Letteren en Kun:
Chineesche kunst in de
Engelsche hoofdstad.
LITTERAIRE
KANTTEEKENINCEN.
BIOSCOPEN.
Radiomuziek der week
ZATERDAG 10 AUGUSTUS Ï93S
HAARCEM'S DAGBUAD
'7
(Van onzen correspondent)
LONDEN, 6 Augustus
Winter-tentoonstellingen in het gebouw van
de Royal Academy, die in den loop der jaren
kunst van eeuwen van Nederland, Vlaanderen,
Italië, Perzië, Frankrijk en Engeland hebben
omvat, zijn een instelling geworden, waarnaar
de gansche kunstlievende gemeenschap hier
en ^elders met belangstelling uitziet. In het
aanstaande winterseizoen zal de reeds indruk
wekkende reeks worden verrijkt met een ten
toonstelling van Chineesche kunst. Het groot
ste deel van de inzendingen is reeds thans vei
lig ondergebracht in de gewelven van Burling-
1 ton House. Het is uit China gekomen per
Brïtsch oorlogsschip. Het is gelost in tegen
woordigheid van soldaten met de hand aan
het geweer. Het is vervoerd over de wegen van
Engelsche graafschappen met een escorte van
politie. Het heeft een nacht op het voorplein
van het tentoonstellingsgebouw gestaan onder
de hoede van Scotland Yard. Het is kostbaar
goed, waarin zeer antieke kunstscheppingen
van China zijn vertegenwoordigd. De kranten,
die het altijd noodig vinden kunstwaarde in
millioeneh ponden sterling uit te drukken,
hebben gesproken van 10.000.000 en
30.000.000. Ze hebben er uiteraard maar een
slag naar geslagen. Nu rust de oude schoon
heid, die eeuwen lang de vertrekken van het
keizerlijk paleis te Peking hun bijzonderen
luister heeft gegeven, in 95 met staal gevoer
de kisten in de ondergrondsche ruimten on
der Piccadilly, welke deel uitmaken van het
hoofdkwartier van de Britsche Royal Academy
of Arts. Deze paleisschatten zijn tot heden
nimmer in Europeesche lucht geweest. En rie
Britten hebben er zooveel ontzag voor, dat zij
het uitpakken der kisten overlaten aan Chi
neesche museum-ambtenaren, die thans uit
hun vaderland naar Londen op weg zijn.
Europeanen, die verre reizen doen, hebben de
gelegenheid gehad veel er van te zien. Want
in 1S16 werd het Paleis van de Verboden
Stad voor het publiek geopend als een museum
van Chineesche kunst. Maar niet zooveel
Europeanen maken zulke verre reizen en het
is de bijzondere verdienste van deze winter
tentoonstelling. en van de vroegere, dat ze aan
millioenen gelegenheid verschaffen kennis te
maken met het schooonste. dat in vele deelen
der aarde door menschenhand is gewrocht.
De aangekomen zending bestaat uit meer
dan 100 kunstvoorwerpen in brons, in nephriet,
in porselein en in den vorm van verluchte do
cumenten en schilderijen. De collectie wordt
bovendien verrijkt met stukken uit openbare
en particuliere verzamelingen in de Vereenig-
de Staten, Nederland, Frankrijk, Duitschland
Zweden en andere landen. Ook wat Engeland
zelf op dit gebied heeft en dat is niet wei
nig zal meehelpen om aan de tentoonstel
ling den hoogsten luister en de hoogste mate
van volledigheid te geven. Een enkele Schot-
sche verzamelaar geeft 34 stukken porcelein in
I bruikleen en men heeft alle hoop dat Ko
ningin Mary, die altijd veel belangstelling voor
Chineesche kunst aan den dag heeft gelegd,
eenige kostbaarheden uit haar verzameling
zal afstaan.
In de reeds aangekomen collectie uit het
Paleis van Peking (welke van 1933 af voor
de veiligheid in Sjanghai heeft vertoefd) be
vinden zich 360 prachtige stalen porselein uit
de Sung-, Yuan-, Ming- en Ch'ing-perioden.
