Letteren en Kun: Chineesche kunst in de Engelsche hoofdstad. LITTERAIRE KANTTEEKENINCEN. BIOSCOPEN. Radiomuziek der week ZATERDAG 10 AUGUSTUS Ï93S HAARCEM'S DAGBUAD '7 (Van onzen correspondent) LONDEN, 6 Augustus Winter-tentoonstellingen in het gebouw van de Royal Academy, die in den loop der jaren kunst van eeuwen van Nederland, Vlaanderen, Italië, Perzië, Frankrijk en Engeland hebben omvat, zijn een instelling geworden, waarnaar de gansche kunstlievende gemeenschap hier en ^elders met belangstelling uitziet. In het aanstaande winterseizoen zal de reeds indruk wekkende reeks worden verrijkt met een ten toonstelling van Chineesche kunst. Het groot ste deel van de inzendingen is reeds thans vei lig ondergebracht in de gewelven van Burling- 1 ton House. Het is uit China gekomen per Brïtsch oorlogsschip. Het is gelost in tegen woordigheid van soldaten met de hand aan het geweer. Het is vervoerd over de wegen van Engelsche graafschappen met een escorte van politie. Het heeft een nacht op het voorplein van het tentoonstellingsgebouw gestaan onder de hoede van Scotland Yard. Het is kostbaar goed, waarin zeer antieke kunstscheppingen van China zijn vertegenwoordigd. De kranten, die het altijd noodig vinden kunstwaarde in millioeneh ponden sterling uit te drukken, hebben gesproken van 10.000.000 en 30.000.000. Ze hebben er uiteraard maar een slag naar geslagen. Nu rust de oude schoon heid, die eeuwen lang de vertrekken van het keizerlijk paleis te Peking hun bijzonderen luister heeft gegeven, in 95 met staal gevoer de kisten in de ondergrondsche ruimten on der Piccadilly, welke deel uitmaken van het hoofdkwartier van de Britsche Royal Academy of Arts. Deze paleisschatten zijn tot heden nimmer in Europeesche lucht geweest. En rie Britten hebben er zooveel ontzag voor, dat zij het uitpakken der kisten overlaten aan Chi neesche museum-ambtenaren, die thans uit hun vaderland naar Londen op weg zijn. Europeanen, die verre reizen doen, hebben de gelegenheid gehad veel er van te zien. Want in 1S16 werd het Paleis van de Verboden Stad voor het publiek geopend als een museum van Chineesche kunst. Maar niet zooveel Europeanen maken zulke verre reizen en het is de bijzondere verdienste van deze winter tentoonstelling. en van de vroegere, dat ze aan millioenen gelegenheid verschaffen kennis te maken met het schooonste. dat in vele deelen der aarde door menschenhand is gewrocht. De aangekomen zending bestaat uit meer dan 100 kunstvoorwerpen in brons, in nephriet, in porselein en in den vorm van verluchte do cumenten en schilderijen. De collectie wordt bovendien verrijkt met stukken uit openbare en particuliere verzamelingen in de Vereenig- de Staten, Nederland, Frankrijk, Duitschland Zweden en andere landen. Ook wat Engeland zelf op dit gebied heeft en dat is niet wei nig zal meehelpen om aan de tentoonstel ling den hoogsten luister en de hoogste mate van volledigheid te geven. Een enkele Schot- sche verzamelaar geeft 34 stukken porcelein in I bruikleen en men heeft alle hoop dat Ko ningin Mary, die altijd veel belangstelling voor Chineesche kunst aan den dag heeft gelegd, eenige kostbaarheden uit haar verzameling zal afstaan. In de reeds aangekomen collectie uit het Paleis van Peking (welke van 1933 af voor de veiligheid in Sjanghai heeft vertoefd) be vinden zich 360 prachtige stalen porselein uit de Sung-, Yuan-, Ming- en Ch'ing-perioden. Deskundigen verklaren, dat Chineesch porse lein in de noordelijke Sung-dynastie zijn hoog- ste volmaaktheid bereikte; 112 stukken in de tentoonstelling behooren tot die periode. Er zijn 78 stukken van de Ming-periode met haar j rijke kleuren; en Ming-porselein maakt de be wondering gaande van alle kenners. Het