ANGST...! V R IJ D A G 21 JUNI 1935 HA'A'RtE M'S DA'GEEAD 9 les correct te doen. en altijd in staat te blijven zich in gezelschap te vertoonen. Datzelfde beginsel speelde ook de hoofdrol, als de dames een verfrisschend bad buiten de badkamer wilden genieten. Het mag vreemd klinken, maar het is zoo, dan kleedden zij zich aan en stapten in het water! Ook bij het zwemmen droegen zij een keurslijf, daar over de onderkleeding, dan als zij werke lijk „dame'' wilden zijn een rok. waarna badschoenen, baakousen en hoed het „prettig zittende" toilet voltooiden. Zoo ploeterden ze een beetje rond in ondiep water van zwem men was natuurlijk geen sprake en daarna jingen ze „opgefrischt" naar huis, alsof er niets gebeurd was. Als nu een zoo groote verandering heeft plaats gevonden in het sportcostuum, dan is dat ongetwijfeld niet in één slag gebeurd. Een ontwikkeling die tientallen jaren duurde, was noodig, om ons tegenwoordig begrip van „sport" te vestigen. De grootste moeilijkheid was, dat onze grootouders elk spel en elke sport beschouw den als een zuiver gezelschapsverschijnsel en wat in gezelschap gebeurt, moet correct moet waardig zijn. Een overblijfsel van deze opvatting vinden wij nog in conservatieve Engelsche kringen, waar men met hoogen hoed en het geweer op den schouder naar de schietbaan trekt. Wat is nu het verschil met onze sportklee- ding? Die is haast een „beroepskleedingge worden, doelmatig en bijna uniform. Op zekeren tijd verspreidde zich gerucht, dat roeien een wondermooi iets was. De mannelijke helft van de beschaafde wereld wijdde zich spoedig aan deze nieuwe sport en het duurde niet iang of de eerste ..waterspor two men' waagden zich ook in het schuitje. Maar oor spronkelijk waren ze natuurlijk weer tip-top gekleed, ze zaten in de boot met hoogen kraag, stijf keurslijf, sleeprok en grooten hoed. Het behoeft geen betoog, dat van werkelijk roeien in zoon uitrusting niets kwam, maar de hoofdzaak was, dat men aan „watersport deed, vooral wanneer op de 'mouw een anker en twee gekruiste roeiriemen waren gestikt. En toch was dit borduursel op öe mouw de eerste stap op den weg, Immers, het was een gewaagde verandering aan de kleecerdracht een ietwat brutale inbreuk op de conventie en eigenlijk werd daarmee toegegeven dat iedere tak van sport een eigen costuum. vereischt. De sport kreeg een andere beteekenis: was niet meer uitsluitend gezelschapsvermaak; de sportbeoefenaars wilden iets presteeren. wil den uitblinken bij het roeien, bij het tennis sen en op alle ander sportgebied. En daar mee was het lot van de oude sportkleeding be zegeld. Eerst vielen de meest belemmerende kleedingstukken, daarna werd de dracht ver anderd, vereenvoudigd. De dames hadden „plotseling" altijd nog met een korreltje zout te nemen geen vrees meer voor een bruine en verbrande huid. Integendeel een bruingebrande huid stond chique, zooais vroe ger de marmerachtige deftige bleekheid. Zoo was de ontwikkeling tot op heden. Van het ondoelmatige, overladene kwam men tot het eenvoudige doelmatige. Zou het nu echter niet mogelijk zijn, dat er weer een reactie kwam, ook in de sportklee ding? De rokken, die eenige jaren geleden zeer kort werden gedragen zijn weer veel langer geworden en vertoonen zelfs neiging te slee pen. Zouden de zwemsters zich weer kleeden in plooirokken en haar toilet voltooien met een grooten hoed? Wij zijn ons bewust, dat de geschiedenis zich herhaalt. Maar desondanks durven we de gestelde vraag ontkennend te beantwoor den. De moderne lichaamsbouw is wel zoo ver ontwikkeld en een wel zoo belangrijke factor in het leven geworden, dat niets kan afbrengen van de moderne gezonde op vatting van sport en sportkleeding. spijt, zoo voorbarig te zijn; want zonder dat hij nu bepaald bang was voor onweer, voelde hij zich toch nooit bepaald rustig. Maar er zou wel niets te vreezen zijn; want het was mooi weer en niets voorspelde een verande ring. „Afgesproken," zei Jaap, „Vanavond, even voor middernacht geven