geen opgeld doet.... H.D. VERTELLING PROCESSEN MET WAARZEGSTERS. ZATERDAG '14 SEPTEMBER 1935 HAARDE M'S D A G B E A D Bunschoten en Spakenburg. Zooals men weet bestaat er op deze wereld één ding, dat het over het algemeen zeer weinig regeerbare vrouwendom regeert als met een flu- weelen pantoffel: en dat is de mode. zooals Parijs die decreteert. Natuurlijk zijn er oorden, die daarop een uitzondering maken: ik spreek nog niet eens van de geheel andere normen, die in de bin nenlanden van Borneo bijvoorbeeld op dit gebied heerschen, of van die merkwaardige voorbeelden van vrouwelijk negerschoon, die dn den loop der laatste paar jaar naar Europa afzakten om daar de slavinnen der Parijsche mode de betrekkelijkheid van haar opvat tingen te doen inzien: de lipnegerinnen en de dames wier kogelrond kaalgeschoren hoofd rustte op een uitgestrekten en met spiralen omwonden hals van eenige tientallen centi meters lengte. Ook dichter bij huis kan men op simpele wijze de waarheid van Einstein's relativiteits theorie leeren inzien; zelfs in Holland en niet te ver van Haarlem af, zijn nog oorden te vinden, waar het niemand iets interesseert of de rokken van den winter nu eigenlijk weer langer of korter zullen worden, en waar de conversatie op dit gebied, indien zij al bestaat, in plaats van over „ruches" en „plissés" over „kraplaap'n" en „boormouw'n" gaat. Die oorden zijn de twee dorpjes Bunscho ten en Spakenburg, die in de provincie Utrecht, vlak bij de Zuiderzee die welis waar geen Zuiderzee meer is, maar er van hier uit nog bedriegelijk de allure van heeft langs de oevers van het vredig kabbelende riviertje de Eem liggen. Jammer genoeg zijn ze practisch alleen per auto te bereiken, langs een weg. die zich van Eem- brugge af dwars door het ééne weiland naar het andere slingert en die eerst Bunschoten en dan Spakenburg aandoet; die aan den Zuiderzeedijk opkruipt, langs het zilverig spiegelend oppervlak, waarop als op een pre senteerblad een paar donkere visschersbooten liggen en als hij den dijk weer afzakt-, zich langs een paar boerenhoeven met hoog op gestapelde hooibergen slingert. Ook buiten Bunschoten en Spakenburg zelf worden nog de eigenaardige kleeder drachten gedragen, waarvan de twee boven genoemde onderdeelen „kraplappen" en „boormouwen" de twee eigenaardigste in grediënten vormen; maar in de dorpen zelf openbaart zich de invloed van die wonderlijke dracht natuurlijk het grondist. In de „mode magazijnen" ziet men nergens de jurkjes, hoeden, jumpertjes en andere snuisterijen liggen, die overal elders de etalages van der gelijke zaken plegen te sieren maar er pronken achter de ramen de nieuwste snuf jes in gebloemde patronen voor „kraplappen" en de allerlaatste ruiten voor den nauw sluitende lyfjes en de „boormouwen". En wat betreft hoeden op dat gebied is Parijs er al evenmin in tel als op dat van de overige kleed in g. Wat wil men ook in een oord, waar de kinderen tot hun dertiende jaar zomer en winter door, de komieke, met een randje wol omzoomde zwarte hoedjes dragen, die de eenige soort „hoeden" zijn, die men in heel Spakenburg en Bunschoten aantreft want na dien leeftijd dragen alle vrouwen er kleine nauwsluitende kanten mutsen, die ze zelf haken, zoodat dus geen hoedenwinkel van de leverantie daarvan zou kunnen be staan!. Spakenburg en Bunschoten zijn voor hen. die van dit soort dingen houden, werkelijk een openbaring. Bunschoten ligt lang uit- gesterkt langs de Eem, waarvoor zich een eindelooze rij van helderwit geschilderde bruggetjes