laat zich wel begrijpen, dat de Chineezen zich tot het uiterste inspanden en al hun gevoel voor kleur en fijnheid aanwendden in de vervaar diging van fraai porselein, indien men ver neemt. dat een oude keizerlijke order in een bestelling verlangde dat het porselein „zoo blauw als de lucht, zoo klaar als een spiegel, zoo dun als papier en zoo klankrijk als een gong" moest zijn. De Ch'ing dynastie is niet al leen met ceramiek vertegenwoordigd, maar ook met twee schilderijen van de hand van een der keizers van die dynastie, Ch'ien Lung, die niet alleen een groot maecenas was maar zelf een talentvol beoefenaar der schoone kunsten. De Chineezen hebben een voorsprong van 1000 jaren op Europa in hun kennis van por selein en de a.s. tentoonstelling belooft er sprekend van te getuigen. De lichtgroene steen, die men in Engeland „jade" noemt is door Chineesche kunsthand werkers door de eeuwen heen in fijne vormen geslepen. „Jade" is in Nederlandsche woorden boeken om beurten nephriet, bittersteen en zelfs niersteen (nephriet). Het een en het an der klinkt te wetenschappelijk om als benaming voor deze in groen uitvloeiende droomen, wel ke de Chineezen hebben gemaakt, te kunnen dienen, en te wansmakelijk en te ziekelijk ook. Wellicht is jade even goed Nederlandsch als Engelsch; en Spaansch is het woord volgens de geleerden in elk geval, De vroege kunst stukjes in jade (om dit woord te houden) zul len ongetwijfeld tot de meest belangwekkende van de tentoonstelling behooren. Er is een culte geweest in deze voorwerpen in China. Se werden zoo duur en zoo zeldzaam, dat zelfs de Chineesche aristocratie zich met valsch jade moest vergenoegen. Jade werd een keizerlijk monopolie. Men vertelt ons, dat de fijne ker vingen voor onze oogen nog wonderbaarlijker moeten verschijnen, wanneer men verneemt, hoe primitief de methode van slijpen en ker ven was. De delicate en ingewikkelde figuren werden op zulke stukken jade aangebracht door middel van zand en water, dat neerdroop op een draaiende schijf, bewogen door middel van een pedaal. Het is werk, dat het Jobsgeduld vergt, dat alleen een mediteerende Oosterling kan be zitten. Er zijn jades, thans nog in de gewelven van Burlington House, maar straks open voor aller aanschouwing, waaraan men tien jaar lang heeft gewerkt. Onder de schilderstukken bevindt zich een stuk van 14 M. lang, dat „10.000 mijlen van de Yangtze-rivier" voorstelt. De tentoonstelling, welke tegen het einde van November wordt geopend, zal naar men hoopt de kennis van China en begrip van Chineesche geestesgesteldheid in Europa ver- hoogen. Men zal bij de aanschouwing van deze unieke verzameling waarin werk van 40 eeuwen is vereenigd, kunnen overpeinzen, dat China de meest beschaafde natie van de we reld was toen Europa zich nauwelijks aan het steenen tijdperk had ontworsteld, dat China het papier en de boekdrukkunst reeds had uit gevonden, lang voordat Coster of Gutenberg op dit ondermaansche vertoefden. A. K. VAN R. Patriciërs door Jan H. Eekhout Uitg. Mij. Holland, Amsterdam De lezer zal even aan den perkamenten no taris Vermeer moeten gewennen, aan den bijna notarieelen vorm van den gesprekstoon in dit boek en aan het zeer eigenzinnige be grip van zijn patricierschap, dat de notaris tot den einde verdedigt, welwillend tegemoet moeten gaan om dan met het inzicht beloond te worden, dat Eekhout hier een prachtig boek vol bezonken schoonheid gegeven heeft. Notaris Adriaan Vermeer, sinds jaren we duwnaar met één dochter, die bij den aanvang van het verhaal juist een jaar op een kost school in Lausanne heeft doorgebracht, is een potentaat in het stille Zeeuwsch-Vlaamsche stadje, waar zijn voorouders potentaten ge weest zijn en hij er van zijn