RDAGAVOND JN A N BUYOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Een Haarlemsche H.D. VERTELLING ZATERDAG 12 OCTOBER 1933 H A A R L E M'S D A G B C A D 13 Hilde Alexander, één der hoofd rolspeelsters ait de film Fientje Peters, poste restante". Haarlem is een stad. die den meesten van ons al geven we er allen van tijd tot tijd op af: we zijn nu eenmaal Hollanders en zelden tevreden met wat we hebben, terwijl nog steeds alles wat van vreemden bodem komt ons alleen daarom al het schoonste en begeer lijkste lijkt,, dat we ooit zouden kunnen be zitten dierbaar is, en we zijn in het alge meen trotsch op de zeer verscheidene dingen, die zij piacht on pleegt voort te brengen, als daar zijn de Haarlemmer Hout, de Haarlem mer halletjes, de Haarlemmer olie. Ik noem zoo maar drie dingen op, die me op het oogcn- blik te binnen schieten; er zijn er natuurlijk nog tientallen anderen. Evenwel wisten de Haarlemmers, dat Haarlem ook van die. vooral in Holland nog tamelijk schaarsch voorko mende dingen voortbrengt, die in de wande ling filmactrices zijn geheeten? Het woord „filmster" is in dit verband mogelijk nog een beetje te weidsch ik ben er zeker van, dat onze eerste en eenige Haarlemsche filmactrice, Hilde Alexander, die in de film „Fientje Peters, poste restante", die vermoedelijk in den loop van de maand October haar première in Ne derland zal beleven, het daarmee volkomen eens is wie echter weet of Hilde Alexander in de nabije of verre toekomst misschien niet nog eens een plaatsje zal innemen in de rijen der echte „filmsterren"? Het merkwaardige van het geval is, dat ik geloof, dat de persoon in kwestie voor dien titel van „filmster" niet eens zoo veel voelt. Hilde Alexander onder dit zoetvloeiende pseudoniem verbergt zich een jonge dame, die tot voor nog niet zoo heel lang naar den goed-Hollandschen naam van mejuffrouw Bakker luidde voelt voor de xol van „film ster" in de 'oeteekenis van het woord, die we er toch allemaal min of meer aan hechten: de schoone, jonge, elegante, bekoorlijke en fin. noem maar op vrouwelijke hoofdrol, die met behulp van aangeplakte wimpers, een paar welgevormde beenen, en een heele dosis sex-appeal niet alleen de „jeune premier" zoo betoovert, dat tegen het eind van de film niet zij hem. maar hij haar voor eeuwig in de ar men valt, maar die van een dermate aanval ligheid is dat ook vrijwel het heele mannelijke publiek, benevens minstens de helft van het vrouwelijke de andere helft is jaloersch de zaal verlaat in de rotsvaste overtuiging, dat de wereld eigenlijk pas heelemaal mooi en vol maakt zou zijn. als alle vrouwen zoo waren als deze. Hilde Alexander voelt voor dit soort van rol len maar bitter weinig, en dat pleit, dunkt me. voor haar verstand en wereldwijsheid. Want het is maar goed, dat niet alle vrouwen be- hooren tot het tegenwoordig zoo alom bewon derde type „filmster", dat zoo ontelbaar veel leden van het jongere geslacht uiterlijk pro- beeren na te volgen; ten eerste brengt een volmaakt uiterlijk nog lang niet altijd een eenigszins dragelijk innerlijk met zich mee, terwijl bovendien juist dat volmaakte uiterlijk dikwijls zooveel ruimte in het dagelijksch be staan der bezitster in beslag neemt, dat er voor het innerlijk maar bitter weinig over blijft. Nee! zegt Hilde Alexander, ik voelde altijd, en voel nog steeds veel meer voor de meer „menschelijke rollen", voor de komische zelfs, als het kan. Ik voel er niets voor me mooier te maken dan ik ben ik vind het veel aardiger me, als het moet, heel erg toe te takelen. Zooals in mijn laatste rol, waar ik de lichtelijk zotte particulier secretaresse moet voorstellen van den man, waarop ik verliefd ben, en waarin ik heusch de foto's toonen het mezelf niet mooier heb moeten maken dan ik ben, maar wel leelijker. En ik heb in die rol toch werkelijk ongelooflijk veel plezier gehad en ik hoop, dat