STARTMETHODEN BIJ
ZWEEFVLIEGEN.
DE STIJCWIND.
Van de Brusselsche- Wereldtentoonstelling,
De Bruiloftsstoet.
ZATERDAG 13 JULI 1935
HAARLEM'S DAGBLAD
8
Voor een goed begrip van de mogelijkheden,
die de stijgwind in het algemeen aan den
zweefvlieger geeft, eerst het volgende:
De Duitscher onderscheidt de begrippen:
gleiten en segel-fliegen. En dit is inderdaad
juist. Een zweeftoestel kan niet omhoog'
vliegen, is steeds bezig met landen. Onder
zweefvliegen verstaat men dan ook het glij-
vliegen in een stijgwind. Ten opzichte van
dien stijgwind daalt men dus steeds, maar
t.o.v. de aarde komt men omhoog of blijft
men zweven. Alle verrichtingen met zweef
toestellen kan men dus feitelijk als glijvliegen
beschouwen. De naam zegt het al; naar bene
den viiegen. Alleen de omstandigheden kun
nen glijvliegen tot zweefvliegen maken. Die
speciale omstandigheden, samengevat in het
begrip stijgwind gaan we nu bespreken.
Bij een oppervlakkige beschouwing wil het
den leek voorkomen, dat op aarde alleen hori
zontale luchtstroomingen heerschen. Velen
meenen ook. dat deze winden de bronnen zijn,
waardoor de zweefvliegers kunnen zweven. Dit
is in vele gevallen onjuist. Dikwijls zijn het de
verticale iuchtstroomingen die door de zweef
vliegers benut worden, om hoogte te winnen.
We zullen de vier verschillende soorten van
stijgwind nader bespreken.
I. Héllingsstijgwind.
Wanneer men 's winters langs het strand
wandelt en de wind waait uit Westelijke rich
tingen, dan zal men dikwijls de zeemeeuwen
kunnen zien zweven parallel met de duinen
reeks, boven aan de toppen der duinen. Deze
beesten zweven dan in de „hellingsstijgwind".
De wind komt namelijk vrij over zee aange
waaid en stuit tegen een obstakel van flinke
hoogte en dat z h over een groote breedte
uitstrekt. De lucht zal zich dus aan den voet
van het duin ophoopen, daarna wordt een
stapel van luchtlagen gevormd, totdat de weg
weer vrij is, en de wind weer het wijde land
kan inblazen. Men zal dus boven aan liet duin
een rug van verdichte lucht aantreffen, waar
in zich een zekere stijgingssnelheid zal bevin
den. Een vlieger die nu door rubberkabelstart
parallel met en in dien stijgwind wordt ge
bracht, zal dus in staat zijn, een vlucht te
maken van eenige beteekenis.
We herinneren hier aan de vlucht van onzen
landgenoot Van Tijen, die zich gedurende cir
ca 40 minuten in een hellingsstijgwind langs
het duin stijgende wist te houden. De groote
moeilijkheid van het vliegen in een hellings
stijgwind ligt in het bochtenwerk. Immers de
windrug boven aan het duin is maar erg smal.
Juist breed genoeg om een strakke bocht in
te draaien. Dergelijke bochten moeten steeds
tegen wind in worden genomen, omdat men
anders kans loopt,uit den windrug te slippen
en in het werveigëbied te geraken, dat zich
aan de lijzijde van het duin bevindt. In
Duitschland wordt het hellingszweven be
oefend in de Wasserkuppen in het Rhön-
gebergte. Verder is daar bekend het strand van
Rositten bij het Kurische Haf. Doordat in
Duitschland de Wasserkuppe zelf reeds op een
hoog niveau ligt, is het daar dikwijls mogelijk,
van een hellingsstijgwind in een thermischen
luchtstroom over te stappen.
Helaas is dit „overstappen" van een hel
lingsstijgwind in een thermischen luchtstroom
in ons land zoo goed als niet mogelijk, Alleen
wanneer de basis van zoo'n thermischen lucht
stroom erg laag ligt, zal hiertoe de mogelijk
heid bestaan. De vraag zal zich bij den lezer
opdoen: „Wat verstaat men onder een ther
mischen luchtstroom?" We zijn hiermede aan
de tweede soort van stijgwind gekomen, n.l.
de thermische stijgwind.
Vóórdat de zweefvliegerij bestond, wist men
van het bestaan van thermischen stijgwind
niets af. Zooals men reeds in ons eerste artikel
heeft kunnen lezen, werd in Duitschland het
zweefvliegen zéér serieus opgevat. Oudere
menschen namen de leiding in handen en
spoedig groeide een organisatie, „Die Rhön-
Rositten, Gesellschaft" geheeten, die alle be
langen van de zweef vliegsport behartigde.