geslacht de laatste zal wezen. In raad en vergadering is hij een machtig man, zooals ook zijn vader en grootvader dat waren: harde, heldere koppen, wars van ge voeligheden, met een onwankelbaar vertrou wen in eigen inzichten en een openlijk wan trouwen tegen iedere gemoedsbeweging die niet door scherp overleggend verstand was voorbereid en voortdurend werd gecontroleerd. Hij belijdt de leer die wij ons van één van Ibsen's hoofdfiguren herinneren: „de sterkste man is hij die alleen staat", en erkent geen vriendschap die binden kan, noch liefde die anders dan uit hoogachting voor eikaars qua- liteiten ontstond en gevoed wordt. Hij is gc- loovig uit traditie, maar ook uit het eerlijk besef dat zulks, zóó, goed is en dat al die in zichten bij elkaar nu eenmaal noodzakelijk zijn om de wereld, althans in zijn onmiddellij ke omgeving, behoorlijk te doen marcheeren. Het is voorwaar geen geringe verdienste van Eekhout dat hij een figuur, die aan groote kracht een dergelijke geborneerdheid paart, voor ons niet alleen aannemelijk, doch bij wij len zelfs sympathiek maakt, al zullen er zon der twijfel impulsieve lezeressen en lezers zijn, die notaris Vermeer een vent vinden om op te schieten. Sabina, zijn dochter, is toegankelijk voor de hoogheid van vaders levenshouding, doch te gelijkertijd woelt en wroet in haar het besef dat leven meer is dan intellectueel schaakspel, dat niet het koel verstand alléén onzen gang beheerscht. Haar vrouw-zijn doet haar zuivere en natuurlijke motieven bevroeden, die Duiten elk schrander overleg vallen, maarzy is leelijk, Sabientje en strijd en leed zijn voor haar weggelegd, die ook. zij zai'hebben te hul len in het trotsch gedragen kleed van afstand en opoffering. En dat doet zij prachtig, dit meiske, wie geleerd was alle gevoelsdingen te onderdrukken en die pas op de kostschool van een vriendin de allereerste belangelooze ge negenheid ondervonden had. Het eerste oor logsjaar brengt deining in het Zeeuwsche stadje, Gevluchte Belgische families blijven er hangen en mengen zich er door de daagsche doeningen. Neef Frederik, reserve-luitenant, betrekt er zijn kwartier bij oom Vermeer, die zich den jongen steeds als aanstaand schoon zoon heeft voorgespiegeld. Voor Sabina wordt dit het korte seizoen van een geluksdroóm.' want zij begrijpt de gevoelige vriendschappe lijkheid van Frederik tegenover haar als een bevestiging van haar vaders wenschen en zij verwacht van Frederik de vervulling harer ver langens. En hoewel Frederik voor Sabina's wezen, karakter en ook ziele-patriciërschap een zuiveren eerbied heeft, laat hij zich door de bekoorlijkheden van de jonge Irène Koornaert, de uitgeweken Belgische, verschalken en ver looft zich met de laatste. Vader en dochter Vermeer blijven waardig tegenover hunne ver brijzelde droomen. Zij gedragen zich inderdaad als de beheerschers hunner sentimenten. In feite echter is Sabina geknauwd en rest haar niets dan haar vader en de geestelijke vriend schap met den veel ouderen Brugsclien advo caat Delannois, die ook in het stadje is blijven wonen, zelfs toen terugkeer naar zijn vader land weer mogelijk was. In de figuur van dien Delannois heeft Jan Eekhout een mooi type geteekend, een fijngeestig, sceptisch doch te vens gevoelig man, die niets lever zou gewild hebben dan Sabina gelukkig te maken, en door zijn eigen afkomst en stand reeds bij no taris Vermeer zijn pleit gewonnen had. doch Sabina weigert ditmaal. Tweede groote teleur stelling voor Vermeer, wiens gestel ondermijnd wordt door 't zienderoogen verminderen van zijn gezag in gezin en gemeenschap. Een on verwachte aanval, op hem In den gemeente raad gedaan door een politieken tegenstander, dien hij de jaren door geminacht en