n, Helga's weddenschap. FEUILLETON. Uit liet Noorsch door SIGRID BOO. 13) (Nadruk verboden). Daar klonk een opmerking van de achter ste bank: Ik meen anders, dat ie er nog hangt. Gelach. Zelfs Ops tad verwaardigde zich, welwillend te glimlachen. Het trekken ging vlug in z'n werk en de hoop, iets te winnen, werd geringer. Nu wordt een kinderwagen verloot! riep Opstadt, en een donkerblauwe, wat ouderwetsche, maar keurig mooie kinderwa gen werd naar voren geduwd, opdat ieder een dien zou kunnen zien. Het gerucht ver spreidde zich, dat dit een geschenk van den dorpswinkelier was, die indertijd een kleine partij kinderwagens had ingeslagen. Nr. 112 Laurense Mobakke. Luid gejuich in de zaal. Openlijk commen taar van de achterste bank: Nou komt de rest ook wel. Laurense kreeg een gloeiende kleur en wist zich geen raad. Maar ik heb geen lot genomen op den wagen, zei ze, verlegen, hulpeloos. Een bij-de-hand, jong ventje reed den wa gen naar ons toe en overhandigde hem met een buiging. Opnieuw daverend gelach. Ook Opstad glimlachte tegen ons; een eerlijke glimlacht zonder bijgedachten. Gelukkig werden nu de gordijnen afgeroe pen, wat de aandacht van ons en onzen kin derwagen afleidde. Het feit. dat twee onge huwde vrouwspersonen wegtrokken met een kinderwagen tusschen zich in, was blijkbaar Iets, wat "sterk sprak tot het gevoel voor humor van de aanwezigen. Dit is het ergste, wat me ooit is overkomen, fluisterde Lau rense wanhopig en liet na- een oogenblik het voortduwen van den wagen heelemaal aan mij over. Toen we er de deur mee uit zou den gaan kwam Opstad ons te hulp. Hij ook permitteerde zich een kleine opmerking: Een dergelijk voorwerp kan altijd van pas komen. Zooiets mocht hij zich toch wel veroorloven. En nog eens weer glimlachte hij tegen ons: een glimlach die, zooals ik be greep, volkomen rein en welwillend was. En zoo draafden wij naar huis in den don keren avond met onzen kinderwagen. Lau rense zat hopeloos in de put, en telkens weel moest ik herhalen, dat het toch heusch geen schande was. Ik had nog nooit gehoord, dat het ook maar in het minst gevaarlijk was voor een ongetrouwde vrouw, een kinderwa gen te krijgen! Och nee, schande? zei Laurense. Maar het is zoo vervelend. Begrijp jij nu. hoe ter wereld ik aan een lot op dat ding gekomen ben? Het liefst had Laurense den wagen het duistere bosch willen inrijden en hem daar laten staan: doch haar zin voor economie zeide haar. dat dit niet aanging en dat je zoo niet mocht doen met een ding van waar de. een ding waar de een of ander mis schien nog plezier van zou kunnen hebben. Nee. er zat niets anders op, dan den wagen voorloopig mee naar huis te nemen. Maar als we 'em niet behoorlijk ver stoppen, zei Laurense somber, zal Ola er me m'n heele leven mee blijven plagen. Dat dit een hard en wreed lot zou zijn, be greep ik ook, en zoo staken we de koppen bijeen, om een goede bergplaats te bedenken. Na heel wat heen en weer praten raakten we het er over eens, dat het kleine afge schutte hokje in de garage buitengewoon ge schikt was. Toen de garage nog voor rijtui gen gebruikt werd, hing daar waarschijnlijk het paardentuig, nu stond er vrijwel niets. Aldus geschiedde. Zonder door iemand te worden gehoord, bemachtigde ik den sleutel en opende de garage. Licht wilden we niet maken, om niet noodeloos de opmerkzaam heid te trekken, maar het was allesbehalve gemakkelijk, den wagen in het pikkedonker tusschen den anderen rommel door te lood sen. Voor ik er op verdacht was. stootte ik tegen een stapel leege benzineblikken, die met oorverdoovend lawaai ondersteboven vielen en naar alle kanten rolden. Het scheen me toe, dat het helsche spek takel alle menschen binnen een mijl afstand moest wekken, en het bloed verstijfde in m'n aderen. Er kwam geen einde aan de her rie. want telkens weer besloten andere ben zineblikken naar beneden te kletteren, er waren er blijkbaar een massa. Ik keek om en zocht Laurense. Ze was verdwenen. Weg Foetsie. Harteloos had ze mij en den kinder wagen in den steek gelaten. Daar hoorde ik iemand aankomen. Er was natuurlijk vol strekt niets tegen, dat ik rustig zou blijven staan met m'n kinderwagen; maar het is zoo wonderlijk, als je eenmaal begonnen bent de zaak dramatisch op te vatten, dan -ga je onwillekeui-ig op die manier door. Dus kroop ik weg achter de atuo's als iemand, die werkelijk iets te verbergen heeft. Aan de stappen kon ik hooren dat het Frigaard