Deze instelling ontdekte weldra, dat het
zweefvliegen zeer nauw samen hing met de
meteorologie. Onmiddellijk werd dan ook een
grondig onderzoek ingesteld naar de, reeds in
het land bestaande, meteorologische weten
schappen, Men nam deze gegevens over en
wiep zich met een geweldig enthousiasme op
de ontdekkingen van nieuwe eigenschappen
van den dampkring. Zoo ontstond de weten
schappelijke afdeeling van de Rhön-Rositten
Gesellschaft, die steeds de beschikking kreeg
over de jongste ervaringen van de jeugdige
Duitsche zweefvliegers.
De grootste sensatie ontstond toen de vlie
ger Robert Kroufeld op zekeren dag zijn toe
stel wegstuurde van de westelijke helling van
deWasserkuppe en in groote kringen rondcirke
lend vèr boven de 500 M. kwam. Men begreep
toen niet, hoe het mogelijk was, buiten den
hellingsstijgwind zwevende te blijven, ja zelfs
snel te stijgen. Onmiddellijk hield de weten
schappelijke afdeeling zich met dit geval
bezig, en men ontwikkelde de volgende theo
rie, die thans de basis is geworden van de
overlandvluchten der bekende Duitsche zwe
vers.
Overdag wordt de aarde door de zon ver
warmd. Doordat de bodem ongelijk begroeid
is (op de eene plaats bevinden zich immers
boomen,elders weer grasland), zal de eene
plaats van den aardbodem méér warmte op
nemen dan de andere plaats. Men kan dit
verschil in warmte-opneming ook duidelijk
bespeuren, wanneer men een steen en een
stuk zink eenigen tijd naast elkaar in de zon
Men zal dan bespeuren, dat het stuk zink
in denzelfden tijd veel warmer is geworden,
dan de steen. Wanneer we ons nu een be-
boschte vlakte voorstellen, waarin een koren
veld is gelegen. Men heeft ervaren, dat een
korenveld véél meer warmte opneemt, dan de
omringende bosschages. Derhalve zal ook de
boven het korenveld gelegen lucht warmer
worden. Die verwarming zal steeds voortgaan
en intensiever worden.
Wat zal er nu bij windstil weer gebeuren?
Die warme lucht zet uit en krijgt een steeds
grooter wordend volume. Het soortelijk gewicht
van de lucht boven het korenveld wordt dus
kleiner dan die van de omringende lucht-
massa. We weten allen dat een gas met kleiner
s.g. omhoog wil stijgen. Immers aan dit prin
cipe dankt' de luchtballon zijn omhoogstijgen.
Zoo zal ook de luchtmassa boven het koren
veld omhoog willen. En bij de minste of ge
ringste aanleiding. Bij een klein windvlaagje
maakt die lichtere luchtmassa zich los van
den grond, en stijgt als een ballon zonder om
hulsel omhoog. Zoo'n omhoogstijgende lucht
massa duidt de Duitscher zéér karakteristiek
aan met den naam: Termik blasé'.
Zoo'n thermïekblaas dan, zal zoo lang stij
gen, tot zij in hooger gelegen luchtlagen komt.
Immers hoe hooger men komt des te ijler
wordt de lucht. Die termiekblaas zal dus ten
slotte in een milieu komen, waar zij weer thuis
hoort, en zal dan tot stilstand komen wat de
verticale bewegingen betreft. Waar die ter
miekblaas verdween, blijft natuurlijk geen
luchtledig. De omringende lucht zal dit gat
weer opvullen en hetzelfde spel herhaalt zich.
Die lucht moet dus ergens anders vandaan
komen en het is ons tenslotte duidelijk, dat
waar stijgende luchtstroomen aanwezig zijn,
ook aan den anderen kant dalende lucht
stroomen moeten zijn, en dit is ook inderdaad
zoo.
In het algemeen geldt deze regel: Bodem-
oppervlakten, die veel warmte absorbeeren,
geven overdag thermischen stijgwind en op
pervlakten, die weinig warmte absorbeeren.
geven daalstroomen.
Des nachts wijzigt zich de toestand totaal.
De verhoudingen zijn dan precies andersom.
Dit heeft in den beginne bij de zweefvliegers
wel eenige typische gewaarwordingen be
zorgd. Maar aangezien het aantal uitgevoerde
nachtvluchten nog niet van beteekenis is,
speelt de toestand des nachts nog geen groote
rol in de zweefvliegerij.