onder schat had. doet de deur dicht. In deze raads zitting treft hem een beroerte, waarvan de ge volgen hem aan het openbare leven onttrek ken en hem, den sterken man, hulpbehoevend maken. Hij sterft kort daarop, met zijn vriend Delannois aan het schaakbord gezeten. En na korten tijd verlaten zoowel Sabina als Delan nois het stadje, dat zonder patriciërs achter blijft. Sabina wijdt zich en haar fortuin aan een menschlievend werk in Holland, Delannois keert terug naar Brugge, waar hij vrede hoopt te vinden na de révolte, die de oorlog in zijn ziel had aangeblazen. Wij hebben Patriciërs een prachtig boek ge noemd, wij hebben er ook kritiek op verno men. Notaris Vermeer zou een uitmiddelpuntig soort patriciër zijn Men kan zich voorzeker een patriciërschap denken waarin minder feo dale ldeeen den boventoon voeren en dezen Vermeer in het jaar 1914 een onbestaanbare antiquiteit achten. Doch daarin steekt een persoonlijke appreciatie van mensch over mensch, die wij bij beoordeeling van een kunstwerk slechts met de grootste voorzichtig heid aan het woord dienen te laten. De zaak is, dat zooals Jan Eekhout zich dezen mensch gedacht heeft, hij de teekening ervan volko men gaaf en consequent heeft doorgevoerd; de notaris mag velen dan al niet sympathiek zijn. zooals hij door Eekhout verbeeld werd is hij af en in wat hij zegt steekt overal de nood zakelijkheid, zooals die uit zijn wezen voort vloeit. Zeker, Sabina is veel sympathieker welke lezer zou haar geen gelukkiger lot ge gund hebben; toch is haar wezen minder aarzelloos dan dat van haar vader. Dat is alweer zeer juist gezien, daar is zij jonge vrouw voor, en hoe zeer fijn laat Eekhout dat uitko men in de niet alledaagsche gesprekken, die zij met den aan zich zelf twijfelenden scepti cus Delannois voert. Om deze drie draait de belangrijkheid van Eekhout's jongste boek zooals de titel dat ook aangeeft en het komt ons voor als een waardeerbaar feit, wanneer in een boek, dat werkelijk litteraire kunst is, nog eens aan de mogelijkheid van een andere levenshouding herinnerd wordt, dan de dage lijks rondom ons waargenomene: die der abso lute nivelleering. vervlakking en verzwakking. Eekhout's taal, het Zeeuwsch-Vlaamsch, mag den Hollandschen lezer in dezen gedruk- ten vorm aanvankelijk ietwat voorvaderlijk aandoen, ze is evenwel bij machte onzen eigen taalvoorraad met aardige, klankrijke woorden te verrijken. Zoo onthield ik het woord „rild" voor rank. Het rild passagiersbootje. De rilde meisjesfiguur. Men voelt een nuance, zonder ze precies te kunnen definieeren. In rild zit misschien, naast het ranke, nog de idee van breekbaarheid uitgedrukt. En zoo vindt de aandachtige lezer telkens aardige taaiverras singen bij dezen interessanten auteur. Is en nu komt onze eenige, en niet eens ernstige bedenking tegen de constructie van het verhaal is de beslissende aanleiding tot het ineenstorten van de sterke figuur van notaris Vermeer gelukkig gevonden? Hij heeft de directie van een fabrieksconcern. die hem advies had gevraagd over de stichting van e?n fabriek in „zijn" stadje, ten sterkste die stich ting ontraden. En zulks op zeer deugdelijke gronden, en als eerlijk raadsman dien men in vertrouwen genomen had. Zijn politieke tegen stander. voor wien hij een bijna psychopathi sche vijandschap koestert, slaat daar munt uit en leest zijn heimelijk verkregen brief in den raad voor, met het verwijt dat de notaris de belangen.van het stadje verwaarloosd heeft, die hij, als raadslid had behooren te beharti gen. Daarop volgt de catastrophe, die wij reeds vermeldden. Deze vondst om den ster ken man aan een eind te brengen, lijkt ge- zócht door haar onwaarschijnlijkheid. Eer stens omdat het raadslidmaatschap