DE ZATERDAGAVOND
Een Elf landen
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
SI AM, HET LAND ZONDER
WEGEN EN ZONDER CRISIS.
ZATERDAG 6 JU ET 1935
HAAREEM'S DAGEEAD
Bezoek aan de beroemde ruïnes van Angkor.
DOOR EMILE SCHREIBER
Na twee dagen bereiken wij, van Calcutta
via Rangoon in Birma, de hoofdstad van Siam,
Bangkok.
Siam e30 millioen inwoners) is een vreemd
land. Dat bemerken wij reeds op het vliegveld.
Ofschoon het nu pas negen uur is. zitten we
tot 11 uur vast", verklaart de vriend, die ons
is komen afhalen; „er gaat geen trein vroe
ger naar Bangkok".
„Laten we dan een auto nemen".
„Auto's zijn er wel, ten minste in Bangkok,
maar wegen zijn hier niet. noch elders op
Siameesch grondgebied
Wij zullen in het verdere verloop van onzen
tocht constateeren, dat-dit inderdaad juist is.
Buiten de straten en lanen van de steden
bestaat er geen enkele weg. De officieele oor
zaak van die situatie is, dat de staat het mo
nopolie der spoorwegen heeft en dat de recet
tes zouden verminderen, als de wegen hun
concurrentie zouden aandoen. Ziedaar een ra
dicaal middel, waaraan de Europeesche en
Amerikaansche spoorwegmaatschappijen mis
schien nog niet hebben gedacht om hun te
korten weg te werken. Een andere reden is,
dat Siam onafhankelijk wil blijven en daar,
zooals in ieder land, de aanvaller over de we
gen pleegt te komen is het beste middel tegen
verovering' er geen te hebben.
Waar de irrigatie in Siam uitstekend gere
geld is en liet geheele land doorsneden wordt
door kanalen, „klongs" genaamd, die breed
genoeg zijn 0111 verscheidene prauwen naast
elkaar te laten passeeren, is het op deze ma
nier, dat de Siameezen reizen en verbinding
met elkaar hebben. Zij vinden bovendien in
die kanalen een zoo overvloedige hoeveelheid
visch, dat het alleen maar noodig is het voor
hun huis liggende net in het water te laten
zakken en weer op te halen om voor den hee-
len dag voldoende voor het gezin te hebben.
Op de velden bij hun woning verbouwen zij
rijst,.,en-,daar hun voedsel vrijwel uitsluitend
uit visch en rijst bestaat, is er wellicht geen
land ter wereld, waar het leven zoo goed
koop is.
Wij rijden nu op Bangkok aan in een trein
tje, dat erg langzaam, maar ook erg zindelijk
is. Omdat dit vochtige land niet in het bezit
van wegen is, heeft het ook geen stof.
Wij komen te Bangkok onder een prachtige
middagzon aan. Er heerscht een geweldige hit
te. Voor het station staat een groot aantal
taxi's. De stad is overigens zeer modern en
bijzonder fraai. En steeds weer tallooze
rikshaws. Op de trottoirs heerscht een groote
drukte van voetgangers en kooplieden. Het
ras is klein, de kleedij voor een groot deel
Europeesch en altijd keurig netjes. Wij stap
pen een groot en geriefelijk hotel binnen.
Bij het ontbijt in de Fransche legatie, waar
ook eenige Franschen uit Bangkok om ons te
verwelkomen aanwezig zijn, vertelt de militai
re attaché ons zeer merkwaardige dingen over
de Siameesche zeden. In tegenstelling met de
meeste Oostersche landen hebben de ouders
liever meisjes dan jongens, want meisjes leve
ren hun aardig wat op. Zij worden aan den
echtgenoot definitief of tijdelijk ver
kocht. wanneer zij den huwbaren leeftijd be
reikt hebben, dat wil zeggen 13 of 14 jaar. De
prijs van een lief en oppassend meisje is 2500
Fransche franken. Is zij wat minder lief en
oppassend of wordt zij voor de tweede maal
uitgehuwelijkt, dan is zij niet meer dan 1000
of 1500 franken waard.
Siam regeert zichzelf. Het wordt bestuurd
door een kabinetsraad, bestaande uit enkele
ministers. Deze raad laat zijn besluiten door
het parlement bekrachtigen op precies de
zelfde wijze als Italië's Duce pleegt te doen
als hij verantwoording van zijn handelingen
Het prachtige Boeddhabeeld dat te Angkor
lL bij opgravingen te voorschijn kwam.
geeft in den Grooten Fascistischen Raad.