spant, die zich kristalhelder in het gladde water weerspiegelen. En langs den waterkant flaneert vrouwelijk Bunschoten: nu in den vacantietijd, kuieren talloozy rijen van groote en kleinere meisjes gedrieën of gevieren de straat op en neer, het peuterige zusje van een of twee ook al in costuum tusschen hen in, en onophoudelijk breiend aan dat onafscheidelijk attribuut: de echte ouderwetsche zwarte wollen kous. En even verder, er bijna onopgemerkt in overgaand, ligt Spakenburg: rond de uitmon ding van de Eem, die het kleine, natuur lijke en ongelooflijke romantische haventje vormt, waarin midden op den dag nog slechts een paar opgelegde schepen hun bruine rompen en onttakelde masten liggen te spiegelen in het zwarte water. De rest vaart buiten rond. „op zee", zooals het in het dorpje nog steeds heet; van den dijk af kan men een deel van de vloot in de verte zien glijden. Tegen vijf, zes uur komen ze alle maal huistoe: een lange rij van bruine, bolle zeilen vaart dan over den zilveren horizon en één voor één vallen ze het haventje bin nen, dat zich vult, tot het tjokvol ligt met bolle rompen en een leger van roerlooze masten zich af teekent tegen de grijzende avondlucht. Om en bij het haventje bevindt zich het centrum van de Spakenburgsche bedrijvig heid. Aan de deuren staan de vrouwen in troepjes te praten in de houding, die in Spakenburg blijkbaar de geijkte is, en die al door kinderen van zeer prille leeftijden wordt toegepast: met de handen breed en strijd lustig in de heupen. Van het bruggetje ai komt o wonderlijk schouwspel! een vrouw in de zoo volkomen uit een anderen tijd lijkende kleederdracht op dat typisch moderne vervoermiddel van staal en rub ber, de fiets, afrijden. Het hoort absoluut niet bij elkaar de vrouw in haar kleurige kleedij, met de wonderlijke schouderverbree- dingen, met de tallooze rokken en dat zakelijk en rechtlijnig bouwsel van glim mende stangen. Ze vaart als een fregat langs het haventje en verdwijnt, den dijk op, waar ze met haar rokken en haar schouderkappen driemaal zooveel wind zal vangen als ieder ander, en waar dan ook steeds vrouwen in merkwaardig onelegante houdingen langs fietsen: van het paadje er onder langs ge zien lijken ze ongelooflijk manhaftig, zoo als ze met forsche trappen aan komen zetten: voorovergebogen tegen den hier altijd heer- schenden wind in, de schouders breed onder de schouderkappen, de armen nog breeder en vierkant gebogen op het stuur daar weer onder. De zware rokkenvracht bolt en waait in den wind en lederen keer weer is het of een onmetelijk strijdbare Amazone aan het ,'gip4 yan den dijk komt opduiken dl naderend, een dreigenden stormloop vol brengt over zijn top. Inderdaad zijn deze Spakenburgsche vrouwen over het algemeen niet vriende lijk en toeschietelijk van aard. Men kent de reputatie, die de twee dorpen vroeger had den: dat geen vreemdeling er zich kon ver- toonen, zonder dat men hem bekogelde met alles wat maar bij de hand was. Geïsoleerd lagen ze daar, en de bewoners stonden pal voor hun dorp, voor hun zeer besloten kring, voor zich zelf. De jaren vermochten geen bres te schieten in hun grenzenloos conservatisme en daar voor past ons slechts dankbaarheid. Maar ze hebben hen wel wat toegankelijker ge maakt, en vooral de kinderen zijn, niet tegenstaande hun over het algemeen stugge gezichten, van een vriendelijke bereidwillig heid, die de moeite van het noteeren waard is. Op den dijk, broederlijk gezeten, op der treeplank van de auto. interviewden we er dan ook een paar