niemand 'verplicht als een onbetrouwbaar marktkoop man iemand iets aan te raden wat ondeugde lijk is, en tweedens omdat een dergelijk con cern wel nergens een fabriek zal willen gaan stichten op advies van een plaatselijk no taris, doch zich tevoren zelf op andere wijze van ligging en mogelijkheden eener plaats op de hoogte stelt. En dat zeker niet zal nalaten, als het er iets in ziet. ook al zou een eerste vage informatie ongunstig zijn uitgevallen. Tenzij wij rekening houden met een eenigs- zins overspannen toestand bij Vermeer, is diens beroerte in den raad een beetje gefor ceerd om het slot van het verhaal mogelijk te maken en niet zoo kalm-logisch als de rest. Dit verstoort even de lijn die Eekhout zoo vast door zijn verhaal getrokken heeft, maar is toch niet in staat onzen eindindruk te ver zwakken: dat hij ons in Patriciërs een zéér mooi boek gaf. J. H. DE BOIS REMBRANDT THEATER. Das Lied vom Glück. In het Rembrandt Theater is de vroo- lijkheid troef, wat voor een vacantie- programma een zeer welkome factor is. «||l- Paul Kemp en Theo Lingen zijn van de JgÉ*, partij en de namen k Jw* van deze twee ga~ Ik "s<^?wF randeeren de film- .^s,.liefhebbers al een WBL serie amusante ver- gissingen en mis- verstanden. Die zijn Paul Kemp zorgt voor dan ook rijkelijk vroolijke oogejiblikken in aanwezig in „Das „Das Lied vom Glück". Lied vom Glück" en al mogen de toeval ligheden soms wel eens wat te toevallig zijn. toch bevat de film menige goede vondst en het geheele geval blijkt bij het publiek in goede aarde te vallen. Een attractie op zich zelf is natuurlijk het „persoonlijk optreden" van Herbert Ernst Groh, die van zijn stern- capaciteiten kwistig gebruik maakt. Deze zanger beschikt over een stem, die sterk aan die van Tauber doet denken en ongemeen fraai weergegeven is. Een groot gedeelte van de film speelt zich af aan ae kust van de Middellandsche zee. waar Paul Kemp in een zeer gedistingeerd en mondain milieu aller hande vreemde zaken uithaalt. De cameraman heeft het echter daar niet bij gelaten, maar tevens de gelegenheid te baat genomen om een paar prachtige natuurtafereelen van de azuren kust op het celluloid vast te leggen. Buiten de genoemde hoofdpersonen spelen o.a. nog mee Ery Bos en Jacob Tiedtke, welke laatste een geestige creatie van een multi- millionair te zien geeft. In het voorprogramma is nog eens opgeno men de voortreffelijke gekleurde Cucaracha, een reprise, die ongetwijfeld op haar plaats is, want dit guitige Mexicaansche fantasietje is werkelijk een kunststukje van techniek en artisticiteit. Verder is er een grappige teeken film met Cubby Bear, die „schokkende" avon turen als stratosfeerreiziger beleeft. In het binnenlandsche journaal komt het vertrek van de koningin naar Schotland voor. Op het tooneel een ensemble, dat wij reeds eerder hier ontmoet hebben, n.l. de gebroeders Nehring. De drie xylofoonvirtuozen zijn hun vitaliteit niet kwijt geraakt en oogsten met hun keurig samenspel verdienden bijval. LUXOR-THEATER. De Witte, en No greater glory. Jefke Bruininckx, de Witte, Is in Luxor teruggekomen. Luxor-Theater heeft deze week. behalve de journaals, oude bekenden. „No greater glory" is geprolongeerd evenals Stan Laurel en Oliver Hardy in hun gekleurde film. In het middagprogramma is Jefke Brui ninckx teruggekomen, het Vlaamsche ventje dat de hoofdrol vervult in De Witte, naar het boek van Ernest Claes. Het zal wel niet noodig wezen nogmaals uit te weiden over De Witte, een zeer bijzondere, Vlaamsche film. ..No greater glory" Is ook niet zonder reden geprolongeerd, zoodat zoo wel in het middag- als in het avondprogram van Luxor een film te zien is, die boven het gemiddelde uitkomt. EEN VOORBESPREKING DOOR