VRIJDAG 27 SEPTEMBER 1935 HÏARCEM'S dagbead AAN ALLEN! LEEUWEN. ZE KUNNEN ER TEGEN BIJVOEGSEL We zitten nu volgens den kalender in den herfst. Tot nog toe heeft September ons meer herfst- dan zomerweer gegeven, 't Wordt kou der en donkerder. Wij, stadsmenschen merken dat 's morgens nog niet. De buitenlui echter wel. In Roermond eet men op den eersten Dinsdag van September Spinneweggen, dat zijn een soort kleine broodjes. De bakkers blazen dien dag nog op de ouderwetsche hoorn om aan ieder bekend te maken, dat de spinne weggen weer verkrijgbaar zijn. Spinneweggen houdt verbond met spinnen. De spinsters, be ginnen nu 's morgens met kunstlicht aan hun werk. Wie dien dag 't eerst begon kreeg een spinweg of een spinmik. Menig Roermonder eet thans nog op dien eersten Septemberschen Dinsdag spinneweggen aan het ontbijt. In sommige streken in Vlaanderen heeft men dien dag een feestmaal. De hoofdschotel is dan een „Lichtgans", dat is een gebraden gans, waaromheen brandende kaarsjes staan ge groepeerd. De avond zelf wordt „kaarsbegie- ting" genoemd. In Veenendaal spreekt men van lampbegietersavond. Maar dan viert men hem op den 17den September. De lampen in de werkplaatsen worden dan met groen en bloemen versierd. Aan de zoldering hangt een kroon met kaarsjes. Over de dorpstraat zijn touwen gespannen met versierde kaarsen kronen. De jeugd houdt een optocht met ver sierde lampions. Wie geen lampion kan be talen, holt een wortel uit en gebruikt dien als kandelaar. Ze zingen dan: 't Is vanavond Lammeliedjesavond, Falderalderiere, falderaldera. 't Is vanavond Lammeliedjesavond Tielderaldom, Tielderaldom. 'k Zeg tegen moeder, hoe laat het zal wezen 't Is op het slag van hallef, hallef negen. Tielderaldom, Tielderaldom. Lammeliedjes is afkomstig van Lampbe- gieters. Ze zingen het op de wijs van: Alle eendjes zwemmen in het water. In de huizen wordt salie-melk gedronken met anijsbeschuitjes. Nog een enkele keer gebeurt het, dat men een brandende teerton op het water laat drijven. Er is overal een verlangen om licht te ont steken. In enkele Schotsche dorpjes viert men op 29 September allerzonderlingst feest. Iedere man van het dorp gaat op een ongezadeld paard zitten met een meisje achterop. Ze rij den dan langs een bepaalden weg naar een hérberg,"waar het- meisje den man moet t-rac- teeren. In de huizen wordt er een maaltijd aangericht, waarvan de hoofdschotel een groote koek is van havermeel. Deze koek wordt gebakken van 4 pond meel en heeft den vorm van een kwartcrikel. 't Is een zeer voedzaam gebak, omdat er geen verdere bestanddeelen dan melk en eieren gebruikt mogen worden. Op het Schotsche eiland Lingay houdt men op dien dag ook optochten tg paard, waaraan arm en rijk meedoet. Aan de kust worden dan harddraverijen gehouden, waarbij kleine prij zen worden uitgeloofd, 't Gaat hier hoofdzake lijk om de eer. Volgens oud gebruik, mocht men, den nacht voor het feest, het paard van zijn buurman wegkapen en dien heelen dag gebruiken, maar op voorwaarde, dat men het na de hard draverij goed en wel aan den eigenaar terug bracht. Bij de wedrennen waren de paarden zonder leidsels en zonder zadel. Door middel van twee korte touwen werden ze gestuurd. Sporen mochten niet gebruikt worden. De ruiters zaten blootsvoets te paard. Bij 't be gin van den ren wierp men de tcuwen over den hals der paarden, en nam in iedere hand een Tang eind zeegras bij wijze van zweep, want ook zweepen waren verboden. Ook hier zaten meisjes achterop het paard. Had een paard de overwinning behaald, dan kregen heer en dame ieder een nriis. Zeer