geen opgeld doet....
H.D. VERTELLING
PROCESSEN
MET WAARZEGSTERS.
ZATERDAG '14 SEPTEMBER 1935
HAARDE M'S D A G B E A D
Bunschoten en Spakenburg.
Zooals men weet bestaat er op deze
wereld één ding, dat het over het
algemeen zeer weinig regeerbare
vrouwendom regeert als met een flu-
weelen pantoffel: en dat is de mode.
zooals Parijs die decreteert.
Natuurlijk zijn er oorden, die daarop een
uitzondering maken: ik spreek nog niet eens
van de geheel andere normen, die in de bin
nenlanden van Borneo bijvoorbeeld op dit
gebied heerschen, of van die merkwaardige
voorbeelden van vrouwelijk negerschoon, die
dn den loop der laatste paar jaar naar Europa
afzakten om daar de slavinnen der Parijsche
mode de betrekkelijkheid van haar opvat
tingen te doen inzien: de lipnegerinnen en
de dames wier kogelrond kaalgeschoren hoofd
rustte op een uitgestrekten en met spiralen
omwonden hals van eenige tientallen centi
meters lengte.
Ook dichter bij huis kan men op simpele
wijze de waarheid van Einstein's relativiteits
theorie leeren inzien; zelfs in Holland en
niet te ver van Haarlem af, zijn nog oorden
te vinden, waar het niemand iets interesseert
of de rokken van den winter nu eigenlijk
weer langer of korter zullen worden, en waar
de conversatie op dit gebied, indien zij al
bestaat, in plaats van over „ruches" en
„plissés" over „kraplaap'n" en „boormouw'n"
gaat.
Die oorden zijn de twee dorpjes Bunscho
ten en Spakenburg, die in de provincie
Utrecht, vlak bij de Zuiderzee die welis
waar geen Zuiderzee meer is, maar er van
hier uit nog bedriegelijk de allure van
heeft langs de oevers van het vredig
kabbelende riviertje de Eem liggen. Jammer
genoeg zijn ze practisch alleen per auto te
bereiken, langs een weg. die zich van Eem-
brugge af dwars door het ééne weiland naar
het andere slingert en die eerst Bunschoten
en dan Spakenburg aandoet; die aan den
Zuiderzeedijk opkruipt, langs het zilverig
spiegelend oppervlak, waarop als op een pre
senteerblad een paar donkere visschersbooten
liggen en als hij den dijk weer afzakt-, zich
langs een paar boerenhoeven met hoog op
gestapelde hooibergen slingert.
Ook buiten Bunschoten en Spakenburg
zelf worden nog de eigenaardige kleeder
drachten gedragen, waarvan de twee boven
genoemde onderdeelen „kraplappen" en
„boormouwen" de twee eigenaardigste in
grediënten vormen; maar in de dorpen zelf
openbaart zich de invloed van die wonderlijke
dracht natuurlijk het grondist. In de „mode
magazijnen" ziet men nergens de jurkjes,
hoeden, jumpertjes en andere snuisterijen
liggen, die overal elders de etalages van der
gelijke zaken plegen te sieren maar er
pronken achter de ramen de nieuwste snuf
jes in gebloemde patronen voor „kraplappen"
en de allerlaatste ruiten voor den nauw
sluitende lyfjes en de „boormouwen". En
wat betreft hoeden op dat gebied is Parijs
er al evenmin in tel als op dat van de overige
kleed in g.
Wat wil men ook in een oord, waar de
kinderen tot hun dertiende jaar zomer en
winter door, de komieke, met een randje wol
omzoomde zwarte hoedjes dragen, die de
eenige soort „hoeden" zijn, die men in heel
Spakenburg en Bunschoten aantreft want
na dien leeftijd dragen alle vrouwen er
kleine nauwsluitende kanten mutsen, die ze
zelf haken, zoodat dus geen hoedenwinkel
van de leverantie daarvan zou kunnen be
staan!.