en terwijl de naalden van hun zwarte breikous naarstig klapperden wijdden ze ons gereedelijk in in de geheimen van de Spakenburgsche kleederdracht. Zoodra de kinderen eenigszins in de ter men daarvoor vallen, al lang voor hun eersten verjaardag, worden ze in het plaatselijk cos- stuum gestoken weliswaar nog zonder de „kraplappen" de breede schouderstukken maar verder compleet met zware, enkel- lange rokken, nauw keursleufje en zwart hoedje en al. Hun haar wordt tot ponny ge knipt, of een breede lok wordt over het voor hoofd dubbel geslagen tot een bollenden golf. die onder het hoedje uitkomt, en die later, als ze grooter zijn. aan het nauwe, gladde kapje zijn eigenaardig effect zal geven. Op hun vijfde jaar verschijnen ook de schouder stukken aan het costuum en op hun der tiende ruilen ze de zwarte hoedjes voor de witte kapjes, die ze hun heele verdere leven zullen dragen. Spakenburg kent werkelijk voor zijn vrouwen geen andere dracht dan deze: er is er geen enkele, die nog tot gangbaarder modes is overgegaan. En vroolijk is het Spakenburgscb costuum genoeg, met zijn kleurig gebloemde schouderstukken met zijn gewoonlijk helder geruite „boormouwen" een paar speciaal aangespelde en gesteven korte mouwtjes met zijn kleuren in het nauwsluitende keurslijf en het witte gehakte mutsje. Wat in de rouw is, „met zwart overdroppeld" heet dat in het plaatselijk dialect, zoekt het in zwart en paars, en dat geeft dan een som beren toets tusschen al die vroolijke en won derlijke costuums, die in het zonlicht van een zomerschen dag het dorp een beetje het effect geven van een spookjesoord. Een stil haventje, rijen kinderen in de grappigste pakjes, die men ooit gezien heeft, dwalen er hand in hand over den wallekant; ginds, bij een vruchtenkoopman, deint een heele collectie witte.mutsen in heftig gemar chandeer op en neer boven de wonderlijke pracht der costuums. Voor een winkel staat een verzameling vrouwen te oreeren; het is heerlijk om aan te zien in zijn kleurigheid en in zijn venij nigheid van allemaal handen op ae heupen en wijd uitstaande ellebogen. Ginds boent een nijvere huisvrouw haar al lang propere pui nog properder.ze klotst rond op haar blinkend geschuurde klompen; het koper van den emmer naast haar vonkt in de zon en haar poes zit in verdiepte bewondering te kijken naar het kostelijk tafereel, dat in derdaad Holland op zijn eigenaardigst ver tegenwoordigt. Bunschoten en Spakenburg ze genieten werkelijk al te weinig bekendheid en wor den al te weinig bezocht. En toch is het op een mooien, zonnigen dag zoo goed rijden door het Hollandsche land en flaneeren te midden van die eigenaardige schoonheid, die toch wel haar langsten tijd gehad zal hebben. WILLY VAN DER TAK. Waar de kiekendieven huizen. Hoog boven" ons, in de transparante lucht, zweeft een groote vogel. Zwart teekent zijn silhouet zich af tegen den diepblauwen zo merhemel. Een slank silhouet, met even op gewipte vleugelpunten. De kijker vertelt ons, dat het inderdaad de gezochte aschgrauwe kiekendief is. Deze broedt, in tegenstelling tot den moeras-bewonenden bruinen kieken dief uitsluitend in de duinen. En dan nog slechts op enkele gunstige plekjes. Het goedverscholen nest, dat we eerst na lang zoeken vinden, ligt op den grond, tus schen kruipwilg en duindoorn. Een weinig passend nest voor den koninklijken vogel. Het bevat vijf jongen, die zich bij onze nadering bliksemsnel op den rug werpen en met hun scherpe klauwen een uitval doen naar onze handen. Het verschil in grootte is