Wat de daalstroomen betreft die men over
dag aantreft, hiervoor geldt in het algemeen
de regeltracht er zoo snel mogelijk doorheen
te komen, men zal dan zoo weinig mogelijk
hoogteverlies moeten boeken. Probeer nooit
het toestel in een grooten invalshoek te krij
gen. Al verliest men daardoor ook oogenblik-
kelijk minder snelheid, men verliest tijd en
tijdverlies is in dit geval altijd hoogteverlies.
I-Iet is de bekende Duitsche zwever Wolf
Hirth geweest, die den thermischen stijgwind
heeft bestudeerd en daarvan vele gegevens
heeft vast gelegd. Hij ontdekte b.v.. dat een
thermiek-blaas altijd eenigszins kegelvormig
was, met aan den onderkant de kleinste en
boven de grootste doorsnede. Daar i r zweef
toestel altijd aan een minimum grootte v.
bocht gehouden is, zal men inzien, dat men
onder in een thermischen luchtstroom nog niet
omhoog kan cirkelen.
Immers men kan niet zulke kleine bochten
nemen, dat rnen in den stijgstroom zal blijven.
Het komt er practisch op neer, dat een ther
mische luchtstroom op c.i. 300 M. een voldoen
de grootte van doorsnede heeft om er al cirke
lend in hooger te komen.
Over het thermiek-zweven heeft Wolf Hirth
een rapport opgesteld, waaruit we de volgen
de gegevens ontleenen: Steecis rechtuitvlie-
gende, controleert men nauwkeurig zijn stijg-
sneiheidsmeter. Deze geeft de normale daal
snelheid aan. Plotseling zien we den wijzer op-
loopen. Wij zijn dan reeds een eindje in het
stijgwindgebied binnengedrongen, omdat de
snelheidsmeter als regel met eenige vertra
ging aanwijst, die we vooraf dienen vast te
stellen. We wachten dan nog circa vijf secon
den en zetten dan steeds onzen stijgsnel-
heidsmeter controleerende, een scherpe bocht
in. Na die vijf seconden zijn we dan al circa
100 M. in het stijgwindgebied binnengedron
gen. Onze bochten steeds nauwer draaiende of
wijder makende, kunnen we dan de plaats in
den thermischen luchtstroom opsporen, waar
de stijgsneiheid het grootste is. In geval er een
constante wind heerscht, wordt de zaak na
tuurlijk even ingewikkelder. Immers de ther
mische luchtstroom zal dan niet loodrecht om
hoogstijgen, maar door den wind een van te
voren te bepalen afwijking ondervinden. Het
is dan zaak voor den zweefvlieger, dat hij zijn
spiralen steeds eenigszins verlegt en wel zoo
veel, als met de sterkte van den wind over
eenkomt. De afwijking van den stijgwind
hangt immer met de windsterkte nauw samen.
Wolkenstijgioind.
Het zal dikwijls zéér moeilijk zijn, zelfs voor
een geroutineerd zwever, om de thermiekstroo-
mingen op te sporen. Immers in wezen zijn die
luchtstroomen onzichtbaar en alleen hulp
middeltjes kunnen hier baten. Men kan b.v.
letten op de bodemgeaardheid of rook uit
fabrieksschoorsteenen. Alleen moet men dan
weer met mogelijke aanwezige wind rekening
houden. Immers met wind zal men nooit
loodrecht boven een korenveld een thermiek
strooming aantreffen, maar altijd iets ver
legd, op de richting van den wind. Het is niet
zoo belangrijk dat wij de basis van den stijg
stroom opsporen, immers hierin kan men,
wegens de geringe doorsnede, toch niet zwe
vende blijven, dan wel de bekroning.
Het bovenste gedeelte van een stijgwind is
voor den zweefvlieger dikwijls van het meeste
belang. Een om deze bekroningen van de ther
mische luchtstroomingen op te sporen, komt
de natuur ons op een zéér practische manier
te hulp.
