DE ZATERDAGAVOND Een Elf landen BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD SI AM, HET LAND ZONDER WEGEN EN ZONDER CRISIS. ZATERDAG 6 JU ET 1935 HAAREEM'S DAGEEAD Bezoek aan de beroemde ruïnes van Angkor. DOOR EMILE SCHREIBER Na twee dagen bereiken wij, van Calcutta via Rangoon in Birma, de hoofdstad van Siam, Bangkok. Siam e30 millioen inwoners) is een vreemd land. Dat bemerken wij reeds op het vliegveld. Ofschoon het nu pas negen uur is. zitten we tot 11 uur vast", verklaart de vriend, die ons is komen afhalen; „er gaat geen trein vroe ger naar Bangkok". „Laten we dan een auto nemen". „Auto's zijn er wel, ten minste in Bangkok, maar wegen zijn hier niet. noch elders op Siameesch grondgebied Wij zullen in het verdere verloop van onzen tocht constateeren, dat-dit inderdaad juist is. Buiten de straten en lanen van de steden bestaat er geen enkele weg. De officieele oor zaak van die situatie is, dat de staat het mo nopolie der spoorwegen heeft en dat de recet tes zouden verminderen, als de wegen hun concurrentie zouden aandoen. Ziedaar een ra dicaal middel, waaraan de Europeesche en Amerikaansche spoorwegmaatschappijen mis schien nog niet hebben gedacht om hun te korten weg te werken. Een andere reden is, dat Siam onafhankelijk wil blijven en daar, zooals in ieder land, de aanvaller over de we gen pleegt te komen is het beste middel tegen verovering' er geen te hebben. Waar de irrigatie in Siam uitstekend gere geld is en liet geheele land doorsneden wordt door kanalen, „klongs" genaamd, die breed genoeg zijn 0111 verscheidene prauwen naast elkaar te laten passeeren, is het op deze ma nier, dat de Siameezen reizen en verbinding met elkaar hebben. Zij vinden bovendien in die kanalen een zoo overvloedige hoeveelheid visch, dat het alleen maar noodig is het voor hun huis liggende net in het water te laten zakken en weer op te halen om voor den hee- len dag voldoende voor het gezin te hebben. Op de velden bij hun woning verbouwen zij rijst,.,en-,daar hun voedsel vrijwel uitsluitend uit visch en rijst bestaat, is er wellicht geen land ter wereld, waar het leven zoo goed koop is. Wij rijden nu op Bangkok aan in een trein tje, dat erg langzaam, maar ook erg zindelijk is. Omdat dit vochtige land niet in het bezit van wegen is, heeft het ook geen stof. Wij komen te Bangkok onder een prachtige middagzon aan. Er heerscht een geweldige hit te. Voor het station staat een groot aantal taxi's. De stad is overigens zeer modern en bijzonder fraai. En steeds weer tallooze rikshaws. Op de trottoirs heerscht een groote drukte van voetgangers en kooplieden. Het ras is klein, de kleedij voor een groot deel Europeesch en altijd keurig netjes. Wij stap pen een groot en geriefelijk hotel binnen. Bij het ontbijt in de Fransche legatie, waar ook eenige Franschen uit Bangkok om ons te verwelkomen aanwezig zijn, vertelt de militai re attaché ons zeer merkwaardige dingen over de Siameesche zeden. In tegenstelling met de meeste Oostersche landen hebben de ouders liever meisjes dan jongens, want meisjes leve ren hun aardig wat op. Zij worden aan den echtgenoot definitief of tijdelijk ver kocht. wanneer zij den huwbaren leeftijd be reikt hebben, dat wil zeggen 13 of 14 jaar. De prijs van een lief en oppassend meisje is 2500 Fransche franken. Is zij wat minder lief en oppassend of wordt zij voor de tweede maal uitgehuwelijkt, dan is zij niet meer dan 1000 of 1500 franken waard. Siam regeert zichzelf. Het wordt bestuurd door een kabinetsraad, bestaande uit enkele ministers. Deze raad laat zijn besluiten door het parlement bekrachtigen op precies de zelfde wijze als Italië's Duce pleegt te doen als hij verantwoording van zijn handelingen Het prachtige Boeddhabeeld dat te Angkor lL bij opgravingen te voorschijn kwam. geeft in den Grooten Fascistischen Raad. De Kabinetsraad