De Kabinetsraad staat in contact met eenige
technische raadgevers, die officieel en in ge
lijk aantal door Frankrijk en Engeland gezon
den zijn.
Wij brengen, ondanks de ontzaglijke hitte,
een bezoek aan de parlementszitting die dezen
middag plaats vindt.
In een groot paleis, dat Italiaansch aandoet,
is onder den middelsten koepel een amphi
theater aangebracht. Onder een groot aantal
ventilatoren zetelt de jonge president met zijn
bijzitters; aan iederen kant van zijn spreek
gestoelte bevinden zich drie witte parasols.
Het overige gedeelte van het vierkant wordt
ingenomen dooi de afgevaardigden, ongeveer
honderd a honderdvijftig, allen in het wit en
Europeesch gekleed, uitgezonderd eenige offi
cieren in uniform. Bijna allen zijn nog zeer
jong. Evenals in het fascistische Italië zijn de
ouderen uit de politiek verwijderd.
Voor iedere rij afgevaardigden bevindt zich
een verschuifbare, koperen microfoon. Degene,
die wil' spreken, laat zich de microfoon door
zijn collega's aanreiken en staat op. Hij
spreekt dus zonder de stem te verheffen en
dit zoo moderne en practische systeem geeft
aan de discussie een rustig en correct karak
ter. dat aan heel wat Europeesche parlemen
ten ten voorbeeld zou kunnen worden gesteld.
Vogels komen in grooten getale door de open
ramen van den koepel naar binnen en bege
leiden met hun gepiep de woorden van den
spreker.
Waarover discussieert men in deze dagen?
„Helaas over precies dezelfde onderwerpen",
aldus verklaart mij een tolk, „als in Europa.
De minister van oorlog vraagt voor de mari
ne een crediet ter waarde van ongeveer 126
millioen Fransche franken, te verdeelen over
zes jaar. Siam, zegt hij, moet. zijn neutraliteit
kunnen verdedigen en zijn onafhankelijkheid
kunnen waarborgen". Een zinspeling op Bel
gië die alle afgevaardigden begrijpen, wofdt
door hen met hoofdknikken beantwoord.
De president van den Raad, de heer Phya
Bahre, verheft zich van zijn zetel en steunt
met zijn autoriteit den minister van nationale
defensie. Hij bezweert de vergadering haar
plicht te doen en vóór de credieten te stem
men. Hij drukt zich welsprekend en geleerd
uit. „Herinnert u", zegt hij, „het voorbeeld van
den senaat van Carthago. In tegenstelling
met het Siameesch parlement was deze sa
mengesteld uit slechte burgers, die aan Hanni
bal de noodigé credieten weigerden om de
reeds overwonnen Romeinen definitief te
verslaan".
Een groot Siameesch dagblad geeft den vol
genden morgen commentaar op de woorden
van den president van den Raad en verklaart,
dat „Julius Caesar Hannibal nooit zou hebben
verslagen, als de senaat van Carthago zijn
plicht had gedaan". En het voegt er bitter aan
toe, dat het Romeinsche goud vermoedelijk wel
een rol in deze sombere zaak gespeeld zal
hebben.
Maar het blad vergeet aan te geven, wie te
genover Siam de rol der Romeinen speelt, te
gen wie de geweldige bewapeningen gericht
zijn, welke een totaal bedrag van 150 millioen
per jaar bereiken en wie er belang bij hejft
Siam dergelijke uitgaven te laten doen en zul
ke eischen voor zijn bewapening te laten
stellen.
Na de zitting van het parlement verwijlen
wij een oogenblik in de Royal Bangkok Sports
Club, volgens Engelsche ideeën en voor het
grootste deel met Siameesch kapitaal ge
bouwd, waar zich aan het einde van den mid
dag de Europeanen en een aantal Siameesche
notabelen van Bangkok vereenigen". Geen en
kele soortgelijke club in Europa benadert in
luxe en geriefelijkheid deze prachtige clubs
in het Verre Oosten, die alle bestaan uit een
clubhuis, restaurant, café. terreinen voor polo,
golf, hockey, talrijke tennisvelden en een
groot open zwembassin. Zij zijn omringd door
prachtige tuinen met tropische bloemen en
perken, die ondanks de hitte schitterend on
derhouden zijn, dank zij een voortdurende
besproeiing.