Spakenburg en Bunschoten zijn voor hen.
die van dit soort dingen houden, werkelijk
een openbaring. Bunschoten ligt lang uit-
gesterkt langs de Eem, waarvoor zich een
eindelooze rij van helderwit geschilderde
bruggetjes spant, die zich kristalhelder in het
gladde water weerspiegelen. En langs den
waterkant flaneert vrouwelijk Bunschoten: nu
in den vacantietijd, kuieren talloozy rijen
van groote en kleinere meisjes gedrieën of
gevieren de straat op en neer, het peuterige
zusje van een of twee ook al in costuum
tusschen hen in, en onophoudelijk breiend
aan dat onafscheidelijk attribuut: de echte
ouderwetsche zwarte wollen kous.
En even verder, er bijna onopgemerkt in
overgaand, ligt Spakenburg: rond de uitmon
ding van de Eem, die het kleine, natuur
lijke en ongelooflijke romantische haventje
vormt, waarin midden op den dag nog
slechts een paar opgelegde schepen hun
bruine rompen en onttakelde masten liggen
te spiegelen in het zwarte water. De rest
vaart buiten rond. „op zee", zooals het in het
dorpje nog steeds heet; van den dijk af kan
men een deel van de vloot in de verte zien
glijden. Tegen vijf, zes uur komen ze alle
maal huistoe: een lange rij van bruine, bolle
zeilen vaart dan over den zilveren horizon en
één voor één vallen ze het haventje bin
nen, dat zich vult, tot het tjokvol ligt met
bolle rompen en een leger van roerlooze
masten zich af teekent tegen de grijzende
avondlucht.
Om en bij het haventje bevindt zich het
centrum van de Spakenburgsche bedrijvig
heid. Aan de deuren staan de vrouwen in
troepjes te praten in de houding, die in
Spakenburg blijkbaar de geijkte is, en die al
door kinderen van zeer prille leeftijden wordt
toegepast: met de handen breed en strijd
lustig in de heupen. Van het bruggetje ai
komt o wonderlijk schouwspel! een
vrouw in de zoo volkomen uit een anderen
tijd lijkende kleederdracht op dat typisch
moderne vervoermiddel van staal en rub
ber, de fiets, afrijden. Het hoort absoluut
niet bij elkaar de vrouw in haar kleurige
kleedij, met de wonderlijke schouderverbree-
dingen, met de tallooze rokken en dat
zakelijk en rechtlijnig bouwsel van glim
mende stangen. Ze vaart als een fregat langs
het haventje en verdwijnt, den dijk op, waar
ze met haar rokken en haar schouderkappen
driemaal zooveel wind zal vangen als ieder
ander, en waar dan ook steeds vrouwen in
merkwaardig onelegante houdingen langs
fietsen: van het paadje er onder langs ge
zien lijken ze ongelooflijk manhaftig, zoo
als ze met forsche trappen aan komen zetten:
voorovergebogen tegen den hier altijd heer-
schenden wind in, de schouders breed onder
de schouderkappen, de armen nog breeder
en vierkant gebogen op het stuur daar weer
onder. De zware rokkenvracht bolt en waait
in den wind en lederen keer weer is het of
een onmetelijk strijdbare Amazone aan het
,'gip4 yan den dijk komt opduiken dl
naderend, een dreigenden stormloop vol
brengt over zijn top.
Inderdaad zijn deze Spakenburgsche
vrouwen over het algemeen niet vriende
lijk en toeschietelijk van aard. Men kent de
reputatie, die de twee dorpen vroeger had
den: dat geen vreemdeling er zich kon ver-
toonen, zonder dat men hem bekogelde met
alles wat maar bij de hand was. Geïsoleerd
lagen ze daar, en de bewoners stonden pal
voor hun dorp, voor hun zeer besloten kring,
voor zich zelf.
De jaren vermochten geen bres te schieten
in hun grenzenloos conservatisme en daar
voor past ons slechts dankbaarheid. Maar
ze hebben hen wel wat toegankelijker ge
maakt, en vooral de kinderen zijn, niet
tegenstaande hun over het algemeen stugge
gezichten, van een vriendelijke bereidwillig
heid, die de moeite van het noteeren waard
is. Op den dijk, broederlijk gezeten, op der
treeplank van de auto. interviewden we er
dan ook een paar en terwijl de naalden van
hun zwarte breikous naarstig klapperden
wijdden ze ons gereedelijk in in de geheimen
van de Spakenburgsche kleederdracht.