We zagen reeds, dat zoo'n thermiek-blaas
ontstaat, doordat hij warmer is dan de om
ringende lucht, daardoor dus een lichter
soortelijk gewicht heeft. Deze lucht nu heeft
de eigenschap, meer waterdamp te kunnen
bevatten dan koudere lucht. Zoo'n thermiek-
blaas zal dus dikwijls met veel waterdamp
beladen, omhoogstijgen. Doordat die thermiek-
blaas steeds hooger stijgt, zal hij al meer af
koelen, immers de lucht neemt als regel,
hooger komende in temperatuur af. Tenslotte
zal die thermiek-blaas zoodanig zijn afgekoeld,
dat hij niet alleen waterdamp meer kan bevat
ten. Er zal dus water condenseeren. Die kleine
waterdruppeltjes nemen wij hier beneden waar
als een wolk. Het zal dus dikwijls het geval
zijn, dat een thermische luchtstroom door een
wolkenvorming bekroond wordt. Dit is dus
voor den zwever een prachtige wegwijzer, waar
hij zijn toestel heen moet sturen. Bovendien
hebben die wolken, hier bedoeld, altijd een
aparten vorm. We noemen ze cumulus of sta- j
pelwolk. Dit soort wolk zou men het beste kun
nen vergelijken met een uitbottende bloemkool.
We nemen ze eerst waar als een klein waasje.
Van onderen horizontaal, van boven mooi en
grillig gerand. Uit zoo'n klein wolkje zien we
dan zéér spoedig een al grooter wordende cu
mulus ontstaan. Op zomersche dagen kunnen
we dit verschijnsel dikwijls waarnemen tus-
schen elf en drie uur. Daarna verdwijnen lang
zamerhand die wolken weer, en 's avonds is
de liicht weer helder schoon. Dit geldt dan als
regel. Het kan ook gebeuren, dat de vorming
van veel cumuli aanleiding wórdt tot een ver
andering in den weerstoestand en men een
regenperiode tegemoet gaat.
In zoo'n wolk^ die zich aan het vormen is,
heeft men een%roote stijgsneiheid. Reden,
waarom zij voor de zwevers de geliefkoosde
objecten zijn om hoogte te winnen.
Voor een vergelijk laten we hier een over
zichtje volgen van de snelheid der diverse
stijgwinden, ontleend aan enkele gegevens
van den Duitscher Erich Bachem;
Matige hellingsstijgwind, matige thermische
stijgwind 0,5—1 m/sec.
Sterke hellingsstijgwind, sterke thermische
stijgwind 13 m/sec.
Heftige hellingsstijgwind 4 m/sec.
Sterke wolkenstijgwind onder en in een cm
mulus-wolk 46 m/sec.
Wanneer een zweefvlieger een overland-
vlucht gaat maken, zal hij zich dus steeds moe
ten richten naar de wolkenvormingen. Het
verloop van zoo'n vlucht is dus steeds als volgt:
Start. In een thermischen stijgwind omhoog,
vanuit het hoogste punt uit zoo'n stijgstroom
in glijvlucht naar een volgenden thermischen
stijgwind, en daarin weer omhoog etc.
Thermische stijgwinden met wolkenvor
ming zijn hier dus betrouwbare gidsen, waarop
men zich het beste kan verlaten. Het wolken-
vliegen, vooral in de wolk, vereischen echter
een volledige kennis van het blindvliegen. Im
mers, zoo gauw men zich in de wolk bevindt,
heeft men slechts door middel van de instru
menten een controle over den stand van het
vliegtuig. Radio kan in een zweeftoestel niet
worden meegenomen, men is dus in dit geval
volkomen op zichzelf aangewezen. Een mar
conist, die berichtjes .uit de aether opvangt en
genoteerd klaar legt, is voor een zweefvlieger
iets onbekends. Daar geldt alleen eigen inzicht
en een vast vertrouwen op eigen kennis en
moed. Daarbij moet men niet denken dat de
lucht in het binnenste van zoo'n wolk erg rus
tig is; integendeel, als regel is het in een wolk
erg buiig. Het voorkomen van wervelwinden
is geen zeldzaamheid. Het eischt een groote
vliegvaardigheid, de uiterst gevoelige presta-
tiekist door zoo'n buiig milieu te brengen. Nog
zwaardere eischen worden er aan den zweef
vlieger gesteld bij het zoogenaamde frontvlie-
gen in een onwcersstijgwind. We zijn daar
mede dan gekomen aan de laatste soort van
stijgwind, thans bekend, waaruit de zweef
vlieger zijn kracht kan putten, om hoogte te
winnen. Men kan den onweersstijgwind be
schouwen als een combinatie van hellings
stijgwind en thermische stijgwind. Zij ont
staat als volgt: Het komt dikwijls voor dat
na een langdurige periode van warm weer, een
tamelijk sterke afkoeling volgt. Dit is een tee
lten dat er een hoeveelheid koude lucht wordt
aangevoerd. Zooiets gaat nooit zonder heftige
verschijnselen gepaard. Wij nemen dit hier
onder waar als onwe.er. Het is de strijd, die
boven wordt uitgestreden, tusschen twee soor
ten van lucht met verschillende geaardheid.