Deskundigen verklaren, dat Chineesch porse
lein in de noordelijke Sung-dynastie zijn hoog-
ste volmaaktheid bereikte; 112 stukken in de
tentoonstelling behooren tot die periode. Er
zijn 78 stukken van de Ming-periode met haar
j rijke kleuren; en Ming-porselein maakt de be
wondering gaande van alle kenners. Het laat
zich wel begrijpen, dat de Chineezen zich tot
het uiterste inspanden en al hun gevoel voor
kleur en fijnheid aanwendden in de vervaar
diging van fraai porselein, indien men ver
neemt. dat een oude keizerlijke order in een
bestelling verlangde dat het porselein „zoo
blauw als de lucht, zoo klaar als een spiegel,
zoo dun als papier en zoo klankrijk als een
gong" moest zijn. De Ch'ing dynastie is niet al
leen met ceramiek vertegenwoordigd, maar
ook met twee schilderijen van de hand van een
der keizers van die dynastie, Ch'ien Lung, die
niet alleen een groot maecenas was maar zelf
een talentvol beoefenaar der schoone kunsten.
De Chineezen hebben een voorsprong van
1000 jaren op Europa in hun kennis van por
selein en de a.s. tentoonstelling belooft er
sprekend van te getuigen.
De lichtgroene steen, die men in Engeland
„jade" noemt is door Chineesche kunsthand
werkers door de eeuwen heen in fijne vormen
geslepen. „Jade" is in Nederlandsche woorden
boeken om beurten nephriet, bittersteen en
zelfs niersteen (nephriet). Het een en het an
der klinkt te wetenschappelijk om als benaming
voor deze in groen uitvloeiende droomen, wel
ke de Chineezen hebben gemaakt, te kunnen
dienen, en te wansmakelijk en te ziekelijk ook.
Wellicht is jade even goed Nederlandsch als
Engelsch; en Spaansch is het woord volgens
de geleerden in elk geval, De vroege kunst
stukjes in jade (om dit woord te houden) zul
len ongetwijfeld tot de meest belangwekkende
van de tentoonstelling behooren. Er is een
culte geweest in deze voorwerpen in China. Se
werden zoo duur en zoo zeldzaam, dat zelfs de
Chineesche aristocratie zich met valsch jade
moest vergenoegen. Jade werd een keizerlijk
monopolie. Men vertelt ons, dat de fijne ker
vingen voor onze oogen nog wonderbaarlijker
moeten verschijnen, wanneer men verneemt,
hoe primitief de methode van slijpen en ker
ven was. De delicate en ingewikkelde figuren
werden op zulke stukken jade aangebracht
door middel van zand en water, dat neerdroop
op een draaiende schijf, bewogen door middel
van een pedaal.
Het is werk, dat het Jobsgeduld vergt, dat
alleen een mediteerende Oosterling kan be
zitten. Er zijn jades, thans nog in de gewelven
van Burlington House, maar straks open voor
aller aanschouwing, waaraan men tien jaar
lang heeft gewerkt.
Onder de schilderstukken bevindt zich een
stuk van 14 M. lang, dat „10.000 mijlen van de
Yangtze-rivier" voorstelt.
De tentoonstelling, welke tegen het einde
van November wordt geopend, zal naar men
hoopt de kennis van China en begrip van
Chineesche geestesgesteldheid in Europa ver-
hoogen. Men zal bij de aanschouwing van deze
unieke verzameling waarin werk van 40
eeuwen is vereenigd, kunnen overpeinzen, dat
China de meest beschaafde natie van de we
reld was toen Europa zich nauwelijks aan het
steenen tijdperk had ontworsteld, dat China
het papier en de boekdrukkunst reeds had uit
gevonden, lang voordat Coster of Gutenberg
op dit ondermaansche vertoefden.
A. K. VAN R.
Patriciërs door Jan H. Eekhout
Uitg. Mij. Holland, Amsterdam
De lezer zal even aan den perkamenten no
taris Vermeer moeten gewennen, aan den
bijna notarieelen vorm van den gesprekstoon
in dit boek en aan het zeer eigenzinnige be
grip van zijn patricierschap, dat de notaris
tot den einde verdedigt, welwillend tegemoet
moeten gaan om dan met het inzicht beloond
te worden, dat Eekhout hier een prachtig boek
vol bezonken schoonheid gegeven heeft.
Notaris Adriaan Vermeer, sinds jaren we
duwnaar met één dochter, die bij den aanvang
van het verhaal juist een jaar op een kost
school in Lausanne heeft doorgebracht, is een
potentaat in het stille Zeeuwsch-Vlaamsche
stadje, waar zijn voorouders potentaten ge
weest zijn en hij er van zijn geslacht de laatste
zal wezen.