's Avonds wonen wij in de groote zaal van
ons hotel, dat door Inlanders wordt gedreven,
een voorstelling bij gegeven door Siameesche
danseresjes, die haar bewegingen langzaam
uitvoeren en begeleid worden door nasaal ge
zang. Dit zijn, naar blijkt, alle brave jonge
dames, want zij worden aan den uitgang door
haar moeders opgewacht. Maar in de dans
zaal bevindt zich een groot aantal jonge dan
seressen van de meest uiteenloopende huids
kleur. blank tot zwart die wachten op
een uitnoodiging van de toeschouwers en die
heel wat minder ingetogen blijken te zijn.
Angkor
In den vroegen morgen vertrekken wij uit
Bangkok en de trein zal ons op het midden
van den middag aan de Indo-Chineesche
grens brengen.
Wij trekken heel Siam door. dat overal ge
lijk is met zijn rijstvelden, zijn kanalen eri zijn
prauwen, die langzaam voortglijden temidden
van groene complexen. In de velden ontdekt
men talrijke, vogels, alle steltloopers.
Weinig werkloozien, weinig ellende is er in
dit land. Overigens bestaat er in de Boeddhis
tische landen een prachtige organisatie tegen
de werkloosheid. Dat is het instituut der „bon
zen" (priesters). Deze mannen met over het
algemeen gladgeschoren schedels, zijn ge
kleed. in mantels van een mooie oranje kleur.
(Er reizen er juist enkelen met ons mee). De
bonzen zijn niet allemaal priester van be
roep. Ieder, die geen werk heeft kan gedu
rende eenige maanden bonze worden. Als hij
het bonzenklooster betreedt heeft hij recht,
zonder eenige explicatie te geven, op zijn
portie rijst en visch. Een groot deel van het
voedsel wordt welwillend door de geloovigen
gebracht. Een ander deel wordt door de cou-
zen zelf ingezameld. De bonzen verstrekken
van hun kant iederen dag volkssoep'' aar.
ieder, die zich aan het klooster aanmeldt.
In een land, dat geen enkele organisatie voor
sociale hulp bezie, speelt het bonzeninstituut
een nuttige rol, omdat men op deze wijze de
ellende in zekere mate weet te verlichten.
Nu zijn we in Aranya, het grensstation van
Siam en daar is cie Fransche weg. die naar de
douaneposten van Indo-C'nina leidt. Wij zien
e: de eerste Fransche beambten met den tro
penhelm en in smetteloos wit uniform.
Op den prachtigen, effen weg rijden we me*,
een 100 kilometervaart docr groen struikge
was en veel geboomte op Angkor aan. Wij be
reiken tegen dinertijd het „Grand Hotel
des Ruïnes". te Siem-Reap gelegen, een
plaatsje 5 a 6 kilometer van Angkor. In der.
vroegen morgen ontdekken we van hieruit
de silhouet van het voornaamste paleis van
Angkór. hetzelfde waarvan op de koloniale
tentoonstelling te Vincennes een reproduc
tie aanwezig was en wij hebben den indruk,
dat wij dadelijk nog eens de expositie zuilen
gaan bezoeken, maar nu onder wat warmer
omstandigheden.
Vergezeld door den heer Georges Trouvé, den
jeugdigen en energieken conservator vanAnkor
rijden wij per auto over de wegen, die de pa
leizen in de bosschen van Angkor omringen.
Ik zal u niet opnieuw een beschrijving geven
van deze merkwaardige ruïnes, waarover
reeds zooveel gezegd is, overblijfselen van hei,
volk Kmehr (9de tot 13de eeuw na Chr.),
waarvan weinig historische bijzonderheden
bekend zijn.
Maar misschien is nog niet voldoende
de aandacht gevestigd op de belangrijkheid
van deze ruines. Weet men, dat er in Cam
bodja bijna een millioen verschillende tem
pels, paleizen en monumenten uit het Kmehr
tijdperk bestaan: weet men. dat de verschil
lende belangrijke ruïnes van Angkor in her j
bosch verdeeld zijn over een oppervlakte ge-
lijk aan die van Parijs?
Óp onze diverse reizen, waarop wij de meeste
overblijfselen uit het verleden hebben gezien,
zijn wij nimmer iets tegengekomen, dat in. I
schoonheid en grootschheid de paleizen en
tempels van Angkor overtreft.