opmerkelijk. Terwijl bij de oudste de veeren reeds doorko men, is de jongste nog zoo klein, dat de zwakke pootjes hem nauwelijks kunnen dra gen. Dit verschil ontstaat, doordat het wijfje onmiddellijk na het leggen van het eerste ei begint te broeden. Derhalve is er steeds een aanzienlijk tijdsverschil tusschen het uitko men van het eerste en het laatste ei: Bovendien wordt zoo'n „nakomertje" bij het voeren door de oudere broertjes en zusjes op den achtergrond gedrongen en slokken deze zelf de beste brokken op. Maar na een maand of drie is er van eenig verschil niet veel meer t.e bespeuren. Het wijfje zweeft in wijde kringen boven onze hoofden. Angstig klinkt haar ki-ki-ki, als het hinniken van een paard, maar dan heel hoog. Het is een koninklijke vogel, dien we in het duin niet gaarne zouden missen. Eind April keerden ze terug uit de Zuidelijke winterverblijven, om reeds half October weer weg te trekken. Maar elk jaar kunnen wij er vrijwel zeker van zijn het nest op dezelfde plek terug to vinden. Dat scheelt hoogstens een meter of vijftig. Maar toch valt het vaak niet mee, het goed verscholen nest te vin den. Besehermde vogels. Evenals de meeste andere inlandsche roof vogels is de kiekendief wettelijk beschermd. Dar is maar gelukkig, want hoewel we in het nest nogal eens de resten van een patrijs of een jong konijntje vinden, is de schade die zij aanrichten gering. En bun aantal is zoo klein, dat wij er zuinig mee dienen om te springen. Zoo waren we verleden jaar dan ook "uiterst verbaasd, enkele dagen voor de jonge vo gels volgens onze berekeningen het nest zou den verlaten, dat leeg te vinden. Het kon niet anders, of ze moesten uitgehaald zijn. Maandenlang bleef deze geheimzinnige verdwijning een raadsel voor ons. Tot iemand een gesprek afluisterde in de tram. waaruit bleek dat de jongen inderdaad uitgehaald en naar een dierenpark]e verhuisd waren. By onderzoek bleek toen, dat zij in een veel te klein hok zaten en volkomen onoordeelkundig gevoederd werden. Zoo trokken we op een ochtend met een rijksveldwachter naar het dierenparkje, om de vogels te gaan bevrijden. Maar wat te be ginnen met deze. dieren, wier veerenkleed door de maandenlange opsluiting in een te klein hok te veel geleden had, om ze zonder meer hun vrijheid te kunnen hergeven. Naar een ander dierenparkje dus, om op verhaal te komen. In den ruezak van Strijbos werden ze ver voerd en enkele uren later zaten ze tegen het zonlicht te knipperen in een ruimer hok in de Bloemendaalsche Hertenkamp.. Nu nos, een jaar nadat de vogels het ei ver lieten was hun toestand van dien aard, dat loslaten in het duin onverantwoordelijk zou zijn. Of ze zouden door den honger zijn om gekomen, óf ze zouden het slachtoffer zijn geworden van andere roofdieren. De natuur kent nu eenmaal geen medelijden. Zoo zitten zij thans in Artis. terwijl zij be hoorden te zweven in de vrije blauwe lucht boven Hollands wijde duin. Maar in hun doffe oogen is een hunkering naar een vrij heid. die zij nooit, gekend hebben. Fic-ruit b-ijkt weer overduidelijk, hoe on- verantwo- rdeliih door sommige menschen met onze zeldzamer wordende roofvogels wordt omgesprongen. JSQ ZWEERES, Heel gewoon, nietwaar? door ANNIE E. EVERS. Zij hadden samen een afspraakje ge maakt op een hoek van een straat. Dat 's heel gewoon, nietwaar, als je jong bent en elkaar pas zoon beetje leert kennen, dan kom je niet bij elkaar thuis, maar wacht elkaar op op een hoek van een straat. Zij had voor deze gelegenheid haar mooie grijze jasje aangetrokken