gewilde prijzen waren gekleurde kousenban den en een mandje winterwortels, 't Is wel heel eigenaardig, dat niemand den oorsprong van deze feesten kent. Met licht hebben ze niets te maken. Misschien is het een symbool van den wegvliedenden zomertijd. W. B-Z. Wist je dat? Voor 't jaar 1700 kwam in Europa uitsluitend de zwarte rat voor, die het veld heeft moeten ruimen voor zijn bruinen naamgenoot. Deze kwam in '1732 per schip uit Oost-Indië in Engeland en eenige jaren te voren was ze uit Azië Rusland binnengeko men In 1727 zwom ze in groote troepen bij Astrakan de Wolga over. Reeds eerder in 1716 was zij bij gelegenheid van een Russisch vlootbezoek te Kopenhagen aangekomen; in 1725 had ze reeds voet gezet op Bornholm en In 1775 zien we haar in Amerika verschijnen. WIE ZOEKT ER MEE? „Dat is vreemd; toen ik binnen kwam, was de apotheker er nog. Nu is hij spoorloos ver dwenen. Ik begrijp er niets van!" Het bovenstaande plaatje is een afbeelding van de Abessynische leeuwen in de roofdie rengalerij van „Artis", de bekende, om niet te zeggen beroemde dierentuin van Amster dam Ik denk wel, dat jullie het allemaal prettig zult vinden iets naders over den leeuw, die de „koning der dieren" wordt genoemd, te weten. Niet alleen om zijn mooie houding en zijn grootte wordt de leeuw aldus genoemd; maar ook om de moed en de onverschrokkenheid, waarmee hij zijn vijanden aanvalt. Van alle- soorten leeuwen is de Barbarijnsche leeuw de mooiste en de krachtigste; de borst, de schou ders, 't voorste gedeelte van den kop, een ge deelte van den rug, de middellijn van de buik, de ellebogen, de voorkant van de dijen en het einde van de staart zijn met lange zwart en geel gemengde manen bezet. De leeuw, die evenals een kat over een taai leven beschikt is het gevaarlijkst, wanneer hij een wond heeft ontvangen en wanneer er dan op hem gejaagd wordt, vallen er in den regel eenige slachtoffers, Bij oude schrijvers wordt d>e leeuw, dikwijls grootmoedig en gevoelig voor-genoten wel daden afgeschilderd. Hij zou de mensch niet aanvallen dan in uiterste nood. Het schijnt werkelijk, dat de leeuw ontzag heeft voor den mensch en dat hij weet, wat hij van hem te wachten heeft. Als het kan, zal hij hem ont wijken en zelfs voor hem' op de vlucht gaan. DE TRANEN VAN DE UIL. lederen dag maakte kalief Osman een rit te paard. Op zekeren ochtend reed hij door een laag kreupelboschje niet ver van zijn pa leis. Op zijn paard vertrouwend hield hij de teugels nauwelijks vast en keek naai- de blauwe strakke lucht, waar de zon stralend scheen. Hij zag dus niet, dat een ontwortelde boom den weg versperde en hij wilde juist zijn paard in galop laten loópen, toen dit plotse ling met trillende neusvleugels en verwilder de oogen bleef staan en er toen in een wilde ren van door ging. Verschrikt greep de kalief zich vast aan de manen van het paard en probeerde het te kalmeeren. Vergeefsche moeite. Het paard sprong door hetkreupelhout, langs boomen en struiken en Osman dacht, dat zijn laatste uurtje geslagen had, Aan het einde van het bosch was een diep ravijn, waarvan de bodem bezaaid was met puntige rotsblokkenEu in deze richting was het. dat het paard met de kalief op zijn rug, rende Dichter, steeds dichter bijDe boomen ston den al verder van elkaar en de afgrond was niet ver meer. Het gevaar werd dreigender en dreigender. De kalief dacht er al over, dat de eenige kans om het leven te behouden was. zich van het paard op den grond te laten val len, toen een man, in lompen gehuld, plotse ling voor het paard opsprong en het bij de neerhangende