staat in contact met eenige technische raadgevers, die officieel en in ge lijk aantal door Frankrijk en Engeland gezon den zijn. Wij brengen, ondanks de ontzaglijke hitte, een bezoek aan de parlementszitting die dezen middag plaats vindt. In een groot paleis, dat Italiaansch aandoet, is onder den middelsten koepel een amphi theater aangebracht. Onder een groot aantal ventilatoren zetelt de jonge president met zijn bijzitters; aan iederen kant van zijn spreek gestoelte bevinden zich drie witte parasols. Het overige gedeelte van het vierkant wordt ingenomen dooi de afgevaardigden, ongeveer honderd a honderdvijftig, allen in het wit en Europeesch gekleed, uitgezonderd eenige offi cieren in uniform. Bijna allen zijn nog zeer jong. Evenals in het fascistische Italië zijn de ouderen uit de politiek verwijderd. Voor iedere rij afgevaardigden bevindt zich een verschuifbare, koperen microfoon. Degene, die wil' spreken, laat zich de microfoon door zijn collega's aanreiken en staat op. Hij spreekt dus zonder de stem te verheffen en dit zoo moderne en practische systeem geeft aan de discussie een rustig en correct karak ter. dat aan heel wat Europeesche parlemen ten ten voorbeeld zou kunnen worden gesteld. Vogels komen in grooten getale door de open ramen van den koepel naar binnen en bege leiden met hun gepiep de woorden van den spreker. Waarover discussieert men in deze dagen? „Helaas over precies dezelfde onderwerpen", aldus verklaart mij een tolk, „als in Europa. De minister van oorlog vraagt voor de mari ne een crediet ter waarde van ongeveer 126 millioen Fransche franken, te verdeelen over zes jaar. Siam, zegt hij, moet. zijn neutraliteit kunnen verdedigen en zijn onafhankelijkheid kunnen waarborgen". Een zinspeling op Bel gië die alle afgevaardigden begrijpen, wofdt door hen met hoofdknikken beantwoord. De president van den Raad, de heer Phya Bahre, verheft zich van zijn zetel en steunt met zijn autoriteit den minister van nationale defensie. Hij bezweert de vergadering haar plicht te doen en vóór de credieten te stem men. Hij drukt zich welsprekend en geleerd uit. „Herinnert u", zegt hij, „het voorbeeld van den senaat van Carthago. In tegenstelling met het Siameesch parlement was deze sa mengesteld uit slechte burgers, die aan Hanni bal de noodigé credieten weigerden om de reeds overwonnen Romeinen definitief te verslaan". Een groot Siameesch dagblad geeft den vol genden morgen commentaar op de woorden van den president van den Raad en verklaart, dat „Julius Caesar Hannibal nooit zou hebben verslagen, als de senaat van Carthago zijn plicht had gedaan". En het voegt er bitter aan toe, dat het Romeinsche goud vermoedelijk wel een rol in deze sombere zaak gespeeld zal hebben. Maar het blad vergeet aan te geven, wie te genover Siam de rol der Romeinen speelt, te gen wie de geweldige bewapeningen gericht zijn, welke een totaal bedrag van 150 millioen per jaar bereiken en wie er belang bij hejft Siam dergelijke uitgaven te laten doen en zul ke eischen voor zijn bewapening te laten stellen. Na de zitting van het parlement verwijlen wij een oogenblik in de Royal Bangkok Sports Club, volgens Engelsche ideeën en voor het grootste deel met Siameesch kapitaal ge bouwd, waar zich aan het einde van den mid dag de Europeanen en een aantal Siameesche notabelen van Bangkok vereenigen". Geen en kele soortgelijke club in Europa benadert in luxe en geriefelijkheid deze prachtige clubs in het Verre Oosten, die alle bestaan uit een clubhuis, restaurant, café. terreinen voor polo, golf, hockey, talrijke tennisvelden en een groot open zwembassin. Zij zijn omringd door prachtige tuinen met tropische bloemen en perken, die ondanks de hitte schitterend on derhouden zijn, dank zij een voortdurende besproeiing. 