we je een hamer en een gemerkte spijker en die moet je in de oude holle boom slaan aan het einde van het park, vlak bij den vijver." Met moeite onderdrukte Jan een rilling van afschuw. Hij kende die plek en hij wist hoe donker en griezelig het er was. En om er te komen moest hij over omgewaaide boom stammen klimmen. „Goed,"' zei hij toen eenvoudig; want hij was in zijn eigen woorden gevangen en kon niet terug, wilde hij niet voor een groote op snijder doorgaan. Het werd avond. Ondanks zichzelf was Jan heelemaal niet rustig meer. En daarbij kwam nog. dat zijn vrienden aan tafel allemaal spookachtige verhalen vertelden, die hem het bloed in zijn aderen deden stollen. Met de grootste moeite slechts kon hij iets van de heerlijk toebereide spijzen naar binnen krijgen. Naarmate de avond viel en de boomen in het park vage en schrikaanjagende vormen aannamen, werd de onrust van Jan grooter en grooter. En tegelijkertijd werd de atmos feer warm en drukkend, een benauwde warm te, die meestal aan een zwaar onweer vooraf gaat, ,.Ik bof wel," dacht Jan by zichzelf. „Nu komt het onweer er ook nog bij!" Tegen tien um- hoorde men reeds in de verte een zacht gerommel, dat de komst van het onweer aankondigde. De regen viel in stroomen neer en de wind giei'de door de tak ken der boomen en schudde ze woedend heen en weer. „In dat beestenweer naar buiten gaan is gekkenwerk," bromde Jan. „Dat zou groote onzin zijn." „Dus," zei Jaap, die dit gehoord had, „je bekent, dat je liever thuis wilt blijven. Ik zou je anders mijn regencape wel willen leenen. hoor!" „Natuurlijk, ga ik." was het antwoord van Jan. „Ik zei het niet om het onweer, maar om den regen, dan bederf ik mijn kleeren zoo Als je me dus je cape wilt leenen, graag! „Goed. Ik zal hem halen. Het is al elf uur geweest. Men gaf Jan den hamer en den spijker. Ze brachten hem tot het terras. Hij hoorde ze nog spottend roepen: „Goede reis!" en toen verdween hij in de boschjes. Toen hij zoo alleen in de duisternis liep, zijn pad zoekend bij het felle oplichten der bliksemlichten, voelde hij langzaam maar zeker een wilde gekmakende angst zich van hem meester maken, zonder dat hij dit kon tegengaan. Ieder gerommel van den donder deed hem beven en telkens keek hij om, of hij niet een of andere gedaante zag, die achter hem sloop om hem te grijpen. De plek waar hij naar toe moest, was bijna tien minuten loopen. De minuten schenen hem eeuwen toe. Over al zijn leden bevend, klom hij over de omgewaaide boomstammen Daar was de vijver en daar stond de holle boom. Nog even. dan kon hij terugkeeren naar het veilige huis. Nu stond hij voor den boom, met zijn ha mer sloeg hij koortsachtig vlug den spijker in. Een verschrikkelijke donderslag deed hem bijna schreeuwen van angst en zijn oogen sluitend voor het licht, dat hem bijna ver blindde, sloeg hij nogmaals op den spijker, dien hij in den stam had gezet. Het was ge daan. Hij kon terugkeeren. Met een hart, dat in zijn keel klopte, keerde hij zich om en wilde wegrennen, toen iets of iemand hem plotseling aan zijn cape vast greep, zoodat hij een schok kreeg. Nu kon hij zich niet langer beheerschen: met snerpende gil liet hij de cape van zich afglijden en rende weg, zich niet meer om het kleedingstuk bekommerend. Blindelings joeg hij voort: de takken zwiep ten in zijn gezicht, langs zijn handen en zijn knieën; scherpe punten haalden zijn kleeren open: maar hij voelde niets. Struikelend over boomstammen kwam hij eindelijk uitgeput bij het huis aan. Zijn vrienden zagen hem komen en schrok ken verschrikkelijk. Zijn oogen stonden ver wilderd en zijn gezicht zat vol bloed. Hij had koorts. Men legde hem in bed en gaf hem kalmeerende drankjes. De eigenaar van het kasteeltje gaf den vrienden van Jan 'n flink standje en vertelde hen, dat een dergelijke angst verschrikkelijke gevolgen kon hebben. „Maar er was niets, om zoo bang voor te zijn," protesteerde Jaap. Ze gingen allemaal naar den hollen boom aan den vijver. En daar zagen