Europas grootste brugboog gesloten. Eden te Parijs. De burgemeester van Albury te Amsterdam.
HET HU SS No. 83.
De laatste ijzerconstructie aan de Waalbrug te Nijmegen is Donderdag ge
plaatst, waardoor het overspannen van de rivier, van Nijmegen naar Lent, be
vestigd is, en Europa's grootste brugboog, een lengte van 244,4 meter is
gesloten. Het negen meter lange sluitstuk wordt 50 meter boven de rivier
ter plaatse gebracht
Het Albury-comité bood Donderdag in tegenwoordigheid van den
heer Plesman te Amsterdam den burgemeester van Albury en diens
echtgenoote een lunch aan, waarbij den heer Waugh namens het
comité een zilveren „Uiver" werd overhandigd
De Koninklijke Familie in Schotland. Dagelijks worden in de omstreken van
St. Fillans wandelingen gemaakt. Het gezelschap verlaat den steiger in het
meer „Loch Earn"
Op Schiphol werd Donderdagmiddag aan 21 candidaat-verkeersvliegers van de
Kweekschool voor de Zeevaart, die in opleiding zijn bij de Nationale Lucht-
vaartschool een examen atgenomen
De nieuwe gezant van Italië te Parijs,
Cerrutie (recht), bij diens aankomst in
de Fransche hoofdstad
Eden arriveert met Vansittard en Clerck aan het Ouai d'Orsay voor
het onderhoud met Laval inzake de Abessynische kwestie
De verpleegden van het Kon. Militair Invalidenhuis te Leiden, dat zal
worden opgeheven, zijn Donderdag naar Bronbeek te Arnhem ver
huisd. Een typische foto even voor het vertrek van de oud-gedienden
De laatste der vijf sleepbooten, voor Rusland te Amsterdam in aan
bouw, is Donderdag te water gelaten. - De .Minsk" glijdt van de
helling
FEUILLETON.
Een oorspronkelijke roman
van
Ir. J. C. L. B. PET.
2)
Het meisje had deze mannen blijkbaar ook
zien komen.
„Vlug kom mee!" fluisterde zij hem toe, en,
den onthutsten Christiaan bij de mouw van
zijn jas grijpend, trok zij hem mee, een don
kere steeg aan den linkerkant van de straat
In. toen rechtsom een andere steeg in.
Daar stond zij hijgend stil. haar nerveuze
vingers zochten in een taschje en haalden
daaruit een grooten ijzeren sleutel te voor
schijn.
Christiaan, geheel overrompeld keek naar
:haar in het onzekere gele licht van een gas
lantaarn, die op den hoek van het steegje
brandde.
Hij zag dat zij klein was, hoekig en tenger.
Haar lippen waren smal en bleek, haar
'blonde haren kort.
Zij opende de vervelooze, scheefgezakte deur
van een verlaten krot en duwde Chrisiaan,
die niet wist, wat te doen, naar binnen.
De deur sloeg krakend achter hem dicht.
In het donkere portaal voelde hij een paar
armen om zijn hals; koude, smalle lippen
drukten de zijne.
„Je bent een schat", fluisterde het blonde
meisje.
Toen liet zij hem verschrikt los en luisterde
aandacht.
Buiten, in de steeg klonken voetstappen en
stemmen.
Het meisje trok hem. zonder een woord te
spreken verder.
..Maarbegon Christiaan, protesteerend.
.Zij, re.agee\'4,e hierop, nietmaar trok hem
haastig voort. In het donker hoorde hij haar
gejaagde ademhaling.
Struikelend volgde hij haar door een nauwe
gang, een versleten trap op, een donkere ka
mer of zolder over, een deur door, weer een
donker vertrek in.
Een smalle streep licht gleed over den kalen
houten vloer.
Dicht stof dwarrelde in het schijnsel.
Het licht kwam door de kier van een slecht
sluitende deur, waarachter gedempte stemmen
klonken.
n.
In het tioeede hoofdstuk maakt Chris
tiaan da Groot kennis met een merk-
loaardig gezelschap. Hij krijgt een
harden klap op zijn hoofd.