KAREL DE JONG Om te beginnen moge gewezen worden op een paar kleine onjuistheden, die ik bij het doorlezen der verschillende programma's zag. Vooreerst wat het bekende orgelwerk „Prélude, Fugue et Variation" van César Franck betreft. Dit wordt Maandag door Parijs-radio uitgezonden, maar in de verta ling van den titel dient niet „Variaties", maar „Variatie" te staan. Het werk is als volgt geconstrueerd: op het Preludium., dat in b kl. t. begint en in fis kl. t. eindigt volgt eerst een kort tusschenspel, dan de Fuga, weer in b kl. t. en in die toonsoort onvol ledig afsluitend; op dit slotaccoord wordt een accoorófiguratie ingezet, die weer naar het Preludium terug voert; hier in wordt nu een soortgelijke figuratie voortgezet en bo vendien wordt niet meer naar fis kl. t. ge moduleerd, maar blijft de hoofdtoonsoort tot het einde toe de heerschende. We hebben dus met slechts één, en wel een gefigureerde, herhaling te doen, en deze is eigenlijk niet eens volkomen getrouw wat den harmoni- schen gang betreft; het staat tot het begin- preludhim eenigszins als het derde deel van een drledeeligen vorm tot het eerste, ten minste als dit, eerste naar een ver-wante toonsoort moduleert. Een tweede onjuistheid komt voor in de omschrijving der gramofoon muziek, die Vrijdagochtend door Hilversum uitgezonden wordt: in een strijkkwintet kan nooit de piano een rol spelen. Vermoedelijk is in plaats van piano de tweede cello be doeld. Het Adagio uit Schubert's strijkkwin tet is intusschen wel een der meest sublieme inspiraties van de geheele muzieklitteratuur. Piano-kwintetten worden op denzelfden dag 's avonds door Huizen uitgezonden: het be kende opus 44 van Schumann en het opus 14 van St. Saëns. Een biografie van den Franschen meester spreekt van het „be roemde" pianokwintet; ik meen echter mij niet te zeer te vergissen, wanneer ik zeg dat dit kwintet althans in ons land veel minder bekend is dan het verdiende te zijn. Het is het werk van een twintigjarige en opgedragen aan zijn grootmoeder Mad. Mas- son, „zijn eerste piano-onderwijzeres", maar van welk een frischheid en van wel'k een meesterschap over vorm en uitdrukkingsmid delen geeft het op elke bladzijde blijk! Ook Schumann's kwintet ademt een frissohen, voor dezen toondichter zelfs merkwaardig fnisschen geest. De opgewektheid nadert bij wijlen. zooals in het Scherzo en aan het slot der Finale haast tot uitgelatenheid en al leen in de Marcia funebre daalt voor meer dan een oogenblik de somberheid neer. en tonen van vertroosting en ook van opstan digheid wisselen daarmee af. Een aardige af ronding krijgt het werk doordat in de coda der Finale het hoofdthema van het eerste Allegro te zamen met het eenigszins gewij zigde finale-thema als fugato geëxposeerd wordt om spoedig naar een grandiozen orgel punt te leiden. Ook in zulke momenten blijft de frissche geest bewaard en men zou aan Schumann's werk misschien een eerste plaats In de kamermuzieklitteratuur kunnen toe kennen. indien niet het instrumentale co- loriet een tekort aan afwisseling en diffe rentiatie toonde. Dat is het gebrek dat men in alle ensemble werken van Sch. bespeuren kan: een massale klank, een bijna steeds meespelen door de piano van strijkersstem- men. Het zou b.v. niet moeilijk vallen om het kwintet voor klaviertrio te arrangeeren. zonder iets integreerends weg te laten. In dit opzicht was reeds de jonge St. Saëns den ouderen meester een heel eind de baas! We willen nu eens verder om ons heen kij ken; we zien dan allereerst een afbeelding van den ouden Middelburgschen Lange Jan, dierbare herinnering uit mijn schooljaren, toen ik mij nog niet voorstellen kon, dat er nóg hocgere torens zouden bestaan. En zijn heeluurslied was