ik in de toekomst een eindeloos aantal van zulke rollen mag spelen daar geef ik alle andere mooie rollen voor!" Hoe Hilde Alexander bij de film gekomen is? Via haar zanglessen bij Jules Moes in Ber lijn ze koesterde een tijd lang plannen om zich te bekamen in de richting van de opera, maar zag al gauw in dat dat in Holland toch niets gedaan zou zijn en haar vriendschap met die andere Hollandsche filmster Lien Deyers, die een jaar of wat geleden met den productieleider der U.F.A. Alfred Zeisier trouw de, kwam ze in het Berlijnsche filmmilieu te recht, waar haar op een gegeven oogenblik een. natuurlijk nog klein, rolletje in een Duit- sche film werd aangeboden. Helaas kon zij toen, als Hollandsche. de vereischte arbeids vergunning niet krijgen, en moest de haar geboden gelegenheid die gelegenheid waar zij al lang op gevlast had tot haar groot.en spijt laten varen. Maar iets dat niet altijd met alle kansen voorkomt deze kans kwam terug: Hilde Alexander kreeg een ander klein rolletje te spelen in een Nederlandsche film, die in Duitschland gemaakt zou worden, in Het was 1 April", die weliswaar voor „Fientje Petersen, poste restante" werd opgenomen, maar die vermoedelijk pas er na in Holland vertoond zal worden. En toen de opnamen daarvoor klaar kwa men. kwam de werkelijk groote kans. Er was in de film „Fientje Petersen, poste restante" nog één van de drie vrouwelijke hoofdrollen onbezet, die van de een beetje dwaze secre taresse van den hoteldirecteur, en men wei felde nog of men die aan de nog vrij onbeken de en onervaren Hilde Alexander zou durven aanbieden. Zij werd in het kantoortje geroe pen. waar achter een tafel, zwijgend en cri- tisch. vijf van de groote mannen zaten, bij wie straks bij het opnemen van de film de lei ding van het geheel zou berusten. Of juffrouw Alexander principieeel iets voor de rol voelde? Juffrouw Alexander, met bonzend hart, ver klaarde nederig, dat zij er zelfs veel voor zou voelen. Of juffrouw Alexander dan maar eens even „iets" wilde voorspelen? De moed zonk juffrouw Alexander meteen weer met een slag in de schoenen; zoo maar. in een klein kan toorkamertje, onvoorbereid, voor vijf van die zwijgende, critische mannen, „iets" voor te spelen! Een onmogelijke opgaafJuffrouw Alexander echter vischte krampachtig weer wat van dien verdwenen moed uit haar schoe nen omhoog, en vroeg bedeesd, of ze niet over een kwartiertje terug mocht komen. Groote verbazing bij de aanwezigen het zwijgen I echter beteekende toestemming. En in het haar toegestane kwartier holde juffrouw Alexander her en der door Berlijn: ze kocht een bril, wat schmink, een kantoorjurkje en meer van die attributen, die hoorden bij de rol. die ze misschien! te vervullen zou krijgen. En toen het kwartier om was klopte er aan de deur van het kamertje, waarin de vijf machtigen gelaten zaten te wachten, een ingetogen secretaresse, bril op den neus, boe ken oneer den arm, haar achterover, potlood achter het oor. en een bedeesde stem zij vra gend hebben de heeien mij nog noodig?" Per plexe verbazing bij de „heeren", tot de voor naamste van allen, de producteleider Ueppach, in lachen uitbarstte en haar zonder slag of stoot de rol toewees omdat ze hem eerlijk verdiend had. Zoo kwam Hilde Alexander aan haar eerste groote rol. en zoo komt het. dat we haar daar in, hopelijk het eerst in Haarlem, binnenkort zullen kunnen zien. De regie werd gevoerd door Victor Janson, voor de Hollandsche ver sie door Cor Hermus, en het is kostelijk Hilde Alexander te hcoren vertellen van de meesle pende intensiviteit, waarmee Janson opgaat in zijn werk. hoe hij, als er eenmaal „gedraaid" wordt, alle rollen meespeelt en meeacteert, en hoe er niets heerlijkers bestaat dan te werken in een dergelijke sfeer van geestdrift en toe wijding. Dat overigens het filmspelen lang niet de sinecure is, waar men het vroeger algemeen