's Avonds wonen wij in de groote zaal van ons hotel, dat door Inlanders wordt gedreven, een voorstelling bij gegeven door Siameesche danseresjes, die haar bewegingen langzaam uitvoeren en begeleid worden door nasaal ge zang. Dit zijn, naar blijkt, alle brave jonge dames, want zij worden aan den uitgang door haar moeders opgewacht. Maar in de dans zaal bevindt zich een groot aantal jonge dan seressen van de meest uiteenloopende huids kleur. blank tot zwart die wachten op een uitnoodiging van de toeschouwers en die heel wat minder ingetogen blijken te zijn. Angkor In den vroegen morgen vertrekken wij uit Bangkok en de trein zal ons op het midden van den middag aan de Indo-Chineesche grens brengen. Wij trekken heel Siam door. dat overal ge lijk is met zijn rijstvelden, zijn kanalen eri zijn prauwen, die langzaam voortglijden temidden van groene complexen. In de velden ontdekt men talrijke, vogels, alle steltloopers. Weinig werkloozien, weinig ellende is er in dit land. Overigens bestaat er in de Boeddhis tische landen een prachtige organisatie tegen de werkloosheid. Dat is het instituut der „bon zen" (priesters). Deze mannen met over het algemeen gladgeschoren schedels, zijn ge kleed. in mantels van een mooie oranje kleur. (Er reizen er juist enkelen met ons mee). De bonzen zijn niet allemaal priester van be roep. Ieder, die geen werk heeft kan gedu rende eenige maanden bonze worden. Als hij het bonzenklooster betreedt heeft hij recht, zonder eenige explicatie te geven, op zijn portie rijst en visch. Een groot deel van het voedsel wordt welwillend door de geloovigen gebracht. Een ander deel wordt door de cou- zen zelf ingezameld. De bonzen verstrekken van hun kant iederen dag volkssoep'' aar. ieder, die zich aan het klooster aanmeldt. In een land, dat geen enkele organisatie voor sociale hulp bezie, speelt het bonzeninstituut een nuttige rol, omdat men op deze wijze de ellende in zekere mate weet te verlichten. Nu zijn we in Aranya, het grensstation van Siam en daar is cie Fransche weg. die naar de douaneposten van Indo-C'nina leidt. Wij zien e: de eerste Fransche beambten met den tro penhelm en in smetteloos wit uniform. Op den prachtigen, effen weg rijden we me*, een 100 kilometervaart docr groen struikge was en veel geboomte op Angkor aan. Wij be reiken tegen dinertijd het „Grand Hotel des Ruïnes". te Siem-Reap gelegen, een plaatsje 5 a 6 kilometer van Angkor. In der. vroegen morgen ontdekken we van hieruit de silhouet van het voornaamste paleis van Angkór. hetzelfde waarvan op de koloniale tentoonstelling te Vincennes een reproduc tie aanwezig was en wij hebben den indruk, dat wij dadelijk nog eens de expositie zuilen gaan bezoeken, maar nu onder wat warmer omstandigheden. Vergezeld door den heer Georges Trouvé, den jeugdigen en energieken conservator vanAnkor rijden wij per auto over de wegen, die de pa leizen in de bosschen van Angkor omringen. Ik zal u niet opnieuw een beschrijving geven van deze merkwaardige ruïnes, waarover reeds zooveel gezegd is, overblijfselen van hei, volk Kmehr (9de tot 13de eeuw na Chr.), waarvan weinig historische bijzonderheden bekend zijn. Maar misschien is nog niet voldoende de aandacht gevestigd op de belangrijkheid van deze ruines. Weet men, dat er in Cam bodja bijna een millioen verschillende tem pels, paleizen en monumenten uit het Kmehr tijdperk bestaan: weet men. dat de verschil lende belangrijke ruïnes van Angkor in her j bosch verdeeld zijn over een oppervlakte ge- lijk aan die van Parijs? Óp onze diverse reizen, waarop wij de meeste overblijfselen uit het verleden hebben gezien, zijn wij nimmer iets tegengekomen, dat in. I schoonheid en grootschheid de paleizen en tempels van Angkor overtreft. Ongelukkigerwijze wordt dit gebied nog te weinig door toeristen bezocht. Alle reisbu- reaux schijnen de toeristen een bezoek aan Angkor af te raden, waarbij zij