ons een betrouwbare af standmeter, want als het begon te spelen, toonden we nog zonder bovenmatige inspan ning den afstand van den rand der veste naar het In het centrum gelegen gymnasium afleggen en vóór het slaan binnen zijn Onze Lange Jan was dan ook met al zijn muzikale gaven zeer gul: kwartier vóór en na. een kort deuntje, met half uur een flinke deun, waar een ander klokkenspel zijn heelmr- mee zou doen en met heeluur een heele aria of iet-s dergelijks. Dat klokkenspel was dan ook haast evenveel tijd aan 't ijingelen als het stil zweeg, en dientengevolge was het de schrik of de nachtmerrie van sommige vreemdelingen, die in de nabijheid nacht rust trachtten te vinden. Maar de klank van dit klokkenspel is zeldzaam zwaar en vol en wordt misschien alleen door dien van en kele Belgische beiaarden geëvenaard. Bij de radio-ontvangst zal dat ook wel te bemer ken zijn. Voor hen die naar het concert der H.O.V. (Huizen. Maandagav.) willen luisteren mag een toelichting van Sibelius' toongedicht „Der Schwan von Tuonela" niet ondienstig geacht worden. De componist zelf heeft ze in de volgende bewoordingen gegeven: „Hoog boven in het land der duizend stille wateren ligt- in plechtig-ernstige rust. door kale rot sen omgeven, als afgezonderd, het Tuonela- meer. Scherp teekenen zich de omtrekken van zwijgende dennen en fantastische rotsen tegen den roodachtig-grijzen. door de mid dernachtzon verlichter, hemel af. Op het donkere gladde water glijdt majestueus een zingende zwaan. Zacht klagend vangt zijn lied aan; het weerklinkt van wereldvreemd verlangen, van vergane aardsche schoon heid. van geluk dat eenmaal bestond. De gedachten dwalen af naar onnoembare verte, al het voelen lost zïoh op in weeke zwaarmoedigheid. Dat is de be too vering van het landschap van Tuonela. die hem omvat, die voor het eerst die zwijgende schoonheid in den schemerachtigen glans der midder nachtzon aanschouwt. De 7de Symphonie van Bruckner (Huizen, Donderdag) is het eerst van al diens sym- phonieën meer algemeen bekend geworden. Dit is wel vooral te danken aan het wonder lijk mooie Adagio. Het Scherzo verplaatst als gewoonlijk den hoorder In het volksleven: het heeft echter teveel verwantschap met Wagner's „Walkurenrit". Over 't algemeen is Wagner's invloed op Bruckner groot- geweest. De hoekdeelen der 7de toone.n Bruckner's ge wone formeele en logische zwakheden. In het eerste Allegro worden „pathetische the ma's en Wecner danswijzen zonder eenig verband nevens elkaar gesteld, in de Finale koraal-melodieën en helsche figuren. Het ontwerp der hoofddeelen schijnt door het toeval van de óagelijksche arbeidslust be paald te zijn". Men geniete echter van het Adagio en lette vooral op dat moment, waar een hooge toon der trompet boven het volle orkest glanst. CIXEJU PALACE. „Patrouille des doods" en „Hiep, hiep, hoera!" „Patrouille des doods" is als een goed boek. dat- .geen oogenblik verflauwt, doch de aandacht steeds gespannen houdt. Natuurlijk. aan merkingen zijn er altijd wel te ma ken, doch die zou den in deze film slechts een subjec bief. dus weinig zeggend karakter dragen. Het sce nario is uit het gel ij kna mi ge werk van den Ameri- kaanschen schrij ver Philip Mac Boris Karloff. de waan- Donald. zinnige in „de Patrouille In een staag des doods", tempo, regelmatig met- het verloop der dagen, voltrekt het noodlot zich aan ae kleine troep menschen. die in de woestijn om hun leven vechten, vechten tegen menschelUke vijan den en tegen gevaren als uitputting en krankzinnigheid. Geen daverend happy end, geen al te groot pathos bij elk nieuw ongeluk, doch aanvaarding, berusting, leering; Boris Karloff. die een bijrol vervult als een godsdienstfanaticus, steekt eigenaardig