teugels greep. Het ros liep nog eenige stappen door; maar de zware last aan zijn kop deed hem weldra, trillend stilstaan. Op eenige passen van het ravijn. Met een sprong stond de kalief naast zijn paard en keek naar zijn redder, die een zeer onderda nige houding aangenomen had. „Dank zij jou is mijn leven gered," zei hij tegen den andere. „Wie ben je?" „Ali, de bedelaar," was het antwoord. „Welnu Ali, kom-morgen aan het paleis; ik ben de kalief." En de verbaasde bedelaar ach terlatend, klom de kalief weev op zijn paard en draafde weg, nu echter de tegenoverge stelde richting in. Den volgenden dag trok Ali zijn minst versleten kleeren aan en wandelde trots door de straten van de buurt, waar hij woonde. Zij, .die. hem kenden, keerden zich om, teneinde hem na te Heeft hij echter eenmaal menschenvleesch geproefd, dan is het met zijn grootmoedigheid gedaan, dan is hij wat men noemt een men- scheneter geworden en valt hij den mensch aan, waar hij hem ontmoet. Jong gevangen, kunnen de leeuwen worden getemd en hech ten zij zich aan hun verzorger. Alle leeuwen verkiezen rotsachtige plaatsen en met' wouden bedekte dalen tot verblijf plaatsen. Gewoonlijk leven ze niet in troepen, doch heeft elk paar zijn afzonderlijk jachtveld In woestijnen houden ze zich niet op. Wat- zouden ze daar ook do-en? Van lucht en zand alleen kunnen ze niet leven. De leeuw als „schrik der woestijnen" af te schilderen is een dichterlijke vrijheid. Daar de leeuwen alleen 's nachts op roof uitgaan, ziet men ze over dag hoogst zelden; dan zijn ze zoo lui, dat ze bijna niet van hun leger op te jagen zijn. De leeuwin onderscheidt zich van den leeuw door het gemis der manen. Ze heeft daardoor een geheel ander uiterlijk en hoewel, altijd nog een prachtig dier, is ze, wat trotschheid van houding aangaat, niet met- den leeuw te vergelijken. Jonge leeuwen zijn precies jonge katten. En dat is geen wonder; want de leeuwen behoo- ren tot de orde der katten, Kost het eenige moeite om in den mannelijken leeuw 't type der katten terug te vinden, hier bij de jonge leeuwen is het niet twijfelachtig, tot welke fa- zien en riepen: „Waar ga jij zoo mooi uitge dost naar toe. Ali?" En gewichtig antwoordde hij: „Naar den kalief!" zonder zich om het ge lach der anderen, die hem niet geloofden, in het minst te bekommeren. Maar voor het paleis gekomen, beving hem vrees. Hij durfde bijna niet binnentreden. Maar toen bedacht hij, dat hij verwacht werd en klom de marmeren, trap op. De kalief ontving hem in een prachtig ver trek. Op zijn linkerhand zat een vreemde grijze vogel, die scheen te slapen; want zijn oogen waren gesloten. „Treed nader, Ali," zei de kalief, „want ik heb hier een belooning voor je." De bedelaar trad met een stralend gezicht dichterbij. „Kijk," zei de kalief, „ik geef je dezen vogel. Het is een uil, maar geen gewone uil, dat zul je wel zien." Teleurgesteld, maar niets durvend te zeg gen, nam Ali den vogel, boog diep en verdween „Wat was dat voor een bespotting? Wat moest hij met dezen vogel doen, dien hij niet eens op kon eten?" Ali ging op een stoep zitten en begon bit ter te huilen. En plotseling begon de uil te sidderen en ze snikte. Groote tranen liepen over haar wangen en vielen met een metaal- achtigen klank op den grondhet waren goudstukken. En ze vielen maar steeds zoo lang de uil huilde. Er lag al een heel stapeltje voor Ali. Toen had men de kreten van blijdschap van den armen man moeten hooren. Hij greep in het goud en vulde er zijn zakken mee en toen die vol waren gaf hij de rest aan eenige omstanders, die bij het zien van