In raad en vergadering is hij een machtig
man, zooals ook zijn vader en grootvader dat
waren: harde, heldere koppen, wars van ge
voeligheden, met een onwankelbaar vertrou
wen in eigen inzichten en een openlijk wan
trouwen tegen iedere gemoedsbeweging die
niet door scherp overleggend verstand was
voorbereid en voortdurend werd gecontroleerd.
Hij belijdt de leer die wij ons van één van
Ibsen's hoofdfiguren herinneren: „de sterkste
man is hij die alleen staat", en erkent geen
vriendschap die binden kan, noch liefde die
anders dan uit hoogachting voor eikaars qua-
liteiten ontstond en gevoed wordt. Hij is gc-
loovig uit traditie, maar ook uit het eerlijk
besef dat zulks, zóó, goed is en dat al die in
zichten bij elkaar nu eenmaal noodzakelijk
zijn om de wereld, althans in zijn onmiddellij
ke omgeving, behoorlijk te doen marcheeren.
Het is voorwaar geen geringe verdienste van
Eekhout dat hij een figuur, die aan groote
kracht een dergelijke geborneerdheid paart,
voor ons niet alleen aannemelijk, doch bij wij
len zelfs sympathiek maakt, al zullen er zon
der twijfel impulsieve lezeressen en lezers zijn,
die notaris Vermeer een vent vinden om op te
schieten.
Sabina, zijn dochter, is toegankelijk voor de
hoogheid van vaders levenshouding, doch te
gelijkertijd woelt en wroet in haar het besef
dat leven meer is dan intellectueel schaakspel,
dat niet het koel verstand alléén onzen gang
beheerscht. Haar vrouw-zijn doet haar zuivere
en natuurlijke motieven bevroeden, die Duiten
elk schrander overleg vallen, maarzy is
leelijk, Sabientje en strijd en leed zijn voor
haar weggelegd, die ook. zij zai'hebben te hul
len in het trotsch gedragen kleed van afstand
en opoffering. En dat doet zij prachtig, dit
meiske, wie geleerd was alle gevoelsdingen te
onderdrukken en die pas op de kostschool van
een vriendin de allereerste belangelooze ge
negenheid ondervonden had. Het eerste oor
logsjaar brengt deining in het Zeeuwsche
stadje, Gevluchte Belgische families blijven er
hangen en mengen zich er door de daagsche
doeningen. Neef Frederik, reserve-luitenant,
betrekt er zijn kwartier bij oom Vermeer, die
zich den jongen steeds als aanstaand schoon
zoon heeft voorgespiegeld. Voor Sabina wordt
dit het korte seizoen van een geluksdroóm.'
want zij begrijpt de gevoelige vriendschappe
lijkheid van Frederik tegenover haar als een
bevestiging van haar vaders wenschen en zij
verwacht van Frederik de vervulling harer ver
langens. En hoewel Frederik voor Sabina's
wezen, karakter en ook ziele-patriciërschap een
zuiveren eerbied heeft, laat hij zich door de
bekoorlijkheden van de jonge Irène Koornaert,
de uitgeweken Belgische, verschalken en ver
looft zich met de laatste. Vader en dochter
Vermeer blijven waardig tegenover hunne ver
brijzelde droomen. Zij gedragen zich inderdaad
als de beheerschers hunner sentimenten. In
feite echter is Sabina geknauwd en rest haar
niets dan haar vader en de geestelijke vriend
schap met den veel ouderen Brugsclien advo
caat Delannois, die ook in het stadje is blijven
wonen, zelfs toen terugkeer naar zijn vader
land weer mogelijk was. In de figuur van dien
Delannois heeft Jan Eekhout een mooi type
geteekend, een fijngeestig, sceptisch doch te
vens gevoelig man, die niets lever zou gewild
hebben dan Sabina gelukkig te maken, en
door zijn eigen afkomst en stand reeds bij no
taris Vermeer zijn pleit gewonnen had. doch
Sabina weigert ditmaal. Tweede groote teleur
stelling voor Vermeer, wiens gestel ondermijnd
wordt door 't zienderoogen verminderen van
zijn gezag in gezin en gemeenschap. Een on
verwachte aanval, op hem In den gemeente
raad gedaan door een politieken tegenstander,
dien hij de jaren door geminacht en onder
schat had. doet de deur dicht. In deze raads
zitting treft hem een beroerte, waarvan de ge
volgen hem aan het openbare leven onttrek
ken en hem, den sterken man, hulpbehoevend
maken. Hij sterft kort daarop, met zijn vriend
Delannois aan het schaakbord gezeten. En na
korten tijd verlaten zoowel Sabina als Delan
nois het stadje, dat zonder patriciërs achter
blijft. Sabina wijdt zich en haar fortuin aan
een menschlievend werk in Holland, Delannois
keert terug naar Brugge, waar hij vrede hoopt
te vinden na de révolte, die de oorlog in zijn
ziel had aangeblazen.