Zoodra de kinderen eenigszins in de ter
men daarvoor vallen, al lang voor hun eersten
verjaardag, worden ze in het plaatselijk cos-
stuum gestoken weliswaar nog zonder de
„kraplappen" de breede schouderstukken
maar verder compleet met zware, enkel-
lange rokken, nauw keursleufje en zwart
hoedje en al. Hun haar wordt tot ponny ge
knipt, of een breede lok wordt over het voor
hoofd dubbel geslagen tot een bollenden golf.
die onder het hoedje uitkomt, en die later,
als ze grooter zijn. aan het nauwe, gladde
kapje zijn eigenaardig effect zal geven. Op
hun vijfde jaar verschijnen ook de schouder
stukken aan het costuum en op hun der
tiende ruilen ze de zwarte hoedjes voor de
witte kapjes, die ze hun heele verdere leven
zullen dragen.
Spakenburg kent werkelijk voor zijn vrouwen
geen andere dracht dan deze: er is er geen
enkele, die nog tot gangbaarder modes is
overgegaan. En vroolijk is het Spakenburgscb
costuum genoeg, met zijn kleurig gebloemde
schouderstukken met zijn gewoonlijk helder
geruite „boormouwen" een paar speciaal
aangespelde en gesteven korte mouwtjes
met zijn kleuren in het nauwsluitende
keurslijf en het witte gehakte mutsje. Wat
in de rouw is, „met zwart overdroppeld" heet
dat in het plaatselijk dialect, zoekt het in
zwart en paars, en dat geeft dan een som
beren toets tusschen al die vroolijke en won
derlijke costuums, die in het zonlicht van
een zomerschen dag het dorp een beetje het
effect geven van een spookjesoord.
Een stil haventje, rijen kinderen in de
grappigste pakjes, die men ooit gezien heeft,
dwalen er hand in hand over den wallekant;
ginds, bij een vruchtenkoopman, deint een
heele collectie witte.mutsen in heftig gemar
chandeer op en neer boven de wonderlijke
pracht der costuums.
Voor een winkel staat een verzameling
vrouwen te oreeren; het is heerlijk om aan
te zien in zijn kleurigheid en in zijn venij
nigheid van allemaal handen op ae heupen
en wijd uitstaande ellebogen. Ginds boent
een nijvere huisvrouw haar al lang propere
pui nog properder.ze klotst rond op haar
blinkend geschuurde klompen; het koper
van den emmer naast haar vonkt in de zon
en haar poes zit in verdiepte bewondering te
kijken naar het kostelijk tafereel, dat in
derdaad Holland op zijn eigenaardigst ver
tegenwoordigt.
Bunschoten en Spakenburg ze genieten
werkelijk al te weinig bekendheid en wor
den al te weinig bezocht. En toch is het op
een mooien, zonnigen dag zoo goed rijden
door het Hollandsche land en flaneeren te
midden van die eigenaardige schoonheid,
die toch wel haar langsten tijd gehad zal
hebben.
WILLY VAN DER TAK.
Waar de kiekendieven huizen.
Hoog boven" ons, in de transparante lucht,
zweeft een groote vogel. Zwart teekent zijn
silhouet zich af tegen den diepblauwen zo
merhemel. Een slank silhouet, met even op
gewipte vleugelpunten. De kijker vertelt ons,
dat het inderdaad de gezochte aschgrauwe
kiekendief is. Deze broedt, in tegenstelling
tot den moeras-bewonenden bruinen kieken
dief uitsluitend in de duinen. En dan nog
slechts op enkele gunstige plekjes.
Het goedverscholen nest, dat we eerst na
lang zoeken vinden, ligt op den grond, tus
schen kruipwilg en duindoorn. Een weinig
passend nest voor den koninklijken vogel. Het
bevat vijf jongen, die zich bij onze nadering
bliksemsnel op den rug werpen en met hun
scherpe klauwen een uitval doen naar onze
handen. Het verschil in grootte is opmerkelijk.