Ongelukkigerwijze wordt dit gebied nog te
weinig door toeristen bezocht. Alle reisbu-
reaux schijnen de toeristen een bezoek aan
Angkor af te raden, waarbij zij het risico van
ziekten en moeilijkheden met de bevolking
aanvoeren, in plaats van er kruistochten naar
toe te organiseeren en de vreemdelingen te
brengen naar de bewonderenswaardige re
constructie. die sinds 1907. toen Siam Angkor
aan Frankrijk afstond, door de Franschen ten
uitvoer wordt gebracht.
Voordat wij Angkor verlaten brengt men
ons nog naar een plaats, waar zich reeds
temidden van werklieden uit Cambodja, die
bezig zijn een terras voor hem te bouwen, een
prachtige Boeddna verheft, die dezer dagen
bij opgravingen op 12 meter diepte gevonden
is en die door den koning van Cambodja bin- j
n en kort zal worden ingewijd op een feest, dat
schitterend belooft te worden.
(Nadruk verboden).
Het Söfdeborg-slot, het meer van Söfde, de Fransche tuin en de koetshuizen.
Op een fietstocht door vreemde landen voel
je eigenlijk pas hoe heerlijk het is, overal
vrienden te hebben. Tot nog toe ben ik een
voudig van den een naar den ander gereden.
Overal was een welkom-thuis, een omgeving
van vrienden en de vriendschapsband, aan
gehouden door vele brieven, werd hernieuwd
binnen enkele uren. Maar dat is niets bijzon
ders. Ook wij Hollanders ontvangen onze
vrienden, wanneer wij hen in lang niet gezien
hebben, vol hartelijkheid en warmte. Het is
logisch en begrijpelijk. In Zweden gaat men
echter veel verder.
Er heerscht een onbeperkt vertrouwen in
den persoon van den bezoeker. Het enkel ver
melden van een bevrienden naam is voldoen
de om de gezichten te doen stralen en de
meest hermetisch gesloten deuren worden er
door als bij tooverslag geopend. Ik wist het
van vroeger, van mijn andere reizen in dit
land; het is een van de redenen, waarom ik
er altijd naar zal terug verlangen ente
rugkomen.
Terwijl ik voort reed op een der weinige
fietspaden die Zweden rijk is, langs den weg
van Malmö naar Lund, dacht ik aan mijn
vrienden daar. Wij hebben elkaar in die jaren
nooit geschreven. Misschien zijn zij er niet
meer. Misschien ook zit ik over een half uur
tje boven in dat oude zolderkamertje te boo-
men, met mijn vriend den privaat-docent aan
de Universiteit. Wij hebben al heel wat af ge
praat tusschen de duizenden boeken, die daal
de muren, maar ook den heelen grond bedek
ken. Ook ditmaal vind ik hem daar temidden
van zijn onafscheidelijke boeken. Maar ik
tref het slecht: over een paar uur moet hij
naar Stockholm en Uppsala. Toch schiet er
nog een uurtje voor mij over en dan neem ik
afscheid met de stellige belofte hem, wanneer
ik in Uppsala kom, te bezoeken in de Univer
siteitsbibliotheek.
Dan eens zien of nummer twee thuis is.
Hem ken ik veel minder goed. Wij ontmoetten
elkaar vorig jaar in Florence, liepen een mid
dag samen door die stad en zagen elkaar
sindsdien nooit meer.
Met eenige moeite vind ik het adres. Hij
blijkt niet thuis te zijn. maar als ik zijn zus
ter het geval heb uitgelegd, word ik onmid-
delllijk naar binnen geloodst, op een stoel ge
plant en moet ik vertellen. Lang voordat mijn
eigenlijke kennis thuis gekomen is. is het al
vastgesteld door de familie, dat ik blijf eten
en slapen. Op mijn tegenstribbelen, dat het
toch eigenlijk te gek is, krijg ik slechts ten
antwoord: „Wij hebben ook gefietst, dus we
ten wij, wat een warm maal en een bed betee-
kenen". Het werd een allergezelligste avond,
waarop vele talen gesproken zijn. Mijn vriend
sprak Duitsch, zijn zuster Engelsch en een
nichtje, dat den vorigen dag van een Fransch
pensionaat teruggekomen was. Fransch. De
rest van de familie prefereerde het mijn
Zweedsch aan te hooren en te verbeteren. Het
is maar goed, dat er niemand anders was om
te luisteren naar de cocktail van talen, die
ik daar uitgeslagen heb! Maar hoe dan ook,
wij begrepen elkaar en dat is de hoofdzaak.