Wij hebben Patriciërs een prachtig boek ge
noemd, wij hebben er ook kritiek op verno
men. Notaris Vermeer zou een uitmiddelpuntig
soort patriciër zijn Men kan zich voorzeker
een patriciërschap denken waarin minder feo
dale ldeeen den boventoon voeren en dezen
Vermeer in het jaar 1914 een onbestaanbare
antiquiteit achten. Doch daarin steekt een
persoonlijke appreciatie van mensch over
mensch, die wij bij beoordeeling van een
kunstwerk slechts met de grootste voorzichtig
heid aan het woord dienen te laten. De zaak
is, dat zooals Jan Eekhout zich dezen mensch
gedacht heeft, hij de teekening ervan volko
men gaaf en consequent heeft doorgevoerd; de
notaris mag velen dan al niet sympathiek zijn.
zooals hij door Eekhout verbeeld werd is hij
af en in wat hij zegt steekt overal de nood
zakelijkheid, zooals die uit zijn wezen voort
vloeit. Zeker, Sabina is veel sympathieker
welke lezer zou haar geen gelukkiger lot ge
gund hebben; toch is haar wezen minder
aarzelloos dan dat van haar vader. Dat is
alweer zeer juist gezien, daar is zij jonge vrouw
voor, en hoe zeer fijn laat Eekhout dat uitko
men in de niet alledaagsche gesprekken, die
zij met den aan zich zelf twijfelenden scepti
cus Delannois voert. Om deze drie draait de
belangrijkheid van Eekhout's jongste boek
zooals de titel dat ook aangeeft en het komt
ons voor als een waardeerbaar feit, wanneer
in een boek, dat werkelijk litteraire kunst is,
nog eens aan de mogelijkheid van een andere
levenshouding herinnerd wordt, dan de dage
lijks rondom ons waargenomene: die der abso
lute nivelleering. vervlakking en verzwakking.
Eekhout's taal, het Zeeuwsch-Vlaamsch,
mag den Hollandschen lezer in dezen gedruk-
ten vorm aanvankelijk ietwat voorvaderlijk
aandoen, ze is evenwel bij machte onzen eigen
taalvoorraad met aardige, klankrijke woorden
te verrijken. Zoo onthield ik het woord „rild"
voor rank. Het rild passagiersbootje. De rilde
meisjesfiguur. Men voelt een nuance, zonder
ze precies te kunnen definieeren. In rild zit
misschien, naast het ranke, nog de idee van
breekbaarheid uitgedrukt. En zoo vindt de
aandachtige lezer telkens aardige taaiverras
singen bij dezen interessanten auteur.
Is en nu komt onze eenige, en niet eens
ernstige bedenking tegen de constructie van
het verhaal is de beslissende aanleiding tot
het ineenstorten van de sterke figuur van
notaris Vermeer gelukkig gevonden? Hij heeft
de directie van een fabrieksconcern. die hem
advies had gevraagd over de stichting van e?n
fabriek in „zijn" stadje, ten sterkste die stich
ting ontraden. En zulks op zeer deugdelijke
gronden, en als eerlijk raadsman dien men in
vertrouwen genomen had. Zijn politieke tegen
stander. voor wien hij een bijna psychopathi
sche vijandschap koestert, slaat daar munt
uit en leest zijn heimelijk verkregen brief in
den raad voor, met het verwijt dat de notaris
de belangen.van het stadje verwaarloosd heeft,
die hij, als raadslid had behooren te beharti
gen. Daarop volgt de catastrophe, die wij
reeds vermeldden. Deze vondst om den ster
ken man aan een eind te brengen, lijkt ge-
zócht door haar onwaarschijnlijkheid. Eer
stens omdat het raadslidmaatschap niemand
'verplicht als een onbetrouwbaar marktkoop
man iemand iets aan te raden wat ondeugde
lijk is, en tweedens omdat een dergelijk con
cern wel nergens een fabriek zal willen gaan
stichten op advies van een plaatselijk no
taris, doch zich tevoren zelf op andere wijze
van ligging en mogelijkheden eener plaats op
de hoogte stelt. En dat zeker niet zal nalaten,
als het er iets in ziet. ook al zou een eerste
vage informatie ongunstig zijn uitgevallen.