Terwijl bij de oudste de veeren reeds doorko
men, is de jongste nog zoo klein, dat de
zwakke pootjes hem nauwelijks kunnen dra
gen. Dit verschil ontstaat, doordat het wijfje
onmiddellijk na het leggen van het eerste ei
begint te broeden. Derhalve is er steeds een
aanzienlijk tijdsverschil tusschen het uitko
men van het eerste en het laatste ei:
Bovendien wordt zoo'n „nakomertje" bij
het voeren door de oudere broertjes en zusjes
op den achtergrond gedrongen en slokken
deze zelf de beste brokken op. Maar na een
maand of drie is er van eenig verschil niet
veel meer t.e bespeuren.
Het wijfje zweeft in wijde kringen boven
onze hoofden. Angstig klinkt haar ki-ki-ki,
als het hinniken van een paard, maar dan
heel hoog. Het is een koninklijke vogel, dien
we in het duin niet gaarne zouden missen.
Eind April keerden ze terug uit de Zuidelijke
winterverblijven, om reeds half October weer
weg te trekken. Maar elk jaar kunnen wij er
vrijwel zeker van zijn het nest op dezelfde
plek terug to vinden. Dat scheelt hoogstens
een meter of vijftig. Maar toch valt het vaak
niet mee, het goed verscholen nest te vin
den.
Besehermde vogels.
Evenals de meeste andere inlandsche roof
vogels is de kiekendief wettelijk beschermd.
Dar is maar gelukkig, want hoewel we in het
nest nogal eens de resten van een patrijs of
een jong konijntje vinden, is de schade die zij
aanrichten gering. En bun aantal is zoo
klein, dat wij er zuinig mee dienen om te
springen.
Zoo waren we verleden jaar dan ook "uiterst
verbaasd, enkele dagen voor de jonge vo
gels volgens onze berekeningen het nest zou
den verlaten, dat leeg te vinden. Het kon niet
anders, of ze moesten uitgehaald zijn.
Maandenlang bleef deze geheimzinnige
verdwijning een raadsel voor ons. Tot iemand
een gesprek afluisterde in de tram. waaruit
bleek dat de jongen inderdaad uitgehaald en
naar een dierenpark]e verhuisd waren. By
onderzoek bleek toen, dat zij in een veel te
klein hok zaten en volkomen onoordeelkundig
gevoederd werden.
Zoo trokken we op een ochtend met een
rijksveldwachter naar het dierenparkje, om
de vogels te gaan bevrijden. Maar wat te be
ginnen met deze. dieren, wier veerenkleed
door de maandenlange opsluiting in een te
klein hok te veel geleden had, om ze zonder
meer hun vrijheid te kunnen hergeven. Naar
een ander dierenparkje dus, om op verhaal te
komen.
In den ruezak van Strijbos werden ze ver
voerd en enkele uren later zaten ze tegen
het zonlicht te knipperen in een ruimer hok
in de Bloemendaalsche Hertenkamp..
Nu nos, een jaar nadat de vogels het ei ver
lieten was hun toestand van dien aard, dat
loslaten in het duin onverantwoordelijk zou
zijn. Of ze zouden door den honger zijn om
gekomen, óf ze zouden het slachtoffer zijn
geworden van andere roofdieren. De natuur
kent nu eenmaal geen medelijden.
Zoo zitten zij thans in Artis. terwijl zij be
hoorden te zweven in de vrije blauwe lucht
boven Hollands wijde duin. Maar in hun
doffe oogen is een hunkering naar een vrij
heid. die zij nooit, gekend hebben.
Fic-ruit b-ijkt weer overduidelijk, hoe on-
verantwo- rdeliih door sommige menschen met
onze zeldzamer wordende roofvogels wordt
omgesprongen.
JSQ ZWEERES,
Heel gewoon, nietwaar?
door ANNIE E. EVERS.
Zij hadden samen een afspraakje ge
maakt op een hoek van een straat. Dat 's
heel gewoon, nietwaar, als je jong bent en
elkaar pas zoon beetje leert kennen, dan
kom je niet bij elkaar thuis, maar wacht
elkaar op op een hoek van een straat.
Zij had voor deze gelegenheid haar mooie
grijze jasje aangetrokken en daarbij het
hoedje opgezet, dat haar, volgens hem. het
meest flatteerde. Hij droeg in zijn colbertje,
zwaar geschuierd, een das in haar lievelings
kleur. Och, dat 's heel gewoon, nietwaar?