voor aanzag en soms nog voor aanziet, blijkt glashelder uit Hilde Alexander's berichten omtrent de werkuren in de filmateliers van Neu-Babelsberg en Tempelhof. Om zes uur opstaan iets waartegen vooral de Holland sche acteurs, die gemeenlijk niet voor elf. twaalf uur bij de hand plegen te zijn zeer veel bezwaren tegen hadden, en dat door hen algemeen betiteld werd als „opstaan midden in den nacht". Om zeven uur present in de ateliers het ingewikkeld ritueel van het schminken neemt gewoonlijk anderhalf uur tijd en dan beginnen de opnamen. Einde loos wachten tot men aan de beurt is vele malen repeleeren en eindelijk de opname. Eerst de ééne versie, dan de andere: „Fientje Petersen, poste restante" werd zoowel in het Duitsch als in het Hollandsch opgenomen. En aangezien gewoonlijk de eerste versie, die op genomen wordt, toonaangevend is voor de tweede, die onmiddellijk erna door de andere acteurs en in de andere taal in hetzelfde decor wordt gemaakt, komt er een verklaarbare uit drukking van trots op het gezicht van Hilde Alexander, als zij vertelt, dat het meerdere malen is voorgekomen, dat de Nederlandsche versie werd opgenomen vóór de Duitsche, en dat ook enkele van haar scènes net zoo in het Duitsch gedraaid werden, als zij ze in het Hollandsch had gespeeld. Vooral die, waarbij zij zich op zijn onverwachtst verslikte in een kruimel brood wat niet op het programma stond sloeg zoo in, dat de Duitsche actrice, die dezelfde rol speelde, opdracht kreeg zich ook te verslikken: niet alleen het leven, maar ook het maken va:j een film hangt aaneen van toevalligheden Het is jammer, dat de ruimte ontbreekt om nog meer plaats te besteden aan de veie be langwekkende en dwaze wederwaardigheden, die Hilde Alexander in haar korte filmloop baan beleefde. Voorloopig rust op ons. als Haarlemmers, slechts de plicht, de film „Fien tje Petersen, poste restante", als zij hier in Haarlem komt. niet onopgemerkt te laten voorbijgaan. En voor hen, aan wie de toe komst van Hilde Alexander misschien belang inboezemt voorloopig staat hiervan nog niets vast, maar dat het niet bij dit tweetal films zal blijven, is wel zeker. Misschien dat zij haar werk in Duitschland voort zal zetten, misschien ook, dat zij nog eens naar Engeland zal vertrekken, waar op het oogenblik ook Lien Deyers en haar man vertoeven, en waar, zoo als men weet, in de filmwereld tegenwoordig een groote activiteit wordt ontwikkeld, zoodat er daar voor een jonge en geestdriftige kracht misschien ook best toekomst zou zijn WILLY VAN DER TAK. Oefening 113. Dit maal zullen we eens beginnen met een los makende oefening voor de beenen, die tegelij kertijd evenwichtsoefe ning is. Op één been staande wordt het an dere opgetrokken en onder het laten vallen geleidelijk gestrekt. In een rustig tempo met deze slingeroefening doorgaan. Er mag geen enkel hokkend of stoo- tend moment in voor komen. Het been moet zóó losjes geslingerd worden, dat het is alsof het met touwtjes aan het lichaam is vastgemaakt. Hoewel deze oefe ning eenvoudig lijkt, is het toch héél lastig om het goede, losse slingeren te krijgen. Misschien is het, vooral in het begin, beter om den even- wichtsfactor uit te schakelen; als U zich met één hand vast houdt aan een stoelleuning, zult U meer aandacht, kunnen geven aan de eigenlijke oefening. Hebi U den slag echter te pakken dan moet U het toch ook eens zon der steun probeeren! Oefening 114. Een lenig- makende oefening bij uitne mendheid! Met gespreide beenen, en de handen gevou wen achter het hoofd, den romp voorover laten vallen, en door licht veerende bewe gingen probeeren. steeds dieper te komen. De teeke- ning is zeker niet overdre ven; U zult merken dat U zoover, misschien nog'wel verder komen kunt. Doet U deze oefe ning in het begin niet al te enthousiast, U zult er toch wel spierpijn van krijgen! Oefening 115 is weer onze wekelijksche oefe ning voor paren. Zoo als het plaatje aan geeft is wel de moei lijkste vorm. 