RDAGAVOND
JN A
N
BUYOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Een Haarlemsche
H.D. VERTELLING
ZATERDAG 12 OCTOBER 1933
H A A R L E M'S D A G B C A D
13
Hilde Alexander, één der hoofd
rolspeelsters ait de film Fientje
Peters, poste restante".
Haarlem is een stad. die den meesten van
ons al geven we er allen van tijd tot tijd op
af: we zijn nu eenmaal Hollanders en zelden
tevreden met wat we hebben, terwijl nog
steeds alles wat van vreemden bodem komt
ons alleen daarom al het schoonste en begeer
lijkste lijkt,, dat we ooit zouden kunnen be
zitten dierbaar is, en we zijn in het alge
meen trotsch op de zeer verscheidene dingen,
die zij piacht on pleegt voort te brengen, als
daar zijn de Haarlemmer Hout, de Haarlem
mer halletjes, de Haarlemmer olie. Ik noem
zoo maar drie dingen op, die me op het oogcn-
blik te binnen schieten; er zijn er natuurlijk
nog tientallen anderen. Evenwel wisten de
Haarlemmers, dat Haarlem ook van die. vooral
in Holland nog tamelijk schaarsch voorko
mende dingen voortbrengt, die in de wande
ling filmactrices zijn geheeten? Het woord
„filmster" is in dit verband mogelijk nog een
beetje te weidsch ik ben er zeker van, dat
onze eerste en eenige Haarlemsche filmactrice,
Hilde Alexander, die in de film „Fientje Peters,
poste restante", die vermoedelijk in den loop
van de maand October haar première in Ne
derland zal beleven, het daarmee volkomen
eens is wie echter weet of Hilde Alexander
in de nabije of verre toekomst misschien niet
nog eens een plaatsje zal innemen in de rijen
der echte „filmsterren"?
Het merkwaardige van het geval is, dat ik
geloof, dat de persoon in kwestie voor dien
titel van „filmster" niet eens zoo veel voelt.
Hilde Alexander onder dit zoetvloeiende
pseudoniem verbergt zich een jonge dame,
die tot voor nog niet zoo heel lang naar den
goed-Hollandschen naam van mejuffrouw
Bakker luidde voelt voor de xol van „film
ster" in de 'oeteekenis van het woord, die we
er toch allemaal min of meer aan hechten:
de schoone, jonge, elegante, bekoorlijke en
fin. noem maar op vrouwelijke hoofdrol,
die met behulp van aangeplakte wimpers, een
paar welgevormde beenen, en een heele dosis
sex-appeal niet alleen de „jeune premier" zoo
betoovert, dat tegen het eind van de film niet
zij hem. maar hij haar voor eeuwig in de ar
men valt, maar die van een dermate aanval
ligheid is dat ook vrijwel het heele mannelijke
publiek, benevens minstens de helft van het
vrouwelijke de andere helft is jaloersch
de zaal verlaat in de rotsvaste overtuiging, dat
de wereld eigenlijk pas heelemaal mooi en vol
maakt zou zijn. als alle vrouwen zoo waren
als deze.
Hilde Alexander voelt voor dit soort van rol
len maar bitter weinig, en dat pleit, dunkt me.
voor haar verstand en wereldwijsheid. Want
het is maar goed, dat niet alle vrouwen be-
hooren tot het tegenwoordig zoo alom bewon
derde type „filmster", dat zoo ontelbaar veel
leden van het jongere geslacht uiterlijk pro-
beeren na te volgen; ten eerste brengt een
volmaakt uiterlijk nog lang niet altijd een
eenigszins dragelijk innerlijk met zich mee,
terwijl bovendien juist dat volmaakte uiterlijk
dikwijls zooveel ruimte in het dagelijksch be
staan der bezitster in beslag neemt, dat er
voor het innerlijk maar bitter weinig over
blijft. Nee! zegt Hilde Alexander, ik voelde
altijd, en voel nog steeds veel meer voor de
meer „menschelijke rollen", voor de komische
zelfs, als het kan. Ik voel er niets voor me
mooier te maken dan ik ben ik vind het
veel aardiger me, als het moet, heel erg toe te
takelen. Zooals in mijn laatste rol, waar ik de
lichtelijk zotte particulier secretaresse moet
voorstellen van den man, waarop ik verliefd
ben, en waarin ik heusch de foto's toonen
het mezelf niet mooier heb moeten maken
dan ik ben, maar wel leelijker. En ik heb in
die rol toch werkelijk ongelooflijk veel plezier
gehad en ik hoop, dat ik in de toekomst een
eindeloos aantal van zulke rollen mag spelen
daar geef ik alle andere mooie rollen voor!"