Toen zij op den bewusten hoek kwam, te
vroeg natuurlijk, zooals alle haastige, ver
liefde meisjes dat kunnen doen. was hij er
nog niet. Even teleurstelling. Nu ja, ze zou
even blijven wachten, maar niet op dien
hoek. Verbeeld je, ais hij dan kwam, zou
hij denken, dat zij- altijd wel op hem wach
ten bleef, niets hoor! En ze draaide de
linksche straat in en begon heen en weer te
loopen: tien huizen naar links en terug tot
aan het laatste winkelraam, verder vooral
niet. Dat was heel gewoon, niet waar?
Zoo kwam het echter, dat toen hij uit de
rechtsche straat kwam aangeloopen, hij
niemand op den hoek zag staan. Zie je wel,
dacht hij, net als alle vrouwen eigen, na
tuurlijk telaat, mevrouw moet zich nog even
poederen, mevrouw moet zich nog even be-
wenkbrauwen en.... Nu ja. ik zal nog even
blijven wachten, maar niet op dien hoek, wat
zouden de menschen daar wel van zeggen
en dan, ze moet niet denken, dat ik op haar
wacht. Dus bleef hij heen en weer loopen
door de rechtsche straat, tien huizen heen,
tien huizen terug tot aan het laatste win
kelraam.
Bij haar ging het slenterend trippen steeds
gejaagder; steeds vlugger liep ze den af
stand heen en weer. O, Als hij nu toch eens
niet kwam! Hij daarentegen ging hoe langer
hoe langzamer loopen, met harde, ongedul
dige hakstappen. 't Was wat moois!
Een klok sloeg het uur van samenkomst, en
het kwartier daarna. Dat groeide tot een uur
Toen, plots, bij zijn zooveelste omdraai in de
rechtsche straat, zag hij een schim van een
grijs jasje zich haasten en daar boven een
hoofdje zoo rood, dat hij er vlug achteraan
ging.
„Marietje, dus toch ben je er. Nu ja, 't is
wel wat laat, maar
„Wat?", zei ze„laat, laat? Jij bent laat.
is dat me laten wachten!"
En met allerlei wilde woorden kwamen de
tranen voor den dag. Hij protesteerde, gaf
haar de schuld, hij stond er allang, maar
zij
Eindelijk schenen zij elkaar te begrijpen,
er had tenminste een dubbel zoen-verzoen-
partijtje plaats en gearmd liepen zij een
straat in, die noch links, noch rechts ging.
Zeer verstandig kozen zij den gulden midden
weg.
BOLLEN VOOR DEN TUIN.
Onze goede voornemens van April.
Weet u nog van „Flora"? Er was zooveel
moois te zien in die negen weken op Groe-
nendaal, dat we ons allemaal stellig voor
namen, dat moois volgend jaar ook in eigen
tuin te hebben. Dus liepen we met blocnotes
en zakboekjes rond, neusden overal naar
namen en noteerden, met het goede voor
nemen, tegen September die lijst weer eens
te raadplegen.
En nu is het dan zoover: maar heeft u die
lijst nog bewaard? En zoo ja, zeggen die, ïn-
dertijdd haastig opgekrabbelde namen, u nog
iets? Of is er zoo weinig van in uw herinne
ring blijven hangen, dat u maar besluit, de
zaak blauw blauw te laten?
Dat zou toch jammer zijn. Want er was
zooveel moois op Flora, zooveel dat ook in uw
tuin een plaatsje verdient. Laten we eens na
gaan waar we dit voorjaar zoo enthousiast
voor geweest zijn.
Daar waren allereerst in Maart de winter
harde vollegronds-Cyclaampjes. De planten,
miniatuur-uitgaven van onze groote Cycla
men persicum uit de kamer, worden maar
12 cM. hoog met bloem en al en de bloempjes
zelf halen nauwelijks de twee centimeter.