Tenzij wij rekening houden met een eenigs-
zins overspannen toestand bij Vermeer, is
diens beroerte in den raad een beetje gefor
ceerd om het slot van het verhaal mogelijk te
maken en niet zoo kalm-logisch als de rest.
Dit verstoort even de lijn die Eekhout zoo
vast door zijn verhaal getrokken heeft, maar
is toch niet in staat onzen eindindruk te ver
zwakken: dat hij ons in Patriciërs een zéér
mooi boek gaf.
J. H. DE BOIS
REMBRANDT THEATER.
Das Lied vom Glück.
In het Rembrandt
Theater is de vroo-
lijkheid troef, wat
voor een vacantie-
programma een zeer
welkome factor is.
«||l- Paul Kemp en Theo
Lingen zijn van de
JgÉ*, partij en de namen
k Jw* van deze twee ga~
Ik "s<^?wF randeeren de film-
.^s,.liefhebbers al een
WBL serie amusante ver-
gissingen en mis-
verstanden. Die zijn
Paul Kemp zorgt voor dan ook rijkelijk
vroolijke oogejiblikken in aanwezig in „Das
„Das Lied vom Glück". Lied vom Glück" en
al mogen de toeval
ligheden soms wel eens wat te toevallig zijn.
toch bevat de film menige goede vondst en
het geheele geval blijkt bij het publiek in
goede aarde te vallen. Een attractie op zich
zelf is natuurlijk het „persoonlijk optreden"
van Herbert Ernst Groh, die van zijn stern-
capaciteiten kwistig gebruik maakt. Deze
zanger beschikt over een stem, die sterk aan
die van Tauber doet denken en ongemeen
fraai weergegeven is. Een groot gedeelte van
de film speelt zich af aan ae kust van de
Middellandsche zee. waar Paul Kemp in een
zeer gedistingeerd en mondain milieu aller
hande vreemde zaken uithaalt. De cameraman
heeft het echter daar niet bij gelaten, maar
tevens de gelegenheid te baat genomen om
een paar prachtige natuurtafereelen van de
azuren kust op het celluloid vast te leggen.
Buiten de genoemde hoofdpersonen spelen
o.a. nog mee Ery Bos en Jacob Tiedtke, welke
laatste een geestige creatie van een multi-
millionair te zien geeft.
In het voorprogramma is nog eens opgeno
men de voortreffelijke gekleurde Cucaracha,
een reprise, die ongetwijfeld op haar plaats
is, want dit guitige Mexicaansche fantasietje
is werkelijk een kunststukje van techniek en
artisticiteit. Verder is er een grappige teeken
film met Cubby Bear, die „schokkende" avon
turen als stratosfeerreiziger beleeft. In het
binnenlandsche journaal komt het vertrek
van de koningin naar Schotland voor.
Op het tooneel een ensemble, dat wij reeds
eerder hier ontmoet hebben, n.l. de gebroeders
Nehring. De drie xylofoonvirtuozen zijn hun
vitaliteit niet kwijt geraakt en oogsten met
hun keurig samenspel verdienden bijval.
LUXOR-THEATER.
De Witte, en No greater
glory.
Jefke Bruininckx, de Witte, Is in Luxor
teruggekomen.
Luxor-Theater heeft deze week. behalve de
journaals, oude bekenden. „No greater glory"
is geprolongeerd evenals Stan Laurel en
Oliver Hardy in hun gekleurde film.
In het middagprogramma is Jefke Brui
ninckx teruggekomen, het Vlaamsche ventje
dat de hoofdrol vervult in De Witte, naar
het boek van Ernest Claes.
Het zal wel niet noodig wezen nogmaals uit
te weiden over De Witte, een zeer bijzondere,
Vlaamsche film. ..No greater glory" Is ook
niet zonder reden geprolongeerd, zoodat zoo
wel in het middag- als in het avondprogram
van Luxor een film te zien is, die boven het
gemiddelde uitkomt.