't Is voor velen van onze lezers beter, eerst wat een voudiger te beginnen en wel op deze wijze: met de ruggen tegen elkaar de armen in el kaar haken. Nu beur telings één van beiden even van den grond trekken. Daarna (oefening 115 bi met optrek ken van de knieën, en eindelijk (oefening 115 o zooals de teekening aangeeft, dus met de handen boven het hoofd vast. Maardat valt niet mee! Tenslotte als nummer 116 een springoefening. Gaat U eens met de voeten recht naar voren en ongeveer tien centimeter uit eikaar staan. Iets voorover en in eikaar draaien, dan hard afzetten, een hooge sprong, waarbij U zoover mogelijk om de leng te-as draait. Bij een goed gebruik van Uw armen is het mogelijk, anderhalven draai te maken. Eén heelen draai kunt U vast wel maken! JULES KAMMEIJER, Leeraar Lich. Opv. M.O. Avonturen in een witte wereld. door WILHELMINE BALTINESTER. Aline is in het dorpje al aan velen op gevallen. Want ten eerste ziet ze er bijzon der aardig uit en ten tweede heeft ze de eigenaardigheid, dat ze altijd in een wit skiccstuum rondloopt. Het moet gezegd wor den, dat het haar uitstekend staat. En ja, zcoals men weet is sneeuw wit, waarom zou men daarin rondloopen als een leelijke, donkere vlek, en niet zoo wit als een her melijn of een sneeuwhoen? Aline skiet er dus in het wit lustig op los. En ze skiet heel goed. Als een witte bliksemstraal schiet ze over de machtige hellingen en door de zon nige dalen. Iedere spier aan haar gespan nen, en met een stralende lach op haar blo zend gezichtje. Ergens tusschen de witte bergen staat een huisje. Uit den beroeten. veel te grooten schoorsteen komt rook. Het is werkelijk een aantrekkelijk huisje en Aline ziet het van uit de verte, terwijl ze razenden honger heeft en al haar mondvooraad op is. Van een rug zak houdt ze niet, in de zak van haar skipak kan ze ternauwernood een zakdoek, drie stuk ken cake en een paar reepen chocolade ber gen. Dat is niet veel proviand voor iemand die zoo'n tocht heeft gemaakt als zij en dus is alles al lang op. Maar ze zal eens een aanval wagen op den boer of den houthak ker. die daar woont Met een vaart, die haar ooren doet suizen, vliegt ze naar beneden. Ze klopt. Maar er beweegt zich niets. Sedert wanneer rookt de schoorsteen van een on bewoond huis? Aline gebruikt alle twee haar vuisten en hamert tegen de deur. Het is overigens een eenige deur. met allerlei figu ren en krullen en dwaasheden in het hout gesneden. Aline staat in de bevroren sneeuw en hamert. Elk figuur en elke krul krijgt zijn deel. Het duurt vijf minuten. Zijn jullie alle maal doof, menschen? Ik zal wel maken, dat je me hoort! Ik heb honger, ik wil wat warms! Ik heb geld bij me, je kunt me best open doen! Het is maar een vreedzame roofoverval! En plotseling gaat de deur open. Er achter staat geen boer, en geen boerin, geen hout hakker, geen houthakkersvrouw, niets. Geen mensch. Een wonderlijke geschiedenis. Maar bang is Aline niet gauw. Ze steekt haar neus naar binnen en ze ruikt van alles: warmte en een braadlucht, en meteen al staat ze bin nen. De deur valt achter haar dicht. Aline tast, vindt een deur. duwt hem open en staat in een kamertje met de aardigste boerenmeubels, die ze ooit gezien heeft. In de hoek zit een man en snijdt aan een stuk hout. Hij heft het hoofd niet op. Ze ziet zijn donker, krullend haar en het begin van een bruin voorhoofd. ..Morgen!", zegt ze een beetje verbluft. Het hoofd gaat omhoog. Twee bruine oogen en een jong gezicht kijken haar aan. ..Een sneeuwhoen!" zegt hij lachend en be kijkt haar van onder tot boven. Maar dat is vast en zeker geen boer of houthakker! ,U hebt me wel een beetje lang daarbuiten laten wachten!", zegt Aline ver wijtend. „Ja, kijkt u eens, als ik geweten had. dat er een sneeuwhoen voor