Ze zijn rose-lila, wit of rood en er bestaan
twee soorten: Cyclamen Coum met effen
blad en C. Atkinsi met zilverachtig gevlekt
loof. De knolletjes worden nu geplant, niet
dieper dan 4 cM., en in voedzamen vocht-
opgevenden grond, met wat kalkpuin, blad-
aarde en turfmolm erdoor. We kunnen ze
door een mat aan de windzijde wat beschut
zetten en als het hard gaat vriezen leggen
we wat dennetakken over de plant. Blad
vormen ze voor den winter al, de bloempje:
komen in Maart en na een jaar of wat be
ginnen ze steeds rijker te bloeien. Dan heeft,
u, zonder meer, genoteerd: „Duchess of
York". Dat was een nieuwe Hyacinth, die op
de eerste binnen-tentoonstelling werd ge
ëxposeerd. Geen wonder dat u haar noteerde,
de kleur is een wondermooi zacht seringen,
lila en u zult verstandig doen, er geen andere
hyacinthen bij in de buurt te zetten, want
deze kleur verdraagt niet zoo gemakkelijk
combinaties. Misschien heeft u bij dezelfde
gelegenheid een notie gemaakt over Mendel
tulpen. Die werden toen binnen ook geëxpo
seerd, in kleuren waar u zeker nog nooit van
gedroomd hadt. U weet dat Mendeltulpen
"vrijwel het uiterlijk van Dar wins hebben,
maar veel vroeger bloeien. Behalve de niet
bijzonder mooie rose-lila Mendels die we
altijd aan de deur kunnen koopen in 't voor
jaar, bestaan er nog allerlei nieuwe, veel
mooiere kleuren in; u vindt ze in ieder en
bollencatalogus. En dan was er in Maart de
winterbloeiende hei, Erica carnea. met aller
lei hybriden 'kruisingsproducten), waarmee
een zandig dennen-hellinkje was beplant.
Van verre zag je al het lila en wit tegen het
gele zand afsteken. Iets prachtigs voor tuinen
op lichten grond. „Ilex verticillata" volgde er
dan op uw lijst. Dat was de bladverliezende
hulst, die er in den zomer doodgewoon uit
ziet alleen wat lager dan onze gewone
struiken maar na het vallen van het blad
vol groote vuurrood e bessen zit. Denkt u er
echter aan, de vogels vinden de bessen erg
lekker
Een andere besdrager, die op alle mogelijke
plaatsen op Flora was geplant is Skimmia
japonica; een laag heestertje met stug groen
wit blad (het is een groenblijver) en dikse
schermen vol vuurrooae bessen, die er van 't
begin van het najaar tot ver in de lente aan
blijven zitten, terwijl tegelijkertijd zich dan
de bloemschermen alweer ontwikkelen. Het
plantje stelt zich met schaduw tevreden en
maakt uw tuin ook in den winter de moeite
waard. Dan heeft u een heele rij Primula's
genoteerd, hooge en lage, in allerlei kleuren.
Daar zouden kolommen aan te wijden zijn.
Maar we hebben het feitelijk over bollen, en
gaan dus over naar de Anemoontjes, waarvan
u apennina (blauw, wit en rose en de lage
vroeg bloeiende blanda nu kunt planten;
koele grond en wat schaduw. Dan de St.-
Bavo-Anemoontjes in allerlei kleuren, en de
roede enkele of dubbele An. fulgens. Ten
slotte plant u nu de worteltjes van de Bosch
anemoon, An. nemorosa, die in wit en blauw,
enkel en dubbel voorkomt. Het kleingoed:
Fritïllaria melagris, het wit-grijs geblokte
Kievietseitje, met zijn groot familielid de
Keizerskroon (Fr. imperialis). Herinnert u
zich die tot 90 c.M. hooge stengels met boven
aan een krans van gele, oranje-bruine of
oranje-roode klokken? Een wonderlijk ding,
dat u frappeerde, was Erythronium densca-
nis, het Hondstandviooltje. De wonderlijk
ster-vormige bloemen zijn rose of lila of wit.
De knollen moeten in koelen en vrij vochti-
gen grond onder halfschaduw geplant wor
den. En dan waren er bij de Crocussen die
wilde soorten, die u op „Flora" voor het eerst
misschien heeft gezien: als sterretjes ston
den ze open bij den eersten zonnestraal, maar
bij bedekte lucht waren het smalle streepjes.