Hoe Hilde Alexander bij de film gekomen
is? Via haar zanglessen bij Jules Moes in Ber
lijn ze koesterde een tijd lang plannen om
zich te bekamen in de richting van de opera,
maar zag al gauw in dat dat in Holland toch
niets gedaan zou zijn en haar vriendschap
met die andere Hollandsche filmster Lien
Deyers, die een jaar of wat geleden met den
productieleider der U.F.A. Alfred Zeisier trouw
de, kwam ze in het Berlijnsche filmmilieu te
recht, waar haar op een gegeven oogenblik
een. natuurlijk nog klein, rolletje in een Duit-
sche film werd aangeboden. Helaas kon zij
toen, als Hollandsche. de vereischte arbeids
vergunning niet krijgen, en moest de haar
geboden gelegenheid die gelegenheid waar
zij al lang op gevlast had tot haar groot.en
spijt laten varen.
Maar iets dat niet altijd met alle kansen
voorkomt deze kans kwam terug: Hilde
Alexander kreeg een ander klein rolletje te
spelen in een Nederlandsche film, die in
Duitschland gemaakt zou worden, in Het was
1 April", die weliswaar voor „Fientje Petersen,
poste restante" werd opgenomen, maar die
vermoedelijk pas er na in Holland vertoond
zal worden.
En toen de opnamen daarvoor klaar kwa
men. kwam de werkelijk groote kans. Er was
in de film „Fientje Petersen, poste restante"
nog één van de drie vrouwelijke hoofdrollen
onbezet, die van de een beetje dwaze secre
taresse van den hoteldirecteur, en men wei
felde nog of men die aan de nog vrij onbeken
de en onervaren Hilde Alexander zou durven
aanbieden. Zij werd in het kantoortje geroe
pen. waar achter een tafel, zwijgend en cri-
tisch. vijf van de groote mannen zaten, bij
wie straks bij het opnemen van de film de lei
ding van het geheel zou berusten. Of juffrouw
Alexander principieeel iets voor de rol voelde?
Juffrouw Alexander, met bonzend hart, ver
klaarde nederig, dat zij er zelfs veel voor zou
voelen. Of juffrouw Alexander dan maar eens
even „iets" wilde voorspelen? De moed zonk
juffrouw Alexander meteen weer met een slag
in de schoenen; zoo maar. in een klein kan
toorkamertje, onvoorbereid, voor vijf van die
zwijgende, critische mannen, „iets" voor te
spelen! Een onmogelijke opgaafJuffrouw
Alexander echter vischte krampachtig weer
wat van dien verdwenen moed uit haar schoe
nen omhoog, en vroeg bedeesd, of ze niet over
een kwartiertje terug mocht komen. Groote
verbazing bij de aanwezigen het zwijgen
I echter beteekende toestemming. En in het
haar toegestane kwartier holde juffrouw
Alexander her en der door Berlijn: ze kocht
een bril, wat schmink, een kantoorjurkje en
meer van die attributen, die hoorden bij de
rol. die ze misschien! te vervullen zou
krijgen. En toen het kwartier om was klopte
er aan de deur van het kamertje, waarin de
vijf machtigen gelaten zaten te wachten, een
ingetogen secretaresse, bril op den neus, boe
ken oneer den arm, haar achterover, potlood
achter het oor. en een bedeesde stem zij vra
gend hebben de heeien mij nog noodig?" Per
plexe verbazing bij de „heeren", tot de voor
naamste van allen, de producteleider Ueppach,
in lachen uitbarstte en haar zonder slag of
stoot de rol toewees omdat ze hem eerlijk
verdiend had.