af tegen de andere, echte woestijn-soldaten en in den beginne is zijn figuur wel eeni beetje al te zonderling in dit gezelschap. Hij doet meer denken aan een veldprediker dan aan een onderdaan van het Engelsche leger, in dien zin dat men schieten van hem ver wachten mag.. Dit lost zich echter goed op aan het einde van de film. wanneer de hitte en eenzaam heid hem krankzinnig maken en hij op meesterlijike wijze den waanzinnige speelt. Victor Mac Laglen, de leider en speler van. de hoofdrol, is ae 'krachtfiguur die natuur lijk niet mag ontbreken en die de scepter zwaait in de oase, die helaas maar al te duidelijk een coulissen-oase is. Toch is deze film, wellicht juist doordat hij zoo aan het vroegere, stille type doet den ken. goed. zeer goed opgezet en uitgevoerd. Twee heeren op het tooneel doen ons (be seffen dat dansen toch wel zeer mal is, ten> minste wanneer men de zaak nuchter beziet. Teenen-gekwispel, knie- en heupbrekerij' komt er ook bij, hetgeen samen den naam stop-dance heeft verworven. Tenslotte een demonstratie van dronkenschap, waarbij ge lukkig de monocle een hunner eenige afwis seling kan brengen. „Hiep. hiep, hoera!" heeft allerkostelijkste oogenbllkken. Kent u Wheeler en Woolsey, die koffie koken op een autoradiateur. broe ken persen onder de wielen, een kip hebben, die de eieren meteen in het eierdopje legt. in een autorace meerijden met ski's onder de wielen, helium in de banden, kikkers in heb koelwater Er komt nog een dubbele, of misschien wel een drie- of vierdubbele liefdesscène in voor ook. Die moet u maar vergeten, want het is van het bekende slappe-was recept: een liedje en een kusje op een muurtje in het donker. Maar de geestige oogenbllkken van heb tweetal, dat wij hier nog eigenlijk veel te weinig kennen, zijn waarlijk de moeite waard. Woolsey, de lange, (zij doen in hun samenspel denken aan een mengsel van Watt en Half Watt en Stan Laurel en Oliver Hardy), heeft bovendien veel van Harold Lloyd weg, is clown en gentleman tegelijk en heeft een zeer eigen manier van optreden, geestig-zijn, schrikken. Ook deze film doet in veel opzichten den ken aan een ouderwetsch genre, de gooi- en smijtfilm, (in de goede beteekenis dan), vooral tijdens de meer dan idiote autorace, die natuurlijk gewonnen wordt, evenals de harten der onderscheidenlijke beminden FRANS HALS-THEATER. Malle gevallen. Johan Kaart in een netelige, weinig elegante houding. In het Frans Hals-Theater wordt deze week een reprise gegeven van de film. die indertijd zoo velen heeft geamuseerd, nl. Malle Gevallen met de bekende komische acteurs Johan Kaart en Louis de Bree en de Nederlandsche ster Jopie Koopman. Velen, zullen ongetwijfeld deze Barnstijn-film voor een tweeden keer gaan zien. Wij bespraken destijds deze film reeds uitvoerig, zoodat we thans met een aanbeveling voor deze aardige rolprent kunnen volstaan. Het voorprogramma is wel voorzien. Be halve het Polygoon-journaal biedt het Eclair journaal veel nieuws, terwijl een Paramount- voorfilm verscheidene buitengewoon mooie duiksprongen, uitgevoerd door Amerikaan- sche duitokampioenen, laat zien. Het komi sche element, waarop de Amerikanen verzot schijnen te zijn, ontbreekt ook in deze film niet. Bovendien wordt in het voorprogramma een Max Fleischer beekenfilim vertoond, ge titeld „Beware of Barnacle Bill", waarin Poppey the sailor-man verbluffende kracht toont. Het is een aantrekkelijk vacan tie-pro gramma. Anitra's dans, door Fannie Hurst. Bij H. P. Leopold's Uitgevers maatschappij in Den Haag ïs in geautoriseerde bewerking van Jeanne van Schaik-Willing verschenen het boek van de bekende schrijfster Fannie Hurst „Anitra's dan*"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 11