmantel deed zich voor in een leegstaand huis in Chesterfield Gardens. Dat huis is het eigendom van een getrouwde dochter van Stanley Baldwin, wiens invloed de politie wellicht tot extra in spanning zal hebben aangespoord, maar wel ke het stuk toch niet in het huis terug heeft kunnen brengen. Alles wijst er op, dat men hier te doen heeft met een voortreffelijk georganiseerd roofbe drijf. De dieven volgen Onveranderlijk eenzelf de gedragslijn; en een andere schijnt trou wens niet mogelijk. Zij rijden voor met een vrachtauto. Vier of vijf mannen begeven zich naar binnen en laten den huisbewaarder een volmacht zien voor herstellingen. Zij gaan za kelijk- rustig en vakkundig aan den arbeid en dragen den schoorsteenmantel naar de lorrie, zoodra zij hem los hebben gewerkt. De dieven moeten goed op de hoogte zijn van de Adam- architectuur. Voor den gemiddelden Londe- naar is een huis een huis. zijn onderschei dingsvermogen gaat nog niet zoo ver in dit opzicht als dat van den Amsterdammer ten opzichte van vogels. Hij herkent geen Neder- landschen invloed in de woonhuizen van 250 jaar geleden en weet niet, wat de broeders Adam later en wat John Nash en zijn helpers weer later hebben gebouwd. Maar deze dieven zijn experts en bezitten klaarblijkelijk een lijst van de fraaiste schoorsteenmantels der Adams. Waar de buit van deze roofpartijen heen gaat blijft een mysterie. Juweelen, gou den en zilveren voorwerpen laten zich ver bergen, uit het land smokkelen, onherkenbaar veranderen. Maar de massieve stukken uit de Adam-huizen zijn te omvangrijk om ze met succes schuil te kunnen houden, hetgeen bo vendien alle reden aan den diefstal zou ont nemen. En indien men ze ging veranderen zou de waarde, die toch al door ze uit hun milieu te rukken aanzienlijk is gedaald, geheel en al verloren gaan. De smeltkroes kan hier ook geen dienst doen. Hoe raakt een heler ze kwijt? En ze laten zich ook niet zoo gemak kelijk uit het land voeren, omdat aan dez, zaak veel ruchtbaarheid wordt gegeven en dus elke schoorsteenmantel uit zijn element een verdacht verschijnsel is. Aan den drang naar het bezit van deze sieraden van Engelsche woonhuis-architec tuur van de 18de eeuw kan de beschouwer overigens moeilijk ontkomen. Maar de drang strekt zich uit over het gansche vertrek, de wanden, het plafond en de meubels. Robert en John Adam, de twee die blijkbaar het meest- hebben samengewerkt met Robert als leidende geest deelden hun op de oude Ro- meinsche patriciërshuizen gebaseerden maar niettemin zeer eigen, eleganten stijl aan de kleinste onderdeelen van hun scheppingen mede. De eenvoudige sierlijkheid van hun in terieurs, de ovalen en - met relief in gips van leedere imAó". kleedingen in warmkleurig marmer en de fijne tinten van hel houtwerk, juist sterk genoeg om bedeesdheid te ontgaan, verschaffen aan een Adam-kamer een beschaafde stemming en een intieme schoonheid, die na blijven werken lang nadat men haar heeft verlaten. En bui ten zal ook de moderne kampioen van den stijl, die alleen doelmatigheid als meesteres erkent, met welgevallen het oog laten rusten op de strenge en simpele lijnen en vlakken van de Adamgevels. Hij zal dat niet kunnen doen in het aangezicht van de huizen van den regententijd. welke in groote bochten en lange rechten om Regents Park en den Dierentuin staan. John Nash. wiens Regent Street toch heel wat prettiger was om aan te zien dan de nieuwe, heeft in constructie wel degelijke maar architectonisch erg opzichtige huizen gebouwd, naar klassiek Grieksch model, van baksteen bepleisterd en lichtgeel geverfd. De stijl vloekt tegen de atmosfeer of liever om gekeerd. Hij is door en door on-Londensch. Alleen op lichte zomersche dagen kan men dit voorbijzien en behoeft men weinig ver beelding om zich in een elegante Zuid-Euro- peesche stad te wanen. Maar