Zoo kwam Hilde Alexander aan haar eerste
groote rol. en zoo komt het. dat we haar daar
in, hopelijk het eerst in Haarlem, binnenkort
zullen kunnen zien. De regie werd gevoerd
door Victor Janson, voor de Hollandsche ver
sie door Cor Hermus, en het is kostelijk Hilde
Alexander te hcoren vertellen van de meesle
pende intensiviteit, waarmee Janson opgaat
in zijn werk. hoe hij, als er eenmaal „gedraaid"
wordt, alle rollen meespeelt en meeacteert, en
hoe er niets heerlijkers bestaat dan te werken
in een dergelijke sfeer van geestdrift en toe
wijding.
Dat overigens het filmspelen lang niet de
sinecure is, waar men het vroeger algemeen
voor aanzag en soms nog voor aanziet, blijkt
glashelder uit Hilde Alexander's berichten
omtrent de werkuren in de filmateliers van
Neu-Babelsberg en Tempelhof. Om zes uur
opstaan iets waartegen vooral de Holland
sche acteurs, die gemeenlijk niet voor elf.
twaalf uur bij de hand plegen te zijn zeer
veel bezwaren tegen hadden, en dat door hen
algemeen betiteld werd als „opstaan midden
in den nacht". Om zeven uur present in de
ateliers het ingewikkeld ritueel van het
schminken neemt gewoonlijk anderhalf uur
tijd en dan beginnen de opnamen. Einde
loos wachten tot men aan de beurt is vele
malen repeleeren en eindelijk de opname.
Eerst de ééne versie, dan de andere: „Fientje
Petersen, poste restante" werd zoowel in het
Duitsch als in het Hollandsch opgenomen. En
aangezien gewoonlijk de eerste versie, die op
genomen wordt, toonaangevend is voor de
tweede, die onmiddellijk erna door de andere
acteurs en in de andere taal in hetzelfde decor
wordt gemaakt, komt er een verklaarbare uit
drukking van trots op het gezicht van Hilde
Alexander, als zij vertelt, dat het meerdere
malen is voorgekomen, dat de Nederlandsche
versie werd opgenomen vóór de Duitsche, en
dat ook enkele van haar scènes net zoo in het
Duitsch gedraaid werden, als zij ze in het
Hollandsch had gespeeld. Vooral die, waarbij
zij zich op zijn onverwachtst verslikte in een
kruimel brood wat niet op het programma
stond sloeg zoo in, dat de Duitsche actrice,
die dezelfde rol speelde, opdracht kreeg zich
ook te verslikken: niet alleen het leven, maar
ook het maken va:j een film hangt aaneen
van toevalligheden
Het is jammer, dat de ruimte ontbreekt om
nog meer plaats te besteden aan de veie be
langwekkende en dwaze wederwaardigheden,
die Hilde Alexander in haar korte filmloop
baan beleefde. Voorloopig rust op ons. als
Haarlemmers, slechts de plicht, de film „Fien
tje Petersen, poste restante", als zij hier in
Haarlem komt. niet onopgemerkt te laten
voorbijgaan. En voor hen, aan wie de toe
komst van Hilde Alexander misschien belang
inboezemt voorloopig staat hiervan nog
niets vast, maar dat het niet bij dit tweetal
films zal blijven, is wel zeker. Misschien dat
zij haar werk in Duitschland voort zal zetten,
misschien ook, dat zij nog eens naar Engeland
zal vertrekken, waar op het oogenblik ook Lien
Deyers en haar man vertoeven, en waar, zoo
als men weet, in de filmwereld tegenwoordig
een groote activiteit wordt ontwikkeld, zoodat
er daar voor een jonge en geestdriftige kracht
misschien ook best toekomst zou zijn
WILLY VAN DER TAK.