dit merk waardige tooneeltje toegesneld waren. Toen ging hij, de uil op zijn schouder, naar huis. Rijk was hij, rijk! Wat een prachtig geschenk had hij van den kalief gekregen. De dagen gingen voorbij. Ali kocht een mooi huis, mooie kleeren en nam bedienden om hem te verzorgen. In het begin ging alles goed. dank zij het goud. dat de uil geweend had. Maar langzamerhand was daar niet veel meer van overgebleven. Ali dacht er vaak over na. milie ze behooren. Hun vorm, hun geluid, hun bewegingen en zelfs de teekening der huid komt met die der katten overeen. Een leeuwin zorgt zeer goed voor haar jon gen. Eenige uren gaat ze daags of 's nachts op roof uit en brengt wat ze gevangen heeft mee als voedsel voor de kleintjes, die al spoedig in staat zijn het met hun scherpe tandjes in stukken te schèuren. Na een half jaar onge veer gaat de geheele familie gezamenlijk rooftochten ondernemen en het gebeurt dan wel, dat de jongen, die nog geen ondervinding hebben, zich vergrijpen aan dieren, die veel grooter en sterker zijn dan zij. Maar de moe der houdt een waakzaam oog en als het noo- dig is helpt ze hen. Aan het einde van het tweede jaar zijn de jonge leeuwen in staat voor zichzelf te zorgen Hun roofzucht kent geen grenzen; alles wordt door hen aangevallen en verscheurd. Ze zijn echter nog niet volwassen en bij den mannelij ken leeuw zijn de mannen nog niet tot ontwik keling gekomen. Dat geschiedt pas tegen het einde van 't derde jaar. Dan komen ze in hun volle kracht. Als jullie ooit eens in Amsterdam komen, dan moet je niet verzuimen eens naar Artis te- gaan en dan de roofdieren en voornamelijk de leeuwen eens goed te bekijken. Vooral de laat ste leeuwen-aanwinst, de Abessinische leeu wen zijn prachtdieren, die de moeite om eens goed te bekijken, rijkelijk waard zijn. E. W Hij wist wel, dat het voldoende was, om de uil te laten huilen, maar hij vroeg zich af, hoe hij dat gedaan zou kunnen krijgen. En hij wilde het dier geen pijn doen. Op een dag, toen er heelemaal geen geld meer was, zette Ali zich neer op een- kussen en schreide. Oogenblikkelijk trilde de uil en hij begon mee te huilen, terwijl de goudstukken zich weer voor hem opstapelden. En iederen keer als hij in geldnood zat, zette hij zich bij de uil en begon te weenen en te snikken, dat het een aard had. Weldra was hij even rijk als de kalief. Dat ging zoo gedu rende veie jaren. Op zekeren dag ontdekte Ali met schrik, dat de uil verschrikkelijk ma ger was geworden, ondanks het vele eten, dat hij iederen dag kreeg. En nadat- hij weer goud geweend had, viel het diertje zelfs bewuste loos en bleef meer dan een uur zoo liggen. Wat beteekende dat? Ali liep naar den kalief, die hem steeds als zijn vriend beschouwde en vroeg hem om raad. Deze dacht eenige oogen- blikken na en zei toen: „Je laat hem te hard werken, Ali, Het diertje is volkomen uitge put en je moet het eenige maanden rust gunnen." Ali durfde, zooals men wel denken kan, hier niets tegen in te brengen en na den ka lief bedankt te hebben, ging hij weg. Helaas, er zat nog maar weinig goud in zijn schatka mer. Hoe kon hij al dien tijd leven? Leenen? Daar was hij te trotsch voor. In Alls kamer zat de uil. Hij keek zijn mees ter mét zijn ronde droevige oogjes aan, zon der besef te hebben van de moeilijkheden, waarin deze verkeerde. Het verzwakte lichaam pje trilde van koorts. Vrees beving Ali. Wat moest hij beginnen, als de uil zou sterven? Als hij niet meer betèr werd? Als hij hem morgen nog zieker vond? Toen kreeg de voormalige bedelaar een leelijk idee en hij besloot de uil nogmaals te