mijn deur stond! Maar ik was net druk bezig met dat ding, en als ik midden in uit schei, dan kan ik er net zoo goed mee op houden. U wou zeker wat te eten hebben?" „Ik heb gewoon levensgevaarlijke honger!" ..Dat klinkt gevaarlijk maar gelukkig ben ik niet bijster lekker van smaak. Daar op de kachel ben ik bezig wat te brouwen. Als ik u nu eens te eten vroeg, en u drukte uw dankbaarheid daarvoor u:t door de laat ste hand aan mijn brouwsel te leggen?" En hij wijst met zijn kin op den tafel in den hoek, waarop een houten lepel ligt. Aline zet haar skies in een hoek, trekt Ik vraag mij af of u mij wel eens in mijn auto hebt zien rijden. Het kan haast niet anders of u hebt mij gezien! Alleen wist u toen natuurlijk niet, dat ik het was. Nu moet ik echter één voorbehoud maken; ik zegt zoo optimist: „u hebt mij stellig in mijn auto zien rijden" maar kan eigenlijk eerlijker zeggen: u hebt mij stellig in mijn wagentje gezien." Want een enkele maal komt het voor dat ik er wel in zit, maar dat we toch niet rijden. Mijn auto is nl. niet zoo jong meer. Maar ik kan u aantoonen dat het begrip leeftijd betrekkelijk isen ook.dat ik niet de eenige ben die dat beweert. Het is met een auto net als met een mensch: is hij pas nieuw dan schep je er mee op en vertoon je hem zooals een jong moedertje haar baby van acht of negen weken, ja zelfs van veertien of vijf tien maanden vertoont. En zooals er bij menschen ook een leeftijd komt. dat .ie niet zoo maar vragen mag ..Hoe oud bent u?" zoo komt er bij auto's ook een tijdstip dat je alleen maar zegt „Zeker een ,31-er hè?" en de (gelukkige?bezitter ant woordt: „Hoe kóm je er bij" wat dan be- teekent: „wees discreet". Nu wil ik hier niet verder op ingaan, maar ik kan u wel zeggen dat mijn auto die leeftijdsgrens al lang te boven is. Als mijn auto het nog een paar maanden, wat. zeg ik, een paar weken, uithoudt, dan ga ik er opnieuw mee geuren. Dit stadium is te vergelijken met grootvaders en grootmoeders. Dan zijn op mijn auto ook uitroepen als „Nee maar", dat had ik niet kunnen denken!". „Loopt hij nog steeds zonder gebreken? dat is zeldzaam op dezen leeftijd!" en „Ik had hem minstens vijf jaar jonger geschat!", van toe passing. Natuurlijk wil ik nu niet al deze regels wijder aan het ophemelen van mijn auto (want ik ben niet van plan om hem te ver- koopen, en dit stukje draagt dus niet het ka rakter van een advertentie.) Ik wil u alleen doen begrijpen hoe en wat mijn auto is, en wat hij voor mij beteekent. Dan kunt u beter oordeelen over het drama dat volgt. Ik wou naar Amsterdam. Mijn stemming was opperbest, ik stapte in mijn autou zult het niet willen geloovenmaar ik startte, de motor sloeg aan, en ik reed weg. Ik zat eenvoudig op fluweel, want zonder dat er iels anders gebeurde dan dat ik alleen maar mijn voet op het gaspedaal drukte, reed ik naar Amsterdam. Later had ik er spijt van. want stellig als ik mijn karretje onderweg even had laten rusten 'om weer „bij" te ko men; dan was er niets gebeurd! Aan de grens van Amsterdam toonde hij nu eenige vermoeidheid. Het scheen mij toe dat hij even zuchtte, of zoo af en toe moeilijk iets wegslikte. Ik klopte hem bemoedigend op z'n dashboard en ik nam mij in stilte al voor om hem in een garage fijn te verwennen met een kannetje versche olie. een frisch glas water, en een behoorlijke portie benzine. Toen we een heele poos bij een stopbord moesten wachten heeft mijn arme oudje vermoedelijk kou gevat. Geen wonder, hij was wat bezweet geweest van het harde loo- penEerst nieste hij een keer, en toen twee keer tegelijk. En dat was de oorzaak van het. heele drama. Mijn auto kreeg de hik. Verschillende wandelaars schrokken er van en keken achterom. Maar ik bleef kalm. Ik sprak mijn wagen vriendelijk toe, moedig de hem aan en beloofde hem zelfs een schoon maakbeurt. En alles was beslist goed afge- loopen als er