Oefening 113. Dit
maal zullen we eens
beginnen met een los
makende oefening voor
de beenen, die tegelij
kertijd evenwichtsoefe
ning is. Op één been
staande wordt het an
dere opgetrokken en
onder het laten vallen
geleidelijk gestrekt. In
een rustig tempo met
deze slingeroefening
doorgaan. Er mag geen
enkel hokkend of stoo-
tend moment in voor
komen. Het been moet zóó losjes geslingerd
worden, dat het is alsof het met touwtjes aan
het lichaam is vastgemaakt. Hoewel deze oefe
ning eenvoudig lijkt, is het toch héél lastig om
het goede, losse slingeren te krijgen. Misschien
is het, vooral in het begin, beter om den even-
wichtsfactor uit te schakelen; als U zich met
één hand vast houdt aan een stoelleuning,
zult U meer aandacht, kunnen geven aan de
eigenlijke oefening. Hebi U den slag echter
te pakken dan moet U het toch ook eens zon
der steun probeeren!
Oefening 114. Een lenig-
makende oefening bij uitne
mendheid! Met gespreide
beenen, en de handen gevou
wen achter het hoofd, den
romp voorover laten vallen,
en door licht veerende bewe
gingen probeeren. steeds
dieper te komen. De teeke-
ning is zeker niet overdre
ven; U zult merken dat U zoover, misschien
nog'wel verder komen kunt. Doet U deze oefe
ning in het begin niet al te enthousiast, U zult
er toch wel spierpijn van krijgen!
Oefening 115 is weer
onze wekelijksche oefe
ning voor paren. Zoo
als het plaatje aan
geeft is wel de moei
lijkste vorm. 't Is voor
velen van onze lezers
beter, eerst wat een
voudiger te beginnen
en wel op deze wijze:
met de ruggen tegen
elkaar de armen in el
kaar haken. Nu beur
telings één van beiden
even van den grond
trekken. Daarna (oefening 115 bi met optrek
ken van de knieën, en eindelijk (oefening
115 o zooals de teekening aangeeft, dus met
de handen boven het hoofd vast. Maardat
valt niet mee!
Tenslotte als nummer 116
een springoefening. Gaat U
eens met de voeten recht
naar voren en ongeveer tien
centimeter uit eikaar staan.
Iets voorover en in eikaar
draaien, dan hard afzetten,
een hooge sprong, waarbij U
zoover mogelijk om de leng
te-as draait. Bij een goed
gebruik van Uw armen is
het mogelijk, anderhalven
draai te maken. Eén heelen draai kunt U vast
wel maken!
JULES KAMMEIJER,
Leeraar Lich. Opv. M.O.
Avonturen
in een witte wereld.
door
WILHELMINE BALTINESTER.
Aline is in het dorpje al aan velen op
gevallen. Want ten eerste ziet ze er bijzon
der aardig uit en ten tweede heeft ze de
eigenaardigheid, dat ze altijd in een wit
skiccstuum rondloopt. Het moet gezegd wor
den, dat het haar uitstekend staat. En ja,
zcoals men weet is sneeuw wit, waarom zou
men daarin rondloopen als een leelijke,
donkere vlek, en niet zoo wit als een her
melijn of een sneeuwhoen? Aline skiet er
dus in het wit lustig op los. En ze skiet heel
goed. Als een witte bliksemstraal schiet ze
over de machtige hellingen en door de zon
nige dalen. Iedere spier aan haar gespan
nen, en met een stralende lach op haar blo
zend gezichtje.
Ergens tusschen de witte bergen staat een
huisje. Uit den beroeten. veel te grooten
schoorsteen komt rook. Het is werkelijk een
aantrekkelijk huisje en Aline ziet het van
uit de verte, terwijl ze razenden honger heeft
en al haar mondvooraad op is. Van een rug
zak houdt ze niet, in de zak van haar skipak
kan ze ternauwernood een zakdoek, drie stuk
ken cake en een paar reepen chocolade ber
gen. Dat is niet veel proviand voor iemand
die zoo'n tocht heeft gemaakt als zij en
dus is alles al lang op. Maar ze zal eens een
aanval wagen op den boer of den houthak
ker. die daar woont Met een vaart, die haar
ooren doet suizen, vliegt ze naar beneden.