Wanneer u nu denkt, dat ik bij hen aan
huis sliep, hebt u het mis. Ik werd getranspor
teerd naar de flat van „grootmoeder", die uit
de stad was en zoo sliep de onbekende gast
heerlijk in de logeerkamer van de onbekende
grootmoeder. Ik weet zelf nog niet of dat nu
alleen maar een blijk van vertrouwen is of
dat het eigenlijk een ongemotiveerd groot
blijk van vertrouwen is geweest. Wel meen ik
te moeten gelooven, dat er niet veel Hollan
ders te vinden zijn, die iets dergelijks niet
alleen zouden doen, maar het ook nog vanzelf
sprekend zouden vinden.
Welgemoed liet ik den volgenden morgen,
na nog een blik te hebben geworpen in de
prachtige romaansche domkerk, de stad Lund
achter mij liggen en trapte de onbekende toe
komst tegemoet.
Skaone (spreek uit Skoone), is de vlakste
provincie van Zweden en tevens de koren
schuur van het land. Eigenlijk doen de om
streken van Lund nog heelemaal niet aan
Zweden denken. Het is alles juist als in Dene
marken, maar 20 K.M. ten oosten van Lund
begint de Zweedsche aard op te komen. Het
terrein wordt meer geaccidenteerd. Kier en
daar breekt de rotsgrond door de groene
weilanden heen. De weg, die eerst nog ge-
asphalteerd was. gaat over in het bekende
Zweedsche wegtype. met korte golvingen, als
een strand bij eb in eindelooze hobbeltjes. die
ontstaan zijn door de groote wegschaaf, waar
mee de weg onderhouden wordt. Als dan ook
nog hier en daar sparren en dennen en de
voor Zweden zoo typische berken'ooomen nun
intrede gedaan hebben, weet ik, dat ik weer
in Zweden ben. in het land van Mr. G. en de
smörgaosbord. Tegen den zuidwester storm
in trap ik voort naar het zuiden. Mijn reis
gaat nu eenmaal zig-zag om al mijn kennis
sen te bezoeken.
Langzaam aan nader ik de plaats waar ik
wezen wil. Een auto rijdt mij voorbij vol meis
jes. Het gezicht aan het stuur meen ik te her
kennen, maar het is te laat om te stoppen.
Vlak daarbij is de oprijlaan, „verboden inrit"
staat op een bordje, maar een Hollander, met
shorts en een poloshirt, op een Hollandsche
fiets, stoort zich niet aan de bordjes, die
Zweedsche kasteelheeren bij de oprijlaan haar
hun slot zetten. Dus rijd ik kalm door, te
midden van het prachtige beboschte land.
Soms overweldigt de natuur je hier, dan voel
je je stil worden, zelfs al zeg je in je eentje
op een fiets al nooit zeer veel. Zoo was het
ook hier en toen ook nog langzaam de oude
roode baksteen muren van het kasteel en de
koetshuizen voor mij opdoemden, oprijzend
uit het prachtige kleine meer van Söfde, was
ik eigenlijk met stomheid geslagen. Maar veel
tijd om stommetje te spelen had ik niet en
nadat ik had uitgevonden dat inderdaad de
auto die ik passeerde, de heele inwonerschaar
van Söfdeborg bevat had. werd ik naar de
woonvertrekken geëxpedieerd. Daar liet ik mij
met zichtbaar welgevallen in een der fauteuils
nedervallen, terwijl er naar alle zijden gete
lefoneerd werd om van mijn aankomst be
richt te doen. De uren. die verliepen tusschen
mijn aankomst en de terugkomst van mijn
gastvrouw waren ruimschoots voldoende om
mij te verfrisschen en in gala te steken.
Daar was ik dan dus werkelijk op een van
de mooiste Zweedsche kasteelcn. Een van die
woningen, die eeuwenlang van geslacht op ge
slacht. zijn overgegaan en zoodoende een col
lectie meubelen en antiquiteiten bevatten van
een zeldzame schoonheid, die zelfs, zooals ik
later hoorde, ten deele eenig op de wereld zijn.
En opnieuw zit. ik daar. de Hollandsche vreem
de eend in de bijt, zonder dat iemand iets
anders van mij wist, dan dat ik een naam ge
bruikt had, die ten slotte iedereen kan gebrui
ken, temidden van die schatten aan oude
kunst. Zilverwerk, miniaturen, porcelein en
brons uit de antieke oudheid staan om mij
heen. Over de slotgracht, waarin witte water
lelies wiegelen, kijk ik uit in het park. Vlak
voor aan bloeit oen prachtige roode meidoorn.