maar niet zoo'n ontactische motor-met-zijspan-politie-agent was geko men. Een piep- en piepjong motortje, dat vreeselijk arrogant enkele honderden meters naast ons kwam rijden, even smalend snoof, en toen voor ons kwam rijden en stopte. Mijn wagen stopte ook. En toen kwam de motor-politie-agent. en zei dat hij wel graag eens in mijn auto wou rijden. Ik zei dat ik dat volkomen begreep, want dat het een aardige wagen was. Het bracht alleen een heele verhuizing teweeg, want als ik chauf feer zit ik op een kussen (dan lijk ik wat groo- ter!) en omdat ik een nieuwe mantel aan had had ik er voor „de glim" ook een plaid in mijn rug gehangen. Enfin, eindelijk zat de agent, en ik zat er Mijn auto dacht geloof ik al dat hij in de garage was, en wilde eerst zijn olie. water en benzine hebben. Hij protesteerde tenminste heftig toen de agent hem wilde starten. Ik moedig hem aan (de auto natuurlijk!) en ik vertelde hem dat. deze meneer-de-politie ons had aangehouden omdat hij vond dat we te hard reden, Maar 't hielp allemaal niets. Toen veranderde ik van taktiek, en ging aan de politie vertellen, hoe goed mijn wa gentje altijd liep en hoe mooi hij van morgen al geloopen had. Maar dat gaf allemaal niets. Tenslotte zei de politie dat ik een gevaar voor den weg was, maar hij bedeelde mijn auto natuurlijk. En toen gebeurde er nog veel meer droevigs. Er kwamen slagers en bak kers en heeren die veel en die niets te doen en dames die wandelden en dames die winkel den en nieuwsgierige kinderen en spelende kinderen. En ze bleven allemaal staan. Ten slotte kon er niemand meer langs, en toen hebben we een garage opgebeld. En mijn lieve oude auto is weggesleept. Wat een ver nedering! Maar eerst kwam er nog een meneer langs, die was heel vriendelijk en gaf mij een visite kaartje Maar toen ik 't later uit mijn tasch- je haalde was ik heel boos: „KOOS KOQSMANS" stond er op. En daaronder: Auto-slooperij „Dat ts het einde". Maar voor mij is dit niet het einde! De re kening van den garagehouder was hoog Wegslepen van een auto f 5. schoonmaken van een carburator f 2,50 en dan nog een postje voor omzetbelasting, arbeidsloon, stal ling. schoonmaken, olie en benzine. Èn morgen moet ik mij bij de politie mel den Ze willen gaan proefrijden. Nou vraag ik u! Proefrijden met mijn auto! H. v. d. S. haar waterdichte handschoenen en haar wollen wanten uit. neemt haar muts af, ont dekt aan een spijker een soort van voorschoot trekt het aan over haar skipak en tuurt critisch in het „brouwsel". „U bent niet van hier, hè?" vraagt ze al roerend. ,Nee„ net als u". „En woont u hier altijd?" „Alleen maar in mijn vacantie en soms voor een weekend. Ik cloe voor mijn plezier aan houtsnijden, en leef ook voor mijn ple zier zoo af en toe op zijn boersch". ..En koken kunt u ook", zegt ze vol respect. „Een beetje", zegt hij bescheiden. „Zoo. en komt u nu eten". Op houten bor den schept ze het dampende gerecht op, dat het kamertje met kostelijke geuren vervult. Hij staat op en haalt uit een kast een stuk brood en een mes. „Ik heb maar één lepel, u zult moeten be ginnen!" zegt hij. Dat laat ze zich geen twee maal zeggen. Haar wangen worden zoo rood als belle fleuren van de warmte. Hij kijkt haar aan „Ik moest je eigenlijk in hout vereeuwigen, sneeuwhoen Ze knikt kauwend. „Ik heb er niets tegen". Als ze kiaar is. gaat hij eten. Intusschen bekijkt ze eik meubelstuk in de kamer. „Eemg hebt u het hier! Maar zegt u eens, hoe ging dat met die deur?" ..EiectrischHij wees haar de knop. .Dat zou je hier heelemaal niet verwach ten! Kan ik dit huisje niet van u koopen, dan kom ik er weekenden in plaats van u!" „Voor geen koninkrijk". „Jammer", „Vindt u het zoo aardig?" „Mmmm!". zegt ze. „Nu, u kunt hier net zooveel komen als u wilt. Beschouwt, u het als een berghut, waar u zoo af en toe op uw tochten een toe vlucht zoekt. U bent altijd welkom