Ze klopt. Maar er beweegt zich niets. Sedert
wanneer rookt de schoorsteen van een on
bewoond huis? Aline gebruikt alle twee haar
vuisten en hamert tegen de deur. Het is
overigens een eenige deur. met allerlei figu
ren en krullen en dwaasheden in het hout
gesneden. Aline staat in de bevroren sneeuw
en hamert. Elk figuur en elke krul krijgt zijn
deel. Het duurt vijf minuten. Zijn jullie alle
maal doof, menschen? Ik zal wel maken, dat
je me hoort! Ik heb honger, ik wil wat
warms! Ik heb geld bij me, je kunt me best
open doen! Het is maar een vreedzame
roofoverval!
En plotseling gaat de deur open. Er achter
staat geen boer, en geen boerin, geen hout
hakker, geen houthakkersvrouw, niets. Geen
mensch. Een wonderlijke geschiedenis. Maar
bang is Aline niet gauw. Ze steekt haar neus
naar binnen en ze ruikt van alles: warmte en
een braadlucht, en meteen al staat ze bin
nen. De deur valt achter haar dicht. Aline
tast, vindt een deur. duwt hem open en
staat in een kamertje met de aardigste
boerenmeubels, die ze ooit gezien heeft. In
de hoek zit een man en snijdt aan een stuk
hout. Hij heft het hoofd niet op. Ze ziet
zijn donker, krullend haar en het begin van
een bruin voorhoofd.
..Morgen!", zegt ze een beetje verbluft.
Het hoofd gaat omhoog. Twee bruine
oogen en een jong gezicht kijken haar aan.
..Een sneeuwhoen!" zegt hij lachend en be
kijkt haar van onder tot boven.
Maar dat is vast en zeker geen boer of
houthakker! ,U hebt me wel een beetje lang
daarbuiten laten wachten!", zegt Aline ver
wijtend.
„Ja, kijkt u eens, als ik geweten had. dat
er een sneeuwhoen voor mijn deur stond!
Maar ik was net druk bezig met dat ding, en
als ik midden in uit schei, dan kan ik er net
zoo goed mee op houden. U wou zeker wat
te eten hebben?"
„Ik heb gewoon levensgevaarlijke honger!"
..Dat klinkt gevaarlijk maar gelukkig
ben ik niet bijster lekker van smaak. Daar
op de kachel ben ik bezig wat te brouwen.
Als ik u nu eens te eten vroeg, en u drukte
uw dankbaarheid daarvoor u:t door de laat
ste hand aan mijn brouwsel te leggen?" En
hij wijst met zijn kin op den tafel in den
hoek, waarop een houten lepel ligt.
Aline zet haar skies in een hoek, trekt
Ik vraag mij af of u mij wel eens in mijn
auto hebt zien rijden. Het kan haast niet
anders of u hebt mij gezien! Alleen wist
u toen natuurlijk niet, dat ik het was.
Nu moet ik echter één voorbehoud maken;
ik zegt zoo optimist: „u hebt mij stellig in
mijn auto zien rijden" maar kan eigenlijk
eerlijker zeggen: u hebt mij stellig in mijn
wagentje gezien." Want een enkele maal komt
het voor dat ik er wel in zit, maar dat we
toch niet rijden.
Mijn auto is nl. niet zoo jong meer. Maar
ik kan u aantoonen dat het begrip leeftijd
betrekkelijk isen ook.dat ik niet de
eenige ben die dat beweert. Het is met een
auto net als met een mensch: is hij pas nieuw
dan schep je er mee op en vertoon je hem
zooals een jong moedertje haar baby van acht
of negen weken, ja zelfs van veertien of vijf
tien maanden vertoont.
En zooals er bij menschen ook een leeftijd
komt. dat .ie niet zoo maar vragen mag ..Hoe
oud bent u?" zoo komt er bij auto's ook een
tijdstip dat je alleen maar zegt „Zeker een
,31-er hè?" en de (gelukkige?bezitter ant
woordt: „Hoe kóm je er bij" wat dan be-
teekent: „wees discreet". Nu wil ik hier niet
verder op ingaan, maar ik kan u wel zeggen
dat mijn auto die leeftijdsgrens al lang te
boven is.