laten huilen om zooveel mogelijk goud te krijgen. Dan kon hij sterven, wat hem betrof. Hij ging voor den uil zitten, die hem on gerust aankeek. Toen begon hij te snikken. Het huilen van de uil, die hem nadeed, geleek op een doodsgezang. En terwijl het goud zich opstapelde werd het snikken van den uil telkens wanhopiger. Het scheen te smeeken: „Houd op, houd op. Laat me niet sterven. Ik wil langer leven Maar Ali ging door met huilen. Plotseling hield het getinkel van de goud stukken op den grond óp. De uil wankelde en viel op het goud. Ali kwam oogenblikkelijk nader. Het was het einde. Een laatste traan, een echte ditmaal, kwam uit de oogen van den uil en viel op het goud. En dadelijk ver anderde dit in water, dat door het geheele huis stroomde. Het stroomde met zooveel kracht, dat de muren omvergeworpen werden, meubelen van hun plaats gerukt werden en ook Ali meegesleept werd. Hij werd bewus teloos. i 1-Iij kwam tot zichzelf, terwijl hij, in lompen- gehuld op een berg zat. Van het huis, van al zijn rijkdommen, geen spoor. Alles wat hij verworven had door het goud van den uil, ver dween voor altijd. Het water, de tranen van den uil, hadden alles meegesleurd En toen. twee dagen later, Ali zich bij het paleis van den kalief aanmeldde, joegen de bedienden hem met stokslagen weg. LAM. door W. B.Z. Hier zie je ze alle drie, Jetje, Suusje en Sofie. Al klettert ook de regen Ons drietal kan er tegen. Met de regenmantels aan, Zijn ze gauw naar school gegaan. Jetje loopt netjes voorop, D' anderen volgen in galop. Kijk, hoe Suus op Fietje past, Ze houdt steeds haar handje vast. Fietje zit in d' eerste klas, Ze is zes jaar, nog maar pas. Zegt de regen rikke-tik De drie zusjes hebben schik. DE CENETKAT. Ik denk niet, dat velen van jullie wel eens van de genetkat gehoord zullen hebben en voor we hem dan ook gaan maken, is het wel goed eerst te vertellen, wat het voor een dier tje is. Uit de naam heb je natuurlijk al be grepen, dat het een klein roofdier is, dat tot de orde der katten behoort. Het dier leeft in geheel Afrika, in het Zuiden van Spanje en Frankrijk, waar het, evenals in Turkije, als huisdier dienst doet om de muizen te verdel gen. Het huidje is bovendien zeer gezocht voor bontwerk. De genetkat heeft een rank en fraai lichaam met een kleine, naar de ach terzijde wat breeder wordende kop, een lange staart, en korte pootjes. De pels is geelachtig grijs; langs de zijden 4 of 5 rijen zwarte vlek ken en langs de bovenzijde van de hals 4 zwarte strepen, terwijl de keel en de borst lichtgrijs zijn. De genet-kat woont langs de beekjes en gaat 's nachts op jacht. Het is een gevreesde kippendief, en de schade, die ze in het kippenhok aanricht is meestal zeer aan zienlijk. Zoo, nu weten jullie wat het voor een dier is en nu kunnen we het beestje dus na gaan maken. We teekenen daarvoor de verschillende des- len, die we op de onderstaande illustratie zien op dun triplex. Ooren, voor- en achterpooten moeten tweemaal geteekend worden. Voor we uit gaan zagen, moeten we eerst kleuren. Dat is handiger dan het te doen, als de doelen al uitgezaagd zijn. De kleuren zijn boven al ge noemd, die weet je dus. Je kunt het natuurlijk met kleurkrijt of met waterverf doen, dat is maar net, zooals je zelf wil. Zijn de verschillende deelen gekleurd, dan zagen we ze uit en maken op de aangegeven plaatsen de gaatjes voor het in elkaar zetten. Als je naar de teekening ki.ikt. zul je ook daar geen moeilijkheden mee hebben. Dus nu dan maar aan den slag, jongelui! OOM KEES.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 19