EEN VOORBESPREKING
DOOR KAREL DE JONG
Om te beginnen moge gewezen worden op
een paar kleine onjuistheden, die ik bij het
doorlezen der verschillende programma's
zag. Vooreerst wat het bekende orgelwerk
„Prélude, Fugue et Variation" van César
Franck betreft. Dit wordt Maandag door
Parijs-radio uitgezonden, maar in de verta
ling van den titel dient niet „Variaties",
maar „Variatie" te staan. Het werk is als
volgt geconstrueerd: op het Preludium., dat
in b kl. t. begint en in fis kl. t. eindigt volgt
eerst een kort tusschenspel, dan de Fuga,
weer in b kl. t. en in die toonsoort onvol
ledig afsluitend; op dit slotaccoord wordt
een accoorófiguratie ingezet, die weer naar
het Preludium terug voert; hier in wordt nu
een soortgelijke figuratie voortgezet en bo
vendien wordt niet meer naar fis kl. t. ge
moduleerd, maar blijft de hoofdtoonsoort
tot het einde toe de heerschende. We hebben
dus met slechts één, en wel een gefigureerde,
herhaling te doen, en deze is eigenlijk niet
eens volkomen getrouw wat den harmoni-
schen gang betreft; het staat tot het begin-
preludhim eenigszins als het derde deel van
een drledeeligen vorm tot het eerste, ten
minste als dit, eerste naar een ver-wante
toonsoort moduleert. Een tweede onjuistheid
komt voor in de omschrijving der gramofoon
muziek, die Vrijdagochtend door Hilversum
uitgezonden wordt: in een strijkkwintet kan
nooit de piano een rol spelen. Vermoedelijk
is in plaats van piano de tweede cello be
doeld. Het Adagio uit Schubert's strijkkwin
tet is intusschen wel een der meest sublieme
inspiraties van de geheele muzieklitteratuur.
Piano-kwintetten worden op denzelfden dag
's avonds door Huizen uitgezonden: het be
kende opus 44 van Schumann en het opus
14 van St. Saëns. Een biografie van den
Franschen meester spreekt van het „be
roemde" pianokwintet; ik meen echter mij
niet te zeer te vergissen, wanneer ik zeg dat
dit kwintet althans in ons land veel minder
bekend is dan het verdiende te zijn.
Het is het werk van een twintigjarige en
opgedragen aan zijn grootmoeder Mad. Mas-
son, „zijn eerste piano-onderwijzeres", maar
van welk een frischheid en van wel'k een
meesterschap over vorm en uitdrukkingsmid
delen geeft het op elke bladzijde blijk! Ook
Schumann's kwintet ademt een frissohen,
voor dezen toondichter zelfs merkwaardig
fnisschen geest. De opgewektheid nadert bij
wijlen. zooals in het Scherzo en aan het slot
der Finale haast tot uitgelatenheid en al
leen in de Marcia funebre daalt voor meer
dan een oogenblik de somberheid neer. en
tonen van vertroosting en ook van opstan
digheid wisselen daarmee af. Een aardige af
ronding krijgt het werk doordat in de coda
der Finale het hoofdthema van het eerste
Allegro te zamen met het eenigszins gewij
zigde finale-thema als fugato geëxposeerd
wordt om spoedig naar een grandiozen orgel
punt te leiden. Ook in zulke momenten blijft
de frissche geest bewaard en men zou aan
Schumann's werk misschien een eerste plaats
In de kamermuzieklitteratuur kunnen toe
kennen. indien niet het instrumentale co-
loriet een tekort aan afwisseling en diffe
rentiatie toonde. Dat is het gebrek dat men
in alle ensemble werken van Sch. bespeuren
kan: een massale klank, een bijna steeds
meespelen door de piano van strijkersstem-
men. Het zou b.v. niet moeilijk vallen om
het kwintet voor klaviertrio te arrangeeren.
zonder iets integreerends weg te laten. In
dit opzicht was reeds de jonge St. Saëns den
ouderen meester een heel eind de baas!