De buitenzij is heel vaak anders getint dan
de binnenkant, en ze zijn wel kleiner dan de
gekweekte soorten, maar geweldig mild-
bloeiend. Herinnert u zich anders bij de ge
weekte Crocussen nog die prachtige Van
guard? De groote bloemen zijn zachtgrïjs-
blauw van buiten en violetblauw van binnen,
en de bloei valt heel vroeg. Op „Flora" waren
er groote groepen van in 't bosch aangeplant.
L. S.
Onze Weensche correspondent schrijft ons
uit Praag:
Hier te Praag wonen, zooals dat wel meer
in groote steden pleegt voor te komen, vrij veel
helderzienden en waarzegsters, die goedge-
loovige menschen gaarna a raison van enkele
Tsjechische kronen het kunnen er ook méér
zijn dan een paar!! de toekomst voorspel
len. Niet altijd hebben deze dames het bij het
rechte eind, want wanneer zij werkelijk een
blik in de toekomst konden werpen en inder
daad van tevoren konden weten wat alleen
maar dezen zieneressen zélf te wachten staat,
zouden zij een heeleboel dingen zelf niet zeg
gen en zelf niet doen. Dit bewijst alweer eens
het geval van „Madame Popoff', die in een
eerwaardig oud huis in een romantisch
Praagsch steegje haar „spreekuren" hield.
„Madame Popoff" heet eigenlijk niet Popoff,
maar luistert ook naar haar echten naam,
dien men haar op den burgerlijken stand ge
geven heeft, en die Magdalena Sicek (spreek
uit: Siesiek!) luidt. Op een zekeren dag kwam
een heer naar haar toe, die er nogal goed uit
zag. De waarzegster legde hem de kaart en
zeide hem, dat hij onverwachts veel geluk zou
hebben. Hij zou veel geld krijgen en een groo
te blonde vrouw zou zijn geluksengel worden.
De bezoeker luisterde quasi onverschillig,
maar ondertusschen keek hij zijn Pythia eens
aan: zij was groot en was nog wat-men-zoo-
mooi-noemt „in haar beste jaren"! Boven
dien was heur haar blond, hoewel het best
mogelijk leek dat het vroeger een andere kleur
had gehad.
Toen de waarzegster met haar relaas ten
einde was. begon de meneer het een en ander
te vertellen. Hij zeide, dat hij arts was en van
plan ergens in een gezonde omgeving, temid
den van de bosschen, in de buurt van Praag,
een sanatorium voor zenuwlijders op te rich
ten. Madame Popoff vond dat een schitterend
idee en vóórdat haar cliënt wegging, spraken
zij nog af dat zij mekaar den volgenden dag
zouden ontmoeten.
De twee kwamen nu in de daarop volgende
weken haast dagelijks bijeen. Zij gingen sa
men naar de bioscoop, zij maakten wandel
tochten in de omgeving van de „gouden"
hoofdstad en ten slotte raakten zij met el
kaar verloofd!!
Alois Caininger, zooals de dokter zich voor
gesteld heeft, is voortdurend bezig luchtkas-
teelen te bouwen of een luchtsanatorium!
en hij brengt maar al te vaak viel dat
de „zieneres" niet op?? het gesprek op het
feit dat hij over te weinig geld beschikte om
zijn plan nu al -te verwezenlijken. Hij moest
een stuk grond kóopen en hij had de moneten
op het oogenblik niet bij de hand.
Wat doen vrouwen, wanneer zij verliefd zijn,
vooral wanneer zij niet meer tot de allerjong
sten behooren? „Madame Popoff", die zich
zelf in de toekomst als mede-bezitster en di
rectrice van een modern ingericht sanatorium
zag, gaf haar geliefden Alois een bedrag van
78.500 Tsjechische kronen, haar spaarduitje.
Toen zij eens in een tuinrestaurant zaten,
trad een onopvallend gekleed heerschap op
Alois toe en verzocht hem, met hem mee te
komen. U weet, dat rechercheurs van politie
altijd onopvallend in de kleeren zitten. Het
was een man van de politie! Men had reeds
sedert eenigen tijd naar Alois gezocht. Hij was
een Poolsch staatsburger, dié reeds elf
maal wegens verschillende delicten door di
verse rechtbanken veroordeeld was. In Novem
ber 1934 was hij naar Praag, gekomen. In de
een of andere bar had hij een meisje leeren
kennen dat hem veel van „Madame Popoff"
verteld had. Zoodoende had hij het plan opge
vat eens naar haar toe te stappen. In Praag
had hij al gauw relaties aangeknoopt met
beruchte individuen van de onderwereld. Hij
was het hoofd geworden van een gevaarlijke
bende inbrekers. Niets was veilig voor hem.