Het verschijnsel dat voor den zwever van het
meeste belang is, is de stijgwind, die altijd bij
zoo'n onweersbui voorkomt.
De aankomende koude lucht dringt zich na
melijk als een wig onder de warmere lucht,
met een kracht die aan de natuurelementen
eigen zijn. De warmere lucht moet dus wij
ken, en stijgt tegen den kouden luchtrug om
hoog. De.koude luchtrug vervangt hier dus de
helling, en we zien dat het mogelijk zal zijn,
langs den rand van een onweersfront over
groote afstanden te zweven. Bovendien ver
plaatst zoo'n front zich snel, derhalve wint
men daarmede afstand. Men wachte er zich
echter wel voor, in de onweersbui binnen te
dringen, want dan is men bij wijze van spre
ken in de hel verzeild geraakt. De luchtwer
velingen m het inwendige van zoo'n onweer
zijn onberekenbaar en de stijgsnelhéden zijn
zoo geweldig groot, dat men onmogelijk door
de kist sterk te prikken eruit kan komen. Het
kan voorkomen dat men plotseling door de bui
omcirkeld wordt en in den heksenketel ver
zeild geraakt. Dan komt de kennis van acro-
batiekvliegen zeer van pas. Men zal dan door
enkele vrille-slagen snel buiten het onweers-
gebied kunnen komen en de rustiger lucht
lagen gaan opzoeken.
In ieder geval is het meenemen van een para
chute een vereischte bij onweers-front vliegen
en wolkenzweven. Immers de ervaringen, er
mede opgedaan, zijn nog niet'voldoende om in
alle mogelijkheden reeds van te voren te
voorzien.
Bij iedere vlucht staat men voor nieuwe
problemen eri 'gevallen, die men altijd met-,
een naar best weterïken op eigen risico moet
oplossen. Een parachute is in dat geval een
solide dekking. Reeds menig jong zwever
heeft zijn leven aan het valscherm te danken.
De zweefvliegerij, met haar variabele moge
lijkheden tot exploitatie, is, zooals we dus ge
zien hebben, een werkveld voor pioniers. Hier
ligt een terrein braak voor jonge Hollandsche
mannen dat om werkers vraagt.
Want zweefvliegen is werken. Zwoegen met
de handen en het bezitten van een normaal,
gezond stel hersenen. Hierover in het volgende
artikel.
ANTHONY J. D. SIPS.
Noor d wij kerhout
STUDIO-SNUFJES.
In de film „Köningswalzer", welke onder
regie van Herbert Marsch vervaardigd wordt,
spelen mede: Willi Forst, Heli Finkenzeller,
Ellen Schwannecke, Paul Hörbiger, Carola
Höhn, Th-eodor Danegger, Hugo Schrader,
Hans Leibelt, Kurt van Ruffin, Gustav Wal-
dau, Oskar Sima, Karl Wery. Het draaiboek
vervaardigen W. Forster en E. Burri met m-ede
werking van F. P. Buch. De muziek compo
neerde Franz Doelle. terwijl Bruno Balz den
tekst verzorgt heeft. De architectuur is van
Merlth en Röhrig. Aan de camera staat Konst.
IrmenTschet. Assistent van den regisseur
is Eduard vè Borsody.
Martha Eggerth zal in het komende seizoen
bij de Universal in Hollywood in twee films
optreden, waarvan de eene Song of Joy heet.
Binnenkort zal de-' wereldpremière plaats
vinden van de Universal-film The Raven, ge
baseerd op het gedicht van Edgar Allan Poe.
Boris Karloff en Bela Lugosi spelen de hoofd
rollen onder regie van Louis Friedlaender.
De tenor van de Berlijnsche staatsopera
I-Ielge Roswaenge zal de rol van Lyonel in de
film „Martha", naar de opera van Flotow,
vervullen. Deze film wordt geheel getranspo
neerd naar den modernen tijd.
De opnemingen van daeze Lloyd-film, die
voor de Tobis vervaardigd wordt, zullen be
gin Augustus beginnen.
Rondwandeling door de paviljoens
der verschillende landen.
(Van onzen correspondent.)
Van de belangrijkste buitenlandsche pavil
joens gaven wij in onze vorige brieven reeds
een vrij uitvoerige beschrijving. Het leek ons
echter interessant eens een vlugge en vluchtige
rondwandeling te maken door alle paviljoens
der drie-en-twintig vreemde staten, welke op
de wereldtentoonstelling vertegenwoordigd
zijn, en hiervan een korte karakteristiek te
geven, welke uiteraard geen aanspraak kan
maken op eenige volledigheid.