het risico van ziekten en moeilijkheden met de bevolking aanvoeren, in plaats van er kruistochten naar toe te organiseeren en de vreemdelingen te brengen naar de bewonderenswaardige re constructie. die sinds 1907. toen Siam Angkor aan Frankrijk afstond, door de Franschen ten uitvoer wordt gebracht. Voordat wij Angkor verlaten brengt men ons nog naar een plaats, waar zich reeds temidden van werklieden uit Cambodja, die bezig zijn een terras voor hem te bouwen, een prachtige Boeddna verheft, die dezer dagen bij opgravingen op 12 meter diepte gevonden is en die door den koning van Cambodja bin- j n en kort zal worden ingewijd op een feest, dat schitterend belooft te worden. (Nadruk verboden). Het Söfdeborg-slot, het meer van Söfde, de Fransche tuin en de koetshuizen. Op een fietstocht door vreemde landen voel je eigenlijk pas hoe heerlijk het is, overal vrienden te hebben. Tot nog toe ben ik een voudig van den een naar den ander gereden. Overal was een welkom-thuis, een omgeving van vrienden en de vriendschapsband, aan gehouden door vele brieven, werd hernieuwd binnen enkele uren. Maar dat is niets bijzon ders. Ook wij Hollanders ontvangen onze vrienden, wanneer wij hen in lang niet gezien hebben, vol hartelijkheid en warmte. Het is logisch en begrijpelijk. In Zweden gaat men echter veel verder. Er heerscht een onbeperkt vertrouwen in den persoon van den bezoeker. Het enkel ver melden van een bevrienden naam is voldoen de om de gezichten te doen stralen en de meest hermetisch gesloten deuren worden er door als bij tooverslag geopend. Ik wist het van vroeger, van mijn andere reizen in dit land; het is een van de redenen, waarom ik er altijd naar zal terug verlangen ente rugkomen. Terwijl ik voort reed op een der weinige fietspaden die Zweden rijk is, langs den weg van Malmö naar Lund, dacht ik aan mijn vrienden daar. Wij hebben elkaar in die jaren nooit geschreven. Misschien zijn zij er niet meer. Misschien ook zit ik over een half uur tje boven in dat oude zolderkamertje te boo- men, met mijn vriend den privaat-docent aan de Universiteit. Wij hebben al heel wat af ge praat tusschen de duizenden boeken, die daal de muren, maar ook den heelen grond bedek ken. Ook ditmaal vind ik hem daar temidden van zijn onafscheidelijke boeken. Maar ik tref het slecht: over een paar uur moet hij naar Stockholm en Uppsala. Toch schiet er nog een uurtje voor mij over en dan neem ik afscheid met de stellige belofte hem, wanneer ik in Uppsala kom, te bezoeken in de Univer siteitsbibliotheek. Dan eens zien of nummer twee thuis is. Hem ken ik veel minder goed. Wij ontmoetten elkaar vorig jaar in Florence, liepen een mid dag samen door die stad en zagen elkaar sindsdien nooit meer. Met eenige moeite vind ik het adres. Hij blijkt niet thuis te zijn. maar als ik zijn zus ter het geval heb uitgelegd, word ik onmid- delllijk naar binnen geloodst, op een stoel ge plant en moet ik vertellen. Lang voordat mijn eigenlijke kennis thuis gekomen is. is het al vastgesteld door de familie, dat ik blijf eten en slapen. Op mijn tegenstribbelen, dat het toch eigenlijk te gek is, krijg ik slechts ten antwoord: „Wij hebben ook gefietst, dus we ten wij, wat een warm maal en een bed betee- kenen". Het werd een allergezelligste avond, waarop vele talen gesproken zijn. Mijn vriend sprak Duitsch, zijn zuster Engelsch en een nichtje, dat den vorigen dag van een Fransch pensionaat teruggekomen was. Fransch. De rest van de familie prefereerde het mijn Zweedsch aan te hooren en te verbeteren. Het is maar goed, dat er niemand anders was om te luisteren naar de cocktail van talen, die ik daar uitgeslagen heb! Maar hoe dan ook, wij begrepen elkaar en dat is de hoofdzaak. Wanneer u nu denkt, dat ik bij hen aan huis sliep, hebt u het mis. Ik werd getranspor teerd naar de flat van „grootmoeder", die