en daarbij het hoedje opgezet, dat haar, volgens hem. het meest flatteerde. Hij droeg in zijn colbertje, zwaar geschuierd, een das in haar lievelings kleur. Och, dat 's heel gewoon, nietwaar? Toen zij op den bewusten hoek kwam, te vroeg natuurlijk, zooals alle haastige, ver liefde meisjes dat kunnen doen. was hij er nog niet. Even teleurstelling. Nu ja, ze zou even blijven wachten, maar niet op dien hoek. Verbeeld je, ais hij dan kwam, zou hij denken, dat zij- altijd wel op hem wach ten bleef, niets hoor! En ze draaide de linksche straat in en begon heen en weer te loopen: tien huizen naar links en terug tot aan het laatste winkelraam, verder vooral niet. Dat was heel gewoon, niet waar? Zoo kwam het echter, dat toen hij uit de rechtsche straat kwam aangeloopen, hij niemand op den hoek zag staan. Zie je wel, dacht hij, net als alle vrouwen eigen, na tuurlijk telaat, mevrouw moet zich nog even poederen, mevrouw moet zich nog even be- wenkbrauwen en.... Nu ja. ik zal nog even blijven wachten, maar niet op dien hoek, wat zouden de menschen daar wel van zeggen en dan, ze moet niet denken, dat ik op haar wacht. Dus bleef hij heen en weer loopen door de rechtsche straat, tien huizen heen, tien huizen terug tot aan het laatste win kelraam. Bij haar ging het slenterend trippen steeds gejaagder; steeds vlugger liep ze den af stand heen en weer. O, Als hij nu toch eens niet kwam! Hij daarentegen ging hoe langer hoe langzamer loopen, met harde, ongedul dige hakstappen. 't Was wat moois! Een klok sloeg het uur van samenkomst, en het kwartier daarna. Dat groeide tot een uur Toen, plots, bij zijn zooveelste omdraai in de rechtsche straat, zag hij een schim van een grijs jasje zich haasten en daar boven een hoofdje zoo rood, dat hij er vlug achteraan ging. „Marietje, dus toch ben je er. Nu ja, 't is wel wat laat, maar „Wat?", zei ze„laat, laat? Jij bent laat. is dat me laten wachten!" En met allerlei wilde woorden kwamen de tranen voor den dag. Hij protesteerde, gaf haar de schuld, hij stond er allang, maar zij Eindelijk schenen zij elkaar te begrijpen, er had tenminste een dubbel zoen-verzoen- partijtje plaats en gearmd liepen zij een straat in, die noch links, noch rechts ging. Zeer verstandig kozen zij den gulden midden weg. BOLLEN VOOR DEN TUIN. Onze goede voornemens van April. Weet u nog van „Flora"? Er was zooveel moois te zien in die negen weken op Groe- nendaal, dat we ons allemaal stellig voor namen, dat moois volgend jaar ook in eigen tuin te hebben. Dus liepen we met blocnotes en zakboekjes rond, neusden overal naar namen en noteerden, met het goede voor nemen, tegen September die lijst weer eens te raadplegen. En nu is het dan zoover: maar heeft u die lijst nog bewaard? En zoo ja, zeggen die, ïn- dertijdd haastig opgekrabbelde namen, u nog iets? Of is er zoo weinig van in uw herinne ring blijven hangen, dat u maar besluit, de zaak blauw blauw te laten? Dat zou toch jammer zijn. Want er was zooveel moois op Flora, zooveel dat ook in uw tuin een plaatsje verdient. Laten we eens na gaan waar we dit voorjaar zoo enthousiast voor geweest zijn. Daar waren allereerst in Maart de winter harde vollegronds-Cyclaampjes. De planten, miniatuur-uitgaven van onze groote Cycla men persicum uit de kamer, worden maar 12 cM. hoog met bloem en al en de bloempjes zelf halen nauwelijks de twee centimeter. Ze zijn rose-lila, wit of rood en er bestaan twee soorten: Cyclamen Coum met effen blad en C. Atkinsi met zilverachtig gevlekt loof. De knolletjes worden nu