Beginnen wij met Nederland. Het paviljoen,
ontworpen door den architect ir. D. Roosen
burg, een flink opgezette constructie met een
voudige, groote en klare lijnen, is een goed
staal van onze nieuwere Nederlanclsche bouw
kunst. De fantastische en bizarre -metalen
versiering boven op den toren harmonieert
echter slecht met de doelbewustheid, die uit
het overige deel van het gebouw spreekt. De
zilvergrijze tint van ons paviljoen, welke
uniek is op deze tentoonstelling, geeft het een
aangenaam aspect. Het inwendige getuigt
over het algemeen van goeden smaak, dege
lijkheid en werkkracht; het geeft niet, zooals
dit in verschillende paviljoens het geval is,
een beeld van verstarring, maar toont, dat
wij met onzen tijd meegaan en in sommige
opzichten ook vóórgaan. Zoo met onze inge
nieurskunst op het gebied van den waterstaat,
met onze moderne verkeers- en communicatie
middelen en de moderne opvatting van onze
koloniale taak. Als eenig bezwaar zou men
tegen de inrichting van het paviljoen kunnen
aanvoeren, dat te veel de nadruk is gelegd
op onzen handel, ons verkeer, onze industrie,
onzen landbouw en veeteelt, onze koloniale
beteekenis en te weinig op ons cultureel en
artistiek leven. Vergeten wij vooral niet de
keurige en fleurige modelboerderij, welke zich
naast ons paviljoen bevindt.
Vlak bij het Nederlandsche paviljoen staat
dat van Chili. Het uitwendige interesseert
meer dan het inwendige. Dit kleine gebouw,
een gelukkige harmonie van moderne lijnen
en elementen eigen aan de oude bouwwerken
uit het koloniale tijdperk van Spaansch-
Amerika, met zijn warme witte kleur, zijn roo-
de pannen en eigenaardige, sierlijke blauwe
uitsteeksels der dakbalken, is vriendelijk en
voornaam, bescheiden en toch niet zonder
een zekere grootheid. Het inwendige wordt
grootendeels ingenomen door een lang diora
ma in relief: een beeld van Chili en de rijk
dommen van zijn bodem. Bij de kunstnijver
heid treft ons een groote witte vrouwenkop
van de Chileensche beeldhouwster Thérèse
Pinto.
Het Brazilaansche paviljoen is een flinke
constructie met groote witte wanden, veel
glas en metaal, niet zonder durf en zeer doel
matig. De koepelvormige hal in het midden
van het gebouw, welke bijna uitsluitend van
glas is, houdt de deelen van het gebouw ech
ter niet voldoende te samen. Wanneer men
het paviljoen betreedt, komen heerlijke lcof-
fiegeuren ons tegemoet en alles wat men hier
ziet heeft alleen betrekking op de Braziliaan-
sche koffie. Heet eene deel van het gebouw is
gewijd aan propaganda en gegevens, het an
dere is een „Cafetaria", waar men de vele
variëteiten der Braziliaansche koffie kan
proeven.
Luxemburg komt uit met een paviljoen, dat
grootvis in verhouding tot de kleine opper--
vlakte- van dit land.-Het ziet er van buiten in
zijn „neutrale" bruine en gele tinten, niet zoo
aanlokkelijk uit. Ondanks zijn vele lijnen, een
mislukte poging tot zwier en sierlijkheid,
maakt het een eenvoudigen indruk. De verdee
ling van het inwendige en de opstellen van het
geëxposeerde is op zeer overzichtelijke wijze
geschied. Behalve industrieele stands, vinden
wij een toeristische afdeeling met buitenge
woon aardige diorama's en smaakvolle kunst
nijverheid, waarvan vooral het aardewerk te
noemen valt. In de voorhal is een groot orgel
ingebouwd, ook een product der Luxemburg-
sche industrie.
Het Tsjecho-Slowaaksche paviljoen is van
een zoo verbijsterend ver doorgevoerden een
voud, dat men hier nog moeilijk van architec
tuur kan spreken. Het groote wapen, dat op
een der wanden is geschilderd past er niet
goed bij. Wanneer wij binnenkomen, worden
wij getroffen door het politieke element, dat
aan dit paviljoen, doch op een bescheiden en
geenszins hinderlijke wijze eigen is. Tegen den
wand staat een groote spreuk: „De Kleine En
tente is hoofdzakelijk een element van vrede,
gematigdheid, unificatie en pacificatie." Zeer
aardig en belangwekkend is een overzicht van
de staatkundige en cultureele geschiedenis van
Tsjech-o-Slowakije, welke ons wordt gegeven
door een reeks kaarten, afbeeldingen ei
teksten, kort, zakelijk, en treffend. De kunst
nijverheid en met name de Boheemsehe glas
kunst is ruim en goed vertegenwoordigd. Er
zijn vele stands, waar dames in nationale
kleederdracht allerlei sieraden verkoopen.