We willen nu eens verder om ons heen kij
ken; we zien dan allereerst een afbeelding
van den ouden Middelburgschen Lange Jan,
dierbare herinnering uit mijn schooljaren,
toen ik mij nog niet voorstellen kon, dat er
nóg hocgere torens zouden bestaan. En zijn
heeluurslied was ons een betrouwbare af
standmeter, want als het begon te spelen,
toonden we nog zonder bovenmatige inspan
ning den afstand van den rand der veste
naar het In het centrum gelegen gymnasium
afleggen en vóór het slaan binnen zijn Onze
Lange Jan was dan ook met al zijn muzikale
gaven zeer gul: kwartier vóór en na. een kort
deuntje, met half uur een flinke deun, waar
een ander klokkenspel zijn heelmr- mee zou
doen en met heeluur een heele aria of iet-s
dergelijks. Dat klokkenspel was dan ook
haast evenveel tijd aan 't ijingelen als het
stil zweeg, en dientengevolge was het de
schrik of de nachtmerrie van sommige
vreemdelingen, die in de nabijheid nacht
rust trachtten te vinden. Maar de klank van
dit klokkenspel is zeldzaam zwaar en vol en
wordt misschien alleen door dien van en
kele Belgische beiaarden geëvenaard. Bij de
radio-ontvangst zal dat ook wel te bemer
ken zijn.
Voor hen die naar het concert der H.O.V.
(Huizen. Maandagav.) willen luisteren mag
een toelichting van Sibelius' toongedicht
„Der Schwan von Tuonela" niet ondienstig
geacht worden. De componist zelf heeft ze
in de volgende bewoordingen gegeven: „Hoog
boven in het land der duizend stille wateren
ligt- in plechtig-ernstige rust. door kale rot
sen omgeven, als afgezonderd, het Tuonela-
meer. Scherp teekenen zich de omtrekken
van zwijgende dennen en fantastische rotsen
tegen den roodachtig-grijzen. door de mid
dernachtzon verlichter, hemel af. Op het
donkere gladde water glijdt majestueus een
zingende zwaan. Zacht klagend vangt zijn
lied aan; het weerklinkt van wereldvreemd
verlangen, van vergane aardsche schoon
heid. van geluk dat eenmaal bestond. De
gedachten dwalen af naar onnoembare
verte, al het voelen lost zïoh op in weeke
zwaarmoedigheid. Dat is de be too vering van
het landschap van Tuonela. die hem omvat,
die voor het eerst die zwijgende schoonheid
in den schemerachtigen glans der midder
nachtzon aanschouwt.
De 7de Symphonie van Bruckner (Huizen,
Donderdag) is het eerst van al diens sym-
phonieën meer algemeen bekend geworden.
Dit is wel vooral te danken aan het wonder
lijk mooie Adagio. Het Scherzo verplaatst als
gewoonlijk den hoorder In het volksleven:
het heeft echter teveel verwantschap met
Wagner's „Walkurenrit". Over 't algemeen is
Wagner's invloed op Bruckner groot- geweest.
De hoekdeelen der 7de toone.n Bruckner's ge
wone formeele en logische zwakheden. In
het eerste Allegro worden „pathetische the
ma's en Wecner danswijzen zonder eenig
verband nevens elkaar gesteld, in de Finale
koraal-melodieën en helsche figuren. Het
ontwerp der hoofddeelen schijnt door het
toeval van de óagelijksche arbeidslust be
paald te zijn". Men geniete echter van het
Adagio en lette vooral op dat moment, waar
een hooge toon der trompet boven het volle
orkest glanst.
CIXEJU PALACE.
„Patrouille des doods" en
„Hiep, hiep, hoera!"
„Patrouille des
doods" is als een
goed boek. dat-
.geen oogenblik
verflauwt, doch de
aandacht steeds
gespannen houdt.
Natuurlijk. aan
merkingen zijn er
altijd wel te ma
ken, doch die zou
den in deze film
slechts een subjec
bief. dus weinig
zeggend karakter
dragen. Het sce
nario is uit het
gel ij kna mi ge werk
van den Ameri-
kaanschen schrij
ver Philip Mac Boris Karloff. de waan-
Donald. zinnige in „de Patrouille
In een staag des doods",
tempo, regelmatig met- het verloop der dagen,
voltrekt het noodlot zich aan ae kleine troep
menschen. die in de woestijn om hun leven
vechten, vechten tegen menschelUke vijan
den en tegen gevaren als uitputting en
krankzinnigheid.