Graag". „Als u uitgerust bent moet u dat schort afdcen en esn beetje voor me poseeren ik ben er gauw mee klaar". Aline staat bereid op. Maar ze wordt gauw ongeduldig. „U moet een beetje stiller staan!" „Dat kan ik niet". „Als u stil staat krijgt u zoo dadelijk een stuk krentenbrood dat heb ik ook nog in de kast staan". „O! Geef hier!" „Pas als u tien minuten stil gestaan hebt!" Na twee minuten vraagt ze: „Zijn de tien minuten al om?" Lachend legt hij zijn mes neer en brengt haar een groote homp krentenbrood. Bij wijze van dank staat ze dan een half uur lang werkelijk onberispelijk stil. „En nu heb ik nog een verzoek! Ik wilde u zoo graag zien skicn. Wilt u ze niet aan doen en buiten de helling voor het huis a! gaan? Dan ga ik hier voor het raam staan en maak een paar schetsen". Aline trekt de muts over haar hoofd, doet haar wanten aan en gaat naar buiten. Hij staat voor het raam, hij ziet haar veerende, lichte start, en hij kan niet na laten naar een stuk hout te grijpen en te probeeren of hij er iets van terecht brengen, kan. „Maar terugkomen!", roept hij haar door het open venster na. Hij wacht Een kwartier een half uur. Ze kon al lang terug zijn. Hij kent de hel ling tegenover zijn huis op z .n duimpje, die is niet zoo lang. Hij neemt z.jn skies en gaat haar na. Ze is verdwenen. Weg sneeuwhoen! Hoe vindt je in een witte wereld een wit sneeuwhoen terug? Het volgende weekend zit hij weer in zijn huisje en wacht. Hij heeft uit de stad allerlei verrukkelijks meegesleept, een heele haas. en een reusachtig krentenbrood. Als ze terug komt, zal ze het goed hebben. Maar ze komt niet terug. Het weekend blijft saai. Geen sneeuwhoen. Geen gebie dend geklop op de deur. Als hij de volgende week weer komt. vir.dt hij onder de deur een brief. d:e de post misschien al dagen geleden gebracht heeft. Nog buiten, in de kou. scheurt hij hem open. „Zeer geëerde gastheer, Als u het sneeuwhoen eens in haar woning in de stad wilt opzoeken ,zal het haar een groot genoegen doen. Benevens hare mama, die u zeer gaarne een kopje thee zal aan bieden in ruil voor de gastvrijheid haar dochter geboden". Ze woont in de stad, die aan den uitgang van het dal ligt. en waar hij ook vandaan komt! Hij gaat niet eens zijn huis binnen, maakt meteen rechtsomkeert en suist naar het dorp beneden, waar vandaan eens in 't uur een bergtreintje naar de stad gaat. Een uur later staat hij, verkleed en wel, voor haar deur. Sneeuwhoenderen kunnen er ook heel aar dig uitzien, als ze niet in het wit zijn. En het kan niet ontkend worden dat Aline den hout- snijkunstenaar met een buitengewoon, vriendelijk gezicht begroet. De mama be groet hem en meent, blijkbaar, dat hij Aline eigenlijk gered heeft van den hongerdood. Ze is overigens een aardige mama. want de thee is nog niet klaar en de toebereidselen schijnen in de andere kamer gemaakt te moeten worden. „Waarom bent u niet teruggekomen?", vraagt hij. zoodra de mama niets meer hooren kan. En hij vertelt van zijn haas en zijn bedorven weekend. Geroerd kijkt ze hem aan. „Ik had best willen komen...." „Nu. waarom dan niet?" „Ze kijkt hem een beetje verward aan, en vervolgens naar de andere kamer, waar kopjes en schoteltjes rinkelen. „Mama", zegt ze. Mama?", zegt hij verbasd. Ze bloost. ..Ze vond het niethm!" „Wat h'm?" „H'm", zegt ze. „Comme ii faut. u weet wel". Nu bloost ook hij bijna. „Zoo. H'm". Hij kijkt haar aan. „O, nou ja", zegt hij, en hij durft bijna niet verder gaan. „Maar daar is toch wel wat aan te doen. Als we nou es.. h'm". Hij durft werkelijk niet verder spre ken en hij kijkt haar hulpeloos aan. Hoe het gekomen is wist hij later zelf niet. want men zegt altijd dat sneeuwhoen deren uiterst moeilijk te vangen zijn. Op een oogenblik echter had hU tot zijn verbazing iets fladderends in zyn armen. Een sneeuw hoen!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 15