was, die er aankwam. Ik was het niet met mezelf eens, of dit het beste dan wel het allerergste was, wat me kon overkomen. Hij stapte de garage binnen, knipte het licht aan en bleef een oogenblik stokstijf staan; hoogstwaar schijnlijk had de verlaten kinderwagen te midden der omvergerolde benzineblikken zijn aandacht getrokken. Maar lang kon ik niet onopgemerkt blijven. Toen ik even la ter opkeek, zag ik recht in een streng en boos gezicht. Wat ter wereld voert u hier uit? vroeg hij norsch. Ziet u dan niet, dat ik hier alleraf- schuweüjkst zit, zei ik. nooit ontmoet een mensch ook maar het kleinste beetje mede gevoel. WaaT is de andere? r— De andere? iDe ander dan! De ander? -Ja, u zit hier toch zeker niet in uw eentje? Op dergelijke insinuaties geef ik geen antwoord, zei ik, en stond vol waardigheid op, hoewel het hart me als lood in de borst woog, want het leek wel, of we mekaar nooit zouden leeren begrijpen. En wat denk je. dat hij daarop zei? Ineens, zoo maar, zei hij: Waarom kunt u tegen mij niet eens een beetje aardig zijn? Maar u bent niet aardig tegen mij, zei ik. Nee, het is uw schuld kwam hij. Neen, de uwe. En zoo bleven we aan 't kibbelen, net twee kindemi, volslagen idioot allebei, tot we op het laatst moesten lachen. En als we naai den kinderwagen keken, lachten we nog meer. Natuurlijk kreeg hij het heele verhaal van „den raadselachtigen kinderwagen" of „het mysterie van de garage". Er is niets zoo bevrijdend en verzoenend in de verhouding tusschen twee menschen als gezamenlijk hartelijk te lachen. En ik, die eigenlijk dacht, dat hij niet lachen kon. Ook dien keer vergaten we den tijd, en ik weiger te zeggen, hoe laat het was, toen we eindelijk uitgelachen waren. Toen we het erf opkwamen, stond Ytter daar en rookte een sigaar; het had er allen schijn van. of hij een late avondwandeling gemaakt had. Aha! zei hij luid en veelbeteekenend, toen we langs hem gingen. Maar nu kon ik eenvoudig niet nog meer der misverstand verdragen; en zelfs al zou Ola er Laurense tot haar laatste levensuur mee plagen, moest ik de groote gebeurtenis van den avond opbiechten het loten van den kinderwagen en alles, wat daaraan vast zat. Dit is het verslag over Februari. Ik hoop dat je er van overtuigd bent, dat ik de over eenkomst tot de laatste letter houd. Het ga je goed! Je HelgS. Vinger gaard. 12 Maart. Zevende rapport. Lieve Grete! r Dus hebben we nu lente! Spoedig zullen, dag en nacht even lang zijn. Op een zonnig plekje heb ik blauwe anemonen gevonden, donkere, zacht als zijde, met geboeen hoofd jes, moedig en toch angstig tegelijk. Onder weg kwam ik den heer Bech tegen en toonde hem vol blijdschap m'n anemonen. Zijn ze niet snoezig? zei ik. Ja, als je ze maar kon zien met het bloote oog, meende hij, maar ik heb geen vergrootglas bij me. Maar wat je doet, spreek nooit- met oudere menschen over het voorjaar en zulke -din gen. Het lijkt wel of het ze er om te doen is, iemands blijde vertrouwen den kop in te drukken met hun sombere voorspellingen. Daar heb je nu bijv. Bech; Maart kan de alleronplezierigste wintermaand zijn, die we hebben. En vader neemt er April ook nog bij. Hij schrijft- Maart en April zijn onaange name maanden in ons klimaat. Als je in het bosch gaat wandelen, zorg dan altijd een krant bij je te hebben. Ik zal hem nog ver der citeeren: Kranten hebben de prach tige eigenschap, koude en vocht te isolee- ren; maak het je daarom tot ge woonte. steeds een krant onder je te legden wanneer je vóór St. Jan buiten op "den grond gaat zitten. Maar tante Aleksandra slaat het record: Bedenk, dat er voor einde Mei geen sprake is van voorjaar. Tot zoolang moet je dikke kousen en extra dik onder goed dragen, als je niet de kans wilt loopen jicht, catharr en andere narigheid te krij gen. .(Wordt yervolgd)', Onder overweldigende belangstelling heeft Donderdagmiddag te Amsterdam de begrafenis plaats gehad der vier K.L.M.-mannen, slachtoffers van de „Kwikstaart"-ramp. - De droeve stoet op het Muntplein op weg naar de begraafplaats „Zorgvlied" De begrafenis der slachtoffers van de „Kwikstaart"-ramp. Een foto van de plechtigheid op de begraafplaats „Zorgvlied" De opgravingen nabij de vroegere „Hooipoort" te te Utrecht. Hier ter plaatse moet zich vroeger een groot gebouw bevonden hebben De struisvogels in de Rotterdamsche Diergaarde hebben eieren. Het struisvogelwijfje bij het nest

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 9