Het Italiaansche paviljoen heeft een opval
lend en imposant uiterlijk, waaruit vermetel
heid en zucht haar grootheid spreekt. De
Italiaansche deelneming bestaat uit een
heel gebouwencomplex, waarvan dit hoofd
paviljoen qua architectuur verreweg het beste
is. In dit paviljoen zijn bijna alleen de wanden
gebruikt. Deze zijn geheel overdekt met reus
achtige fotomontages, welke de geschiedenis
geven van het aan de macht komen van het
fascisme en een luidruchtige propaganda ma
ken voor het fascistische corporatieve systeem.
Men wordt er moe van de vele foto's van mar-
cheerende en fascistische groeten brengende
menigten; steeds weer soldaten, en fascistische
militie, fascistische jeugd en fascistische ar
beiders. Een der zalen, welke gewijd is aan de
resultaten van het regime (wederom vele
foto's, statistieken en tal van citaten uit de
redevoeringen van Mussolini) schijnt onmete
lijk groot, doch wanneer men doorloopt staat
men plotseling voor een wand van spiegelglas
en voelt zich voor den gek gehouden....
Het Hongaarsche paviljoen met zijn groen,
rood en goud, maakt een kleurigen en warmen
indruk. Binnen loopt men er door eenige
gangen met etalagekasten, waarin Hongaar
sche voortbrengselen geëxposeerd zijn. Er
heerscht hier een. vroolijke, heldere sfeer.
Hongaarsche dames verkoopen er prachtige
weefsels en borduurwerk, en men treft er tal
van merkwaardigheden op folkloristisch ge
bied. Een mooi buffet noodigt ons uit de be
roemde Hongaarsche wijnen en andere fa
meuze gastronomische producten te komen
proeven.
Het Poolsche paviljoen met zijn lichte tint
en enkele spaarzame, sobere roode versierin
gen, vereenigt in zijn smaakvol en welover
wogen uiterlijk, voornaamheid, trots en ge
slotenheid. Het wapen van Polen is op zeer
knappe en harmonieuze wijze in het geheel
opgenomen, wat op deze tentoonstelling een
zeldzaamheid is. Vele landen hebben het na
tionale wapen op hun paviljoen aangebracht,
doch m den regel krijgt men den indruk, dat
de architecten er niet goed wë'g mee wisten
en het maar ergens hebben „opgeplakt". Van
binnen is het Poolsche paviljoen wel zeer som
ber en donker. In de voorhal heerscht zulk een
plechtige sfeer, dat de bezoekers er onwille
keurig gaan fluisteren en hun voetstappen
dempen. Een der zalen is geheel ingenomen
door opgezette dieren en andere jachttro-
pheeën. Een curiositeit is hier een oeros, een
uiterst zeldzaam specimen, uit het museum
van Bialowieza. Van de andere zalen gewijd
aan verkeer, toerisme en industrie, valt er ons
een op, waar inzendingen staan betrekking
hebbende op de Poolsche haven van Gdynia,
nu elf jaren geleden aangelegd, welke ons de
fenomenale ontwikkeling daarvan toohen.
Origineel van opvatting is het kleine Noor-
sche paviljoen. De voorhal is geheel van glas
gemaakt. Hier kan men gezellig zitten en aan
de bar nationale vischgerechten bestellen. De
achterwand van deze voorhal is op vinding
rijke wijze gedecoreerd. Tegen de als een dam
bord ingedeelde muurvlakte zijn sierlijke en
zwierige uitgesneden figuurtjes aangebracht,
welke de verschillende Noorsche sporten in
beeld brengen. In een klein zaaltje achter deze
hal zijn Noorsche producten geëxposeerd,
waarbij ons een schitterende collectie der be
kende Noorsche rugzakken opvalt. Het overige
en grootste deel van het paviljoen bestaat uit
een bioscoopzaaltje, waar films over Noorwe
gen vertoond worden. Aan de wanden bevin
den zich diorama's, welke ons treffen door
hun karakteristiek Noorsche uitvoering. Een
zeer sympathiek paviljoen.