Nash, evenzeer als de gebroeders Adam het doen. vertelt in zijn huizen hoe treurig in het moderne Lon den de kwaliteit van het woonhuis is ver vallen. A. K. VAN R. Paul Robeson's plannen. „De heele wereld weet langzamerhand wel, dat ik geloof in de toekomst van den neger. Ik geloof dat de neger-cultuur een eervolle plaats verdient onder de wereldbeschavin gen. Ik geloof, dat de negers, zoodra ze hun eigen beschaving werkelijk leeren waardee- ren en hun belangstelling voor de Europea nen weten te beperken tot de kennis van zijn wetenschap en techniek, op weg zijn om één van de domineerende rassen der wereld te worden". ..Maar het ongeluk is, dat de neger zijn zelfvertrouwen heeft verloren. Slavernij en Europeesche machines zijn teveel geweest voor zijn vertrouwen. Hij heeft het beste van zichzelf verloochend en zijn heil gezocht in het imiteeren van Europeanen. In den aard dezer nabootsing heeft hij een ernstige ver gissing gemaakt". „Er zich terecht van bewust dat een volk tenslotte wordt beoordeeld, niet naar macht, maar naar beschaving, is hij gaan probee- ren zich de Westersche kunst eigen te ma ken. Wat hij niet heeft begrepen, is, dat be schaving niet van bovenaf kan worden op gelegd. Hoogstens bereikt hij daarmee eeni soort kunstmatige gratie, maar altijd ten- koste van zijn eigen scheppingsdrang, die verstikt. Dat is een te hooge prijs, en het volk. dat dien prijs betaalt, kan nooit een invloedrijk volk zijn. „Dat", zegt Paul Robeson, de bekende ne- gerzaniger en -acteur in een pas verschenen artikel, „is de tragedie van den neger op het oogenblik Het zou morgen kunnen ophouden zijn tragedie te zijn. als iets hem zijn zelf respect terug kon geven". Paul Robeson is een neger, met groote' artistieke begaafdheid het is dus geen wonder, dat hij in de toekomst van den neger gelooft. Hij is een kunstenaar, en het is daarom natuurlijk, dat hij in de eer ste plaats aan de kunst denkt, als een mid del om den neger zijn- cultuur terug te ge ven, of liever gezegd, om hem die cultuur te geven, waarop hij meent, dat zij aanspraak kunnen maken. Hij is een acteur, en het is dus logisch dat zijn oog in de eerste plaats op het tooneel is gevallen, toen hij zich af vroeg, wat hij er zou toe kunnen bijdragen om den neger via het i-espect van anderen van Europeanen zijn zelfrespect terug te geven. Zijn plan is thans om zeer binnenkort een ..Neger-Theater" in het West-End van Lon den te openen. Hij heeft daarbij niet de be doeling zich tot het spelen van door negers geschreven stukken te beperken. „Dat", meent hij. „zou beteekenen dat we onze eigen glazen ingooien. We willen enkele van die „klassieken" geven, die door Europeanen zijn geschreven, maar die den mensch, de menschelijke schepping, ongeacht kleur, stand of geloof tot onderwerp hebben. We zullen negerstukken geven, gespeeld door Europeanen en negerstukken gespeeld door negers, en een aantal stukken die een ge mengde bezetting vragen. We willen revue- werk doen en we zullen ons toeleggen op de productie van enkele echt Afrikaansche stuk ken stukken, die het begin van een nieu wen dramatischen tooneelvorm kunnen zijn, omdat ze een volmaakte ineensmeiting van drama, muziek en ballet zijn. zóó volmaakt als het Westersche tooneel nog niet heeft gekend". Dat zijn Robeson's plannen voor de naaste toekomst. Grootsche en idealistische plan nen. van belang niet alleen voor hem zelf en het volk waartoe bij trotsch is te behooren, maar van belang ook voor het moderne too- neelleven in het algemeen. Paul Robeson trad kort geleden op in een tendentieus neger-drama „Stevedore" ge- nroduceprd door k'ein- o^e_ productie Binnenkort zal ze nu echter ge legenheid krijgen het resultaat van Robe son's eigen werk, als acteur èn als regisseur, te beoordeelen. TfiC. S.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 13