ze. duidelijker dan iemand het verteld kon hebben, de heele toedracht van de zaak. In zijn koortsachtige haast had Jan een slip van zijn cape onder den spijker vastgehamerd aan den stam van den boom en dat was het. dat hem zoo'n schok had gegeven. Men zag de cape aan den spijker hangen en eenige meters verder de hamer, waarmee Jan zijn eigen cape vastgespijkerd had. LAM. HET AVONTUUR VAN JANTJE Kleine Janneman ging zuigend door het huis Waarom hij zoo blij was, wist hij zelf niet goed. Maar de zon scheen zoo heerlijk en in den tuin stonden de bloemen en de planten, zoo frisch, dat Jantje eenvoudig wel zingen moest. „Jan", riep zijn moeder. „Opschieten jon gen; anders kom je te laat op school!" „Ja mam", riep de jongen vroolijk terug: „Ik kom al!" Even zijn boeken pakken, toen stormde Jan tje de trap af. Een kus aan zijn moedre; daar draafde hij den tuin door naar school. Zijn gedachten waren prettig, al zijn huiswerk had hij gedaan, zijn lessen waren goed geleerd, er was dus niets, waar hij bang voor hoefde te zijn. Vroolijk fluitend liep hij voort. Plotseling zag hij een vlinder voor zich uit dwarrelen, een mooie groote witte vlinder met vuurroode spatjes op zijn vleugels. Ver baasd keek Jan naar dat fladderene wezen tje. Zoo iets had hij nog nooit gezien. „Wat zou dat voor een vlinder zijn en waar zou die naar toe gaan?" Even aarzelde hij, toen besloot hij de vlinder na te gaan. Het was of het dier wist, wat Jan ging doen. Af en toe fladderde ze om zijn hoofd, om dan weer recht uit te gaan. Zoo ging het naar de buitenwijken van de stad. Jan dacht aan niets anders meer, dan aan de groote vlinder, die daar voor hem uit vloog. Aan geen school, aan geen huis, nergens dacht hij meer aan .Alleen aan die geheim zinnige vlinder, die daar voor hem uitvloog en hem naar onbekende dingen leidde. Ze waren nu de stad uit en de vlinder vloog het- pad op. dat naar het bosch leidde. Hoe langer hoe'nieuwsgieriger werd de jongen. Hij had nu al lang begrepen, dat dit geen toeval was. maar dat de vlinder hem naar een be paald doel bracht. Wat dat doel zou zijn, daar had de jongen echter geen flauw idee van. De vlinder week nu van het hoofdpad af en fladderde het kreupelhout in. Jan bleef staan, maar als om hem aan te sporen haar te vol gen, kwam ze terug en fladderde eenige kee- ren om hem heen als om hem te vragen: „Toe. volg me dan". De jongen overwon zijn aarzeling en volgde de vlinder. En alsof ze hem daar voor haar dankbaarheid wilde betuigen, bleef ze vlak voor hem uit fladderen, zoodat hij haar niet uit het oog verloor. Ze waren nu op een open plekje gekomen. Nog even vloog de vlinder door, toen zette ze zich op een tak. Was hier het einde van de tocht? Verbaasd keek Jan om zich heen. Het was heel stil in het bosch. Plotseling luisterde Jan aandach tiger. Het was. of hij hijgend hoorde adem halen Hij keek eens beter om zich heen en daar zag hij iets, dat hem opeens deed be grijpen, waarom de vlinder hem hier naar toe had gebracht. Op den grond zat, geheel ineengedoken, trillend van angst een haasje en zijn pootje zat in een klem. Jan bukte zich; het was of hij het hartje van het doodelijk beangste dier hoorde kloppen .Hij streelde het diertje en praatte zachtjes: „Wees maar niet bang, klein haasje, ik doe je geen kwaad. Ik zal je bevrijden". Met een vlugge beweging had hij de klem geopend en het diertje was vrij. Even zal het nog in elkaar gedoken, of het niet goed wist. wat er gebeurd was, toen verdween het met een sprong. Jan lachte zacht. Toen richtte hij zich uit zijn gebukte houding op en moest zijn hand voor zijn oogen houden om niet verblind te worden, door het licht, dat hem tegen straalde. Op de plaats, waar de vlinder zoo even gezeten had. zat een kleine fee. een stralen krans in het haar. Ze glimlachte tegen Jan en toen klonk een stemmetje, als het klingelen van klokjes: „Ik wist wel, dat je me helpen zou, dit arme diertje te bevrijden. Daarom heb ik je in de gedaante van een vlinder hierheen