geplant, niet dieper dan 4 cM., en in voedzamen vocht- opgevenden grond, met wat kalkpuin, blad- aarde en turfmolm erdoor. We kunnen ze door een mat aan de windzijde wat beschut zetten en als het hard gaat vriezen leggen we wat dennetakken over de plant. Blad vormen ze voor den winter al, de bloempje: komen in Maart en na een jaar of wat be ginnen ze steeds rijker te bloeien. Dan heeft, u, zonder meer, genoteerd: „Duchess of York". Dat was een nieuwe Hyacinth, die op de eerste binnen-tentoonstelling werd ge ëxposeerd. Geen wonder dat u haar noteerde, de kleur is een wondermooi zacht seringen, lila en u zult verstandig doen, er geen andere hyacinthen bij in de buurt te zetten, want deze kleur verdraagt niet zoo gemakkelijk combinaties. Misschien heeft u bij dezelfde gelegenheid een notie gemaakt over Mendel tulpen. Die werden toen binnen ook geëxpo seerd, in kleuren waar u zeker nog nooit van gedroomd hadt. U weet dat Mendeltulpen "vrijwel het uiterlijk van Dar wins hebben, maar veel vroeger bloeien. Behalve de niet bijzonder mooie rose-lila Mendels die we altijd aan de deur kunnen koopen in 't voor jaar, bestaan er nog allerlei nieuwe, veel mooiere kleuren in; u vindt ze in ieder en bollencatalogus. En dan was er in Maart de winterbloeiende hei, Erica carnea. met aller lei hybriden 'kruisingsproducten), waarmee een zandig dennen-hellinkje was beplant. Van verre zag je al het lila en wit tegen het gele zand afsteken. Iets prachtigs voor tuinen op lichten grond. „Ilex verticillata" volgde er dan op uw lijst. Dat was de bladverliezende hulst, die er in den zomer doodgewoon uit ziet alleen wat lager dan onze gewone struiken maar na het vallen van het blad vol groote vuurrood e bessen zit. Denkt u er echter aan, de vogels vinden de bessen erg lekker Een andere besdrager, die op alle mogelijke plaatsen op Flora was geplant is Skimmia japonica; een laag heestertje met stug groen wit blad (het is een groenblijver) en dikse schermen vol vuurrooae bessen, die er van 't begin van het najaar tot ver in de lente aan blijven zitten, terwijl tegelijkertijd zich dan de bloemschermen alweer ontwikkelen. Het plantje stelt zich met schaduw tevreden en maakt uw tuin ook in den winter de moeite waard. Dan heeft u een heele rij Primula's genoteerd, hooge en lage, in allerlei kleuren. Daar zouden kolommen aan te wijden zijn. Maar we hebben het feitelijk over bollen, en gaan dus over naar de Anemoontjes, waarvan u apennina (blauw, wit en rose en de lage vroeg bloeiende blanda nu kunt planten; koele grond en wat schaduw. Dan de St.- Bavo-Anemoontjes in allerlei kleuren, en de roede enkele of dubbele An. fulgens. Ten slotte plant u nu de worteltjes van de Bosch anemoon, An. nemorosa, die in wit en blauw, enkel en dubbel voorkomt. Het kleingoed: Fritïllaria melagris, het wit-grijs geblokte Kievietseitje, met zijn groot familielid de Keizerskroon (Fr. imperialis). Herinnert u zich die tot 90 c.M. hooge stengels met boven aan een krans van gele, oranje-bruine of oranje-roode klokken? Een wonderlijk ding, dat u frappeerde, was Erythronium densca- nis, het Hondstandviooltje. De wonderlijk ster-vormige bloemen zijn rose of lila of wit. De knollen moeten in koelen en vrij vochti- gen grond onder halfschaduw geplant wor den. En dan waren er bij de Crocussen die wilde soorten, die u op „Flora" voor het eerst misschien heeft gezien: als sterretjes ston den ze open bij den eersten zonnestraal, maar bij bedekte lucht waren het smalle streepjes. De buitenzij is heel vaak anders