Het uiterlijk van het Lettische paviljoen is
weinig aantrekkelijk met zijn twee kleine
„tempeltjes" ter weerszijden, welke met bouw
kundige logica niet veel uitstaande hebben.
Van binnen is het de moeite waard. De wan
den zijn geheel met kostbare glanzende hout
soorten belegd, hier en daar met wat rood en
goud gedecoreerd, een bizonder fraaie aanblik.
Het hier tentoongestelde, meest etenswaren,
draagt een eenvoudig en zelfs ietwat primitief
karakter. Onze aandacht werd getrokken door
een prachtige collectie amberen voorwerpen.
JAN GRESHOFF.
De Ufa heeft de bekende operette van Johann Strauss „De Zigeunerbaron" ver
filmd. Behalve Adolf Wohlbriick en Hansi Knoteck treden in deze film o.a. nog
op Fritz Kampers en Gina Falckenberg (rechts). In de Fransche versie speelt
Daniela Parola (links) de rol, die Gina in de Duitsche versie vervult.
Het Leeuwenbruidspaar schrijdt vooruit,
't Geluk straalt hun de oogen uit.
Dan. volgt direct mijnheer de Beer
Met zijn berin, een groote eer.
Mijnheer en mevrouw Olifant
Loopen nog netjes hand in hand,
Doch vriend de Vos, die looze guit,
Koos juffrouw Kip als dame uit.
't Gevolg was dat mijnheer de Haan
Dit niet over zijn kant liet gaan;
Hij dacht: „Kom, maak ik ook eens chance",
En charterde mevrouw de Gans
„Wacht", dacht de Wolf, „je kunt nooit weten,
Ik heb in lang geen gans gegeten,
Mevrouw Kalkoen met haar rood kapje
Is trouwens ook een lekker hapje".
Mevrouw de Koe loopt met haar Kalf;
Doet degelijk, doch vindt 't maar half,
Omdat zij Sam van Os bemint,
Die zegt: „het zal niet gaan, mijn kind!"
Doch kijk eens daar, wat stel is dat?
Mijnheer de Hond met Sjaantje Kat?
De Kater roept: ,,'k Zal je wel pesten,
Die 't laatste lacht, die lacht het beste!"
„Kom nu geen roet in 't eten gooien",.
Schreit mevrouw Schaap met graaf van Ooyen.
En Miesje Lam, die volgt haar moeder.
Zij wrijft haar neusje in met poeder,
Want partner Bok, die wordt steeds gekker
En 't toeval wil, die riekt niet lekker.
Dan komt de Haas met vrouw Konijn,
Het konden broer en zuster zijn.
Mejuffrouw Ree en mijnheer Mol
Gaan vast niet met elkaar op hol!
Mijnheer de Vogel, wat een snaak,
Sloeg mevrouw Vis vlug aan den haak.
Dat was het algemeene sein
Om niet kieskeurig meer te zijn.
Piet Schelvisch en Mie Kabeljauw
Die vonden toen elkaar al gauw
Jan Musch, die speelt als steeds comedie
Met Jet de Zwaan; een echte lady!
Daar heb je Valk en van den Arend.
Die speuren beide rustloos starend
Ook Havik, Sperwer en de Uil,
Zij kijken allen even vuil!
't Is hun te doen om tante Kievit,
Die denkt: „je krijgt mijn eitje toch niet".
Doch zie, wie komt daar nu weer aan?
Het is zoowaar oom Pelikaan
Hij geeft een arm aan freule Snip,
Is in de wolken; in een wip.
Natuurlijk is op 't feest der Leeuwen
Aanwezig ook de heer van Meeuwen,
Hij sluit zich aan bij Betje Kraai,
Dat „black and white", het staat wel fraai.
Jan Baars die weet hoe of het moet,
Geeft plechtig den fasc-istengroet
Aan Kaatje Mossel en Trees Paling
Zij hebben aan zijn fratsen maling!
Wim Krab zit klemvast aan Kee Kwartel
Zij gilt: „is 't uit met dat gemartel?"
Edoch dat gillen hoort hij niet,
Want plots'ling klinkt een helder lied
Van juffrouw Spreeuw met den heer Vink
Zij zingen beiden even flink.
Jans Vlieg zoemt tegen meester Mug
'k Heb van jou liefde niet terug.
Aan 't slot van deze bruiloftviering
Verschijnt dan ook nog Janus Spiering
Hij deed de allerbeste keus,
Greep "Trijntje Zalm bij den. neus!
P.S. Vader Hengst die deed niet mee
En toch had hij een „merry day".