ge bracht. Ik zal je weer terugbrengen ook en je zult niet te laat op school zijn. En als beloo ning zal ik je mijn naam zeggen. Als je die uit spreekt. wanneer je in het bosch bent. kom ik oogenblikkelijk bij je en dan zal ik je alle mooie en geheimzinnige dingen in het bosch laten zien. Mijn naam is Felicita". Met open mond had Jan geluisterd. Toen Felicita uitgesproken was. was ze plotseling verdwenen en de witte vlinder met de roode stippen op haar vleugels, fladderde weer om hem heen. Ze bracht hem weer gauw in de stad. Toen Jan weer op een bekend punt stond, vloog ze hooger en hooger en was tenslotte verdwenen. „Dag Felicita". fluisterde Jan nog zacht. Toen ging hij rustig naar school RITA. WIE KAN HET? Een landeigenaar bezit een veld. dat hij in zestien vakken heeft laten verdeelen. In een hoek van dat veld staan drie boomen. De man. wil nu echter de boomen verplaatsen en wel zoo, dat iedere boom in een vakje komt te staan, maar dat er in horizontale of verticale richting op dezelfde lijn geen andere boom mag staan. Hoe moet hij dat doen? TANTE TINE. - AAN ALLEN! Vandaag is de zomer gekomen en daarmee de langste dag. Natuurlijk hopen we allemaal, dat het nu werkelijk zomer zal worden, dat de zon vroolijk zal gaan schijnen, dat we heer lijk kunnen genieten van zee en strand en bosch. De dagen gaan helaas weer korten. De eerste weken merk je dat zoo niet, maar lang zamerhand wordt het licht toch weer vroe ger aangeknipt. Je kunt je zoo goed begrij pen, dat onze voorouders dien dag nog eens extra feest vierden. De midzomerfeesten wer den door alle Heidensche volken met luister gevierd. Men sprong en danste om de vreugde vuren en men geloofde, dat de rook alle booze geesten zou verdrijven. Op den avond van 23 Juni worden op de Duitsche bergen nog steeds vreugdevuren ont stoken. En 24 Juni is het Sint Jan. St. Jan of Johannes de Dooper werd op dien dag gebo ren. Wie op catechisatie gaan, weten wel, dat het Johannes de Dooper was, die den weg voor Jezus heeft bereid. En 't is daarom ver klaarbaar, dat we op zijn naamdag het feest van het licht vieren. Hoe verder in 't. Noor den, hoe meer 't St. Jansfeest in eere wordt gehouden. Geen wonder, dat waar men de zon weinig ziet, ze het meest wordt gewaardeerd. In de zeehavens worden daar de schepen ge tooid met berkegroen. Brandende teertonnen worden te water gelaten, die drijvende licht- eilandjes tooveren. Op de eilanden in de Noorsche fjorden worden groote vuren ont stoken. En men zingt er: Til sankte Hans Er der latter og dans wat ongeveer wil zeggen: Sint Johannes-dag Brengt dans en lach. In Zweden worden Meiboomen opgericht, waar de jeugd onder de tonen van een viool omheen danst. De boomen worden versierd met bloemkransen, gouden harten en ge kleurde eieren. In de dorpen zijn de woningen met groen getooid. In de steden zijn paarden, wagens, auto-bussen met groen overdekt. Het feest van den langs ten dag wordt ook in ons land nog wel gevierd. Het Hollandsche 'liedje luidt: Wij zullen hout gaan dragen, Wij zullen turref vragen, Wij willen vroolijk vieren Al op Sint Jans manieren. In Vlaanderen hangt men aan den buiten muur van zijn woning nog wel een St. Jans- tak op, dat is een krans van korenbloemen eii noteblaren. De noot is het zinnebeeld van de vruchtbaarheid. Aan den avond van den dag werpt men de krans in 't vuur en zingt: Al mijn onheil Ga verdwijnen, Ga verkwijnen Met deez' kruiden In den gloed. In den nacht van St. Jan wordt St. Jans- kruid geplukt, 't Wordt ook wel hertshooi ge noemd. Je weet wel die tuilen goudgele ster- bloemen. De koeien worden er wel mee inge wreven als voorbehoedmiddel tegen kwalen, of men hangt er takken van in huis, om zich te vrijwaren tegen brand en ongeval. Volgens oud gebruik rolt men zich op St. Jan voor dag en dauw in 't natte gras. De St. Jansdauw moet geneeskrachtig zijn, vooral voor de oogen. Nergens wordt zoo in ons land feest gevierd op 24 Juni als in het Gooische dorp Laren. Dagen van te