Geen daverend happy end, geen al te
groot pathos bij elk nieuw ongeluk, doch
aanvaarding, berusting, leering;
Boris Karloff. die een bijrol vervult als
een godsdienstfanaticus, steekt eigenaardig
af tegen de andere, echte woestijn-soldaten
en in den beginne is zijn figuur wel eeni
beetje al te zonderling in dit gezelschap. Hij
doet meer denken aan een veldprediker dan
aan een onderdaan van het Engelsche leger,
in dien zin dat men schieten van hem ver
wachten mag..
Dit lost zich echter goed op aan het einde
van de film. wanneer de hitte en eenzaam
heid hem krankzinnig maken en hij op
meesterlijike wijze den waanzinnige speelt.
Victor Mac Laglen, de leider en speler van.
de hoofdrol, is ae 'krachtfiguur die natuur
lijk niet mag ontbreken en die de scepter
zwaait in de oase, die helaas maar al te
duidelijk een coulissen-oase is.
Toch is deze film, wellicht juist doordat
hij zoo aan het vroegere, stille type doet den
ken. goed. zeer goed opgezet en uitgevoerd.
Twee heeren op het tooneel doen ons (be
seffen dat dansen toch wel zeer mal is, ten>
minste wanneer men de zaak nuchter beziet.
Teenen-gekwispel, knie- en heupbrekerij'
komt er ook bij, hetgeen samen den naam
stop-dance heeft verworven. Tenslotte een
demonstratie van dronkenschap, waarbij ge
lukkig de monocle een hunner eenige afwis
seling kan brengen.
„Hiep. hiep, hoera!" heeft allerkostelijkste
oogenbllkken. Kent u Wheeler en Woolsey,
die koffie koken op een autoradiateur. broe
ken persen onder de wielen, een kip hebben,
die de eieren meteen in het eierdopje legt.
in een autorace meerijden met ski's onder de
wielen, helium in de banden, kikkers in heb
koelwater
Er komt nog een dubbele, of misschien wel
een drie- of vierdubbele liefdesscène in voor
ook. Die moet u maar vergeten, want het is
van het bekende slappe-was recept: een
liedje en een kusje op een muurtje in het
donker.
Maar de geestige oogenbllkken van heb
tweetal, dat wij hier nog eigenlijk veel te
weinig kennen, zijn waarlijk de moeite
waard. Woolsey, de lange, (zij doen in hun
samenspel denken aan een mengsel van
Watt en Half Watt en Stan Laurel en Oliver
Hardy), heeft bovendien veel van Harold
Lloyd weg, is clown en gentleman tegelijk en
heeft een zeer eigen manier van optreden,
geestig-zijn, schrikken.
Ook deze film doet in veel opzichten den
ken aan een ouderwetsch genre, de gooi- en
smijtfilm, (in de goede beteekenis dan),
vooral tijdens de meer dan idiote autorace,
die natuurlijk gewonnen wordt, evenals de
harten der onderscheidenlijke beminden
FRANS HALS-THEATER.
Malle gevallen.
Johan Kaart in een netelige, weinig elegante
houding.
In het Frans Hals-Theater wordt deze
week een reprise gegeven van de film. die
indertijd zoo velen heeft geamuseerd, nl.
Malle Gevallen met de bekende komische
acteurs Johan Kaart en Louis de Bree en de
Nederlandsche ster Jopie Koopman. Velen,
zullen ongetwijfeld deze Barnstijn-film voor
een tweeden keer gaan zien. Wij bespraken
destijds deze film reeds uitvoerig, zoodat we
thans met een aanbeveling voor deze aardige
rolprent kunnen volstaan.
Het voorprogramma is wel voorzien. Be
halve het Polygoon-journaal biedt het Eclair
journaal veel nieuws, terwijl een Paramount-
voorfilm verscheidene buitengewoon mooie
duiksprongen, uitgevoerd door Amerikaan-
sche duitokampioenen, laat zien. Het komi
sche element, waarop de Amerikanen verzot
schijnen te zijn, ontbreekt ook in deze film
niet.
Bovendien wordt in het voorprogramma
een Max Fleischer beekenfilim vertoond, ge
titeld „Beware of Barnacle Bill", waarin
Poppey the sailor-man verbluffende kracht
toont.
Het is een aantrekkelijk vacan tie-pro
gramma.
Anitra's dans, door Fannie Hurst.
Bij H. P. Leopold's Uitgevers maatschappij
in Den Haag ïs in geautoriseerde bewerking
van Jeanne van Schaik-Willing verschenen
het boek van de bekende schrijfster Fannie
Hurst „Anitra's dan*"