Als mijn auto het nog een paar maanden,
wat. zeg ik, een paar weken, uithoudt, dan ga
ik er opnieuw mee geuren. Dit stadium is te
vergelijken met grootvaders en grootmoeders.
Dan zijn op mijn auto ook uitroepen als
„Nee maar", dat had ik niet kunnen denken!".
„Loopt hij nog steeds zonder gebreken? dat is
zeldzaam op dezen leeftijd!" en „Ik had hem
minstens vijf jaar jonger geschat!", van toe
passing.
Natuurlijk wil ik nu niet al deze regels
wijder aan het ophemelen van mijn auto
(want ik ben niet van plan om hem te ver-
koopen, en dit stukje draagt dus niet het ka
rakter van een advertentie.) Ik wil u alleen
doen begrijpen hoe en wat mijn auto is, en
wat hij voor mij beteekent. Dan kunt u beter
oordeelen over het drama dat volgt.
Ik wou naar Amsterdam. Mijn stemming
was opperbest, ik stapte in mijn autou
zult het niet willen geloovenmaar ik
startte, de motor sloeg aan, en ik reed weg.
Ik zat eenvoudig op fluweel, want zonder dat
er iels anders gebeurde dan dat ik alleen maar
mijn voet op het gaspedaal drukte, reed ik
naar Amsterdam. Later had ik er spijt van.
want stellig als ik mijn karretje onderweg
even had laten rusten 'om weer „bij" te ko
men; dan was er niets gebeurd!
Aan de grens van Amsterdam toonde hij nu
eenige vermoeidheid. Het scheen mij toe dat
hij even zuchtte, of zoo af en toe moeilijk iets
wegslikte. Ik klopte hem bemoedigend op z'n
dashboard en ik nam mij in stilte al voor om
hem in een garage fijn te verwennen met een
kannetje versche olie. een frisch glas water,
en een behoorlijke portie benzine.
Toen we een heele poos bij een stopbord
moesten wachten heeft mijn arme oudje
vermoedelijk kou gevat. Geen wonder, hij
was wat bezweet geweest van het harde loo-
penEerst nieste hij een keer, en toen
twee keer tegelijk. En dat was de oorzaak van
het. heele drama. Mijn auto kreeg de hik.
Verschillende wandelaars schrokken er
van en keken achterom. Maar ik bleef kalm.
Ik sprak mijn wagen vriendelijk toe, moedig
de hem aan en beloofde hem zelfs een schoon
maakbeurt. En alles was beslist goed afge-
loopen als er maar niet zoo'n ontactische
motor-met-zijspan-politie-agent was geko
men. Een piep- en piepjong motortje, dat
vreeselijk arrogant enkele honderden meters
naast ons kwam rijden, even smalend snoof,
en toen voor ons kwam rijden en stopte.
Mijn wagen stopte ook. En toen kwam de
motor-politie-agent. en zei dat hij wel graag
eens in mijn auto wou rijden. Ik zei dat ik
dat volkomen begreep, want dat het een
aardige wagen was. Het bracht alleen een
heele verhuizing teweeg, want als ik chauf
feer zit ik op een kussen (dan lijk ik wat groo-
ter!) en omdat ik een nieuwe mantel aan had
had ik er voor „de glim" ook een plaid in mijn
rug gehangen.
Enfin, eindelijk zat de agent, en ik zat er
Mijn auto dacht geloof ik al dat hij in de
garage was, en wilde eerst zijn olie. water en
benzine hebben. Hij protesteerde tenminste
heftig toen de agent hem wilde starten.
Ik moedig hem aan (de auto natuurlijk!)
en ik vertelde hem dat. deze meneer-de-politie
ons had aangehouden omdat hij vond dat we
te hard reden, Maar 't hielp allemaal niets.
Toen veranderde ik van taktiek, en ging
aan de politie vertellen, hoe goed mijn wa
gentje altijd liep en hoe mooi hij van morgen
al geloopen had. Maar dat gaf allemaal niets.