voren worden eere poorten opgericht en masten met vlaggen en guirlandes Van heinde en ver komen de men- schen kijken naar de Sint-Jansprocessie. In N. Brabant. Gelderland en op 't eiland Terschelling heeft men nog gildefeesten. rui terfeesten, spiegelgevechten en volksfeesten. Er wordt gedanst en gezongen omdat het nu zomer werd, het feestgetij van licht en zon. W. B. Z. Dokter: Hoe staat het met de eetlust? ■Patient: Heel slecht. Ik laat zelfs staan, wat U me verboden heeft. „Als het regent, ligt dat land. dat ik van je gekocht heb. dadelijk voeten onder water." ,,'t Is goed. dat je 't zegt. Ik heb nog zoo'n beste x-oeiboot te koop." WIE ZOEKT Bit MEE? Als je in bovenstaande figuur alle vakjes met zwart potlood of inkt invult, waarin een punt staat, krijg je een aardig plaatje. TANTE TINE. De tocht door het duistere park. IN VROEGER JAREN. Op oude foto's in de geïllustreerde tijd schriften van het einde der vorige eeuw, kan men de merkwaardige wezens aanschouwen, die toen beweerden aan sport te doen. Vrou wen met omvangrijke hoeden op het hoofd, gekleed in blouses met kanten kragen en rok ken die van boven nauw aansloten en 'n flink eind achter de bezitster aansleepten speelden tennis! En wel het echte, letterlijke „lawn'-tennis, want het spel op harde banen is van later datum. ("„Lawnbgteekent gras veld, zooals jullie wel zullen weten.) Of men ziet in zoo'n tijdschi-ift een zeer achtenswaardig, deftig man met baard en stroohoed, die een cricketbal in de hand heeft. Bergbeklimmen was in den loop van de 19e eeuw een steeds meer geliefd tijdverdrijf geworden. Men beoefende deze sport met hartstocht, maar ook hier hield men maat. Vooral voor de dames waren draagstoel en muildier onontbeerlijke zaken bij een berg tocht. Onder haar parasol'en gehuld'in een reismantel kwam zij zoo zonder zich warm te maken of haar kapsel in de war te brengen tot op de toppen van bergen van alleszins res pectabele hoogte. En wanneer men hoog boven op hét ouder- wetsc-he model fiets zat, waarvoor de naam velocipede (snelvoeter) een lichtelijk over dreven aanduiding was, en men trapte, trapte met moeite voort, dan bleef men er toch de grootste waarde aan hechten, dat al- 't Ontbrak niet aan afleiding: den eenen dag- werden er fietstochten gemaakt, den volgen den dag ondernamen ze lange wandelingen in de omgeving en den derden dag vermaak ten ze zich met allerlei spelletjes, binnens- en buitenshuis. Nu lag het kasteeltje midden in een reus achtig, uitgestrekt park, dat niet onderhou den was en er wild uitzag. Er waren ondoor dringbare boschjes; het onkruid tierde er welig: want er was geen tuinman, die er orde schiep. En de bewoners van het naburige dorp vertelden de griezeligste spookverhalen, die zich in het park afgespeeld zouden hebben. De menschen in den Achterhoek zijn nog erg bijgeloovig. Toen Jan deze verhalen hoorde vertellen lachte hij heel hard en spottend en zijn vijf kameraden die niet voor de eerste maal op het kasteeltje logeerden, vonden hem een beetje zelfingenomen en zij lieten dan ook niet na hem dit te vertellen. Het was Jaap, de oudste, die met een voor stel voor den dag kwam. „Je kunt nu wel zoo praten," zei hij, „maar stel nu eens, dat je tijdens een onweer 's nachts door het park zou moeten loopen, dan zou je je toch niet erg rustig gevoelen." „Ach kom!" protesteerde Jan. terwijl hij zijn schouders ophaalde. „Ik zeg je, dat je het niet durft." „Ik wed van wel." „Je zou toch bang zijn!" ..Bang? Om je het tegendeel te bewijzen, zal ik vanavond gaan." „En als het onweert?" „Dan juist Maar terwijl hij dit zei, had hij al een beetje. Jan van Hout is als nummer 1 van de klas overgegaan naar de hoogste en om hem nu voor zijn vlijt te beloonen mag hij van zijn ouders een poosje op een oud kasteeltje in den Achterhoek gaan logeeren. Daar maakte hij kennis met eenige jongelui, die er ook gelo geerd waren en weldra hadden ze vriendschap gesloten

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 15