getint dan de binnenkant, en ze zijn wel kleiner dan de gekweekte soorten, maar geweldig mild- bloeiend. Herinnert u zich anders bij de ge weekte Crocussen nog die prachtige Van guard? De groote bloemen zijn zachtgrïjs- blauw van buiten en violetblauw van binnen, en de bloei valt heel vroeg. Op „Flora" waren er groote groepen van in 't bosch aangeplant. L. S. Onze Weensche correspondent schrijft ons uit Praag: Hier te Praag wonen, zooals dat wel meer in groote steden pleegt voor te komen, vrij veel helderzienden en waarzegsters, die goedge- loovige menschen gaarna a raison van enkele Tsjechische kronen het kunnen er ook méér zijn dan een paar!! de toekomst voorspel len. Niet altijd hebben deze dames het bij het rechte eind, want wanneer zij werkelijk een blik in de toekomst konden werpen en inder daad van tevoren konden weten wat alleen maar dezen zieneressen zélf te wachten staat, zouden zij een heeleboel dingen zelf niet zeg gen en zelf niet doen. Dit bewijst alweer eens het geval van „Madame Popoff', die in een eerwaardig oud huis in een romantisch Praagsch steegje haar „spreekuren" hield. „Madame Popoff" heet eigenlijk niet Popoff, maar luistert ook naar haar echten naam, dien men haar op den burgerlijken stand ge geven heeft, en die Magdalena Sicek (spreek uit: Siesiek!) luidt. Op een zekeren dag kwam een heer naar haar toe, die er nogal goed uit zag. De waarzegster legde hem de kaart en zeide hem, dat hij onverwachts veel geluk zou hebben. Hij zou veel geld krijgen en een groo te blonde vrouw zou zijn geluksengel worden. De bezoeker luisterde quasi onverschillig, maar ondertusschen keek hij zijn Pythia eens aan: zij was groot en was nog wat-men-zoo- mooi-noemt „in haar beste jaren"! Boven dien was heur haar blond, hoewel het best mogelijk leek dat het vroeger een andere kleur had gehad. Toen de waarzegster met haar relaas ten einde was. begon de meneer het een en ander te vertellen. Hij zeide, dat hij arts was en van plan ergens in een gezonde omgeving, temid den van de bosschen, in de buurt van Praag, een sanatorium voor zenuwlijders op te rich ten. Madame Popoff vond dat een schitterend idee en vóórdat haar cliënt wegging, spraken zij nog af dat zij mekaar den volgenden dag zouden ontmoeten. De twee kwamen nu in de daarop volgende weken haast dagelijks bijeen. Zij gingen sa men naar de bioscoop, zij maakten wandel tochten in de omgeving van de „gouden" hoofdstad en ten slotte raakten zij met el kaar verloofd!! Alois Caininger, zooals de dokter zich voor gesteld heeft, is voortdurend bezig luchtkas- teelen te bouwen of een luchtsanatorium! en hij brengt maar al te vaak viel dat de „zieneres" niet op?? het gesprek op het feit dat hij over te weinig geld beschikte om zijn plan nu al -te verwezenlijken. Hij moest een stuk grond kóopen en hij had de moneten op het oogenblik niet bij de hand. Wat doen vrouwen, wanneer zij verliefd zijn, vooral wanneer zij niet meer tot de allerjong sten behooren? „Madame Popoff", die zich zelf in de toekomst als mede-bezitster en di rectrice van een modern ingericht sanatorium zag, gaf haar geliefden Alois een bedrag van 78.500 Tsjechische kronen, haar spaarduitje. Toen zij eens in een tuinrestaurant zaten, trad een onopvallend gekleed heerschap op Alois toe en verzocht hem, met hem mee te komen. U weet, dat rechercheurs van politie altijd onopvallend in de kleeren zitten. Het was een man van de politie! Men had reeds sedert eenigen tijd naar Alois gezocht. Hij was een Poolsch staatsburger, dié reeds elf