Zij plunderden villa's in de buitenwijken en
in de voorsteden, zij braken in pakhuizen en
winkels in. Ook hadden zij getracht de safes
van een bank in het hartje van de binnenstad
open te breken, maar dat was hun niet ge
lukt.
Caininger kwam voor de groene tafel en
zal nu tien maanden in een onvriendelijk
huis moeten brommen. Na zijn straf afgezeten
te hebben zal hij over de grens worden gezet.
Nog een andere rechtszaak is voor geweest,
waarin eveneens een kaartlegster een belang
rijke rol speelde. In dit geval had deze zelf
zich aan een misdrijf schuldig gemaakt. Een
Praagsch koopman had moeilijkheden met het
bureau van een ontvanger van belastingen ge
had, daar hij vond, dat men hem veel te hoog
had aangeslagen. Hij wendde zich nu tot de
kaartlegster om te vragen, of zij dacht, dat
men hem een bedrag zou kwijtschelden. De
kaartlegster was nogal bevriend met een on
guur individu, Georg Hubsch geheeten. welke
beer al sedert eenigen tijd door de politie ge
zocht werd. Zij sloeg de kaarten voor zich open
en dacht ondertusschen intensief na. Aan
vankelijk vertelde zij den koopman niet veel
moois, zij zag zijn toekomst donker in, maa:?
dan veranderde de uitdrukking op haar ge
zicht. Als hij eens naar een man toestapte, die
Georg Hubsch heette, dat was zoo'n handige
vent, die overal verstand van had. Die zou
hem zéker kunnen helpen.
Zoo gezegd, zoo gedaan. De arme belasting
betaler stevende op het kwartier van dien
Hubsch toe, maar intusschen had de kaart
legster zich al lang per telefoon met hem in
verbinding gesteld. Husch zei tegen den koop
man, dat hij 10.000 kronen moest hebben en
dat hij dan kon probeeren de belastingaffaire
naar wensch op te lossen.
Natuurlijk heeft Hubsch niets kunnen doen
en is de koopman zijn geld kwijt. Maar Hubsch
moet voor eenigen tijd wat anders missen,
zijn vrijheid namelijk. En de kaartlegster, die
de toekomst zoo mooi kon voorspellen, ook!
pé heide bloeit,
WIE GRIEZELT ERVAN?
Uit het jaarverslag van het Britsche proef
station Rothamsted blijkt, dat onder de aarde
meer levende wezens moeten voorkomen, dan
er boven. Het aantal is overigens afhankelijk
van de bodemgesteldheid.
Op een acre goed bouwland heeft men de
volgende organismen geteld: 3.609.000 regen
wormen, 1.781.000 duizendpooteu, 7.727.000 in
secten, 1.0.10.000 insectenlarven. Dat zijn de
groote dieren. In een gram grond vindt men
27.700.000 bacteriën
Zij ,die niet zochten, vonden..,.
Een boer te Bevern, tusschen Hamburg en
Bremen, dolf twee dikbuikige kruiken uit
de middeleeuwen op. Daarin zaten ongeveer
12.000 zilveren munten, 16 gouden ringen,
gouden broches, klein kruisen en andere sie
raden. In 1831 vond men in Engeland 200.000
zilveren munten uit den tijd van Eduard I
en Eduard II.
In 1902 werden te Colchester in Engeland
elfduizend zilveren munten uit den tijd van
1100 tot 1240 tevoorschijn gebracht.
I Wist U dat? Nog in 't laatst der 18e eeuw
werden er in Drente herhaaldelijk wolven-,
jachten gehouden, de laatste in 1794.