uit de stad was en zoo sliep de onbekende gast heerlijk in de logeerkamer van de onbekende grootmoeder. Ik weet zelf nog niet of dat nu alleen maar een blijk van vertrouwen is of dat het eigenlijk een ongemotiveerd groot blijk van vertrouwen is geweest. Wel meen ik te moeten gelooven, dat er niet veel Hollan ders te vinden zijn, die iets dergelijks niet alleen zouden doen, maar het ook nog vanzelf sprekend zouden vinden. Welgemoed liet ik den volgenden morgen, na nog een blik te hebben geworpen in de prachtige romaansche domkerk, de stad Lund achter mij liggen en trapte de onbekende toe komst tegemoet. Skaone (spreek uit Skoone), is de vlakste provincie van Zweden en tevens de koren schuur van het land. Eigenlijk doen de om streken van Lund nog heelemaal niet aan Zweden denken. Het is alles juist als in Dene marken, maar 20 K.M. ten oosten van Lund begint de Zweedsche aard op te komen. Het terrein wordt meer geaccidenteerd. Kier en daar breekt de rotsgrond door de groene weilanden heen. De weg, die eerst nog ge- asphalteerd was. gaat over in het bekende Zweedsche wegtype. met korte golvingen, als een strand bij eb in eindelooze hobbeltjes. die ontstaan zijn door de groote wegschaaf, waar mee de weg onderhouden wordt. Als dan ook nog hier en daar sparren en dennen en de voor Zweden zoo typische berken'ooomen nun intrede gedaan hebben, weet ik, dat ik weer in Zweden ben. in het land van Mr. G. en de smörgaosbord. Tegen den zuidwester storm in trap ik voort naar het zuiden. Mijn reis gaat nu eenmaal zig-zag om al mijn kennis sen te bezoeken. Langzaam aan nader ik de plaats waar ik wezen wil. Een auto rijdt mij voorbij vol meis jes. Het gezicht aan het stuur meen ik te her kennen, maar het is te laat om te stoppen. Vlak daarbij is de oprijlaan, „verboden inrit" staat op een bordje, maar een Hollander, met shorts en een poloshirt, op een Hollandsche fiets, stoort zich niet aan de bordjes, die Zweedsche kasteelheeren bij de oprijlaan haar hun slot zetten. Dus rijd ik kalm door, te midden van het prachtige beboschte land. Soms overweldigt de natuur je hier, dan voel je je stil worden, zelfs al zeg je in je eentje op een fiets al nooit zeer veel. Zoo was het ook hier en toen ook nog langzaam de oude roode baksteen muren van het kasteel en de koetshuizen voor mij opdoemden, oprijzend uit het prachtige kleine meer van Söfde, was ik eigenlijk met stomheid geslagen. Maar veel tijd om stommetje te spelen had ik niet en nadat ik had uitgevonden dat inderdaad de auto die ik passeerde, de heele inwonerschaar van Söfdeborg bevat had. werd ik naar de woonvertrekken geëxpedieerd. Daar liet ik mij met zichtbaar welgevallen in een der fauteuils nedervallen, terwijl er naar alle zijden gete lefoneerd werd om van mijn aankomst be richt te doen. De uren. die verliepen tusschen mijn aankomst en de terugkomst van mijn gastvrouw waren ruimschoots voldoende om mij te verfrisschen en in gala te steken. Daar was ik dan dus werkelijk op een van de mooiste Zweedsche kasteelcn. Een van die woningen, die eeuwenlang van geslacht op ge slacht. zijn overgegaan en zoodoende een col lectie meubelen en antiquiteiten bevatten van een zeldzame schoonheid, die zelfs, zooals ik later hoorde, ten deele eenig op de wereld zijn. En opnieuw zit. ik daar. de Hollandsche vreem de eend in de bijt, zonder dat iemand iets anders van mij wist, dan dat ik een naam ge bruikt had, die ten slotte iedereen kan gebrui ken, temidden van die schatten aan oude kunst. Zilverwerk, miniaturen, porcelein en brons uit de antieke oudheid staan om mij heen. Over de slotgracht, waarin witte water lelies wiegelen, kijk ik uit in het park. Vlak voor aan bloeit oen prachtige roode meidoorn. Rechts zijn de koetshuizen, een jaartal staat boven de poort: 1641, en links zie ik tusschen het ijle gebladerte van een paar