maal wegens verschillende delicten door di verse rechtbanken veroordeeld was. In Novem ber 1934 was hij naar Praag, gekomen. In de een of andere bar had hij een meisje leeren kennen dat hem veel van „Madame Popoff" verteld had. Zoodoende had hij het plan opge vat eens naar haar toe te stappen. In Praag had hij al gauw relaties aangeknoopt met beruchte individuen van de onderwereld. Hij was het hoofd geworden van een gevaarlijke bende inbrekers. Niets was veilig voor hem. Zij plunderden villa's in de buitenwijken en in de voorsteden, zij braken in pakhuizen en winkels in. Ook hadden zij getracht de safes van een bank in het hartje van de binnenstad open te breken, maar dat was hun niet ge lukt. Caininger kwam voor de groene tafel en zal nu tien maanden in een onvriendelijk huis moeten brommen. Na zijn straf afgezeten te hebben zal hij over de grens worden gezet. Nog een andere rechtszaak is voor geweest, waarin eveneens een kaartlegster een belang rijke rol speelde. In dit geval had deze zelf zich aan een misdrijf schuldig gemaakt. Een Praagsch koopman had moeilijkheden met het bureau van een ontvanger van belastingen ge had, daar hij vond, dat men hem veel te hoog had aangeslagen. Hij wendde zich nu tot de kaartlegster om te vragen, of zij dacht, dat men hem een bedrag zou kwijtschelden. De kaartlegster was nogal bevriend met een on guur individu, Georg Hubsch geheeten. welke beer al sedert eenigen tijd door de politie ge zocht werd. Zij sloeg de kaarten voor zich open en dacht ondertusschen intensief na. Aan vankelijk vertelde zij den koopman niet veel moois, zij zag zijn toekomst donker in, maa:? dan veranderde de uitdrukking op haar ge zicht. Als hij eens naar een man toestapte, die Georg Hubsch heette, dat was zoo'n handige vent, die overal verstand van had. Die zou hem zéker kunnen helpen. Zoo gezegd, zoo gedaan. De arme belasting betaler stevende op het kwartier van dien Hubsch toe, maar intusschen had de kaart legster zich al lang per telefoon met hem in verbinding gesteld. Husch zei tegen den koop man, dat hij 10.000 kronen moest hebben en dat hij dan kon probeeren de belastingaffaire naar wensch op te lossen. Natuurlijk heeft Hubsch niets kunnen doen en is de koopman zijn geld kwijt. Maar Hubsch moet voor eenigen tijd wat anders missen, zijn vrijheid namelijk. En de kaartlegster, die de toekomst zoo mooi kon voorspellen, ook! pé heide bloeit, WIE GRIEZELT ERVAN? Uit het jaarverslag van het Britsche proef station Rothamsted blijkt, dat onder de aarde meer levende wezens moeten voorkomen, dan er boven. Het aantal is overigens afhankelijk van de bodemgesteldheid. Op een acre goed bouwland heeft men de volgende organismen geteld: 3.609.000 regen wormen, 1.781.000 duizendpooteu, 7.727.000 in secten, 1.0.10.000 insectenlarven. Dat zijn de groote dieren. In een gram grond vindt men 27.700.000 bacteriën Zij ,die niet zochten, vonden..,. Een boer te Bevern, tusschen Hamburg en Bremen, dolf twee dikbuikige kruiken uit de middeleeuwen op. Daarin zaten ongeveer 12.000 zilveren munten, 16 gouden ringen, gouden broches, klein kruisen en andere sie raden. In 1831 vond men in Engeland 200.000 zilveren munten uit den tijd van Eduard I en Eduard II. In 1902 werden te Colchester in Engeland elfduizend zilveren munten uit den tijd van 1100 tot 1240 tevoorschijn gebracht. I Wist U dat? Nog in 't laatst der 18e eeuw werden er in Drente herhaaldelijk wolven-, jachten gehouden, de laatste in 1794.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 14