Tenslotte zei de politie dat ik een gevaar
voor den weg was, maar hij bedeelde mijn
auto natuurlijk. En toen gebeurde er nog veel
meer droevigs. Er kwamen slagers en bak
kers en heeren die veel en die niets te doen
en dames die wandelden en dames die winkel
den en nieuwsgierige kinderen en spelende
kinderen. En ze bleven allemaal staan. Ten
slotte kon er niemand meer langs, en toen
hebben we een garage opgebeld. En mijn
lieve oude auto is weggesleept. Wat een ver
nedering!
Maar eerst kwam er nog een meneer langs,
die was heel vriendelijk en gaf mij een visite
kaartje Maar toen ik 't later uit mijn tasch-
je haalde was ik heel boos:
„KOOS KOQSMANS"
stond er op. En daaronder:
Auto-slooperij „Dat ts het einde".
Maar voor mij is dit niet het einde! De re
kening van den garagehouder was hoog
Wegslepen van een auto f 5. schoonmaken
van een carburator f 2,50 en dan nog een
postje voor omzetbelasting, arbeidsloon, stal
ling. schoonmaken, olie en benzine.
Èn morgen moet ik mij bij de politie mel
den Ze willen gaan proefrijden.
Nou vraag ik u! Proefrijden met mijn auto!
H. v. d. S.
haar waterdichte handschoenen en haar
wollen wanten uit. neemt haar muts af, ont
dekt aan een spijker een soort van voorschoot
trekt het aan over haar skipak en tuurt
critisch in het „brouwsel".
„U bent niet van hier, hè?" vraagt ze al
roerend.
,Nee„ net als u".
„En woont u hier altijd?"
„Alleen maar in mijn vacantie en soms
voor een weekend. Ik cloe voor mijn plezier
aan houtsnijden, en leef ook voor mijn ple
zier zoo af en toe op zijn boersch".
..En koken kunt u ook", zegt ze vol
respect.
„Een beetje", zegt hij bescheiden.
„Zoo. en komt u nu eten". Op houten bor
den schept ze het dampende gerecht op, dat
het kamertje met kostelijke geuren vervult.
Hij staat op en haalt uit een kast een stuk
brood en een mes.
„Ik heb maar één lepel, u zult moeten be
ginnen!" zegt hij.
Dat laat ze zich geen twee maal zeggen.
Haar wangen worden zoo rood als belle
fleuren van de warmte. Hij kijkt haar aan
„Ik moest je eigenlijk in hout vereeuwigen,
sneeuwhoen
Ze knikt kauwend. „Ik heb er niets tegen".
Als ze kiaar is. gaat hij eten. Intusschen
bekijkt ze eik meubelstuk in de kamer.
„Eemg hebt u het hier! Maar zegt u eens,
hoe ging dat met die deur?"
..EiectrischHij wees haar de knop.
.Dat zou je hier heelemaal niet verwach
ten! Kan ik dit huisje niet van u koopen,
dan kom ik er weekenden in plaats van u!"
„Voor geen koninkrijk".
„Jammer",
„Vindt u het zoo aardig?"
„Mmmm!". zegt ze.
„Nu, u kunt hier net zooveel komen als u
wilt. Beschouwt, u het als een berghut, waar
u zoo af en toe op uw tochten een toe
vlucht zoekt. U bent altijd welkom
Graag".
„Als u uitgerust bent moet u dat schort
afdcen en esn beetje voor me poseeren
ik ben er gauw mee klaar".
Aline staat bereid op. Maar ze wordt gauw
ongeduldig.
„U moet een beetje stiller staan!"
„Dat kan ik niet".
„Als u stil staat krijgt u zoo dadelijk een
stuk krentenbrood dat heb ik ook nog in
de kast staan".
„O! Geef hier!"
„Pas als u tien minuten stil gestaan hebt!"
Na twee minuten vraagt ze: „Zijn de tien
minuten al om?"
Lachend legt hij zijn mes neer en brengt
haar een groote homp krentenbrood. Bij wijze
van dank staat ze dan een half uur lang
werkelijk onberispelijk stil.