Rechts zijn de koetshuizen, een jaartal staat
boven de poort: 1641, en links zie ik tusschen
het ijle gebladerte van een paar berken uit
over het spiegelgladde stille meer. In het wa
ter zwemmen groote visschen tusschen de
bladeren der gele plompen en in de stilte klin
ken eensklaps jongensstemmen: er wordt ge
zwommen verderop.
Ik vervolg mijn zwerftocht door de woon
vertrekken. Sta telkens stil voor iets bijzon
ders, een ouden stoel, een ingelegde Floren-
tijnsche tafel, prachtige empire candelabres.
Daartusschen tallooze portretten, voor het
meerendeel mij onbekende personen, maar ook
de koninklijke familie is vertegenwoordigd. Op
een boekenkast staat, in een zilveren lijst, het
laatste portret van prinses Ingrid, met eigen
handig onderschrift. Ik weet het, zij is een
goede vriendin van de dochters der huizes. De
bibliotheek is een oase van oude goudleeren
folianten. In de eetzaal hangen vredig naast
elkaar tientallen voorouders, geslachten en
modes volgen elkaar op. beroemde namen en
beroemde schilders wisselen elkaar af.
Tenslotte heeft ook het wachten een eind
genomen en achtereenvolgens verschijnen de
vier charmante dochters des huizes en een
nicht. Ik ken slechts één van hen, maar on
middellijk zijn wij in druk gesprek over we
derzij dsche kennissen. De tijd vliegt om. Wij
gebruiken de thee in de bibliotheek.
Dan wordt er een wandeling gemaakt rond
om het meer, door het park en door den Fran
schen kasteeltuin. Eens te meer vervloek ik
de hoofdwegen, die een schoonheid als deze
voor je verborgen houden, wanneer niet het
toeval of een kennis je erheen voert.
Na het diner word ik rondgeleid door het
slot. Ik dacht dat ik al wat gezien had. Een
mensch moet zich niet te gauw iets verbeel
den!
De feestzaal van Söfdeborg stelde alles weer
in 't niet. Nergens in Scandinavië vind je een
dergelijk plafond van zwaar gebeeldhouwd
eiken, een eindeloos aantal vakken wordt om
geven door polychrome kroonlijsten. Vroeger
waren die vakken zelf bedekt door met goud
overtrokken koperen platen. Bij een plunde
ring werden zij geroofd. Men dacht dat het
puur goud was, maar de roovers werden daar
in bitter teleurgesteld en wierpen toen de pla
ten in het meer. Nu is het zonder twijfel rus
tiger met een vakvulling van wolkenluchten.
Zestig menschen kunnen er zitten in de
groote salon op de gouden met roode zij be-
kleeöe stoelen, die voor het grootste deel uit
het Louvre stammen en tijdens dc revolutie
naar Zweden kwamen. Elk stuk hier heeft zijn
geschiedenis. De muren zijn volgehangen met
oude schilderijen, Hondecoeter, Breughel, Jor-
daens. Italianen en Franschen, ook is er een
zelfportret van Ehrenstrahl. den beroemden
Zweedschen schilder. Geschenken van de
vroegste Berna dolle vorsten aan de familie.
Prachtige oud-Hollandsche ingelegde kasten.
Drie Meissner kaarsenluchters hangen van de
zoldering naar beneden, want de heele zaal
wordt slechts met kaarslicht verlicht.
Steeds nieuwe vertrekken volgen, maar de
mooiste van het slot is de steenen zaal met
zijn in stuc gebeeldhouwde zoldering. Een on
bekend kunstenaar heeft hier. in de eerste
helft der 17de eeuw, een meesterwerk gele
verd, eenig in zijn soort in Scandinavië. De
heele antieke sagenwereld is aan de tallooze
medaillons te pas gekomen. Aeneas' vlucht uit
Troje. Diogenes in den ton. koning Croesus
en ik weet niet wie hangen in haut-relief van
de zoldering naar beneden. De renaissance-
deuren vormen een schitterend geheel met het
goudleeren behangsel en alles wordt over-
heerscht door een levensgroot schilderij van
koning Karei XII te paard. Als ik dan nog de
slaap- en zitkamer gezien heb, die koning
Gustav gebruikt, wanneer hij te gast is op
het slot, is de rondreis volbracht.
Dien nacht slaapt een arme Wandervogel
temidden van kanten kussens met kronen ge
borduurd. terwijl een hertog en een koningin
glimlachend van de muren af op hem neep
blikken. b. c. j. groenevelt