berken uit over het spiegelgladde stille meer. In het wa ter zwemmen groote visschen tusschen de bladeren der gele plompen en in de stilte klin ken eensklaps jongensstemmen: er wordt ge zwommen verderop. Ik vervolg mijn zwerftocht door de woon vertrekken. Sta telkens stil voor iets bijzon ders, een ouden stoel, een ingelegde Floren- tijnsche tafel, prachtige empire candelabres. Daartusschen tallooze portretten, voor het meerendeel mij onbekende personen, maar ook de koninklijke familie is vertegenwoordigd. Op een boekenkast staat, in een zilveren lijst, het laatste portret van prinses Ingrid, met eigen handig onderschrift. Ik weet het, zij is een goede vriendin van de dochters der huizes. De bibliotheek is een oase van oude goudleeren folianten. In de eetzaal hangen vredig naast elkaar tientallen voorouders, geslachten en modes volgen elkaar op. beroemde namen en beroemde schilders wisselen elkaar af. Tenslotte heeft ook het wachten een eind genomen en achtereenvolgens verschijnen de vier charmante dochters des huizes en een nicht. Ik ken slechts één van hen, maar on middellijk zijn wij in druk gesprek over we derzij dsche kennissen. De tijd vliegt om. Wij gebruiken de thee in de bibliotheek. Dan wordt er een wandeling gemaakt rond om het meer, door het park en door den Fran schen kasteeltuin. Eens te meer vervloek ik de hoofdwegen, die een schoonheid als deze voor je verborgen houden, wanneer niet het toeval of een kennis je erheen voert. Na het diner word ik rondgeleid door het slot. Ik dacht dat ik al wat gezien had. Een mensch moet zich niet te gauw iets verbeel den! De feestzaal van Söfdeborg stelde alles weer in 't niet. Nergens in Scandinavië vind je een dergelijk plafond van zwaar gebeeldhouwd eiken, een eindeloos aantal vakken wordt om geven door polychrome kroonlijsten. Vroeger waren die vakken zelf bedekt door met goud overtrokken koperen platen. Bij een plunde ring werden zij geroofd. Men dacht dat het puur goud was, maar de roovers werden daar in bitter teleurgesteld en wierpen toen de pla ten in het meer. Nu is het zonder twijfel rus tiger met een vakvulling van wolkenluchten. Zestig menschen kunnen er zitten in de groote salon op de gouden met roode zij be- kleeöe stoelen, die voor het grootste deel uit het Louvre stammen en tijdens dc revolutie naar Zweden kwamen. Elk stuk hier heeft zijn geschiedenis. De muren zijn volgehangen met oude schilderijen, Hondecoeter, Breughel, Jor- daens. Italianen en Franschen, ook is er een zelfportret van Ehrenstrahl. den beroemden Zweedschen schilder. Geschenken van de vroegste Berna dolle vorsten aan de familie. Prachtige oud-Hollandsche ingelegde kasten. Drie Meissner kaarsenluchters hangen van de zoldering naar beneden, want de heele zaal wordt slechts met kaarslicht verlicht. Steeds nieuwe vertrekken volgen, maar de mooiste van het slot is de steenen zaal met zijn in stuc gebeeldhouwde zoldering. Een on bekend kunstenaar heeft hier. in de eerste helft der 17de eeuw, een meesterwerk gele verd, eenig in zijn soort in Scandinavië. De heele antieke sagenwereld is aan de tallooze medaillons te pas gekomen. Aeneas' vlucht uit Troje. Diogenes in den ton. koning Croesus en ik weet niet wie hangen in haut-relief van de zoldering naar beneden. De renaissance- deuren vormen een schitterend geheel met het goudleeren behangsel en alles wordt over- heerscht door een levensgroot schilderij van koning Karei XII te paard. Als ik dan nog de slaap- en zitkamer gezien heb, die koning Gustav gebruikt, wanneer hij te gast is op het slot, is de rondreis volbracht. Dien nacht slaapt een arme Wandervogel temidden van kanten kussens met kronen ge borduurd. terwijl een hertog en een koningin glimlachend van de muren af op hem neep blikken. b. c. j. groenevelt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 9