„En nu heb ik nog een verzoek! Ik wilde
u zoo graag zien skicn. Wilt u ze niet aan
doen en buiten de helling voor het huis a!
gaan? Dan ga ik hier voor het raam staan
en maak een paar schetsen".
Aline trekt de muts over haar hoofd, doet
haar wanten aan en gaat naar buiten.
Hij staat voor het raam, hij ziet haar
veerende, lichte start, en hij kan niet na
laten naar een stuk hout te grijpen en te
probeeren of hij er iets van terecht brengen,
kan. „Maar terugkomen!", roept hij haar door
het open venster na.
Hij wacht Een kwartier een half uur.
Ze kon al lang terug zijn. Hij kent de hel
ling tegenover zijn huis op z .n duimpje, die
is niet zoo lang. Hij neemt z.jn skies en gaat
haar na. Ze is verdwenen. Weg sneeuwhoen!
Hoe vindt je in een witte wereld een wit
sneeuwhoen terug?
Het volgende weekend zit hij weer in zijn
huisje en wacht. Hij heeft uit de stad allerlei
verrukkelijks meegesleept, een heele haas. en
een reusachtig krentenbrood. Als ze terug
komt, zal ze het goed hebben.
Maar ze komt niet terug. Het weekend
blijft saai. Geen sneeuwhoen. Geen gebie
dend geklop op de deur. Als hij de volgende
week weer komt. vir.dt hij onder de deur een
brief. d:e de post misschien al dagen geleden
gebracht heeft. Nog buiten, in de kou. scheurt
hij hem open.
„Zeer geëerde gastheer,
Als u het sneeuwhoen eens in haar woning
in de stad wilt opzoeken ,zal het haar een
groot genoegen doen. Benevens hare mama,
die u zeer gaarne een kopje thee zal aan
bieden in ruil voor de gastvrijheid haar
dochter geboden".
Ze woont in de stad, die aan den uitgang
van het dal ligt. en waar hij ook vandaan
komt! Hij gaat niet eens zijn huis binnen,
maakt meteen rechtsomkeert en suist naar
het dorp beneden, waar vandaan eens in 't
uur een bergtreintje naar de stad gaat. Een
uur later staat hij, verkleed en wel, voor haar
deur.
Sneeuwhoenderen kunnen er ook heel aar
dig uitzien, als ze niet in het wit zijn. En het
kan niet ontkend worden dat Aline den hout-
snijkunstenaar met een buitengewoon,
vriendelijk gezicht begroet. De mama be
groet hem en meent, blijkbaar, dat hij Aline
eigenlijk gered heeft van den hongerdood.
Ze is overigens een aardige mama. want de
thee is nog niet klaar en de toebereidselen
schijnen in de andere kamer gemaakt te
moeten worden.
„Waarom bent u niet teruggekomen?",
vraagt hij. zoodra de mama niets meer hooren
kan. En hij vertelt van zijn haas en zijn
bedorven weekend.
Geroerd kijkt ze hem aan. „Ik had best
willen komen...."
„Nu. waarom dan niet?"
„Ze kijkt hem een beetje verward aan, en
vervolgens naar de andere kamer, waar
kopjes en schoteltjes rinkelen. „Mama", zegt
ze.
Mama?", zegt hij verbasd.
Ze bloost. ..Ze vond het niethm!"
„Wat h'm?"
„H'm", zegt ze. „Comme ii faut. u weet
wel".
Nu bloost ook hij bijna. „Zoo. H'm". Hij
kijkt haar aan. „O, nou ja", zegt hij, en
hij durft bijna niet verder gaan. „Maar daar
is toch wel wat aan te doen. Als we nou es..
h'm". Hij durft werkelijk niet verder spre
ken en hij kijkt haar hulpeloos aan.
Hoe het gekomen is wist hij later zelf
niet. want men zegt altijd dat sneeuwhoen
deren uiterst moeilijk te vangen zijn. Op een
oogenblik echter had hU tot zijn verbazing
iets fladderends in zyn armen. Een sneeuw
hoen!