Het meisje wachtte even en luisterde. Toen
hief zij haar hoofd op naar Christiaan en
legde de wijsvinger aan de lippen.
„Ik kom direct terug" fluisterde zij, en klop
te aan de deur, waarachter het licht scheen.
Daarbinnen verstomde opeens het praten.
Na een oogenblik werd de deur op een kier
geopend, een mannengezicht keek door de
opening. Christiaan zag hoe de oogen van den
man zich eerst op het meisje richtten en
daarna op hem. Het meisje zei iets op zóó
zachten toon, dat Christiaan niets kon ver
staan van wat er werd verhandeld.
Toen ging de deur even verder open, het
meisje ging naar binnen, de deur werd weer
gesloten, en Christiaan bleef alleen achter in
de stoffige duisternis, waar alleen de schuine
lichtstreep over den plankenvloer gleed.
Nu hij even tot rust kwam, werd het hem
onbehaaglijk te moede. Hij begreep niet,
waarom hij zich werktuigelijk door het meisje
had laten meetrekken. Hij dacht aan het
schot, dat zoo plotseling was gevallen toen hij
tusschen beiden wilde komen in de worste
ling. Wie had het gelost, wie was het slacht
offer?
En toen ineens herinnerde hij zich de kus.
die het meisje hem. na wat wel een vlucht
'leek in het donkere portaal op zijn lippen had
gedrukt. Dat hij zich dit zonder tegenstrib
belen had laten welgevallen, maakte hem be
schaamd; hij voelde het als een verraad
tegenover Margot. Hij voelde, dat in het don
ker een brandende roodheid naar zijn gezicht
steeg.
En ineens bekroop hem weer dat beklem
mende gevoel van angst dat over hem was
gekomen toen hij, vol van een overweldigend
gevoel van geluk naar zijn huis was gegaan.
Wat had dit alles te beteekenen, in welke
verwikkelingen was hij geraakt?
Werktuigelijk keek hij om zich heen, zijn
oogen boorden in de duisternis als om daar
een uitweg te zoeken.
Op dat oogenblik kraakte de deur. en
schrikachtig wendde Christiaan zijn hoofd in
de richting van het licht.
Het meisje hield met uitnoodigend gebaal
de deur open.
„Het spijt mij, dat ik U moest laten wach
ten", zei ze met een stem, waarin iets spot
achtigs klonk, „wilt U nu even binnen ko
men?"
Met zijn oogen knipperend tegen het licht
stapte Christiaan de kamer binnen.
De tijd van zijn lijdelijk volgen was voorbij.
Hij klemde de tanden op elkaar, in den jas
zak balde zich de stevige rechtervuist.
„Als ze grapjes willen uithalen zullen ze geen
gemakkelijke aan mij hebben", dacht hij
grimmig, en ziet, in de seconde die hij noodig
had om de kamer binnen te stappen speelde
zich in de hersenen van dezen verliefden
jongen man alweer een heele scène af.
Hij zag Margot, zijn vorstelijke bruid wach
ten in de lichte, zonnige serre van haar vaders
huis, en hij zag zichzelf binnen stappen, het
hoofd omzwachteld met wit verband, waarin
een roode bloedstreep plekte, de rechterhand
murw geslagen op de koppen van belagers, die
nu met gebroken ribben zouden liggen in het
hospitaal.
En zoo, waarachtig-glimlachend zijn zelf
verzekerden overwinnaars-glimlach, stapte hij
het voor hem geopend vertrek binnen.
Het meisje sloot achter hem de deur en
schoof een stoel voor hem bij.
„Ga zitten", noodde zij, en keek hem onder
zoekend aan.
Maar Christiaan, hooghartig, wenschte van
dit aanbod geen gebruik te maken, en bleef
staan achter den zetel, zijn beide handen ge
klemd om de rugleuning.
„Ik heb weinig tijd", zei hij kortaf, „ik zal
niet lang kunnen blijven".
Hij had intusschen gelegenheid het gezel
schap en de omgeving op te nemen. Het be
stond, behalve uit het meisje uit vijf man
nen. die om een ronde, bruinrood geverfde
houten tafel geschaard zaten. De opvallend
ste van deze lieden was een oude heer met
steil rechtopstaande witte haren en een mar-
tialen witten snor. bruin gebrand door het
rooken van sigaren. Hij had iets in zijn uiter
lijk dat aan den militair deed denken. De hel
blauwe oogen zouden een bevelenden blik heb
ben gehad, als ze niet zoo glansloos en verwa
terd waren geweest. Het gezicht dat eenmaal
goed gevormd en wel besneden moest zijn ge
weest. was nu pafferig uitgezet. Een verdachte
roode kleur vlekte op de wangen. Om de bree-
de, maar willoos afgezakte schouders plooide
een verwaarloosde zwarte jas.
„Deze man", dacht Christiaan, „moet een
officier zijn geweest, die door den drank aan
lager wal is geraakt".
Hij vond onmiddellijk bevestiging voor deze
veronderstelling in de aanwezigheid van een
bruinen steenen kruik met een bekend etiket,
die vóór den man op de tafel stond. Een half
gevuld glaasje stond daarnaast.
De oude heer nam dit glaasje op, alsof hij
Christiaan wilde gaan toedrinken. Inderdaad
keek hij zijn gast knipoogend over den rand
aan, en ledigde het glas toen, met een voor
een man van zijn jaren ongewone behendig-
heid. Automatisch schonk hij het glaasje weer I
vol met het kristalheldere vocht uit de kruik.
Toen stond hij, met beide handen steunend
op de zijleuningen van zijn stoel, op, en stak
Christiaan de hand ter begroeting toe.
„Mag ik mij voorstellen? Ik ben van der
i Toets, gepensionneerd overste bü de huzaren.
Ik hoor van Ziska hier, dat U haar een dienst'
hebt bewezen, een zeer grooten dienst. Wij
ailen hier maakte zijn arm een gebaar dat
het geheele gezelschap omvatte, „stellen dit
zeer op prijs, en U zoudt ons een groot genoe
gen doen, niet direct weg te gaan, maar ons
gelegenheid te geven, onze bewondering en
onze dankbaarheid te uiten."
Dit alles werd met een zoo melodieuze stem,
en met zoo volmaakte hoffelijkheid gezegd,
dat Christiaan ontwapend werd en op den
aangeboden stoel plaats nam.
„Zet een glas neer voor meneer
„de Groot", vulde Christiaan haastig aan,
„maar dank ik zal werkelijk op dit uur van
den dag geen jenever drinken".
Het meisje had echter al een glas voor hem
op de tafel gezet, en de overste vulde het met
de feïllooze zekerheid van een automaat tot
aan den rand.
„Ik vertelde juist", hernam hij toen, „aan
mijn jonge vrienden hier. waarom ik, de
schitterendste van alle cavalerie-officieren,
die generaal had behooren te worden, vóór
mijn tijd als overste werd gepensionneerd. U
bent ook nog jong, meneer de Groot; mis
schien komt U ook eens in dezelfde omstan
digheden, waarin ik heb verkeerd, en dan
kunt U met mijn ervaring Uw voordeel doen."
Christiaan had niet den moed tegen te strib
belen, maar besloot gelaten te wachten tot de
oude heer zijn verhaal zou hebben beëindigd.
„Toen ik dan overste was", vervolgde de
zonderlinge grijsaard, „kwam ik eens ik wil
niet zeggen buiten mijn schuld, want ik had
hoog gespeeld en verloren in financieele
moeilijkheden. Dat was niet de eerste maal in
mijn officiersloopbaan; dat hoort er nu een
maal bij. Ik had dan ook een zekere vaardig
heid gekregen in het oplossen van die moei
lijkheden. Mijn ooms ha ha! wisten
daarvan mee te praten. Maar die bewuste
keer dan, zag het er wel heel bedenkelijk uit.
(Wordt vervolgd.)